“Verdomme.”

Knutas had net een hap van een droog broodje uit de automaat genomen toen hij zich verslikte, wat een lange hoestaanval veroorzaakte. De andere collega’s die op zondagavond voor het nieuws in de koffiekamer bij elkaar waren gekomen, maanden hem tot stilte.

Knutas voelde het bonzen in zijn slapen. Het verslag over de laatste vrouwenmoord bevatte te veel informatie.

“Hoe kunnen ze zoveel weten? Dat met de messteek? En de slipjes?” barstte Knutas uit toen hij uitgehoest was.

Hij was hoogrood in zijn gezicht, zowel van het hoesten als van woede.

“Hoe kan dat in vredesnaam? Zo kunnen we verdomme geen speurwerk verrichten. Wie lekt hier naar de pers?”

Hij keek naar zijn collega’s die in de koffiekamer aanwezig waren. Iedereen keek verbaasd naar elkaar. Hier en daar kon je ontkenningen horen. Hoofden werden geschud. Sommigen verlieten de ruimte.

Knutas liep met grote stappen zijn kamer in. Smeet de deur dicht zodat het raam boven in de deur trilde. Graaide het visitekaartje van Johan tevoorschijn. Die nam op nadat de telefoon twee keer was overgegaan.

“Waar bent u in hemelsnaam mee bezig?” donderde Knutas zonder zijn naam te zeggen.

“Hoezo?” vroeg Johan die precies begreep waar het over ging.

“Hoe kunnen jullie met het soort gegevens naar buiten komen zoals jullie zojuist hebben gedaan? Begrijpen jullie niet dat jullie ons hele werk verstoren? We zitten midden in de jacht op een moordenaar! En wat hebben jullie voor bewijzen? Waar hebben jullie de inlichtingen vandaan?”

“Ik begrijp dat u geschokt bent.” Johan sprak met zijn allerrustigste stem. “Maar u moet ook proberen het vanuit ons oogpunt te zien!”

“Welk verdomde oogpunt? We zijn bezig met een moordonderzoek!”

“In de eerste plaats zouden we nooit met inlichtingen naar buiten komen als we er niet 100 procent zeker van waren dat ze klopten. Ik weet dat het zo gebeurd is als we het in het verslag hebben beschreven. In de tweede plaats vinden wij het belangrijk te vertellen dat alles erop wijst dat er een seriemoordenaar bezig is. Het slipje in de mond is het allerbeste bewijs hiervan en deze informatie is van een dusdanig algemeen belang dat het gepubliceerd moet worden.”

“Hoe kunt u dat verdomme weten? Algemeen belang!”

Knutas spuugde de woorden eruit. Johan kon voor zich zien hoe het speeksel de hoorn nat maakte.

“Mijn complimenten. Maar dat alle informatie ook rechtstreeks naar de moordenaar gaat, daar houdt u geen rekening mee!”

“De mensen hebben het recht te weten dat er een seriemoordenaar vrij rondloopt. Wij doen alleen maar ons werk. Het spijt me werkelijk als dat jullie werk verstoort, maar ik moet ook aan dat van mij denken.”

“En wat zegt u dat wat er wordt gezegd werkelijk zo is? Hoe weet u dat het klopt?”

“Dat kan ik natuurlijk niet zeggen, maar ik heb een erg betrouwbare bron.”

“Betrouwbare bron, zegt u. Dan kan het alleen iemand zijn van het bureau. Iemand van mijn allernaaste medewerkers. U moet vertellen wie het is. Anders kunnen wij het werk in het team niet voortzetten.”

Knutas klonk iets rustiger.

Johan voelde dat zijn geduld opraakte.

“Als politieman zou u de wet zo goed moeten kennen dat u weet dat u deze vraag niet eens mag stellen”, zei hij zuur. “U hebt geen recht de bron na te speuren. Maar omdat ik uw werk respecteer kan ik wel zoveel zeggen dat het niet iemand van uw naaste collega’s is, niet iemand van het onderzoeksteam zelf. Niet waar ik mijn informatie vandaan heb in elk geval. Meer dan dat kan ik niet vertellen. En vergeet niet dat als wij journalisten ergens van op de hoogte zijn dat niet altijd betekent dat we er ook mee naar buiten komen. Dat heeft ermee te maken of het gerechtvaardigd is of niet. Ik wist dit van de slipjes al na de moord op Helena Hillerström. Nu pas was er reden om het te publiceren.”

Knutas zuchtte.

“Ik verwacht dat u me de volgende keer op z’n minst vooraf waarschuwt als u gevoelige en geheime inlichtingen wilt publiceren. Ik wil het liefst een hartaanval voorkomen.”

“Natuurlijk, dat kan ik doen. Ik hoop dat u mijn kant van de zaak begrijpt.”

“Tja, ik zal het wel accepteren, maar verlang niet dat ik begrip heb voor de manier waarop jullie journalisten werken”, zei Knutas en hij legde de hoorn op de haak.

Het was al na achten en pas nu voelde Knutas hoe moe hij was. Hij leunde achterover in de stoel. Wie lekte er verdomme? Hij vertrouwde zijn collega’s. Nu wist hij niet wat hij moest geloven. Hij geloofde wel dat het was zoals Johan zei, dat het niet iemand van zijn naaste collega’s uit het onderzoeksteam was.

Ook al had hij zich verscheidene keren tijdens het onderzoek over de verslaggever opgewonden, hij had het gevoel dat Johan Berg serieus was. Niet zoals bepaalde andere journalisten die niet begrepen wat je zei, maar alleen maar tot in het oneindige bleven doorgaan met vragen naar zaken waarvan hij had gezegd dat hij er geen antwoord op kon geven. De reden dat hij zo woest op Johan was geworden was niet zijn houding, maar het feit dat hij zo goed geïnformeerd was. Met tegenzin moest Knutas bekennen dat hij kon begrijpen hoe Johan dacht. Maar hoe kwam hij zoveel aan de weet? Natuurlijk wist Knutas heel goed hoe gemakkelijk informatie zich verspreidde. Er moest iets aan gedaan worden. Gebeurde het via de politieradio? Ze moesten opletten hoeveel en wat er werd gezegd. De politie op Gotland was onervaren in het op zo’n grote schaal omgaan met de pers.

Er werd op de deur geklopt. Het was Karin.

“Malin Backman is hier, een van Frida Lindhs vriendinnen.”

“Ik kom eraan”, zei Knutas en hij stond op.

Malin Backman was de enige van de vriendinnen die hij nog niet had ontmoet. Zij was een van hen die aan de Tjelvarvägen woonden en met wie Wittberg en Norrby de vorige avond hadden gesproken, hoewel ze toen nog niet wisten dat Frida Lindh vermoord was. Nu was de situatie veranderd en wilde Knutas persoonlijk met de vriendinnen praten. Bovendien was Malin Backman een collega van Frida Lindh. De gesprekken die hij ’s ochtends met de andere vriendinnen had gehad, hadden niets nieuws opgeleverd.

Karin Jacobsson was bij het verhoor aanwezig. Ze zaten in de vergaderruimte.

“Gaat u maar zitten”, zei Knutas.

Ze ging in de stoel tegenover hen zitten.

“Het spijt me dat ik laat ben. Mijn man is op reis geweest en kwam pas vanavond thuis. Ik kon de kinderen bij niemand achterlaten.”

Knutas stak afwerend zijn hand omhoog.

“Dat geeft niets. We stellen het op prijs dat u kon komen. Hoe kende u Frida Lindh?”

“We werkten in dezelfde kapsalon.”

“Hoelang kende u haar?”

“Sinds ze daar is komen werken. Wat zal het zijn, een halfjaar, denk ik. Ja, want ze begon na kerst. Begin januari.”

“Hoe goed kende u haar?”

“Vrij goed. We zagen elkaar elke dag op het werk en verder gingen we wel eens samen uit.”

“Hebt u de laatste tijd veranderingen aan haar opgemerkt?”

“Nee, ze was zoals gewoonlijk. Opgewekt en vrolijk.”

“Ze had het er niet over dat er iets bijzonders was gebeurd? Een klant die vervelend was?”

“Nee, dat geloof ik niet.”

“Weet u of er iemand vreemd tegen haar had gedaan of haar had bedreigd?”

“Nee, de klanten zijn meestal aardig. We kennen ze bijna allemaal.”

“Gebeurt het wel eens dat jullie totaal onbekende klanten krijgen?” vroeg Karin.

“Ja, natuurlijk. We hebben ook een dag dat je zonder afspraak kunt komen. Elke zaterdag.”

“Kunt u zich een paar klanten van deze zaterdag herinneren?”

“Nee, ik had toen vrij.”

“Wie hebben er toen gewerkt?”

“Frida en de eigenaresse van de kapsalon, Britt. Op zaterdagen zijn we maar met z’n tweeën.”

“Tot hoe laat zijn jullie open?”

“Tot drie uur. ’s Zaterdags, dus. Anders sluiten we om zes uur. ’s Zondags zijn we gesloten.”

“Ik wil dat u heel eerlijk tegen me bent. Weet u of Frida een verhouding had? Zag ze iemand?”

“Nee, dat had ze niet. Dat zou ze mij verteld hebben. Ik geloof niet dat ze zover zou gaan.”

“Hoe was Frida op haar werk?”

“Ze was een heel goede kapster. En de klanten mochten haar erg graag. Ze had een zeer innemende manier van doen, vrolijk en sociaal.”

“Denkt u dat een klant door haar kan zijn aangemoedigd?”

“Dat weet ik niet. Natuurlijk praatte en lachte ze veel. Dat kan verkeerd uitgelegd worden.”

“Kunt u de avond in de Munkkällaren beschrijven?”

“We hebben in het restaurant gegeten. Daarna zijn we in de platenbar gaan zitten. Het was druk en we hebben erg veel lol gehad. Frida heeft daar een man ontmoet met wie ze vrij lang heeft zitten praten.”

“Heeft hij zich aan jullie voorgesteld?”

“Nee, ze hebben de hele tijd aan de bar gezeten.”

“Hoe zag hij eruit?”

“Donkerblond haar, lang, redelijk gespierd, een beetje baardgroei, vrij donkere ogen.”

“Hoe was hij gekleed?”

“Hij had een coltrui en jeans aan. Het waren nette kleren, goedgekleed toch, op de een of andere manier”, zei ze aarzelend.

“Hoelang hebben ze met elkaar gepraat?”

“Wel een uur. Frida kwam later terug bij de tafel en zei dat hij wegging.”

“Heeft ze iets over hem verteld?”

“Dat hij uit Stockholm kwam en samen met zijn vader een restaurant in Visby wilde kopen. Ze bezaten blijkbaar al meerdere restaurants in Stockholm.”

“Heeft ze gezegd hoe hij heette?”

“Ja, hij heette Henrik.”

“Geen achternaam?”

“Nee.”

“Waar verbleef hij op Gotland?”

“Dat weet ik niet.”

“Hoelang zou hij blijven?”

“Dat weet ik ook niet.”

“Leek het alsof hij mensen in de Munken kende?”

“Dat geloof ik niet. Ik heb niet gezien dat hij met iemand anders dan met Frida heeft gepraat.”

“U kende hem niet?”

“Nee.”

“Wat heeft Frida nog meer over hem gezegd?”

“Dat ze hem aantrekkelijk vond. Hij had haar telefoonnummer gevraagd, maar dat heeft ze niet aan hem gegeven.”

“Wanneer heeft hij de Munken verlaten?”

“Hij is vertrokken toen zij bij onze tafel terugkwam. Wij zijn toen nog een halfuur gebleven. Tot sluitingstijd.”

“Hebt u gezien dat hij wegging?”

“Nee, Frida zei dat hij weg zou gaan.”

“Hoe was Frida toen jullie uit elkaar gingen?”

“Zoals gewoonlijk. We namen afscheid en zij fietste weg, haar kant op.”

“Was ze dronken?”

“Niet echt. We waren allemaal niet helemaal nuchter meer.”

“Hoe ging het tussen Frida en haar man?”

“Vrij goed, geloof ik. Ik heb in elk geval niets gehoord over grote problemen. Geen enkele relatie is toch perfect. Natuurlijk was het druk met de kinderen.”

“Nog een vraag. Hebt u zelf een idee wie haar iets aan zou willen doen?”

“Nee. Geen idee.”