32 Het spook van Kloosterzande
In ruil voor hun steun in de godsdiensttwisten kregen de prinsen van Oranje veel bezittingen in de provincie Zeeland. Omdat ze er zelf niet de hele tijd konden zijn, hadden ze rentmeesters in dienst: edele heren die voor hen de bezittingen en landerijen beheerden. Een bekend geslacht van Zeeuwse rentmeesters was Huis Bornius. De leden van dit edele huis waren berucht om hun gruweldaden, en enkelen van hen hebben daardoor nog steeds hun rust niet kunnen vinden. Nog altijd zegt men daarom: ‘wat een Bornes van een jongen is dat’.
Kloosterzande, na 1676, door ooggetuigen bevestigd – Op Hof te Zande, in Kloosterzande, stond vroeger (op de plaats van het klooster waar Kloosterzande zijn naam aan dankt) een buitenverblijf waar twee leden van het geslacht Bornius woonden. Ze waren onder meer rentmeester over de vroegere bezittingen van Duinen die aan de prinsen van Oranje behoorden.
Een van deze rentmeesters, Hendrik Bornius, was hoogleraar in de wijsbegeerte. Hij viel zo in de smaak bij de Oranjes, dat hij in 1654 zelfs tijdelijk in Leiden verbleef om de jeugdige prins van Oranje privéles te geven. In het oude Kloosterzande en omgeving was de rentmeester minder populair. Hij werd door zijn verregaande wreedheid gezien als de schrik van de omgeving. Zo had hij ruzie met de plaatselijke dominee, wat hij op een zeer creatieve manier oploste. Hij liet de steunbalken van het brugje waarover die man naar zijn kerk moest, zo doorzagen, dat ze braken toen de man eroverheen liep. De dominee stierf, en de ziel van Bornius was voor eeuwig verdoemd. Dat dit ook werkelijk het geval was, bleek uit de vele spookverhalen rond dat huis, en later de plek waar het huis stond.
Na zijn dood, in 1676, zou hij hebben gedoold in de kelders van het oude huis. Als iemand het waagde daarbinnen te gaan, of als de metselaar er moest werken, dan blies hij de kaarsen uit en kon je hem horen lachen. Zijn grote, maar broodmagere zwarte hond werd ook vaak gezien (al zeggen sommigen dat het Bornius zelf was, in zijn meest kwaadaardige gedaante), met gloeiende kettingen om zijn nek. Eens in de honderd jaar zou de rentmeester bovendien, met geraas en getier, in een vurige wagen in de omtrek rondrijden, schreeuwend om van zijn vloek verlost te worden. Ook vertelde men dat hij op een vaal paard rond het huis reed.
Tegenwoordig is alleen nog de oude kapel blijven staan, die nu dienstdoet als Nederlands hervormde kerk. Het huis van de rentmeesters werd in 1856 gesloopt en de toegangen tot de spookkelder zijn dichtgemetseld. De hond van Bornius is op die plaats nog wel meermalen gezien, en rond de kerk is nog steeds een pad waar geen gras groeit omdat de rentmeester daar op zijn vale paard gereden zou hebben.
De Oranjes hebben nog steeds rechten in dit deel van Zeeland. Het jachtrecht behoort hier tot vandaag de dag nog aan de koningin. Vandaar dat Willem Alexander er van tijd tot tijd nog komt jagen.