18
Een bunker onder de Brecon Beacons
School was die maandagmorgen bijzonder geweldig. Om voor de hand liggende redenen. Als je directrice opstaat tijdens de dagopening om te vertellen dat je bent ontvoerd door twee leraren, maar dat je bent ontsnapt en dat de politie nu achter ze aan zit, ontstaat er een feeststemming die minstens een week blijft duren.
We waren nu officieel de coolste leerlingen aller tijden en volgens mij zou geen leraar het de komende maand in zijn hoofd halen om een van ons strafte geven.¬
Papa besloot het baantje bij Charlies moeder aan te nemen. Hij hield het drie hele weken uit. Langer niet. Ze was angstaanjagend, zei papa. Tijdens een bijzonder stressvolle trouwreceptie deed ze het weer: gooien met de broodplank. Het had maar een paar centimeter gescheeld of papa was bij de Spoedeisende Hulp terechtgekomen.
Gelukkig kreeg hij een beter betaalde en minder gevaarlijke baan bij het grand café in de stad, dus hij kon stoppen bij mevrouw Brooks zonder haar eeuwige toorn over zich af te roepen. Nog beter: de baan in het grand café was parttime, dus hij kon thuis ook nog beef wellington en gevulde muskaatpompoen voor ons maken.¬
De politie kwam niet meer terug. Ik zei tegen Charlie dat er een luchtje aan zat, maar hij zei dat ik een beetje relaxed moest doen. We mochten blij zijn dat we niet waren gearresteerd en ingespoten met waarheidsserum.
Dus ik probeerde te relaxen. En dat lukte best goed, tot een dag een paar weken later. We hadden pauze en waren vijf tegen vijf aan het voetballen. Ik keek naar de andere kant van de straat en zag een zwarte auto met getinte ramen voor de wasserette geparkeerd staan. Ik vertelde niks aan Charlie. Die zou toch zeggen dat ik paranoïde was.
De volgende dag zag ik hem weer, toen ik na het eten op het balkon stond. Hij reed de parkeerplaats op, bleef een paar minuten met lopende motor staan en reed toen weer weg.
Dit keer vertelde ik het wel aan Charlie. Hij zei dat ik ze zag vliegen. Vervolgens hadden we een excursie met de klas naar het Wetenschapsmuseum en toen we de bus weer in stapten, stond de zwarte auto met de getinte ramen aan de stoeprand geparkeerd. Op dat moment ging ik door het lint. Mevrouw Hennessey had dik tien minuten nodig om me te kalmeren en zelfs Charlie zei dat ik misschien een punt had.¬
Een paar avonden later troffen we elkaar in het kleine speeltuintje tegenover de flats. We zaten naast elkaar op de schommels. Het werd al donker. De oranje straatlantaarns gingen een voor een aan en de verlichte ramen van de flat vormden samen een ruitpatroon.
We praatten over ons grote geheim.
Charlie zei: “Zou jij het niet aan iemand willen vertellen? Ik bedoel: we zouden rijk en beroemd kunnen zijn, ondervraagd door vooraanstaande wetenschappers. Misschien zouden we wel in de geschiedenisboeken terechtkomen.” Hij aarzelde. “Maar zo zou het natuurlijk niet gaan. Want niemand zou ons geloven. Ze zouden ons waarschijnlijk in een inrichting stoppen.”
“Maar niet als we bewijs hadden,” zei ik.
“Nee,” zei Charlie. “Niet als we bewijs hadden.”
“Zoiets dus,” zei ik. Ik groef in de zak van mijn spijkerbroek en trok de zwevende balletjes eruit.
“Jee,” zei Charlie. “Die kan ik me nog herinneren. Werken ze nog?”
Ik plaatste er twee in de lucht en liet ze los. Daar hingen ze, volstrekt bewegingloos. “Die zijn voor jou,” zei ik. “Ik heb nog drie andere. Ze zijn, zeg maar, een souvenir.”
“Cool,” zei Charlie. Hij veegde de ballen uit de lucht en stopte ze in zijn zak.
Op dat moment zag ik de gedaante uit de schaduwen onder de bomen tevoorschijn komen. Ik bevroor. “Charlie…?”
“O schijt,” zei hij. “Dit is niet goed, toch?”
Ik wilde van de schommel af springen en wegrennen, maar mijn benen gehoorzaamden niet meer.
De gedaante kwam dichterbij. “Hallo, James. Hallo, Charles.”
Het was mevrouw Pearce. Ze droeg kleren die ze waarschijnlijk in een afvalcontainer had gevonden. Een zwarte plastic regenjas met maar één mouw. Sandalen. Een fluorescerende, oranje werkmansbroek. Ze zag eruit alsof ze haar haar in motorolie had gewassen.
“Jullie hadden me zeker wel verwacht?”
“Nee,” zei Charlie met een bibberige stem. “Nou, Jimbo eigenlijk wel. Maar ik niet.”
“Jullie hebben mijn leven kapotgemaakt. Jullie hebben alles kapotgemaakt,” zei ze. “En weet je?”
“Wat?” vroeg Charlie.
“Ik heb helemaal niks meer te verliezen.”
“Echt?” zei Charlie.
Ik kon nu zien dat mevrouw Pearce twee voorwerpen vasthield. In haar linkerhand had ze een grote hamer. In haar rechterhand had ze een klein, puntig tuinharkje.
“Ho even,” zei Charlie. “Ik denk dat we hier eerst over moeten praten. Redelijk. Als volwassen mensen.”
“Hou je mond,” zei mevrouw Pearce. “Ik ga je vermoorden.”
Ik keek over haar schouder. De zwarte auto met de getinte ramen was voor de flat geparkeerd. De deur aan de bestuurderskant stond open.
“En ik ga daar zo enorm van genieten,” zei mevrouw Pearce.
Er bewoog iets in de duisternis achter haar. Er kwamen nog twee gedaantes onder de bomen vandaan. Hun kleren waren donker en hun gezichten in de schaduw. Maar ik kon zien dat het mannen waren. Grote mannen.
Mevrouw Pearce deed nog een paar stappen en hief de hamer boven haar hoofd. Ik schreeuwde, viel achterover van de schommel af en klapte met mijn hoofd op de rubber tegels. Mevrouw Pearce stormde op me af. Toen was er een lichtflits, er klonk een luide knal! en ze zakte in elkaar, boven op me. De hamer miste mijn hoofd op een haartje.
Ik duwde haar van me af en krabbelde overeind. Er stak een gevederd pijltje uit het achterwerk van mevrouw Pearce, die ‘nnnnnnrrrrrgggg’ zei.
“Holy Moly,” zei Charlie.
De twee mannen kwamen op ons afgelopen. Ze hadden pistolen. Het leek een goed plan om niet weg te rennen. De man links bukte zich, rukte het pijltje uit het achterwerk van mevrouw Pearce, rolde haar om en deed haar een zwarte plastic muilkorf om. De man rechts liep naar ons toe en zei: “Jimbo…charlie…”
“Wie zijn jullie?” vroeg Charlie.
“Wij zijn de goeien,” zei de man. Hij had een pak aan, maar hij had ook een Action Man-litteken over zijn wang en zijn hoofd was geschoren alsof hij net van de een of andere oorlog terug was.
Zijn collega hees mevrouw Pearce met gemak op zijn schouder en droeg haar naar het hek van het park.
“Wat gebeurt hier?” vroeg Charlie.
“We dachten dat we het best bij jullie in de buurt konden blijven. Ze zou vroeg of laat wel een keer opduiken,” zei de man. “Jullie waren lokaas.”
“Lokaas?” zei ik.
“Er lopen er nog steeds een paar rond in het Peak District, maar die sporen we in de komende dagen ook wel op. Ik denk niet dat jullie je nog veel zorgen hoeven te maken.”
Noch Charlie, noch ik wist iets te zeggen.
“Nou,” zei de man, “we willen jullie tweeën nog graag bedanken. Jullie waren ons voor. Goed werk. Jullie verdienen een medaille. Maar medailles betekenen publiciteit. En in ons departement houden we niet van publiciteit.”
“Welk departement is dat?”
De man keek Charlie aan alsof hij heel, heel dom was.
“Dus, eh…” zei Charlie. “Wat gaan jullie met haar doen? Mevrouw Pearce, bedoel ik.”
“Zij gaat naar een ongebruikte nucleaire bunker, een paar honderd meter onder de Brecon Beacons.” De man was even stil. “Maar misschien lieg ik wel.” Hij stak zijn hand naar me uit. “Zwevende ballen graag.”
“Wat?”
“Zwevende ballen.”
Met tegenzin stak ik mijn hand in mijn zak, haalde mijn drie ballen eruit en legde ze in zijn hand. Hij keek naar Charlie. “Die van jou ook.”
Aan de andere kant van de parkeerplaats zag ik hoe zijn collega het bewusteloze lichaam van mevrouw Pearce in de kofferbak kwakte, de klep dichtsmeet en toen achter het stuur ging zitten.
Charlie overhandigde de laatste twee ballen. De man haalde zijn hand weg en liet de vijf ballen een moment bewegingloos hangen. “O, ik ben gek op die dingen.” Toen veegde hij ze uit de lucht en liet ze in de zak van zijn jasje glijden.
“Wat gaan jullie nu doen?” vroeg Charlie nerveus. “Gaan jullie onze hersens leegmaken? Je weet wel, zodat we ons niks meer herinneren.”
“Jij hebt te veel films gekeken, Charlie. Nee. Het is veel eenvoudiger. Als je ook maar iets zegt, tegen wie dan ook, sporen we je op en vermoorden je.”
“Juist,” zei Charlie.
“Ik vond het leuk om jullie te ontmoeten,” zei de man. “Fijne avond verder.”
Hij draaide zich om en liep door het hek aan de rand van het park. Hij stapte in de zwarte auto met de getinte ramen, sloeg de deur dicht en reed de nacht in.♦
EOF