13

Korte harige staarten

We gingen de gang op en sloegen links af. Ik probeerde uit alle macht om niet naar de spin te kijken. Alles was wit en glad en hightech. Er waren geen lampen. Het plafond gloeide alleen een beetje. Er waren geen deuren. De muren gingen gewoon open als er mensen in purperen gewaden in of uit wilden.

“Deze kant op,” zei Britney.

We gingen een hoek om.

“Jij komt van Aarde,” zei Britney terwijl ze naast me trippelde. “Ik heb gehoord dat het daar verrukkelijk is. Je moet me alles vertellen. Over doedelzakken. Over Buckingham Palace en Elvis Presley. Over veerdiensten over het kanaal en over Abba.”

“Waar is Charlie?” vroeg ik.

“Wie is Charlie?” vroeg Britney.

We liepen nog een paar minuten in stilte verder.

“Is mijn Engels niet fonkelend?” zei Britney. “Swing ik wel? Zeg het me recht voor z’n raap. Jij kunt het weten. Jij eet aardappels.”

Ik was heel moe. Ik had slaap nodig en had geen zin in ruzie.

“Ja hoor, je swingt.”

“Ik ben hot!” De reusachtige aapspin zwaaide met twee poten in de lucht.

We sloegen nog een hoek om en de witte muren gingen over in glas. We liepen over een soort overdekte brug tussen twee gebouwen. Ik stopte en keek naar buiten. En het was werkelijk waar nog enger dan toen ik Britney voor de eerste keer zag. Want overal om ons heen, naar alle kanten, strekte zich een dorre, bruine woestijn uit. Geen bomen, geen gras, geen water. Alleen rotsen en stof en kraters. Ik draaide me om en keek aan de andere kant van de brug naar buiten. En wat ik daar zag was nog veel en veel erger. Er waren twee zonnen. En ze waren groen. En ze draaiden langzaam om elkaar heen.

Ik wankelde achteruit en greep de leuning om niet te vallen. “Dus, dit is…”

“Het Sagittarius Elliptisch Dwergstelsel. Honderd procent.”

“Maar…maar…maar…hoe kom ik hier?”

“Geen idee.” Britney hield twee harige poten omhoog. “Ik heb kleine hersens.”

“Dus hier…deze planeet…dat is…”

“Plonk.”

“Sorry?”

“Plonk.” Britney wees met een poot naar het dorre landschap. “Zo heet het hier.”

“Plonk!?” zei ik. “Dat is de stomste naam voor een planeet die ik ooit heb gehoord.”

Britney keek uitgesproken beledigd. “Het is een heel ernstige en glanzende naam in onze taal.”

“O.”

“Jullie hebben er één die Maan heet,” zei Britney. “Dat is ons woord voor lucht uit je achterste laten ontsnappen. Kom nu mee.”

“Dus die mensen…” zei ik. “Mevrouw Pearce en Vantredinges…”

“Geen mensen,” zei Britney. “Korte harige staarten en geen navel.”

Ik dacht aan mevrouw Pearce met een korte harige staart en werd er misselijk van. Dus ik besloot om geen vragen meer te stellen.¬

 

“Ho daar!” zei Britney.

We waren gestopt bij een stuk wand met de woorden AFDELING AANKOMST erop. Britney zei: “Snekkit,” toen klonk er een plop! en er verscheen een deur in de wand. “Hierlangs.”

We stapten een andere gang in. Hier leken de mensen bijna normaal. Niemand had een purperen gewaad aan. De meesten droegen een T-shirt en een spijkerbroek. Ik zag een DOCTOR WHO T-shirt. En een T-shirt met XENA WARRIOR PRINCESS erop. Een vrouw met een grote boezem droeg een T-shirt waarop stond ZET JE LASER OP VERDOVEN.

“Je kamer,” zei Britney. “Snekkit!” De wand ging met een plop! open. “Ga naar binnen, mensjongen.” Ze was duidelijk nog steeds beledigd vanwege het Plonk-gedoe.

Ik ging naar binnen. Er stond een wit bed. Er stond een witte ladekast. Er was een wit hokje met een witte wc en een witte wastafel.

Britney zei: “Nu snurken. Deur sluiten.” Opnieuw eenplop / En de deur verdween.

“Hé!” Ik sloeg op het harde witte vlak. Ik schreeuwde dertig keer “Snekkit!”, steeds met een ander volume en een ander accent, maar het was nutteloos.

Ik ging uitgeput op het bed zitten. Op de ladekast stond een waterkoker met een assortiment theezakjes en voorverpakte koekjes, net als in een hotelkamer.

In de eerste la lag een kleine bibliotheek aan jongensboeken: soldatenverhalen, voetbaljaarboeken, strips over superhelden…

In de derde lag alleen een stel gekleurde ballen, zo groot als knikkers. Ik pakte er een paar op. Terwijl ik dat deed, liet ik er één vallen. Een rode. Alleen viel hij niet. Hij bleef gewoon in de lucht zweven. Ik stak mijn hand uit en raakte de bal behoedzaam aan. Ik kon hem makkelijk in beweging brengen, maar vallen deed hij niet. Hij bleef gewoon in de lucht hangen. Het was alsof ik een muntje over de tafel duwde, alleen driedimensionaal. Waar ik hem ook heen schoof: hij bleef er bewegingloos hangen.

De andere ballen waren net zo. Ik kon er in de lucht elke vorm mee maken die ik maar wilde. Een lijn. Een kubus. Een smiley. Ik deed er vijf in mijn zak. Ik kon niet wachten om ze aan Charlie te laten zien.

Charlie. Ik was Charlie vergeten. Een steek van schuldgevoel schoot door me heen. Hij was hier ergens. Waarschijnlijk. Hoopte ik. En ik zat hier ondertussen met balletjes te klieren en te denken hoe gaaf ze waren.

Ik moest hem vinden. Helaas was de deur op slot. En ik was uitgeput. Morgenochtend. Ja, ik zou hem morgenochtend vinden. Maar nu…

Ik legde mijn hoofd op het kussen. Het was verbazend zacht en behaaglijk. In een paar seconden sliep ik.