4

We pakken het simpel aan

Eenmaal thuis had ik tijd genoeg om na te denken over wat Charlie en ik hadden gehoord, want ik zat anderhalfuur opgesloten in de badkamer.

Ik stapte de flat binnen, gooide mijn schooltas in mijn kamer en ging naar de keuken om een beker warme chocolademelk te maken. Helaas zaten mijn zus en Kraterhoofd al in de keuken.

“Hallo!” kraaide ik.

Mijn hoofd zat zo vol met meneer Kidd en mevrouw Pearce en ‘Tractor bonting dross’ dat ik het vliegende broodje en de doodsbedreiging totaal was vergeten. Tenminste, tot Kraterhoofd schreeuwend op me af kwam stormen: “Kom hier, jij kleine snotlap!”

Toen kwam het allemaal heel snel terug.

Ik gilde en sprong buiten zijn bereik. Ik sprintte door de hal, draaide slippend de badkamer in en draaide me om. Ik zag een gruwelijke flits van bakkebaarden en maaiende vuisten, toen sloeg ik de deur dicht en deed hem op slot.

“Kom naar buiten, dan vermoord ik je!” schreeuwde hij, bonkend op het dunne multiplex.

Ik was niet dom. Ik pakte de fles bleekwater, haalde de dop eraf, richtte het mondstuk op de deur en wachtte. De scharnieren kreunden, maar ze gaven niet mee.

Even later hoorde ik papa mopperend uit zijn slaapkamer komen. “Wat is hier aan de hand?”

Kraterhoofd zei dat hij me ging vermoorden. Becky zei dat hij het niet meende. En Kraterhoofd zei dat hij het wel meende.

Ik wachtte tot papa Kraterhoofd de flat uit zou schoppen of met een klap op zijn hoofd bewusteloos zou slaan. Maar hij humde wat en zei toen: “Ik ga naar de winkel. Als ik thuiskom en je bent er nog, dan zwaait er wat.”

Ik begon te begrijpen wat papa bedoelde toen hij zei dat hij geen echte man meer was.

Toen de deur van de flat achter hem dichtsloeg, lachte Kraterhoofd, bonkte nog wat op de badkamerdeur, raakte verveeld en ging terug naar de keuken. Ik ging op de donzige blauwe badmat zitten, bleekwater onder handbereik, en dacht eens goed na.

En dit is wat ik dacht…Ze praatten geen onzin. Daar waren het de mensen niet voor, om onzin te praten. In geen geval. Mevrouw Pearce was vijfentachtig, of daar in de buurt, en meneer Kidd had geen gevoel voor humor. Wat ze zeiden klonk als een echt gesprek. Je kon er alleen geen woord van verstaan.

Dus ze spraken een vreemde taal. Misschien hadden ze vroeger in Burkina Faso gewoond, of op de Filipijnen. Misschien waren ze op vakantie geweest naar Groenland of Vietnam. Misschien volgden ze samen een avondcursus Mongools.

Maar als dat zo was, waarom zagen we ze verder dan nooit met elkaar praten? Ik kon me niet herinneren dat ze ooit een woord met elkaar hadden gewisseld in al die jaren dat ik op school zat.

En als ze een vreemde taal spraken, waarom hadden ze ons dat dan niet verteld? Het waren leraren. Leraren vonden het heerlijk om op te scheppen. Vorige week had meneer Kidd ons er nog aan herinnerd dat hij cricket had gespeeld voor jong Somerset. En mevrouw Pearce vond het heerlijk om tijdens de dagopening aan de piano te zitten en extra krullerige stukjes te spelen die helemaal niet in de gezangen thuishoorden. Als ze Mongools konden spreken, zouden ze ons dat zeker vertellen. Daar kon je je laatste stuiver onder verwedden.

Ze hadden gewacht tot iedereen de kamer uit was. Ze hadden een geheim. Een groot geheim. Een geheim dat geen enkele andere leraar mocht weten.

En wij zouden ontdekken wat dat geheim was.

Ik wachtte anderhalfuur en toen kwam mama eindelijk uit haar werk. Ik stond op en drukte mijn oor tegen de deur.

“Waar is Jimbo?” vroeg ze aan Becky.

Ik hoorde Kraterhoofd opnieuw uitleggen dat hij me ging vermoorden. Een nanoseconde later hoorde ik een harde, krakende klap. Ik kwam er later achter dat dat het geluid was van de klap die Kraterhoofd tegen de zijkant van zijn kop kreeg met een koffertje met cijferslot.

Hij jankte van de pijn. “Waar’s da goed voor?”

“Eruit!” blafte mama, zo hard dat ik er zelfs van schrok. “Nu de flat uit met dat vette achterwerk, of ik bel de politie.”

“Kalm aan, mevrouwtje,” bromde Kraterhoofd.

“Maak je niet druk, mama,” zeurde Becky.

“En jij houdt je snavel!” snauwde mama.

Het geluid van zware laarzen werd gevolgd door een harde knal. Toen klopte mama zachtjes op de badkamerdeur.

“Je kunt er nu uit komen, Jimbo. Die pummel is weg.”

Ik kwam naar buiten en schudde mama de hand. “Dat was klasse.”

Er was in ieder geval één echte vent in de familie.

Na alle opschudding werd het nog een verrassend gezellige avond. Omdat papa bang was dat Kraterhoofd nog steeds in huis zou zijn als hij terugkwam, bleef hij heel lang in de winkel. Hij had wel voor drie weken boodschappen gedaan. Toiletpapier, afwasmiddel, schuurmiddel, de hele mikmak.

Dus mama was gelukkig. En papa was gelukkig omdat mama gelukkig was. En ik was gelukkig omdat papa en mama gelukkig waren met elkaar. En Becky was helemaal niet gelukkig, waar ik altijd heel vrolijk van werd. Bovendien bleef ze mokkend op haar kamer zitten, dus wij hadden het echt heel gezellig.

Toen ik klaar was met de afwas, besloot ik om naar bed te gaan en het speurwerk voor morgen te plannen. Ik maakte mijn warme chocolademelk en liep naar papa, die voor de tv naar Politie, Camera, Actie zat te kijken.

Ik trok zijn aandacht en zei: “Spudvetch!”

Hij keek me een paar seconden onzeker aan. Toen grinnikte hij, zei “Spudvetch!” en stak zijn duim op.

Ik grinnikte terug en ging de gang op.

Charlie en ik waren het er helemaal over eens. We konden ze geen rechtstreekse vragen stellen. We moesten het subtiel aanpakken. Zij hadden een geheim en dat zouden ze niet zomaar met Jan en alleman gaan delen.

Maar er waren genoeg andere dingen die we konden vragen. En omdat ik het tossen had verloren, moest ik als eerste een vraag gaan stellen.

Mijn doelwit was meneer Kidd. We schaduwden hem tijdens de lunchpauze en volgden hem naar de schoolbieb. Daar troffen we hem aan achter een van de computers, surfend op de supporterswebsite van Arsenal.

Ik pakte een boek over Spanje van een plank, deed het open, boog mijn hoofd en botste tegen hem aan. “Sorry meneer,” zei ik terwijl ik een stap terug deed.

“Het geeft niet,” antwoordde hij en gaf snel de monitor een zwiep van 90 graden.

“Meneer…?” vroeg ik in een poging om zijn ogen van het scherm los te weken.

“Wat, John?”

“Het is Jim, meneer.” Ik haalde diep adem. “Ik denk erover om Spaans te leren.”

“Echt?” zei hij. Hij keek me nogal vreemd aan, alsof ik eten op mijn gezicht had zitten of een sliert snot.

“Daar gaan we in de vakantie naartoe, meneer. Spreekt u Spaans?”

“Nee,” zei hij behoedzaam. “Waarom vraag je dat eigenlijk?”

“Ik vroeg me af hoe snel ik een vreemde taal zou kunnen leren. De basisdingen, bedoel ik. Als ik echt mijn best deed.” Ik haalde voor de tweede keer diep adem. “Spreekt u andere talen, meneer?”

“Talen zijn niet mijn sterkste punt,” verzuchtte hij. “Ik ben meer een kerel voor plaatjes. Die blijven wel in mijn hoofd zitten. Maar talen…Nou, ze gaan het ene oor in en het andere uit. Ik heb vorig jaar in Bretagne geprobeerd om wat Frans te leren, maar ik klonk als een idioot. En als ik dan toch als een idioot moet klinken, doe ik dat liever in mijn eigen taal.”¬

 

Mevrouw Pearce was Charlies doelwit.

Drie dagen later kreeg hij zijn eerste kans, toen de les over ontdekkingsreizigers ging. Scott, die de race naar de Noordpool verloor en onderweg doodging; Livingstone, die de Zambezirivier op voer; Kapitein Cook, die naar Australië zeilde en beschuit met wormen at.

“Hebt u wel eens een ontdekkingsreis gemaakt, mevrouw Pearce?”

Het was de stem van Charlie. Ik draaide me om op mijn stoel. Er stak een kleine, in verband gestoken hand de lucht in.

“Natuurlijk niet,” antwoordde mevrouw Pearce, glimlachend en hoofdschuddend.

Ze had gelijk. Het was een behoorlijk stomme vraag. Ik kon me niet voorstellen dat mevrouw Pearce, met haar tweed mantelpakje en haar handtas, ooit iets gevaarlijkers had verkend dan de diepvriesafdeling van de supermarkt.

“Ik bedoel, bent u nooit op spannende plekken geweest?” hield Charlie vol. “In Afrika of India of zoiets?”

Het klonk mij nogal onbeholpen in de oren. Charlie had nooit veel belangstelling getoond voor geschiedenis. Maar ze was heel blij met zijn vraag.

“Ik benbang van niet,” zei ze. Ze deed haar bril af en poetste de glazen schoon met haar zakdoek. “Ik ben nooit echt in het buitenland geweest. Ik ga in de zomer meestal naar Schotland, maar een ontdekkingsreis is natuurlijk iets heel anders.”¬

 

Ik stond bij het schoolhek op Charlie te wachten en vroeg me af wat we nu in vredesnaam moesten doen. Als ze al een geheim hadden, dan wisten ze dat wel heel goed te verbergen. Zo goed, dat ik begon te twijfelen of het gesprek dat wij hadden afgeluisterd misschien niks meer was geweest dan een levendige droom.

“Jimbo,” zei Charlie hijgend toen hij naar me toe kwam rennen. “Sorry dat ik zo laat ben. Ik moest de walkietalkie nog uit de lerarenkamer zien te krijgen.”

“En wat voor verhaal heb je deze keer opgehangen?”

“De directrice heeft een briefje geschreven dat ik een maand niet naar gym hoef. Je weet wel,” – hij hield zijn verbonden hand in de lucht – “ik zei dat ik niet mocht van de dokter.”

“En wat doe je nou als de directrice op de volgende ouderavond met je moeder gaat praten?”

Charlie schudde zijn hoofd. “Ze krijgt er nooit een speld tussen.”

“Dus,” zei ik, terugkerend naar het echt belangrijke onderwerp. “Wat doen we nu?”

“We hadden ze op moeten nemen,” zei Charlie. “Misschien, als we de boodschap terug konden luisteren – ” Hij stopte midden in de zin en keek om naar de school. “Ik krijg ineens een idee.”

Ik draaide me om en zag meneer Kidd over het schoolplein naar ons toe lopen, zijn sleutels in de ene en zijn koffertje in de andere hand.

“Ik vlieg tegen de muur op van die onzekerheid,” zei Charlie. “Kom, we gaan het simpel aanpakken.”

“Wat bedoel je?” vroeg ik nogal paniekerig.

Charlie stapte naar voren en versperde meneer Kidd de weg. Hij wachtte tot Kidd stilstond en zei toen met opgewekte stem: “Spudvetch!”

Meneer Kidd verstarde een moment. Toen gleed het koffertje uit zijn hand en viel op de grond. Hij leek het niet te merken. Zijn kaak bewoog op en neer, maar het kostte hem duidelijk moeite om woorden te vormen.

Ik werd een beetje misselijk.

“Maar je bent niet – ” zei meneer Kidd. Toen hield hij ineens op.

Hij maakte vuisten en zijn rug werd stijf als bij een boze kat. En toen gebeurde er iets met zijn ogen. Charlie heeft het ook gezien, anders had ik misschien gedacht dat ik het me verbeeldde. Maar ik verbeeldde me niks. Een heel kort ogenblik flitste er een fluorescerend blauw licht achter zijn pupillen, net als bij Charlies robotspaarvarken. Alleen was meneer Kidd geen robotspaarvarken. Hij was onze tekenleraar.

Net toen ik me wilde omdraaien om weg te rennen, was het allemaal weer voorbij. Net zo snel als het begonnen was. Zijn ogen werden weer normaal. Langzaam en weloverwogen legde hij zijn rechterhand over zijn linkerpols, als om zichzelf te kalmeren. Hij haalde diep adem en zei: “Zijn jullie op weg naar huis, jongens?”

Ik probeerde ‘Ja’ te zeggen, maar het kwam eruit als een gesmoorde piep.

Charlie zat op zijn knieën en stopte alles terug in meneer Kidds koffertje. Hij stond op en gaf het terug.

“Dankjewel.” Meneer Kidd glimlachte. “Ik zie jullie morgen. Fijne avond, jongens.”

We stonden daar en keken hoe hij naar de parkeerplaats liep. Hij klikte op de afstandsbediening en de lichtjes van de gedeukte Fiat knipoogden terug met een klein bliep-bliep-geluidje.

“Jemig,” zei Charlie.

Er dreef een zwerm bruisende witte lichtjes door mijn gezichtsveld. De lucht begon te tollen, mijn knieën begonnen te trillen en ik moest op de muur gaan zitten om niet flauw te vallen.