Tom
Hij wist nog goed dat hij de Lila Bus had geschilderd. Het was eerst een soort vuilbeige geweest en het had iets opwindends gehad de spuitbus te richten en het busje voor zijn ogen te zien veranderen. Zijn moeder had het verschrikkelijk gevonden. Het zag er zo ordinair uit en trok de aandacht. Dat was zowat de ergste misdaad die ze kende - de aandacht trekken. De goeden werden niet opgemerkt en ondergewaardeerd, de slechten waren opzichtig en luidruchtig en verfden hun busjes in die idiote lila kleur. Toms vader haalde slechts zijn schouders op. Wat kon je verwachten? vroeg hij zijn vrouw op een toon die betekende dat wat hij absoluut niet verwachtte een antwoord was. Toms vader praatte nauwelijks meer mét Tom, hij praatte óver hem, waar hij bij was.
'Die jongen denkt zeker dat het geld op mijn rug groeit... die jongen vindt dat we zwervers in de tuin moeten laten wonen... die jongen vindt zich te goed om te werken.' Soms gaf Tom antwoord, soms liet hij het maar zo. Het maakte niet uit wat hij deed. Zijn vaders mening stond toch al vast: die jongen was een verspiller, links, langharig, werkschuw tuig. Een paarse minibus was het enige wat je kon verwachten.
Het was niet wat Tom had verwacht. Hij had er op een goede dag in een opwelling toe besloten, een dag toen het busje er door het wassen niet beter op leek te worden. En hij was er gék op nu het lila was; het had veel meer persoonlijkheid en meer leven. Op die dag had hij besloten een vervoerbedrijf te beginnen. Het was natuurlijk niet helemaal legaal, maar stel dat ze een ongeluk kregen: een verzekeringsmaatschappij zou moeite hebben te bewijzen dat hij niet zeven vrienden naar huis bracht voor het weekend. Niemand zag ooit dat er in Dublin geld van eigenaar verwisselde. Hij stond niet naast de deur kaartjes te verkopen zoals de grotere busondernemingen deden. Het waren altijd dezelfde mensen, op één of twee per maand na. Het was geen goudmijn of zo; hij kon er zijn benzine en zijn sigaretten van betalen, meer niet. Maar het betekende wel dat hij zoveel kon roken als hij wilde en elk weekend naar Rathdoon kon gaan, wat precies was wat hij wilde. De Lila Bus had dat alles mogelijk gemaakt.
Tom wist alles over het leven in Rathdoon van zijn passagiers, maar weinig van wat ze in Dublin deden. Hij had erover gedacht uit te zoeken waar ze woonden en ze voortaan thuis te brengen in plaats van op zondagavond om tien uur in het centrum af te zetten, maar iets zei hem dat ze misschien liever hadden dat de anonimiteit van de grote stad bewaard bleef; ze wilden misschien niet dat de anderen hun kamer, hun pension of hun woonsituatie zagen. Meer dan eens had Tom een kleine, blonde vent met een getinte bril opgemerkt, in een auto die geparkeerd stond bij de plek waar het busje zijn weekendtrip begon en eindigde. Hij zwaaide altijd enthousiast naar Rupert Green. Welnu, het was overduidelijk dat Rupert niet wilde dat dat bekend werd. Alleen doordat Tom röntgenogen had, had hij de auto opgemerkt. En zijn ogen hadden soms opgevangen dat Dee Burke in een grote auto uit de armen van een oudere man glipte. De oudere man was nooit genoemd door Dee of iemand in Rathdoon, dus hij kon veilig aannemen dat het een geheime oudere man was en geen legitieme. Hij kon opletten en gissen zoveel hij wilde, niets maakte hem duidelijk waar de jonge Kev Kennedy zo bang voor was. Dat was niet altijd zo geweest; hij was altijd een aardige jonge vent geweest en de enige van het gezin die was opgestaan van de keukentafel en zijn vader en zijn sneden brood met ham en zijn radio die eeuwig aanstond, van Goedemorgen tot Welterusten, had verlaten. Maar het laatste jaar of zo zat hij in de rats.
Celia woonde in een verpleegstershuis. Ze deelden met hun zessen een huis en dat was blijkbaar bijzonder geslaagd. Ze hadden twee televisies, een wasmachine en een strijkplank die altijd klaarstond in de achterkamer. Celia had verteld dat er nooit boze woorden vielen in dat huis het was een ideale manier van wonen tot ze trouwden en een eigen huis kregen. Nancy Morris deelde een flat met die aardige, levenslustige Mairead Hely; het was een raadsel hoe Mairead het uithield. Hij had haar op een avond eens getroffen op een feest en ze had hem verteld dat Nancy's nieuwste truc erin bestond, dat ze uitkeek naar proeverijen in supermarkten en voor sluitingstijd naar binnen rende en papieren bekers soep nam of blokjes kaas aan een prikker en dan triomfantelijk thuiskwam met de mededeling: 'Ik heb al gegeten!' Die avond, een maand of drie geleden, had Mairead gezegd dat ze moed verzamelde om Nancy te vragen te vertrekken, maar ze had hem blijkbaar nog niet verzameld. Die arme Mikey was zo aardig, dat Tom hem gratis naar huis zou hebben gebracht, maar hij lachte alleen maar en liep naar een bushalte met dat nooit aflatende gevoel voor humor dat zo moeilijk te harden was. Judy Hickey nam een bus in dezelfde richting en Tom zag hen vaak samen oplopen wanneer hij de Lila Bus keerde en naar huis reed.
Ze wisten geen van allen waar zijn huis was, dat was zeker. Lang geleden had hij zijn aanleg om niet op rechtstreekse vragen te antwoorden zo ver ontwikkeld, dat de mensen dachten dat ze een of ander vriendelijk antwoord hadden gekregen en niets meer vroegen. Toen Nancy Morris hem had gevraagd hoeveel hij per week voor zijn flat betaalde, had hij gezegd dat dat moeilijk te berekenen was en tot zover juffrouw Morris. Rupert had hem eens gevraagd aan welke kant van de stad hij woonde en Tom had gezegd dat Rupert uiteraard de trends kende van wat mensen wilden. Hij vond het vaak interessant te kijken naar mensen die voor een bioscoop in de rij stonden en je af te vragen waar ze woonden; hij veronderstelde dat hij, als hij net als Rupert bij een makelaar zou werken, het nog interessanter zou vinden. Rupert had dat beaamd en opgewekt gepraat over de onverwachte wensen van een heleboel van de mensen die op kantoor kwamen. Hij had Tom nooit meer gevraagd waar hij woonde en hij klonk niet alsof hij het deksel op zijn neus had gekregen.
Dee Burke had hem verteld dat haar broer in zonde leefde en was het niet monsterlijk dat jongens dat ongestraft konden doen en meisjes eigenlijk nog steeds niet? Ze had hem plotseling gevraagd: 'Wie weet leef jij ook wel in zonde. Doe je dat?' 'Ik weet het niet,' had hij gezegd. 'Ik weet niet precies wat zonde is, dat hebben ze op onze school nooit behoorlijk uitgelegd; op de jouwe wel?' Dee had somber gezegd dat ze het op haar school uitentreuren hadden uitgelegd en dat ze het, tegen de tijd dat ze weggingen, zo beu waren geweest dat ze amper de energie hadden om er een te begaan, wat misschien al die tijd de bedoeling was geweest. Maar ze was er nog steeds niet achter hoe hij woonde. En in Rathdoon stond hij bekend als de enige jongen van Fitzgerald die niet in het familiebedrijf was gegaan, de enige die geen zakenimperium wilde opbouwen. Hij deed iets artistiekerigs in Dublin. Maar als er drie mensen bij elkaar waren en zijn naam viel, dan waren er drie verschillende theorieën over wat hij deed. Het logenstrafte de neiging tot roddelen die kleine stadjes automatisch werd toegeschreven, dacht Tom. Je had Dee met haar oudere kerel, Rupert met zijn vriend, Kev met zijn speelschulden of wat het ook was en niemand thuis wist ook maar iets over hen. Of over Tom. Er was maar één persoon in Rathdoon die wist hoe Tom leefde en waarom: zijn moeder.
Niemand zou het raden, in geen miljoen jaar. Zijn moeder jeremieerde als de beste, zuchtte over zijn kleren en zijn bus - echte zuchten. Ze had liever een leuke, onopvallende bus gehad en degelijke kleren, aardige, neutrale kleuren, roestbruine broeken en bruine jasjes zoals haar andere zoons droegen. Overhemden, witte overhemden, ingetogen stropdassen voor 's zondags naar de mis. Terwijl zijn vader kankerde op de jeugd van tegenwoordig in het algemeen en Die Jongen in het bijzonder, was Toms moeder zachtmoedig in haar verwijten. Wie haar zag, had kunnen denken dat ze het met haar man eens was. Wie had kunnen weten dat Tom haar reddingsboei was?
Ze was een knappe vrouw, Peg Fitzgerald. Tweeënvijftig, keurig gekapt; er zat geen haartje verkeerd aan mevrouw Fitzgerald. Ze droeg gebreide mantelpakjes, lila of donkergroen, en een mooie broche die paste bij de kleur die ze droeg, 's Zomers droeg ze lichtere linnen pakjes, maar die hadden dezelfde kleur en ze zag er al jaren hetzelfde uit. Ze liet haar haren drie keer per jaar permanenten in de grote stad en liet elke vrijdagochtend van haar leven haar haren wassen en watergolven door de kleine Sheila O'Reilly, de nicht van de pastoor. Sheila had niet veel klanten in Rathdoon, maar dat scheen haar niet te deren. Ze was altijd opgewekt en als er geen kapsels te doen waren, breide ze en verdiende daar een beetje mee bij. Ze wilde dat er meer vaste klanten waren zoals mevrouw Fitzgerald, die hun haren elke week op dezelfde tijd op dezelfde manier wilden laten kappen.
Mevrouw Fitzgerald stond elke dag in de winkel. De afdeling handenarbeid was haar idee geweest en liep goed. Telkens wanneer er een touringcar stopte, zoemde de elektronische kassa van Handenarbeidcentrum Fitzgerald druk. Ze hadden sjaals, rollen tweed, aardewerk een breed assortiment voor iedere smaak. Het was ook de winkel waar heel Rathdoon verjaardagscadeautjes kocht voor elkaar. Peg had moeite gehad om de familie ervan te overtuigen dat het een goed idee was, maar nu bekeken ze haar met nieuw respect. Ze geloofde ook vast dat de zaak in de familie moest blijven. Als de jongens trouwden, was het vanzelfsprekend dat hun vrouwen in de winkel zouden werken. Eén aanstaande schoondochter had de verloving zelfs verbroken omdat alles wat ze volgens haar aan het huwelijk zou overhouden een baan was als onbetaalde winkeljuffrouw in plaats van als de bankbediende die ze nu was. Tom had gevonden dat ze blijk gaf van pit, maar de rest van het gezin, inclusief de afgewezen broer, was eensgezind van mening dat ze er goed van af waren gekomen als dat haar houding was.
Tom had van het begin af gezegd dat hij niet in de winkel wilde werken; er was geen ruzie over geweest, alleen misprijzen. Hij had redelijk gezegd dat hij vond dat het voor zijn drie broers en twee zussen beter was als ze van meet af aan wisten dat hij niet met hen mee zou doen. Dan konden ze hun eigen plannen maken zonder dat er vraagtekens boven hun hoofd hingen. Hij had dit al besloten toen hij nog op school zat, maar ze hadden gedacht dat het net zoiets was als brandweerman willen worden en hadden er geen aandacht aan geschonken. Wat hij graag zou willen doen, was naar Dublin gaan en leven. Gewoon leven, niet per se iets dóen, totdat hij iets vond wat hij graag zou doen, en daarna misschien Amerika, Parijs of Griekenland. Als je geen hoge eisen stelde en geen comfortabel huis, een heleboel spullen en duur eten hoefde, kon je heel goedkoop leven. Ze hadden gedacht dat het wel zou overgaan.
Hij had een heleboel eervolle vermeldingen gehad toen hij eindexamen deed, veel meer dan zijn broers, die al een heel eind op weg waren om zakenmagnaten te worden: uitbreiden naar andere steden, nieuwe filialen openen, hun moeders veelvuldig bespotte idee van een handenarbeidwinkel tot ontwikkeling brengen in andere centra in het hele Westen. De leraren die alle Fitzgeralds les hadden gegeven, zeiden dat Tom intelligenter was dan alle anderen, maar hij was onwrikbaar en heel vastbesloten voor iemand van achttien. Hij had al die paperassen als bewijs dat hij opgeleid was, mocht hij nu alsjeblieft verdergaan met zijn eigen leven? Hij bedankte zijn vader zo hartelijk mogelijk voor het schoorvoetend aangeboden collegegeld, maar het bleef nee. Hij wilde alleen maar met rust worden gelaten. Hij zou geen slecht gezelschap zoeken, hij zou regelmatig naar huis komen als ze dat wilden, zodat ze hem konden zien en zich ervan konden vergewissen dat hij nog altijd normaal was. Hij zou liften. Hij zou zich elke week melden bij de sociale dienst en néé, dat zou geen allemachtige schande zijn in Dublin. Wie zou hem in godsnaam zien of kennen, en néé, het was niet oneerlijk, zo ging dat tegenwoordig: de rijken betaalden belasting en er was in elk geval brood en onderdak voor degenen die niet rijk waren. We Heten ze tegenwoordig niet meer op straat creperen, stapten niet meer over hen heen, zeggend: is het geen schande dat ze niet de fut hebben om een goede baan te zoeken en de kost te verdienen. Néé, hij was niet van plan voor eeuwig in de bijstand te blijven. En ja, hij was erg dankbaar voor het aanbod van een plaats in het familiebedrijf, maar we hebben maar één leven en dat was niet de manier waarop hij het zijne wilde leiden.
En was het niet goed dat hij besloten had dat te doen? Wat zou er in 's hemelsnaam zijn gebeurd als hij niet om zich heen had gekeken?
Het was doodgemakkelijk geweest om in Dublin goedkoop te leven. Hij woonde een tijdje bij een jong stel, dat hem een bed en wat te eten gaf; ze hadden zelf niet zoveel. Hij gaf hun kinderen, twee aardige, intelligente jongens, elke avond les. Hij nam alles door wat ze op school hadden gehad en hielp hen met hun huiswerk. Maar hij vond het niet echt leuk; hij vond dat ze buiten zouden moeten spelen in plaats van steeds meer te leren. Ze wisten genoeg, hield hij hun bezorgde ouders steeds weer voor, ze zijn prima; stop hun hoofden niet vol met steeds meer feiten. De ouders begrepen het niet. Het was toch zeker het beste een goede start te maken, met betere kansen te beginnen dan de anderen. Maar ze waren pas tien en negen en het duurde nog jaren voordat ze met de anderen moesten vechten om plaatsen en punten en posities. Nee, de bleke vader en moeder hadden het niet ver geschopt doordat ze niemand hadden gehad om hen de weg te wijzen; ze waren niet van plan hun kinderen hetzelfde te laten gebeuren. Hij nam vriendschappelijk afscheid. Hij werkte als tuinman bij een oude dame en sliep een jaar lang zonder dat ze het wist in haar tuinhuisje. Ze was het nooit te weten gekomen en hij had zijn kampeer- bed en gasbrander lang voor de begrafenis weggehaald, dus niemand had het ooit geweten.
Hij werkte in een nachtclub als een soort uitsmijter. Hij was slank en had niet de bouw van een echte uitsmijter, maar hij had een blik in zijn ogen die even belangrijk was als spierkracht. Zijn baas, een van de sluwste mannen in Dublin, wilde hem graag houden, hem zelfs promotie geven, maar het was niet het leven wat Tom wilde. Hij nam opnieuw vriendschappelijk afscheid en vroeg voordat hij vertrok de sluwe baas wat zijn positieve kanten waren. Hij wilde het gewoon voor zichzelf weten. De baas zei dat hij hem geen verklaring schuldig was als hij wegging, maar goed, Tom had een blik in zijn ogen die zei dat hij tot het uiterste zou gaan. Ze maakten de kachel niet met hem aan. Tom vond het een fijne referentie, zoals hij het ook fijn had gevonden toen de oude dame had gezegd dat hij een tuinman met hart voor zijn werk was en toen de negenjarige jongen had gezegd dat hij Latijn veel interessanter maakte dan ze op school deden, waar ze het niet als een taal behandelden - meer als een puzzel eigenlijk. Maar het waren geen getuigschriften. Elke nieuwe baan moest worden veroverd met charme of inspanning; elke keer moest hij opnieuw beginnen.
Hij was een zomer in Griekenland, waar hij een busje, een soort Lila Bus, over bergwegen stuurde en vakantiegangers van en naar luchthaven en hotels reed. Hij was een zomer in Amerika, waar hij werkte in een kindervakantiekamp met zeventig ontevreden kinderen die stuk voor stuk liever thuis waren gebleven. Hij was een winter in Amsterdam, waar hij in een souvenirwinkel werkte. Hij was drie leuke maanden in Londen geweest, waar hij aan marktonderzoeken had meegedaan - de mensen op straat aanklampen met een klembord en ze vragen stellen. Hij was nog eens drie maanden in Londen geweest als verpleeghulp in een ziekenhuis; hij had het beangstigend gevonden en zijn respect voor verpleegsters was sterk gegroeid. Hij had een paar keer op het punt gestaan Celia over die drie maanden te vertellen, maar hij vertelde nooit iets over wat hij had gedaan - het leidde maar tot vragen en vragen vergden vaak antwoorden.
Hij zag zichzelf niet als een losbol en toch had hij negen jaar lang, sinds hij van school was gekomen, niets doelgerichts of permanents gedaan. Maar hij had er niets van willen missen, zelfs niet die vreemde tijd in het ziekenhuis, toen hij bange bejaarde mensen op een brancard door de menigte reed, waar allemaal verschillende talen werden gesproken, alle nationaliteiten onder de zon werkten of er als patiënt binnenkwamen. En nu betekende het dat hij voor Phil kon zorgen, want hij had geen baan om op te geven, geen echte manier van leven die hij moest afbreken.
Phil was de aardigste van zijn familie, dat stond als een paal boven water. Daar waren ze het allemaal over eens, zoals ze het er ook over eens waren dat Tom de raarste en moeilijkste was. Phil stond qua leeftijd het dichtst bij hem; ze was bijna op de dag af een jaar ouder. Alle zes de kinderen Fitzgerald waren in zeven jaar tijd geboren en toen was de jonge Peg opgehouden met elk seizoen een nieuwe baby te maken. Er waren foto's van hen toen ze nog klein waren en Tom vond altijd dat het meer op een kleuterschool leek dan op een gezin. Maar zijn moeder had altijd gezegd dat het heerlijk was het in één ruk af te werken. Je had een tijd dat ze allemaal onhandelbaar leken en plotseling waren ze allemaal groot. In elk geval, Phil was altijd al zijn speciale vriendin geweest en tijdens de hoog oplopende ruzies, zestien, zeventien jaar geleden, over het feit dat Tom niet in de zaak wilde komen, had hij veel steun gehad aan Phil. Ze woonde in die tijd in de grote stad vijfentwintig kilometer van Rathdoon, waar ze steno en typen leerde; men was het erover eens geweest dat ze beter op het kantoor kon werken dan in de winkel. Maar ze kwam tijdens haar secretaresseopleiding in het weekend naar huis en moedigde Tom aan om zijn eigen leven te leiden. Ze had een groot, rond gezicht, Phil, en ze lachte altijd. Hij herinnerde zich dat ze jaren geleden eens had gedanst met Red Kennedy en dat ze de mantel uitgeveegd had gekregen, dat de Kennedy's heel aardig waren, niks mis mee, maar dat ze haar blik hoger moest richten. Phil had verontwaardigd gezegd dat ze haar blik niet op Red Kennedy of wie dan ook richtte, ze danste alleen maar met hem, maar er waren heel wat hoofden geschud.
Phil was wat ze in Rathdoon een stevige meid noemden. Mevrouw Fitzgerald zei altijd dat ze te zijner tijd wel zou afvallen. Had Anna, de oudste van het gezin, niet ook een hoop babyvet? Maar mevrouw Fitzgerald dacht altijd dat er een soort wet bestond volgens welke een meisje aardig en slank en aantrekkelijk moest zijn wanneer ze erover dacht een man te zoeken en een gezin te stichten. Zo ging het nou eenmaal. Maar Phil merkte niets van een goocheltruc van de natuur; ze bleef fors en rond van gezicht en ontwikkelde nooit de ingevallen wangen en de slanke taille die, daar was iedereen het over eens, een belangrijke rol hadden gespeeld toen haar zus Anna haar oog liet vallen op en trouwde met de heel geschikte Dominic, wiens familie tweed maakte.
Tom had haar nooit te dik gevonden, dat had hij haar meer dan eens gezegd wanneer hij in het weekend thuiskwam. Hij zei dat ze niet goed snik was als ze dacht dat ze dik was en gek als ze dacht dat ze daarom geen vrienden had.
'Wie zijn mijn vrienden dan? Noem op,' had ze geroepen.
Dat kon Tom niet, maar hij had gezegd dat hij verdomme helemaal geen vrienden van zijn familie kon opnoemen, hij was weg, hij woonde hier niet. Ze móest vrienden hebben. Nee, beweerde ze, die had ze niet. Het was toen geweest dat hij, met de bedoeling haar te helpen, zo'n vrijgezellenvakantie had voorgesteld. Iedereen ging in zijn eentje, er waren geen stelletjes op de heenreis, maar hopelijk volop op de terugreis. Phil had de brochure gretig gelezen en had besloten dat ze mee moest doen.
'Zeg tegen niemand dat het speciaal voor vrijgezellen is,' had haar moeder geadviseerd. 'Dat klinkt zo zielig. Zeg dat het een gewone vakantie in Spanje is.'
Tom was er nooit achter gekomen wat er precies was gebeurd, maar het was geen succes geworden. Phil zei dat Spanje best leuk was en het weer was goed geweest, maar verder niets. Later, veel later, had hij gehoord dat alle meisjes op Phil na topless waren geweest op het strand, dat bijna iedereen van de groep een innige seksuele relatie had gehad met één of meer anderen van dezelfde groep - opnieuw iedereen behalve Phil - en dat er geen sprake was geweest van mensen ontmoeten en met ze dansen en praten en ze leren kennen. Het was kennelijk een veel swingender soort vakantie geweest dan sommige vrij- gezellenuitstapjes en swingend betekende met mensen naar bed gaan, mensen die volslagen vreemden waren.
Maar Tom had dat indertijd allemaal niet geweten. Phil was stil en weinig mededeelzaam teruggekomen. Korte tijd later had hij gemerkt dat ze was afgevallen, maar hij zei niets, want hij was degene die haar had verteld dat gewicht niet belangrijk was. Als hij haar nu bewonderde, zou ze denken dat hij vroeger alleen maar aardig was geweest. Phil ging niet meer dansen en ze ging niet meer zoals vroeger met een stel meiden naar zee. Maar eerlijk gezegd had hij die dingen indertijd niet gemerkt; pas later had hij zich alles herinnerd.
Phil was naar Dublin gekomen met een van die dagtochtjes per trein vanuit de stad. Het was behoorlijk afmattend; de trein vertrok 's morgens om negen uur,je was rond de middag in Dublin en de trein terug vertrok om zes uur 's avonds. Dus moest er geconcentreerd worden gewinkeld voordat ze 's avonds allemaal met zere voeten en uitpuilende tassen weer naar huis gingen. Phil belde Tom altijd op als ze aan zo'n marathon meedeed en dan haalde hij haar van het station in zijn busje, dat in die tijd vuilbeige was. Ze zag doodsbleek en zei dat ze in de trein verschrikkelijk veel pijn had gehad, zo erg dat de mensen in haar coupé hadden gezegd dat ze naar een ziekenhuis of een dokter moest gaan, want ze had het uitgeschreeuwd, zo'n pijn had het gedaan. Tom keek bezorgd en juist op dat ogenblik klapte ze weer dubbel van de pijn en slaakte een lange, diepe kreet en dus nam hij een besluit. Hij bracht haar naar de eerste hulp van een ziekenhuis. Hij was kalm en vastberaden. Hij zorgde dat ze voorrang kreeg door te zeggen dat het een spoedgeval was. Als haar broer gaf hij schriftelijk toestemming voor een blindedarmoperatie en hij was er toen ze bijkwam en zei dat het allemaal prima was verlopen en dat het nu voorbij was en ze alleen nog maar hoefde te rusten. Haar bezorgde gezicht glimlachte triest naar hem. Daags daarna kwam hun moeder met een koffer vol spullen die Phil nodig zou hebben, een heleboel geruststellende woorden, zuchten over hoe goed God was dat hij het allemaal liet gebeuren terwijl Tom er was om het heft in handen te nemen en de liefhebbende groeten, dozen bonbons en flessen lavendelwater van de rest.
Ze herstelde goed, dacht Tom. Nou ja, ze kwam snel weer op krachten en hij schrok ontzettend toen een van de verpleegsters zei dat ze met hem over zijn zus wilde praten. Onder vier ogen. Ze had al een rapport gemaakt voor degenen die het dienden te weten, zoals de hoofdzuster en de chirurg die haar had geopereerd, maar dit was iets waarmee verdere stappen moesten worden ondernomen, misschien via de huisarts van juffrouw Fitzgerald.
Hij schrok. De verpleegster sprak berispend, alsof die arme Phil was betrapt op diefstal in de zaal. Wat was er? Nou ja, de verpleegster had gemerkt dat ze lang op het toilet was gebleven en ze had haar gevraagd naar constipatie of diarree. Geen van beide, kennelijk, maar ze bleef nog altijd behoorlijk lang weg, dus had de verpleegster aan de deur geluisterd. Tom voelde zijn hart bonzen; wat voor afgrijselijke dingen zou hij te horen krijgen?
Het was wat de verpleegster had vermoed. Braken, kokhalzen. Twee of drie keer per dag.
'Waar komt het door?' riep Tom uit. Hij had geen idee wat die geschokte toon te betekenen had. Waarom werd hem dit niet door een dokter verteld? 'Ze doet het zichzelf aan,' zei de verpleegster. 'Door chocolade, koekjes, bananen, brood met boter te eten. U had de verpakkingen en de lege dozen eens moeten zien. En daarna geeft ze alles weer over.'
'Maar waarom in godsnaam?'
'Het wordt boulimie genoemd, net zoiets als anorexia nervosa - u weet wel, waarbij mensen zichzelf uithongeren als ze de kans krijgen. Het is er een vorm van. Ze schrokken en schransen en maken zichzelf dan misselijk om het voedsel dat ze hebben gegeten kwijt te raken.'
'Doet Phil dat?'
'Ja, ze doet het al enige tijd.'
'En is haar blindedarm daardoor ontstoken?'
'O nee, absoluut niet, dat heeft er totaal niets mee te maken. Maar misschien is dat in zekere zin een geluk geweest. Nu weet u het tenminste en krijgt de familie het te horen en kan die haar helpen ertegen te vechten.'
'Kunt u haar niet gewoon zeggen dat ze ermee moet ophouden? Kunnen we haar niet allemaal vertellen dat het... weerzinwekkend is het is zo zinloos.'
'O nee, zo gaat dat niet, dat zullen ze zeker niet zeggen als ze wordt opgenomen.'
'Waar wordt opgenomen?'
'In een psychiatrisch ziekenhuis. Het is psychisch, ziet u, het heeft niets met ons te maken.'
De verpleegster had niet helemaal gelijk. Het had wél iets met hen te maken, want Phil werd opgenomen in de psychiatrische afdeling van hetzelfde ziekenhuis en er zat, afgezien van de therapie en de groepsgesprekken voor de psychische kant, ook een medische kant aan haar behandeling. Ze dacht dat ze de enige op de hele wereld was die ooit zoiets had gedaan en ze had het gevoel alsof er een enorme schuldenlast van haar schouders werd genomen. Ze voelde zich niet schuldig over het zelf opgewekte braken, ze zei dat het doodgemakkelijk was. Als je gewoon je vinger op de goede plek achter in je keel legde, ging het vanzelf. Maar ze voelde zich wel schuldig over het zichzelf volproppen met eten. Vooral over het eten in een toilet – dat was waarvoor ze zich schaamde. Ze was nog lang niet zover dat ze kon praten over waarom ze het deed. Tom kreeg te horen dat ze het vast en zeker telkens opnieuw zou doen voordat ze beter was. Voordat ze terugkwam in de werkelijkheid en accepteerde dat ze volmaakt in orde was zoals ze was. De hulp en steun van een familie waren in een tijd als deze van doorslaggevend belang. Als Phil zou inzien dat ze hoog aangeschreven stond bij haar familie, zou dat een grote stap zijn naar het verkrijgen van een positief zelfbeeld. De familie, ja. Maar goeie god, de familie Fitzgerald. In een tijd zoals deze.
Die arme Phil had geen slechter moment kunnen kiezen om een beroep op hen te doen, dacht Tom grimmig. Het was precies de tijd dat de kranten vol stonden van de gewapende overval op het postkantoor in Cork en de daaropvolgende rechtszaak tegen en veroordeling van hun neef Teddy Fitzgerald, die samen met de familie in de zaak had gewerkt. Het was een bezoeking geweest. Dan was er nog de ontrouw van Dominic, de uiterst geschikte echtgenoot van Anna, de oudste. Er hadden heel wat verhalen de ronde gedaan over een verhouding en ten slotte de geboorte van een kind, dat Dominic met tegenzin erkende, hoewel het niet werd geboren uit zijn vrouw, maar uit een van de minst degelijke vrouwen in heel West-Ierland, ketellappers die zich hadden gevestigd, en volgens mevrouw Fitzgerald was het enige wat erger was dan een rondtrekkende ketellapper een ketellapper die zich had gevestigd. Dus er was die schande. En er waren nog een paar dingetjes geweest, geen van alle even schokkend, maar allemaal samen een bron van algehele familieonrust. Het was het verkeerde moment om te horen dat een lid van het gezin nu aan een lange periode van psychiatrische behandeling begon en hun steun nodig zou hebben.
Mevrouw Fitzgerald maakte haar standpunt onomwonden duidelijk. Er werd niet over Phil gepraat. Punt uit. Phil had zich hersteld van haar blindedarmontsteking, ze had een tijdje rust genomen, ze had bij vrienden gelogeerd, ze zou binnenkort terugkomen. In de tussentijd zouden ze een tijdelijke kracht aannemen voor het kantoor. Mevrouw Fitzgerald zou eens in de maand naar Dublin gaan om die steun te verlenen die volgens het ziekenhuis nodig was. Tom zou zo vaak mogelijk bij haar op bezoek gaan en dat was dat. Discussie gesloten; ze hadden zó al genoeg problemen. En wat zou het betekenen voor Phils kansen om aan de man te komen als alom bekend was dat ze in een gesticht had gezeten? Geen woord meer.
Tom was ervan overtuigd dat dit niet was wat de dokters bedoelden met familiesteun: alles toedekken, het nog schandelijker maken dan Phil al vond dat het was. Hij was er zeker van dat zijn moeders maandelijkse bezoeken - vol geruststellingen dat niemand het wist, niemand het vermoedde, dat de mensen om de tuin waren geleid en op het verkeerde been gezet, dat er verklaringen waren verzonnen - het nog erger maakten voor zijn zus, die met een geschokt gezicht luisterde en zich verontschuldigde voor alle moeilijkheden die ze had veroorzaakt. Soms stak zijn moeder verlegen haar hand uit en pakte die van Phil.
'We houden van je... hm... heel veel. We zijn dol op je. Phil.' Daarna trok ze haar hand weer terug, opgelaten. De psychiater had tegen haar gezegd dat het goed was dat te benadrukken, maar ze zei het alsof ze het van buiten had geleerd. Ze waren geen uitbundige familie, ze hadden elkaar nooit geknuffeld of gekust. Het was moeilijk voor zijn moeder haar hand uit te steken en dat tegen Phil te zeggen. En verwarrend voor Phil om te horen, vlak voordat haar moeder haar handschoenen en tas pakte en aanstalten maakte om te vertrekken.
Hij ging elke dag naar Phil toe, elke dag, en hij belde haar elke zaterdag en zondag. Zijn moeder zei dat ze wel wilde bellen, maar ze wist niets te zeggen, maar Tom vond altijd wel iets. Hij kende haar tenslotte veel beter; ze zagen elkaar per slot van rekening voortdurend en hij kon kiezen uit een heleboel dingen om te zeggen. Hij had nooit het gevoel dat hij praatte met iemand die niet goed was. Hij praatte niet neerbuigend met haar, hij verontschuldigde zich nooit omslachtig als hij niet had kunnen komen of bellen, alleen maar kort. Hij wilde niet laten merken dat hij dacht dat zijn aanwezigheid belangrijk voor haar was. Hij behandelde haar alsof ze even gezond was als hij.
Ze praatten vaak over hun jeugd. Tom herinnerde zich die als matig gelukkig, te veel gepraat over de zaak, een beetje te veel toedekken en de buren dit of dat niet laten merken en de vuile was niet buiten hangen. Phil had heel andere herinneringen. Ze herinnerde zich dat er altijd werd gelachen en dat ze allemaal rond de tafel met elkaar hadden zitten praten, al zei Tom dat dat onmogelijk was. Ofwel hun moeder ofwel hun vader moest in de winkel zijn geweest. Phil herinnerde zich dat ze heerlijke uitstapjes hadden gemaakt naar zee of om te picknicken; Tom zei dat hij er zich eerlijk gezegd niet één herinnerde. Phil zei dat ze spelletjes speelden zoals Ik zie ik zie wat jij niet ziet en De kat van de dominee en Sardienen, waarbij iemand zich moest verstoppen en wanneer je hem vond, moest je je als een sardien naast hem persen. Tom zei dat dat alleen op feestjes was. Maar ze maakten geen ruzie over hun herinneringen; ze praatten erover als over een oude film, die je jaren geleden had gezien en iedereen kon zich er flarden van herinneren, maar niemand helemaal.
Ze praatten over vriendjes en vriendinnetjes en over seks. Het verbaasde Tom niet dat ze nog maagd was en het verbaasde haar niet dat hij dat niet was. Ze praatten makkelijk en zonder schuldgevoel, soms uren aan één stuk in het dagverblijf of in de tuin, soms maar even omdat Phil stil en afwezig was of omdat Tom moest werken. Hij werkte tegenwoordig bij een veilingbedrijf, hielp meubels in en uit dragen, plakte kavelnummers op dingen en schreef ze in een catalogus. Hij had over een andere baan gedacht, maar de werktijden kwamen hem goed uit en het was vlak bij het ziekenhuis, zodat hij gemakkelijk kon komen en gaan. Een van de andere patiënten vroeg of Tom haar vriend was. Ze had opgelaten gelachen en gezegd dat ze nooit een vriend had gehad. Het andere meisje had haar schouders opgehaald en gezegd dat ze waarschijnlijk goed af was; ze waren lastposten, meer niet. Ze had geen moment gedacht dat Phil onmogelijk een vriend kon hebben. Phil voelde zich er veel opgewekter door. Ze vroeg Tom wat voor meisjes hij aardig vond en hij zei: meisjes die anders zijn, niet die over huizen, verlovingsringen en de Toekomst praten. Hij had eens een heel aardige vriendin gehad, maar die had een doodsaaie kerel leren kennen, die haar al die andere dingen kon bieden - zekerheid, eerzaamheid - en ze had Tom ronduit verteld dat ze het aannam.
'Dat heb je ons nooit verteld,' zei ze. 'Nee, maar jij hebt nooit verteld datje een oogje had op Billy Burns, ook al was hij getrouwd,' zei hij lachend.
'Dat heb je uit me getrokken,' lachte ze mee. Hij vond dat het allemaal te langzaam ging; ze móest nu beter zijn.
Hij zei dat meer dan eens tegen de psychiater en hij was terneergeslagen toen hij hoorde dat Phil zich nog steeds niet gelukkig voelde, nog steeds niet op haar gemak was en zeker van haar plaats in de wereld. Ze bedankten Tom voor zijn bezoeken en zeiden dat hij onmisbaar was. Niet alleen door zijn eigen komst, maar ook vanwege het contact dat hij vormde met Rathdoon. Ze vond het niet erg dat hij in het weekend naar huis ging. Ze vond het zelfs fijn, omdat het haar dichter bij haar familie bracht en omdat hij altijd nieuws van daar meebracht, of beter nog een opgewekte brief van haar moeder.
Elke zaterdagmorgen dwong hij zijn moeder haar een brief te schrijven. Hij bleef er letterlijk bij zitten terwijl ze schreef. Hij accepteerde niet dat ze niets had om over te schrijven en weigerde haar zich eronderuit te laten werken.
'Je denkt toch niet dat ik dit zou doen, je denkt toch niet dat ik elke zaterdagmorgen hier zou zitten als het niet belangrijk was?' had hij geschreeuwd. 'Ze snakt ernaar te horen dat we dol op haar zijn en dat haar plaats hier is; ze zal niet in staat zijn terug te komen als ze dat niet weet.'
'Maar natuurlijk hoort ze hier, natuurlijk willen we haar terug. In 's hemelsnaam, Tom, je maakt er een drama van.'
'Het is een drama. Phil is in een psychiatrisch ziekenhuis en voornamelijk omdat wij haar niet kunnen laten merken dat ze hier belangrijk is.'
'Je vader en ik vinden het allemaal maar onzin. We hebben haar altijd het gevoel gegeven dat ze belangrijk was, we hebben haar met groot respect behandeld, de mensen vonden het fijn dat ze op kantoor werkte. Ze was altijd zo opgewekt en ze kende iedereen bij naam; ze was het hart en de ziel van het kantoor.'
'Schrijf op. Zet het zwart op wit,' commandeerde hij dan.
'Ik zou me idioot voelen als ik dat tegen Phil zei. Het is stom, het is alsof ik haar behandel alsof ze er niet bij is. Ze zal merken dat ik alleen maar doe alsof.' 'Maar je zei het, een minuut geleden.'
'Ja, natuurlijk meen ik het, maar zoiets zeg je niet, zoiets schrijf je niet.'
'Aangezien je niet ginds bent om het te zeggen, moetje het schrijven. Aangezien je niet wilt dat ze naar huis komt om te worden behandeld in de stad, waar je maar vijfentwintig kilometer van haar vandaan zou zijn, waar je haar elke dag zou kunnen bezoeken, zul je het moeten schrijven. Hoe moet ze het anders te weten komen, hoe moet ze in godsnaam anders wéten dat ze hier belangrijk is?'
'Het is niet zo dat ik haar niet hierheen wil laten komen. Het is voor haar eigen bestwil om alles stil te houden, de vuile was niet buiten te hangen.' Hij had het al zo vaak gehoord, misschien zou hij het eeuwig horen. Misschien zou Phil nooit beter worden.
Hij was verwikkeld in de zoveelste zaterdagruzie toen Celia Ryan binnenkwam. Hij was verbaasd haar te zien en in zekere zin opgelucht. Zijn moeder was vandaag erg moeilijk vast te houden geweest. Ze was hem 's morgens ontglipt door te zeggen dat ze nodig was in de winkel en pas toen hij haar een kop koffie en een schrijfblok bracht, kon hij haar laten luisteren. Ze maakte een van haar Phil-moet-zich-vermannen-fasen door. Tom voelde een dwaze aandrang Celia te vragen te gaan zitten en zijn moeder over haar kennis van anorexia en boulimie te vertellen, waarbij hij dan terloops zou vermelden dat Phil voor het laatste op een psychiatrische afdeling zat. Zijn moeder zou waarschijnlijk flauwvallen als hij de dochter van mevrouw Ryan over de familieschande vertelde. De verleiding duurde maar even.
Celia wilde nota bene zijn cassetterecorder lenen en een lege cassette. Ze wilde iets opnemen. Ze scheen van streek. Ze wilde hem niet vertellen waar ze hem voor nodig had, maar ja, hij vertelde zelf ook zelden iets, of ze het nu wel of niet vroegen, dus hij kon het haar moeilijk kwalijk nemen. Ze zei dat ze het apparaat in de bus zou teruggeven.
'Ze maakt een verschrikkelijke tijd door met die moeder van haar,' zei mevrouw Fitzgerald.
Tom knikte. Hij had niet het idee dat hij zelf nou zo’n leuke tijd doormaakte met zijn moeder, maar hij had het hart niet dat te zeggen; hij wilde alleen maar Phil maandag een brief geven.
'Ze zal wel met Bart Kennedy trouwen en dan kunnen ze een oogje in het zeil houden,' zei Tom.
'Bart Kennedy? Nooit. Bart Kennedy trouwt met niemand; hij is geen type dat trouwt.' Mevrouw Fitzgerald wist het zeker.
'Bart een nicht? Ga nou gauw.'
'Nee, dat bedoel ik niet. Hij is gewoon niet de soort man die trouwt, dat moet je toch ook zien. Misschien zien mannen zulke dingen niet; vrouwen wel. Red Kennedy, die is binnen nu en een jaar getrouwd, lijkt me; ik heb gehoord dat hij verkering heeft. Maar Bart - absoluut niet.'
'Ik dacht dat ze daarvoor naar huis ging,' zei Tom.
'Ze komt thuis om te voorkomen dat de pub naar de verdommenis gaat, dat is alles.'
'Echt waar?' Tom voelde zich blij. Hij wist niet waarom, maar hij voelde zich opgelucht.
Hij ging die avond naar de pub en ontdekte waarom ze de cassetterecorder nodig had. Het leek ergens een beetje stiekem. Alsof je profiteerde van de arme vrouw die achter haar eigen toog zat te slurpen en te slonzen. Nog vernederender was de gedachte dat mevrouw Ryans dochter het toonloze zingen opnam.
'Ze weet het niet, ze weet het echt niet,' zei Celia bij wijze van verklaring toen hij haar vroeg of het wel eerlijk was. Hij stelde zich Celia voor terwijl ze haar moeder probeerde te vertellen over de uitspattingen van de avond tevoren en hoe mevrouw Ryan het wegwimpelde op die zakelijke, opgewekte manier van haar wanneer ze nuchter was. Het was niet iets wat een ander tegen haar zou zeggen, dus ze zou wel denken dat Celia het in het ergste geval verzon of minstens overdreef.
'Ik kom morgen om de scherven op te rapen,' zei hij. Ze glimlachte terug, een warme, dankbare glimlach. Hij keek naar Bart Kennedy. Bart stond bier te tappen en met de jongens te lachen hij en Celia hadden geen oogje op elkaar. Tom moest gek zijn geweest dat hij dat dacht. Er waren daags daarna geen scherven op te rapen. Celia's moeder had het heel goed opgevat. Ze zat in de achterkamer, terwijl Celia en Bart de zondagmiddagklanten bedienden.
'Ze komt naar Dublin. Dat leek me beter; dan kan ik haar opzoeken.'
'Wanneer?'
'Morgen. Ik rij vanavond niet met de bus mee. Ik blijf hier en ga met haar mee. Ik heb een geweldige vriendin, een verpleegster in Dublin - ze valt morgenavond voor me in, ook al heeft ze een vrije dag.'
'Woont ze in die verpleegstersharem van je?'
'Emer? Helemaal niet; ze is een eerzaam getrouwde vrouw met een gezin.'
'Zou jij blijven werken als je getrouwd was?'
'Reken maar. Mij zie je geen baan opgeven om eten te koken en het huis te poetsen voor een man. Trouwens, je moet wel tegenwoordig. Hoe zou je willen leven als je dat niet deed? En de verpleging is leuk; ik zou het niet graag kwijtraken.'
'Hoe lang gaat het duren...?' Hij knikte in de richting van de kamer waar mevrouw Ryan op een stoel zat te wachten.
'Ik weet het niet. Het hangt van haar af-je weet wel, of ze wil.'
'Hangt het niet ook van haar familie af, en van steun?'
'Nou ja, ze heeft alleen mij; de schatjes in Australië en Detroit en Engeland kan ze niet krijgen, dus zal ze het met mij moeten doen.'
'Mijn zus Phil is niet in orde, ze heeft hetzelfde probleem,' zei hij opeens.
'Ik heb nooit geweten dat Phil alcoholproblemen had.' Ze zei het zonder afkeuring of geschoktheid.
'Nee, dat niet, ik bedoel dat ze hetzelfde probleem heeft: ze heeft alleen mij in Dublin. Ze heeft een soort anorexia, zie je, maar zij eet en geeft met opzet over.'
'Dan staat ze er beter voor; er sterven zoveel anorexiapatiënten, ze zijn verschrikkelijk om aan te zien, kleine, uitgemergelde aapjes, en ze denken dat het de beste manier is. Maar boulimie brengt veel spanning mee, arme Phil. Is liet niet verschrikkelijk? Hij keek haar dankbaar aan. Heb jij er iets aan, aan degene die weg zijn gegaan? Ik denk het niet, jij wel?
Nee, ik begin het nu pas te beseffen. Ik dacht steeds maar dat ik ze kon veranderen, maar ze steken allemaal hun kop in het zand., doen alsof het niet gebeurt is, zeggen het tegen niemand. Te zijner tijd, als het hun uitkomt. Niet jou. Ze was heel zachtmoedig. Nou, dan zullen we het met ons moeten doen. Zei hij, jouw halfgekke ma en mijn halfgekke zuster. Hebben ze geen mazzel dat ze ons hebben?' zei Celia Ryan en haar lach klonk als een carillon.
'Ik zal je vanavond missen in de bus,'zei hij.
'Nou, misschien kun je me komen troosten als ik mijn moeder heb weggebracht. En als het zou helpen, zou ik samen met jou bij Phil op bezoek kunnen gaan, tenminste, als je het leuk vindt?'
'Ik zou het ontzettend leuk vinden,'zei Tom Fitzgerald.