Kev
Kev dacht dat hij nooit van de Pelikaan af zou komen. De Pelikaan was in een van zijn zeldzame goede buien, waarin hij doorratelde over mensen die alleen hijzelf kende. Er figureerden duizenden personages in de verhalen van de Pelikaan en nooit twee keer dezelfden. Kev luisterde aandachtig, want als je het stuk miste waar die ene vent op een goeie dag binnenkwam en die andere vent was er al en die ouwe vent kwam door de andere deur naar buiten, dan wasje de draad volledig kwijt en de Pelikaan was goed in staatje een of andere vraag toe te snauwen om zeker te weten dat je bij de les was.
Voor de Pelikaan was Kev gewoon maar bang, voor een paar van de anderen was hij doodsbang. Maar al scoorde de Pelikaan qua angst niet het hoogst, Kev zou de Lila Bus liever zonder hem naar Rathdoon hebben laten vertrekken dan het risico te lopen dat hij de grote man, die zijn bijnaam ontleende aan zijn grote, kromme neus, zou beledigen. Je maakte geen grapjes met de Pelikaan; Kev wist niet veel, maar dat in elk geval wel.
Godzijdank werd de Pelikaan aangesproken door iemand met meer belangstelling en Kev werd bevrijd; hij sprintte de hoek om. De bus was bijna vol. Maar hij was niet de laatste. Mikey Burns zat in zijn handen te wrijven; o, alsjeblieft, laat hem vanavond geen quizvragen stellen. Mikey was een aardige vent wanneer hij zijn gemak hield, afgezien dan van al dat 'Zeg eens, zeg eens, zeg eens', als zo'n komiek in een televisieshow. En hij was er niet góed in, dat was het hopeloze; hij lachte altijd op het verkeerde moment. Het zou leuk zijn geweest om naast Celia te zitten, dat deed hij het liefst; ze richtte een stuk of vijf beleefde zinnen tot hem en liet hem dan over aan zijn eigen gedachten terwijl zij uit het raam keek. Of Rupert, dat was ook een rustige knaap, en niks bekakt of zo. Kevs broers Bart en Red stonden er altijd van te kijken dat hij mevrouw Hickey niet beter scheen te kennen. Ze waren dol op haar; zijn pa zei zelfs altijd dat ze wel naar haar toe gingen om haar heksenbrouwsels in de tuin te oogsten en haar lavendel en haar vergeetmenietjes, maar het verdomden hun eigen aardappels te rooien als mannen. Mevrouw Hickey was best aardig, maar ze had een onrustbarende manier van dwars door je heen kijken terwijl ze praatte, alsof ze geen behoefte had aan kletspraatjes. Kev had uiteraard evenmin behoefte aan kletspraatjes, maar hij had er nog minder behoefte aan dat dat donkere, intense gezicht hem met die röntgenogen aankeek. Hij kreeg altijd het gevoel dat ze een tikkeltje te veel zag.
Kev werkte bij een beveiligingsdienst, nou ja, geen echte beveiliging, met helmen, gummiknuppels, Duitse herders en busjes zonder opschriften. Meer een soort bode eigenlijk of een boodschappenjongen, maar het werd Beveiliging genoemd. Als er iemand naar de receptie belde om te vragen of er een brief was gebracht of een bezoeker was aangekomen, nam Kev de telefoon aan met de woorden: 'Hallo. Beveiliging?'
Hij was eens opgebeld door zijn vader, die vroeg of hij een paar dozen van die nieuwe chips kon meebrengen waarmee op de televisie werd geadverteerd en waar de hele stad zich gek naar zocht. Kevs vader had het zó prachtig gevonden dat Kev zichzelf Beveiliging noemde, dat hij had gedreigd elke dag te bellen, gewoon voor de lol. Kev had hem bezorgd verteld dat ze opdracht hadden het aantal persoonlijke gesprekken tot het minimum te beperken. Maar hij had niet bang hoeven zijn; zijn vader zou geen geld verspillen om telkens opnieuw dezelfde mop te horen.
Bart en Red snapten niet waarom hij elk weekend naar huis kwam. Niet dat ze hem niet wilden zien; ze waren even blij als hij thuis was als wanneer hij in Dublin bleef. Maar waarom élk weekend? Dat was toch onbegrijpelijk. Hij ging 's zaterdagsavonds niet eens dansen. En hij had geen clubje waarmee hij ging drinken bij Ryan; hij ging erheen om er een paar te nemen, maar hield er geen bijeenkomsten. De Kennedy's praatten zelden of nooit met hun pa, die van 's morgens vroeg tot 's avonds laat een sigaret in zijn mond had en de radio op volle kracht. Het was niet waarschijnlijk dat hij het deed om het gezelschap.
Kev wist dat hij een beetje een raadsel voor hen was. En ook voor Tom Fitzgerald, die had uitgelegd dat de bus alleen rendabel was als hij elke vrijdag zeker kon zijn van zijn zeven passagiers. Daardoor kon hij het zo goedkoop doen. Je beloofde tien weken lang elke vrijdag met de bus mee te gaan, of als je niet kon, stuurde je iemand anders in jouw plaats - niet naar Rathdoon natuurlijk, maar een gedeelte van de route of tot de grote stad vijfentwintig kilometer van huis. En als je niemand kon vinden, betaalde je toch voor je plaats. Op die manier kostte het maar de helft van elke andere bus die die route reed en belangrijker nog, je werd voor je deur afgezet. Kev stapte vóór tien uur uit de bus en zei welterusten tegen Nancy Morris, die aan de overkant woonde. Hij was veilig aangekomen in Rathdoon. Hij haalde diep adem en liet die met een lange zucht van opluchting weer ontsnappen. Tom keek hem vaak vragend aan en zijn vader knikte verwelkomend over de radio heen en zei dat hij net op tijd was voor het nieuws. Soms kreeg hij een mok thee en een snee cake uit de winkel. Ze hadden nooit andere cake gekend, Kev en zijn broers. Hun moeder was allang dood en zelfs Bart, die zich haar kon herinneren, kon zich niet heugen dat ze goed genoeg was geweest om brood of cake te bakken. Als het nieuws afgelopen was, vroeg zijn vader soms of hij een zware week had gehad en of er nog woestelingen met koevoeten waren geweest. Hij zei dat er in Dublin meer geweld werd gepleegd dan in Chicago en dat hij nooit meer een voet in de stad zou zetten zonder een gewapende begeleider. In het begin probeerde Kev tegen hem in te gaan, maar nu nam hij de moeite niet meer. Trouwens, hij begon te denken dat zijn vader gelijk had.
Niemand op zijn werk wist waar Kev in het weekend naartoe ging; ze dachten allemaal dat hij een of andere lekenbroeder of zo was en dat hij aan liefdadigheid ging doen, maar die liefdadigheid hield in dat je er niet over praatte. Die vriendelijke meneer Daly, een van de aardigste mensen die Kev ooit had ontmoet, schudde bewonderend zijn in een uniformpet gestoken hoofd. 'Ik snap niet dat ze zo afgeven op de jeugd,' zei de oude meneer Daly vaak, 'echt niet. Neem nou die jonge Kev die bij ons op de receptie werkt, die geeft soep aan dronkelappen, bidt voor het Heilig sacrament en leert analfabeten lezen. Vertrekt hier om zes uur als een pijl uit een boog en we horen taal noch teken meer van hem tot maandagochtend.'
Kev zei geen woord tegen meneer Daly of wie ook over dit fabeltje; hij had het gehoord, had gemerkt dat het werd geloofd en liet het zo. Per slot van rekening, als er iemand kwam snuffelen en vragen stellen, was het beter dat de oude meneer Daly en John en de anderen dachten dat hij bij de Sint-Vincentiusvereniging of de Mariacongregatie was dan dat ze wisten dat hij met de regelmaat van de klok een lilakleurig busje nam en Dublin en al zijn gevaren elke vrijdagavond ontvluchtte.
Stel je één misselijkmakend moment voor dat Daff of Kruk Casey of de Pelikaan opgewonden over een of ander langskwamen, nou, dan konden ze niets vertellen. Niemand wist waar Kev elk weekend naartoe ging.
Hij was altijd al gesloten geweest, zelfs toen hij een jonge jongen was. Hij wist nog dat Bart eens tegen een volslagen vreemde in de winkel had verteld dat hun moeder dood was, dat ze na twee maanden en een week in het ziekenhuis was gestorven. Kev zou zoiets nooit hebben verteld tegen een vrouw die kwam binnenvallen om chocoladerepen en ijsjes te kopen voor de kinderen in de auto. Hoe aardig ze ook zou zijn geweest, hoezeer ze de drie jonge jongens ook prees die in de winkel hielpen omdat hun vader eropuit was om een schuurtje in de achtertuin te laten bouwen voor de gasflessen en de briketten. Kev zou haar niets hebben verteld en zijn hele arm in zijn mond hebben gestopt, een prima manier om een gesprek af te breken. Maar Bart en Red vertelden iedereen alles... Bart vertelde zelfs over die keer dat Kev, die toen zeventien was, had geprobeerd Deirdre Morris, de veel aardigere zus van Nancy, mee te nemen naar een veld en had gezworen dat het was om haar een nest jonge vogels te laten zien.
Deirdre Morris had haar hoofd lachend achterover gegooid, had hem een zet gegeven zodat hij in de modder viel en was lachend naar huis gegaan. 'Een nest jonge vogels noemen ze dat tegenwoordig zo?' Kev was geschokt geweest. Iets zo wellustigs toegeven en erger nog, zo'n nederlaag toegeven. Maar nee hoor, Bart had het een giller gevonden en toen Deirdre uit Amerika was teruggekomen met een baby die Shane heette, kon Bart er nog steeds met haar over lachen. En Red was hetzelfde, een flapuit die het halve land over hun zaken zou vertellen en dat ze bijna een vergunning hadden gehad om het stadje te asfalteren, maar pa was niet snel genoeg geweest en Billy Burns had het gekregen. Kev vertelde niets. Maar ja, Kev had ook veel meer te verbergen.
Celia kwam kort na hem aan en de deuren werden dichtgedaan. Ze vertrokken. De hoek om en door de openstaande deur van de pub zag hij de Pelikaan staan met een pul in zijn ene en een opgerolde krant in zijn andere hand. Een opgerolde krant was geweldig om een bewering kracht bij te zetten, om iets te benadrukken. En dat was de stijl van de Pelikaan. Dingen benadrukken.
Mikey was helaas in topvorm vanavond; trucs met lucifers en een glas, waarover ze zich in een pub wezenloos zouden lachen. Die arme Mikey had niet in de gaten dat het alleen dronkelappen waren die opeens kunstjes met lucifers begonnen te doen in een pub, of eenzame mensen of gekken. Gewone mensen niet, tenzij ze met een stel vrienden waren en als je een stel vrienden had, waarom zou je dan kunstjes willen doen? Mikey legde uit hoe je het lucifersdoosje moest verzwaren; Kev keek uit het raam en zag de nieuwbouwwijken buiten Dublin voorbijflitsen. De oude meneer Daly had tegen hem gezegd dat Kev nu wel gauw een jonge vrouw zou vinden en dan zouden ze gaan sparen voor een huis in een wijk zoals deze en niemand zou hem nog kennen. Mensen zoals meneer Daly en Mikey wisten niets van de echte wereld. Daar zat Mikey te bazelen over hoe je een lucifersdoosje opzettelijk verzwaarde met een muntstuk, zodat het altijd omviel naar de kant waar je de munt erin had gestopt, zodat je kon wedden dat het altijd op de kant viel die jij voorspelde. Kev keek hem wazig aan.
'Ik wed dat Bart of Red Eddie zo'n truc prachtig zouden vinden,' mompelde Mikey. Kev wist het wel zeker. Ze hadden de tijd en de instelling om het prachtig te vinden.
Kev had Mikey nooit verteld dat hij in zekere zin ook bode was. Nou ja, beveiliging eigenlijk, maar het was hetzelfde werk. Hij had nooit iemand in de bus verteld waar hij werkte, alleen dat het in dat grote nieuwe blok was. Je kon daar van alles doen, letterlijk alles. Er zaten ambtenaren en er zaten reisbureaus, luchtvaartmaatschappijen en kleine bedrijven met slechts twee werknemers; er hing een bord in de hal met een lijst van een kilometer lang van de organisaties die het gebouw huurden. Kev zei alleen dat hij daar werkte; als iemand vroeg wat hij deed, zei hij: van alles. Dat was veiliger. Op een ochtend stond hij daar in zijn uniform en zag hij Dee Burke aankomen. Ze ging met wat paperassen naar een advocaat op de vijfde verdieping. Meneer Daly belde naar boven en kondigde haar aan en Kev had verwoed op de grond naar iets gezocht om te voorkomen dat ze hem zag. Naderhand had hij zich afgevraagd waarom. Het deed er niet toe of Dee Burke wist dat hij bij de receptie van het grote, nieuwe kantoorgebouw werkte. Als ze sigaretten kwam kopen in de winkel van Kennedy, dacht ze heus niet dat de jongste zoon president-commissaris van een of ander bedrijf in Dublin was. Hij wilde haar niet eens in de waan brengen dat hij ambtenaar was. Waarom verstopte hij zich dan? Verstandiger. Net zoiets als niet op scheuren in het wegdek stappen. Geen enkele reden, maar het léék gewoon het beste.
Natuurlijk kwam het in zekere zin door zijn geslotenheid waardoor hij was die hij was. Als hij anders was geweest, zou hij nooit in de problemen zijn geraakt.
Het begon op zijn verjaardag; hij werd eenentwintig. Het was een gewone doordeweekse dag. Zijn vader had hem een briefje van tien pond gestuurd in een felicitatiekaart met een roze kat. Bart en Red Eddie hadden gezegd dat er komende vrijdag een groot drinkgelag bij Ryan zou worden gehouden om het te vieren. Verder wist niemand ervan. Hij had niets gezegd tegen meneer Daly, voor het geval de oude man een taart zou kopen en hem in verlegenheid zou brengen; hij had niemand op het werk verteld waar hij op kamers zat. Ze waren nogal op zichzelf en als ze hem hoorden zeggen dat hij eenentwintig werd, zouden ze het gevoel hebben dat ze iets voor hem moesten doen. Hij had het evenmin tegen een van de hogere pieten gezegd. Ze hadden daarboven geen tijd voor verjaardagen en zo. Zodoende wist niemand in Dublin die dag dat Kevin, de jongste zoon van de heer Michael Kennedy, winkelier, en wijlen mevrouw Mary Rose Kennedy in Rathdoon, eenentwintig was geworden. Hij dacht er de hele morgen vaak aan en op de een of andere manier begon het hem heel belangrijk te lijken. Voor andere mensen werden er platen gedraaid op de radio, andere mensen die eenentwintig werden kregen kaarten, een heleboel, niet zomaar één. Dee Burke had een feest gegeven in een hotel - hij herinnerde zich dat hij er een paar maanden geleden over had gehoord; Bart en Red waren uitgenodigd en Bart had gezegd dat hij niet in een apenpak paste, maar Red, de flapuit, had er eentje gehuurd en had een geweldige avond gehad. En zelfs zijn eigen broers hadden het gevierd. Bart en zijn maten hadden een barbecue georganiseerd bij de rivier, lang voordat Jan en alleman een barbecue gaf. Ze roosterden een lap vlees en verorberden dat tussen dikke hompen brood en het was geweldig; er was geweldig gezongen en gefeest. En toen Red twee jaar geleden eenentwintig werd, was er een heel stel geweest dat naar hun thuis was gekomen om wat te drinken en taart te eten en daarna waren ze in een vrachtwagen geklommen en naar de danszaal gereden. Maar niets van dat alles voor Kev.
Het het hem niet meer los. Hij excuseerde zich bij meneer Daly en zei dat hij een halfuurtje naar buiten wilde. Hij voelde zich niet lekker. Meneer Daly was zo bezorgd, dat hij zich meteen schaamde. Dat was in de tijd geweest voordat hij in het weekend regelmatig verdween, voordat meneer Daly had aangenomen dat hij een niet-erkende heilige was.
Hij ging op het zogenaamde laadterrein zitten, een plek waar busjes konden komen met papierleveranties of waar koeriers op van die grote motoren met brede sturen hun machines konden parkeren. Hij stak een sigaret op en dacht aan andere jongens van zijn leeftijd en hij vroeg zich af waarom hij er zo op gebrand was geweest weg te gaan en waarom hij ooit had gedacht dat het beter zou zijn. Vier mannen stonden efficiënt een busje in te laden. Een vijfde leunde op een kruk en staarde werkeloos in het rond. Sanitairaccessoires, wasbakken, toiletpotten, kleine boilers verdwenen in het busje. Ongehaast maar met aanzienlijke snelheid laadden ze in.
Kev trok aan zijn sigaret. Ze kregen daarboven natuurlijk ergens nieuw sanitair; het leek een grote opdracht. Wacht eens. Hij had niemand door Beveiliging zien komen en iedereen moest zich melden bij de receptie. Zelfs wanneer ze meteen weer de deur uitliepen en naar het laadterrein werden gestuurd. Receptie eerst, was de regel.
Zijn ogen vertoonden een nauwelijks merkbare flikkering van belangstelling, maar genoeg om de man met het misvormde been, die zo nonchalant op een kruk leunde, te alarmeren.
'Heeft geen pet op, heb hem niet opgemerkt,' zei hij vanuit zijn mondhoek.
Een grote vent met een neus als een snavel hield even op en stapte toen uit de menselijke ketting die het sanitair inlaadde. Hij slenterde naar Kevin toe, wiens maag ineenkromp van angst. Hij realiseerde zich, met een gevoel alsof er een kille stortbui door zijn slokdarm neerdaalde, dat dit een Klus was, dat die vijf mannen sanitair uit het nieuwe gebouw haalden, sanitair dat weer zou opduiken in huizen in de hele stad. Hij slikte moeilijk.
De Pelikaan liep langzaam; hij deed absoluut niet achterbaks en keek niet bezorgd.
'Mag ik een rokertje van je?' vroeg hij nonchalant. Achter hem ging het laden met de regelmaat van de klok door, zo onschuldig als wat.
'Ja. Hm.' Kev gaf hem het pakje.
'Wat doe je hier eigenlijk?' De ogen van de Pelikaan vernauwden zich.
Het was een volstrekt beleefde vraag. Het had een goedmoedige vraag kunnen zijn van een collega-lanterfanter op een zomerochtend. Hij had er zelfs iets als 'op zo'n mooie dag' aan kunnen toevoegen. Maar dat had hij niet gedaan. De Pelikaan en alle anderen wachtten af wat Kevin zou zeggen en Kevin wist dat wat hij nu zei waarschijnlijk het belangrijkste antwoord zou zijn dat hij zijn hele leven zou geven. 'Ik word vandaag eenentwintig,' zei hij, 'en ik werd het beu daarbinnen bij Beveiliging te zitten zonder dat iemand het wist, dus ik dacht, ik ga naar buiten en rook een sigaretje om het te vieren.'
Het leed geen enkele twijfel dat het waar was wat hij zei. Je had geen leugendetector nodig of jarenlange ervaring met de waarheid om te weten dat Kev Kennedy een volstrekt waarheidsgetrouw verslag had gegeven van waarom hij hier was en iets aan hem deed de Pelikaan geloven dat er geen problemen te verwachten waren.
'Nou, als we klaar zijn, trakteren we je misschien op een pilsje tussen de middag. Het moest niet mogen, eenentwintig worden zonder dat iemand het weet.'
'Zo denk ik er ook over,' zei Kev gretig, terwijl hij zijn blik afwendde van de grootste, brutaalste diefstal uit het gebouw waar hij werd verondersteld bij Beveiliging te werken. Het leek op zijn eind te lopen; de menselijke ketting deed de deuren dicht en klom in het busje.
'Nou, wat denk je ervan? Eén uur?' De neus van de Pelikaan was zo groot als een sikkel en leek inderdaad dreigend, en zijn ogen waren twee spleten.
'Tussen de middag is een beetje moeilijk; ik heb maar drie kwartier, zie je, en jullie blijven waarschijnlijk niet in de buurt.' Kevs gezicht was één en al onschuld.
'Maar waar en wanneer wil je dan iets drinken op je verjaardag?' Er was geen ruimte voor tegenstribbelen, alleen een smalle marge voor de tijd en de plek.
'Nou ja, waar je maar wilt natuurlijk, en rond een uur of zes. Komt dat uit?'
Kev deed enthousiast. De Pelikaan knikte. Hij noemde een pub in het centrum.
'We geven je ieder iets te drinken en zoals je vast en zeker hebt gezien zijn we met ons vijven, dus dat maakt vijf pilsjes.'
'O, God, dat zou geweldig zijn,' zei Kev. 'Zijn jullie met z'n vijven? Dat had ik niet gezien.'
De Pelikaan knikte goedkeurend. Hij liep zwierig terug naar het busje en klom naast de bestuurder, die eruitzag als een worstelkampioen. 'Zes uur,' riep hij opgewekt uit het raam.
Het werd pas om halfvijf ontdekt. Een groot aantal kantoren op de vijfde verdieping was nog niet in gebruik genomen. Sommigen hadden gewoon aangenomen dat de toiletten werden vernieuwd en waren zuchtend naar een andere verdieping gegaan.
Pas toen een van de secretaresses zei dat ze er platvoeten van kreeg en tegen meneer Daly zei dat het raar was dat splinternieuwe toiletten binnen drie maanden moesten worden vernieuwd, werd er min of meer alarm geslagen. De brutaliteit van de diefstal sloeg iedereen met stomheid. De politie werd geroepen, de verwarring was enorm. Kev had moeite om om zes uur weg te komen. Hij was er negentig procent zeker van dat ze er niet zouden zijn. Ze konden voor hetzelfde geld in de val lopen. Hoe konden ze weten dat ze te maken hadden met Kev Kennedy, die niemand ooit iets vertelde? Ze hadden kunnen denken dat hij in de hele pub shandy drinkende politieagenten in burger had geposteerd. Maar gewoon voor het geval dat. En gewoon voor het geval ze terugkwamen en met hem afrekenden. Ze wisten tenslotte waar hij werkte en hij wist niets van hen.
Ze waren er allemaal.
'Er was wat herrie op het werk, ik ben opgehouden,' zei hij.
'Ja, dat zal best,' zei de Pelikaan grootmoedig. Hij werd voorgesteld aan Daff en John, aan Ned en Kruk Casey.
'Hoe heet je echt?' vroeg hij de man met het mismaakte been.
'Kruk,' zei de man, verbaasd over de vraag.
Ze trakteerden hem allemaal op een pilsje en hieven bij elk rondje plechtig hun glas op en zeiden gefeliciteerd. Tegen het vierde rondje voelde hij zich behoorlijk beroerd. Hij had bij Ryan nooit meer dan drie pullen gedronken en ergens anders nooit meer dan twee. Ryan nodigde uit tot waaghalzerij, want zelfs als je viel, kwam je zonder al te veel moeite op handen en voeten thuis.
Daff was de man die op een worstelaar leek. Kev vroeg zich af waarom ze hem zo noemden, maar concludeerde dat het onverstandig zou zijn het te vragen. Daff betaalde het laatste rondje en gaf Kev een envelop. 'We vinden het lullig een kerel helemaal alleen te zien, zonder iemand om hem met zijn verjaardag te feliciteren, dus dit is een cadeautje van Pelikaan, Kruk, John, Ned en mij.' Hij glimlachte als een domme, gulle oom die gespannen wacht tot zijn neefje de nieuwe elektrische trein uitpakt en opgetogen begint te juichen.
Beleefd opende Kev de envelop en zag een stapeltje blauwe briefjes van twintig pond. De gelagkamer bewoog voor- en achteruit en begon langzaam linksom te draaien. Hij zocht houvast aan zijn barkruk.
'Dat kan ik niet aannemen; jullie kennen me helemaal niet.'
'En jij kent ons niet,' zei Daff stralend.
'Zoals het hoort,' ze de Pelikaan goedkeurend.
'Maar ik zou jullie ook niet kennen zonder... zonder dit, zie
Hij keek naar de envelop alsof er dynamiet in zat. Het waren minstens zes briefjes, misschien meer. Hij wilde ze niet tellen.
'Aha, maar dit is beter, dit markéért de dag voor ons allemaal; waarom treffen we elkaar hier niet elke week rond deze tijd en als je dat daar goed hebt belegd, zou je ons een rondje kunnen geven en zouden we elkaar van lieverlee kunnen léren kennen.'
Kevs mond voelde aan alsof hij vol citroensap zat.
'Tja, ik zou het graag doen... contact met jullie houden... maar echt, dit is te veel. Ik bedoel, ik zou me rot voelen.'
'Helemaal niet,' glimlachte de Pelikaan en ze waren weg.
Sindsdien had hij hen iedere dinsdag ontmoet; soms alleen maar iets drinken. Soms meer. Eén keer voor chauffeur spelen. Dat zou hij van zijn leven niet vergeten. Ze gingen naar een nieuw flatgebouw en rolden voorzichtig de gloednieuwe traploper op. Ze hadden gehoord dat de tapijtleggers die middag zouden komen, dus waren ze erop vooruitgelopen door elke vezel weg te halen. Het tijdstip was die keer van essentieel belang geweest. Het dure wollen tapijt was die morgen gebracht; ze hadden maar vier uur om het weg te halen en dat betekende dat de flats angstvallig in de gaten moesten worden gehouden, voor het geval er lastige vragen zouden worden gesteld. Het was een doorslaand succes natuurlijk, zoals al hun ondernemingen schenen te zijn. Kev had een vrije dag genomen voor de tapijtklus, maar de tapijtklus had jaren van zijn leven genomen. Hij voelde zich alsof ze hem op straat hadden gelegd en de hele menigte die uit het Moran Park kwam over hem heen hadden laten lopen. Hij snapte niet dat ze er zo koel onder bleven. Kruk Casey vertelde over paarden die bij de laatste hindernis waren gevallen. Ned en John waren meer hondenliefhebbers; ze hadden het over valse, corrupte windhonden die door een of ander instinct wisten hoe ze moesten vertragen. De Pelikaan vertelde verhalen vol mensen die niemand kende en Daff scheen niet veel te zeggen, maar hij was zo ontspannen als iemand die na een stukje zwemmen uit het water komt en op het punt stond zijn pijp aan te steken op het strand op een zonnige dag.
Ze zeiden nooit dat hij móest meedoen en ze vroegen hem niet zo veel dat hij het gevoel kreeg dat hij naar Amerika moest vluchten om aan hen te ontsnappen. Vaak hoefde hij niets anders te doen dan wat ze 'sorteren' noemden. Dat betekende bijvoorbeeld het overladen in andere dozen van een lading Waterford-kristal, dat uit een hotel kwam voordat het tijd kreeg om uit de doos te komen. Elk glas moest voorzichtig worden gehanteerd en gesorteerd, in paars papier worden gewikkeld in geschenkdozen van zes. Hij werd een autoriteit op het gebied van de verschillende ontwerpen, of series, zoals ze werden genoemd, en besloot dat de Colleen-serie zijn favoriet was en dat hij als hij trouwde twee dozijn Colleen-whiskyglazen zou vragen en ze thuis zou gebruiken als gewone, alledaagse glazen, of in de badkamer voor zijn tandenborstel. Toen herinnerde hij zich waar hij mee bezig was en de droom verdween. Hij keek de garage rond en ging verder met het inpakken van de mooie, anonieme geschenkdozen. Hij wist niet waar ze naartoe gingen en wat ermee gebeurde. Hij vroeg er niet naar. Niet één keer. Daarom vonden ze hem zo aardig, daarom vertrouwden ze hem zo volkomen. Vanaf die allereerste dag op de laadplaats beschouwden ze hem als een van hen en het was nu te laat om te zeggen dat hij dat niet was. Hoe langer het duurde, hoe bespot- telijker het zou zijn te proberen eruit te stappen.
Op rustiger dagen vroeg Kev zich af wat er zo verschrikkelijk aan was. Ze stalen nooit van individuen, ze drongen geen huizen of appartementen binnen; het waren bedrijven die kilometers rood wollen tapijt moesten vervangen, kisten vol duur kristal, kamers vol sanitair. Ze namen nooit oude vrouwen of jonge stellen te grazen, ze waren nooit gewapend, niet eens met een gummiknuppel. In veel opzichten waren ze helemaal geen kwaaie kerels. Ze gingen natuurlijk nooit gewoon werken en ze logen, met hun klemborden en hun houding van volmaakt gerechtigd zijn. En er waren mensen die moeilijkheden kregen nadat ze ergens op bezoek waren geweest, zoals die arme oude meneer Daly, die van iedereen op zijn falie kreeg en hoewel het nooit werd uitgesproken, hing de gedachte in de lucht dat hij misschien te oud werd voor het werk. En ze stalen. Ze stalen bijna elke week en dat kon op geen enkele manier iets zijn waarmee Kev Kennedy uit Rathdoon iets te maken wilde hebben. Of erger, op betrapt wilde worden. Het was ondenkbaar. Er werd nog steeds gepraat over die jonge vent, een neef van de Fitzgeralds, die af en toe in hun winkel hielp; hij had drie jaar gekregen voor een overval op een postkantoor in Cork. Heel Rathdoon had er maandenlang van gezoemd en mevrouw Fitzgerald, Toms moeder, had gezegd dat ze hoopte dat iedereen besefte dat hij geen rechtstreekse neef was, hij was een verre neef en ze hadden geprobeerd hem op weg te helpen en kijk nou wat voor dank ze kregen. Kon je je voorstellen wat pa zou moeten doormaken? En alle hoop van Red dat hij een prachtvrouw zou vinden zou de bodem worden ingeslagen en die arme Bart, hij was zo aardig en zo behulpzaam, zou het geen eeuwige schande voor hem zijn?
Maar hoe kwam je eronderuit? Hij kon onmogelijk in één en dezelfde stad wonen als de Pelikaan en Daff en Kruk Casey als hij dacht dat ze op hem loerden. Het had geen zin te doen alsof hij was verhuisd of zo. Ze wisten alles, het was hun werk dingen te weten, te weten wanneer er leveranties werden verwacht, wanneer bewakers koffie gingen drinken, wanneer de vaste bodes met vakanties waren, wanneer managers jong en nerveus waren, wanneer winkels het te druk hadden om te merken dat hun meubels in particuliere busjes werden geladen. Ze wisten waar Kev woonde en werkte; hij peinsde er niet over tegen hen te liegen. Maar hij stapte wel uit het weekendwerk. Dan deden ze sommige van de grotere klussen en daar wilde hij ver vandaan zijn. Hij vertelde hun vaag dat hij de stad uit moest. Hij was dat eerste weekend nadat ze hem hadden leren kennen naar huis gegaan, zodat het een normale voortzetting leek in plaats van een nieuw gedragspatroon. Hij zei niet dat het Rathdoon was, hij zei niet dat het thuis was, maar ze wisten dat hij niet loog wanneer hij zei dat hij in het weekend de stad uit ging; Kruk Casey had hem op een zondagavond goedenavond gewenst vóór het huis waar hij een kamer had en Kev wist dat het slechts een routinecontrole was. Hij was nu gezuiverd; zelfs de Pelikaan, die hij op de hoek toevallig tegen het lijf was gelopen, wist dat hij Dublin in het weekend verliet hij nam niet eens de moeite het na te trekken.
Maar hoe kon hij eronderuit komen dat hij door de week voor hen werkte? Sommige klussen werden steeds groter en Kev werd gespannener. Daff had hem een paar keer gevraagd niet zo schijterig te doen - hij leek wel een acteur die een zenuwachtige boef speelde in een oude zwart-wit B-film. Makkelijk zat voor Daff, die geen zenuwen kende. Doodgemakkelijk voor hem. Anderen vonden het minder gemakkelijk. De aanblik van een politieagent alleen al was genoeg om Kev knikkende knieën te bezorgen, zelfs de schaduw van een tamelijk stevig gebouwde persoon was voldoende om hem de stuipen op het lijf te jagen. Gek genoeg had het hem geen schuldgevoel gegeven wat betreft zijn godsdienst; hij ging naar de kerk en met Kerstmis en Pasen ter communie; hij wist dat God wist dat er niet veel Zondigs aan was. Geen Ernstig Lichamelijk Letsel of zo. Maar hij was er nooit de man naar geweest om als individu met God te praten, zoals de bedoeling was; hij had geen zin hem de vraag persoonlijk voor te leggen. En als puntje bij paaltje kwam, was er eigenlijk niemand anders dan God, want alle anderen zouden een heel duidelijke mening in de een of andere richting hebben, en meestal de andere. Zoals: maak dat je als de weerlicht uit die bende komt, Kev Kennedy, en hou op met de idioot uithangen.
Mikey's arme, vriendelijke gezicht was een paar decimeter van hem vandaan, Mikey Burns, de soort bankbode die bij een overval zou worden neergeschoten, zeker heel anders dan Kev, de soort bewaker die dikke maatjes was geworden met de bende die alle sanitair had gejat uit het gebouw waar hij werkte. Mikey Burns sliep met een vage glimlach en droomde over iets, over trucs met glazen water en geldstukken misschien, en daar zat hij, Kev, die vluchtauto's had bestuurd, op de uitkijk had gestaan en had geholpen met het opnieuw inpakken van gestolen waar. Kev voelde zich een vreemde. Eenzaam en zo schuldig als de hel.
Zijn vader vertelde hem na het nieuws dat Red een oogje had op een boerendochter en haar in het weekend mee zou brengen om thee te drinken en ze moesten allemaal hun schoenen aanhouden, deftig praten, de boter op een bord leggen en de melk in een kan doen. Hij zei dat hij vond dat Bart net zo goed kon intreden bij de franciscanen, sandalen kon aantrekken en met een bedelnap rondlopen, want dat was het enige goede dat hij ooit zou doen met zijn leven en zijn aandeel in de zaak. Als hij niet het vingerhoedskruid of de dollekervel of wat het ook was van mevrouw Hickey aan het oogsten was, hield hij mevrouw Ryan in de pub overeind op haar twee bibberige benen en bediende hij de klanten achter de toog zonder dat hij van een van beiden ook maar een penny kreeg. Hij was verbaasd dat Bart niet naar de winkel van Fitzgerald was gegaan om te zeggen dat, als ze iemand nodig hadden om er een paar dagen per week voor nop te helpen, hij het graag zou doen. Kev wist niet wat hij daarop moest zeggen. Hij knabbelde aan een snee cake en dacht na over het verschil tussen mensen. Je had Daff, die een aardig, openhartig gezicht had, net zoals Bart; hij regelde het overhevelen van twintig magnetrons van de ene loods naar een andere volgens een bedrieglijk eenvoudig plan, dat inhield dat Ned, de minst opvallende van allemaal, er naartoe ging met een stapel paperassen, een verdwaasd gezicht en de instructie dat ze blijkbaar terug moesten om iets te laten nakijken. En je had Bart Kennedy, die een groot, openhartig gezicht had, net zoals Daff, in de tuin van Judy Hickey werkte en Celia's moeder overeind hield bij Ryan. God, wat bewoog hij zich in verschillende werelden; Kev dacht met een huivering aan de risico's ervan. 'Ga je niet naar de pub?' vroeg zijn vader. 'Nee, ik ben moe na de afgelopen week en de lange reis; ik ga boven wat op bed liggen,' zei hij.
Zijn vader schudde zijn hoofd. 'Ik zou willen dat ik snapte waarom je thuiskomt; je voert geen slag uit als je er bent en je hebt geen enkele belangstelling meer voor het voetballen. Je had een goede voetballer kunnen worden als je had gewild.'
'Nee, ik ben er nooit goed in geweest. Dat zegje alleen maar omdat je wilde dat je zoon international werd; ik ben niet goed.'
'Nou, wat voert je dan hierheen, waar vluchtje voor...? Hij had zijn zin niet afgemaakt, maar de beker lag in scherven op de grond en Kevs gezicht was lijkbleek.
"Vluchten, hoe bedoel je?'
'Ik bedoel, is het het geweld daar of het vuil, of dat tuig dat in groepen rondzwalkt of wat? Je hebt een goed salaris en je bent altijd heel gul door me een paar pond te geven... maar een jonge vent van jouw leeftijd zou te vinden moeten zijn voor allerlei streken en afleidingen, of niet soms?'
'Ik weet het niet, pa; ik denk niet dat ik ooit ergens goed in ben geweest, voetballen, streken, wat dan ook.' Hij klonk heel terneergeslagen.
'Je hebt een prima baan in een van de mooiste gebouwen van het land en je verdient zelf de kost, wat meer is dan die twee kerels daar - o, ik zit met een mooi stel opgescheept. De ene een soort Sint-Martinus, die door de stad loopt en de helft van zijn mantel geeft aan iedereen die hij tegenkomt, de ander een dandy, die zijn vuurrode haren zowat uit zijn hoofd kamt en de spiegels aan diggelen helpt van het erin kijken. Je bent de beste van de drie, Kev; kam jezelf niet af.'
Zwijgend ging Kev Kennedy naar bed en hij lag daar terwijl de geluiden van Rathdoon, die niet erg luid waren, langs zijn raam gingen, een klein raam boven de winkel dat uitkeek over de hoofdstraat.
Het bleek dat Reds meisje al daags daarna kwam, dus moesten ze grote schoonmaak houden in de achterkamer. Ze zouden kopjes gebruiken in plaats van mokken, er werd met een schoon tafellaken gedekt en het brood werd op een plank gesneden en daarna op een schaal gelegd om kruimels te vermijden. Ze namen ham en tomaten uit de winkel en een fles slasaus en Red kookte drie eieren hard.
'Het is een feestmaal, ze trouwt meteen met je,' zei Bart, toen hij Red met een schuin oog zag kijken naar de ingevroren taarten in de diepvriesafdeling.
'Lach niet en kijk de kamer rond om te kijken hoe het er in andermans ogen uitziet.' Red had het ditmaal zwaar te pakken. Ze heette Majella en ze was enig kind; ze was veel meer stijl gewend dan de drie broers Kennedy en hun vader konden bieden, zelfs als ze het serieus hadden geprobeerd. Maar afgezien van Red deden ze geen van allen veel moeite: hun vader wilde in de winkel zijn, Bart wilde naar Judy Hickey en Kev wilde naar de rivier toe, waar hij zich prettig en kalm voelde en kilometers verwijderd van alles wat er op ditzelfde ogenblik gebeurde met magnetrons in een opslagplaats in Dublin.
Majella kwam om vijf uur; haar vader had haar gebracht, maar hij wilde niet binnenkomen, daar was het nog veel te vroeg voor. Ze gooiden het op een akkoordje, de broers. Bart en Kev zouden een fatsoenlijke stropdas en een colbertje aantrekken en hun schoenen poetsen. Red zou naar Judy Hickey gaan en er twee uur werken omdat ze dat dit weekend speciaal nodig had en omdat het hem rustig zou houden. Ze zouden op hun woorden letten, niet met hun handen eten of tussen hun tanden peuteren, maar in ruil daarvoor zou Red hen niet in verlegenheid brengen met imitaties van een ziek kalf met een blotebillengezicht en hun niet vragen Majella te vermaken met verhalen over hun exotische leven. Als de bel rinkelde ten teken dat er iemand de winkel was binnengekomen, zouden ze in volgorde van leeftijd gaan. Eerst pa, daarna Bart, daarna Kev, daarna pa, enzovoort. Red zou hen niet met Majella alleen laten.
Ze was een aardige, struise meid zonder enige kapsones en tegen de tijd dat ze haar een stoel hadden aangeboden, leek ze deel uit te maken van het gezin. Ze zei dat ze geweldige kerels waren, dat de boter op een schaal lag en de melk niet in een fles zat maar in een kan. Wanneer ze bij haar neef was, zetten ze allemaal tegelijk hun smerige mes in de boter; ze hadden een vrouw nodig om hen beschaving bij te brengen. Red begon als een ziek kalf te kijken toen zij praatte over de beschavende invloed van een vrouw en hij moest worden geschopt tot hij weer gewoon keek. Majella zei dat ze de afwas zou doen en ze konden allemaal afdrogen en toen ze vanuit haar ooghoek zag dat de theedoeken niet alles waren, riep ze tegen Red dat hij een pak theedoeken uit de winkel moest halen.
'Is het geen paradijs hier!' zei ze met een brede glimlach tegen hen allemaal. 'Wat kun je nog meer verlangen dan een winkel vlak naast je huiskamer?'
Ze hadden binnen de kortste keren afgedroogd; de grote kamer zag er op de een of andere manier beter uit dan in jaren het geval was geweest. Majella zei dat zij en Red misschien een eindje gingen wandelen door Rathdoon, om niemand voor de voeten te lopen. Tegen halfzeven pakte ze de blozende, opgetogen Red kordaat bij zijn arm en liep arm in arm met hem haar eigen ererondje door de gemeenschap waarbij ze had besloten zich aan te sluiten.
'O, er is geen ontkomen aan, die knoop wordt gelegd, arme Red.' Bart lachte goedmoedig om het lot dat zijn broer heel goed zou kunnen treffen.
'Hou op met die onzin; arme Red, mijn neus! Een meisje moet wel halfgek zijn of de moed van een leeuwin hebben om met een van jullie te trouwen.' Hij klonk inderdaad heel pessimistisch.
'Denk je dat ze inderdaad gek is?' vroeg Kev belangstellend. 'Ze leek me een heel aardig meisje.'
'Natuurlijk is ze aardig, ze is veel te goed voor hem; de vraag is: krijgt ze het op tijd in de gaten?' Bart en Kev keken elkaar aan. Hun vader scheen heen en weer te worden geslingerd tussen opgetogenheid omdat de lieve, lachende Majella in huis was en de strikt eerlijke handelwijze, die inhield dat hij het meisje moest waarschuwen dat zijn zoon een miskoop was.
'Zullen we het haar zelf laten uitzoeken?' stelde Bart voor en zijn vader keek opgelucht.
Bart was een verstandige vent, realiseerde Kev zich opeens. Hij was niet alleen maar een goedzak en een onnozele hals. Maar hij stond nu aan de andere kant van de streep, hij zat niet in de onderwereld zoals Kev, hij zou niet met hem over zijn probleem kunnen praten.
'Heb je zin in een vroeg pilsje bij Ryan voordat de hele meute binnenvalt?' vroeg Bart. Kev knikte vergenoegd.
'Dat is het beste,' zei hij wijs. Hun vader was weer naar de winkel gegaan en speelde met de afstemknop voor het nieuws.
Ze hepen de straat in. Het was rustig - de meeste mensen zaten thee te drinken; uit verschillende ramen kwam het geluid van het nieuws van halfzes waarnaar hun vader in de winkel zat te luisteren. Ze passeerden Billy Burns' friteszaak. Billy was er vandaag niet, alleen Mikey en die knappe kleine Treasa die er werkte; geen spoor van het nieuwe meisje, Eileen; nou ja, ze had er altijd te goed uitgezien om haar dagen door te brengen met het in Rathdoon uit een diepvries halen van moten kabeljauw of kippenvleugels. Ze kwamen bij de brug. Bart bukte zich over de leuning heen en keek naar de rivier. Toen ze klein waren, lieten ze hier altijd stokjes onder de brug door drijven en ze maakten altijd zoveel ruzie over wiens stokje had gewonnen, dat Bart een systeem had ontwikkeld, waarbij aan elke stok een andere kleur draad werd gebonden. Het leek heel lang geleden.
'Wat zit je dwars?' vroeg Bart.
'Ik weet niet wat je bedoelt.'
'Ik ben niet de slimste van de hele wereld, maar ik ben ook niet blind. Zeg op, Kev. Kun je het niet? Het wordt niet erger wanneer je het vertelt. Misschien zelfs een beetje beter. Ik zal niet zeggen: wat ben je toch een idioot of je iets verwijten of zo, maar er is iets verschrikkelijk mis in Dublin, waar of niet?'
'Ja,' zei Kev.
'Voordat Red zo verliefd werd dat hij nergens anders meer aan kon denken, waren hij en ik van plan er een dag naartoe te gaan om te proberen het uit te vissen, wat het ook was.'
Kev slikte van dankbaarheid bij de gedachte aan zijn twee broers die het opnamen tegen een bende zware jongens zoals Daff, de Pelikaan, Kruk Casey en hun makkers.
'Wat dachten jullie dat het probleem kon zijn?' vroeg hij zenuwachtig, vissend of Bart enig idee had hoe erg het was of dat hij nog steeds in een wereld van speeltuinen en kleuterscholen leefde. 'Ik dacht dat het misschien een meisje was datje in de problemen had gebracht, maar daar duurt het al te lang voor. Ik dacht dat het misschien een schuld was je weet wel, poker of paardenrennen maar daar schijn je evenmin belangstelling voor te hebben.'
Barts onschuldige gezicht stond niet-begrijpend. Kev haalde diep adem. Goed, het leek erop dat Bart dat in elk geval aankon. Nu de volgende stap: kon Bart luisteren naar een verhaal dat anderhalf jaar geleden op zijn eenentwintigste verjaardag was begonnen of zou hij naar de politie rennen? Kev wist het niet. Bart sneed een stok en bond er een stukje draad omheen.
'Alsjeblieft,' zei hij tegen Kev. 'Let op: ik versla je te allen tijde met de mijne.' Ze gooiden de stokken over de leuning en renden naar de andere kant om ze te zien doorkomen. Kevs stok dreef voorop.
'Krijg nou wat!' Bart scheen verrast. 'Ik heb geoefend en ik dacht dat ik de vorm had gevonden die het best met de stroom meedreef.'
Kev begon te vertellen; toen hij eenmaal begonnen was, góóide hij het er zelfs uit, een wirwar van namen en gebouwen, Kruk Casey's en magnetrons, Daffs en geslepen kristal, Pelikanen en Axminster tapijt. Kev vervulde geen heldenrol zoals hij het vertelde; zijn enige geniale ingeving was geweest, dat hij elk weekend met de Lila Bus naar huis ging om in de weekends nog ernstiger misdrijven in de stad vermijden. Hij zat er nu aan vast en er was geen ontkomen aan. Bart moest dat beseffen; ze hadden allemaal de films gezien, ze kenden de plot. Als Kev tegen Daff zei dat hij het beu was, dank je, dan kon hij niet instaan voor de gevolgen, maar hij wist dat ze verschrikkelijk zouden zijn. Hij dacht niet dat ze hem in mekaar zouden tremmen, ze gebruikten nooit geweld, zei hij bijna smekend tegen Bart. Maar ze zouden hem wel straffen. Ze zouden de politie naar zijn huis of zijn werk sturen of ze zouden meneer Daly een briefje sturen waarin ze Kev ervan beschuldigden dat hij indertijd een tip had gegeven over het sanitair. Het was een nachtmerrie; hij zat er voorgoed aan vast.
Hij durfde Bart tijdens een deel van zijn bekentenis amper .tan te kijken en één of twee keer wierp hij hem een schuine blik toe en kreeg hij het gevoel dat Bart vaag glimlachte. Misschien begreep hij de omvang niet. Eén keer was hij er bijna zeker van dat Bart naar hem glimlachte en deze had haastig zijn hand voor zijn mond gelegd.
'Dus je snapt wel dat ik er tot over mijn oren in zit,' besloot hij.
'Ik denk het niet,' zei Bart langzaam.
'Maar het is anders dan hier, Bart; je kent ze niet, ze zijn anders dan wij. Ze zijn niet jouw soort mensen.'
'Maar ze moeten gedacht hebben dat jij hun soort mens was, anders hadden ze je er niet bij gehaald,' zei Bart.
'Maar ik heb je vertéld hoe dat kwam. Ik ben geen dief van nature, ik ben redelijk gelukkig dat ik voor mijn geld kan werken. Niet ontzettend, maar redelijk. Als crimineel deug ik nergens voor.'
'Nee, ik bedoel niet hun soort als dief, maar je bent even gesloten als zij. Dat is wat ze aan jou beviel je praat niet honderduit over wie je kent, watje doet; daardoor denken ze datje niet over hen zult lullen.'
'Dat heb ik ook nooit gedaan - tenminste, tot nu toe.'
'Daarom is dat de manier om er onderuit te komen als je wilt. Zeg tegen hen dat je nu met anderen samenwerkt. Geen rancune, een handdruk, een rondje voor de hele zaak en dat is dat.'
'Bart, je hebt geen idee...'
'Zie je, je hebt je tegenover hen voorgedaan als een keiharde, op een paar keer na, als je de bibbers kreeg. Je hebt nooit geprobeerd hen tegen te houden of ruziegemaakt over wat ze met die spullen doen. Ze denken waarschijnlijk dat je een zwijgzame beroeps bent en dat iemand je een beter aanbod heeft gedaan.'
'Zo'n hoge dunk zullen ze niet van me hebben.'
'Ze moeten een heel hoge dunk van je hebben als ze je aan al hun klussen laten meedoen. Nee, ga bij hen weg zoals je gekomen bent, zonder praatjes, zonder verklaringen, behalve de ene die je hen schuldig bent. Datje een nieuwe bende hebt gevonden.' 'En dankzij jouw gulle gift zullen we de uitbouw groter kunnen laten maken en dan hebben we volop ruimte als Majella een nest Kennedy's werpt.'
Er viel een steen van de brug in het water en Kev Kennedy schrok absoluut niet en zijn ogen werden niet groot van angst.