EPILOOG

Mingyue wrijft in haar ogen en ziet een ondoordringbare duisternis om zich heen. Als ze zich niet voorhoudt dat ze in haar kamertje met eenvoudige bamboemeubels ligt, zou ze beslist menen dat ze in een donkere spelonk slaapt. Een stem, dezelfde als die van gisteravond, klinkt in de verstilde nachtlucht: 'Mijn lief, hier in het paradijs is alles perfect geregeld, alleen ontbreekt bij ons een klooster, met tweeënzeventig monniken en één Heldere maan. Ik verheug me op mijn nieuwe reïncarnatie. Anders dan ik vroeger gehoopt heb, wil ik je in mijn volgende leven niet tot mijn enige, wettige echtgenote nemen. Ik meld mij bij je klooster, mediteer en oefen kungfu, twintig jaar lang, totdat ik jou in je luxelogeerkamer mag opzoeken. Dus, Mingyue, haast je vooral niet naar de hemel toe!'

Ze krabbelt van haar bamboebed op en blikt. 'Jawel, Jian.'

'Wacht op mij daar waar je woont en werkt.'

'Nee,Jian.'

'Luister, Mingyue. Wil je dat wij elkaar weer mislopen? Ais twee schaapjeswolken waarvan de schouders langs elkaar schuren om daarna ieder zijn eigen gang te gaan?'

'Nee, Jian. Ja, Jian. Ik bedoel, ik zal op je wachten. Tot de Emei-berg zo plat als een dubbeltje wordt en de zee in Qingdao zo droog als een kurk.' Ze rent naar de voortuin en knielt op het kiezelpad.

Een zucht van verlichting weergalmt in de nachtkoepel. Een komeet, ditmaal een echte, valt uit het inktzwarte luchtruim en tekent onderweg een gouden streep die de hemel en de aarde in één moeite door verbindt.