Jians deur staat halfopen. Mingyue's hand, uitgestoken en gereed om zijn deur oftewel nog opener te duwen dan zijn huidige toestand, oftewel er beleefdheidshalve op te kloppen, trekt zich terug. Vanuit haar linkerooghoek heeft ze namelijk zijn bed gezien: leeg. De buikvol gedachten die ze met hem wil uitwisselen verzuren tot verwijt. Niet zozeer aan Jians adres, maar eerder aan zichzelf. Dat haar broeders op haar commando verschijnen én verdwijnen wil nog niet zeggen dat de jongeman uit Beijing ook altijd en overal voor haar klaar moet staan. Beseft ze dit niet of doet ze alsof ze van toeten noch blazen weet? Wezenloos slentert ze door het klooster, de poort van de derde rij kamers uit en die van de tweede rij kamers in, en vraagt zich af waarom de hemel azuurblauw is en de wolken hagelwit zijn. Moeten ze niet roetzwart worden? Conform haar gemoedsstemming op dit ogenblik? Of zien ze er normaal uit om haar droefenis beter uit de verf te laten komen?

Kwakwaaal Een raaf krast en kijkt haar vanaf een boomtak aan. Mokkend, vermoedt het meisje. Ze jaagt hem met een kiezel weg. Kwakwaaaaal Ditmaal is de staart van zijn gekras nog uitgerekter dan voorheen. De echo's ervan bloeden dood als een eenzame, gewonde reiziger - de sporen van zijn aanwezigheid worden in één tel uit de lucht gewist. Ze beschouwt het als haar overwinning en roept de vervelende vogel na: 'Dat komt ervan, mij uitlachen!' Nu ze toch al bezig is, pakt ze een tweede steentje van de grond en mikt ermee op een dadelpruim die wil wedijveren met de zon - even kijken wie hier glorieuzer glanst. Pats! De vrucht verandert in een oranje plas, pal voor Mingyue's schoenen, en zijn opengebarsten, dikke schil krult op, als de lippen van een man die snakt naar een zoen. Ze gaat op haar hurken zitten en roert in het hart van de gebroken vrucht. Glad en kleverig voelt zijn vlees aan, dat - ze likt aan haar vinger - tevens honingzoet smaakt. Hier huist de pit in. Geen harde, maar een zachte, in de vorm van een tong, die eveneens smacht naar een zoen. Mingyue's hart barst, gelijk de dadelpruim, open. Alleen een steenbok kan een steenbok uitdagen en eventueel overwinnen - een schaap komt niet eens in aanmerking voor een krachtmeting met een bok; alleen een hart kan een ander hart breken - Mingyue kan de raaf naar de verdoemenis wensen, maar het kan geen veer van dat dier deren. Jians weigering elke minuut paraat te staan voor een bliksembezoek van haar kan haar alleen ergeren omdat ze op zijn volledige beschikbaarheid rekende. Zij praat zichzelf aan dat er een verbondenheid met hem bestaat en gaat ervan uit dat hij er ook zo over denkt. Hetzelfde geldt voor haar houding ten opzichte van de blauwe lucht, de witte wolken, de zwarte raaf en de gele dadelpruim. Hoe kon ze verwachten dat ze respectievelijk bewolkt raken, ophouden met mokken of met glanzen alleen omdat zij een rot- humeur heeft? Ze druipt af, naar huis.

Mingyue loopt haar voortuin in, schudt haar hoofd en zet zodoende haar zicht op scherp: 'De zon is vanuit het westen opgestaan!'

Jian richt zich op van haar stoep, waar hij op gezeten heeft, uren achtereen.

'De haan heeft vandaag een ei gelegd!' l iet meisje rent naar de stads- jongen toe.

Hij spreidt zijn armen en voelt haar lichaam tegen het zijne aanrijden - dat een frontale botsing zo aangenaam kan zijn, ontdekt hij nu pas.

'Jian, droom ik of ben je het echt?'

Hij buigt zich voorover en kust haar.

Ze hapt naar lucht: 'Dit is de eerste keer dat je mij opzoekt.'

Hij pakt haar polsen beet en legt haar armen om zijn middel.

Ze duwt hem van zich af, zodat ze hem beter kan zien: 'Waarom heb je mij niet eerder opgezocht?'

Hij waant zich in een zee. De golven wikkelen hem in hun onstuimige tederheid. Hij smelt, wordt een druppel zilt vocht en wordt een onderdeel van Mingyue's golvende, deinende en immer intrigerende lijnen.

'Ik vroeg je iets.'

Hij schudt zijn schouders los en schakelt, met tegenzin, zijn verstand in: 'Waarom ik je niet eerder opgezocht heb?' Het warme zeewater om hem heen ebt weg. Met lede ogen ziet hij zichzelf op het verlaten strand staan - het zand onder zijn voeten wiebelt na, ter nagedachtenis aan de vloed die eroverheen is gegaan.

'Juist, waarom?'

Hij geeft toe aan haar duwende kracht en doet, zoals ze wenst, een stap terug. 'Ken je dit gezegde? Vóór het huwelijk wreed zijn en daarna lief ?'

Ze timmert op zijn borst: 'Je pest mij.'

'Hoezo?'

'Omdat ik niets van het leven in jullie lekenwereld afweet, kun je mij van alles wijsmaken.'

'Als ik één woord lieg, kun je mij... wat vindt men hier erg, Mingyue?... van de bergtop in het ravijn duwen misschien? Ja, doe dat! Maar eerlijk, zo gaan geliefden bij ons met elkaar om.'

Ze tuurt naar hem - o wee als ze merkt dat hij haar in de maling neemt! - en tuit daarna haar mond: 'Dat zal best.' 'Húh?'

'Zelfs als je beweert dat de kat bij jullie blaft, de hond miauwt en de stier kalft, moet ik je geloven ook. Voor het huwelijk wreed zijn en daarna lief! Hoe verzinnen jullie zoiets?'

Hij niest: 'Zullen we naar binnen gaan?'

Ze kijkt naar de bewakers aan haar poort: Waar zijn ze? Ze heeft echter iets belangrijkers aan haar hoofd. 'Wij zaten midden in een gesprek. Er is toch niemand hier...'

'Ik heb het koud.'

Ze slaat een ademhaling over. Terwijl ze hem volgt, de wind uit en haar kamer in, denkt ze aan haar broeders. Die bonken spier en blokken qi kunnen planken met blote handen afhakken en dagenlang in de bergen stenen houwen om kanalen te bouwen, zonder voldoende rust of voedsel. Heeft ze hen ooit 'moe', 'honger', 'heet' of 'koud' in de mond horen nemen? Ziet ze soms scheel? Dat ze haar ogen juist op een nepman heeft laten vallen?

Jian zet zich neer op een stoel aan de linkerkant van een vierkante tafel, in de luxelogeerkamer tegenover Mingyue's eenvoudige vertrek. 'Die spreuk wil zeggen dat wij ons niet reserveloos op onze verliefdheid moeten storten, zodat wij wat genegenheid overhouden voor na de bruiloft. Wij zullen, als het goed is, de rest van ons leven samen doorbrengen, waar wij onze hartstocht over uit moeten smeren.'

Mingyue trekt een lade open: geen rode kaarsen meer. Ook de schaal voor zonnebloemenpitten laat zijn bodem zien. 'Heb je een ogenblikje? Ik ga naar het kamertje hiernaast. Even kijken of daar nog wat lekkers is overgebleven. Zal ik kastanjes voor je poffen, als ik ze kan vinden?'

Hij klopt op een stoel aan de rechterkant van de vierkante tafel: 'Neem plaats, alsjeblieft. Zodra ik jou zie, lust ik niets meer, niets anders bedoel ik. Wacht, ik heb een beter idee.' 1 lij klopt op zijn schoot: 'Kom hier zitten, alsjeblieft.'

Ze blijft staan, op een afstand. 'Alleen als je ophoudt mij in de maling te nemen. "Ons niet reserveloos op onze verliefdheid moeten storten"? "De hartstocht over de rest van ons leven uitsmeren"? Als je een dadelpruim niet opeet terwijl hij vers is, bederft ie.'

Jian is blij dat ze niet op zijn schoot zit - zo kan hij haar recht in het gezicht brullen: 'Een mens is geen dadelpruim!'

'Verliefdheid wel.'

Hij zoekt oogcontact: 'Hoe zit het met jouw liefde? Duurt die ook niet langer dan één seizoen?'

Met een muizenstemmetje: 'Dat weet ik niet. De jouwe wel?'

Hij slaat op de tafel: 'Wat een vraag!'

Ze rilt, door zijn geschreeuw, maar haar nieuwsgierigheid weegt zwaarder dan de schrik: 'Geloven jullie in de steden echt dat liefde een leven lang stand kan houden?'

'Dat je eraan twijfelt!'

Ze balt haar vuisten en wil zich bont en blauw bonken. Denk na, beveelt ze zichzelf. Voor zover ze het kan. En voelt zich dommer dan ooit. Aha! Haar jadeheldere vinger wijst naar een vaas op het altaar: 'Van jou mag ik het niet over dadelpruimen hebben. Bloemen, wat vind je daarvan?'

Hij zegt maar niks. Lijkt hem het beste.

Ze voelt zich aangemoedigd. 'Bloeien de bomen bij jullie het hele jaar door? Nee, hè?'

Het kost Jian moeite, dat zwijgen, maar hij houdt het even vol.

Mingyue laat zich niet ontmoedigen: 'Als bloemen alleen in de lente hun gezicht laten zien, chrysanten uitgezonderd - zij vertonen zich in de herfst -, kunnen we niet van de liefde verwachten dat ze ons een heel leven lang voedt.'

'Je liefde is dus werkelijk houdbaar voor één kwartaal?'

'Ik heb het niet anders uitgeprobeerd, Jian.'

'Heb je nooit langer dan een bezoekuur van een monnik gehouden?'

'Dat zou tegen de voorschriften zijn.'

Hij verheft zijn stem: 'Is dat al reden genoeg om hem niet te blijven beminnen?'

'Wie ben ik om zijn zoektocht naar Boeddha te dwarsbomen? Ze zijn hierheen gekomen om...'

'Boeddha, Boeddha! Wat is belangrijker dan het leven zelf?'

Zijn vraag verbijstert haar.

'Genieten van de liefde, van het leven hier op aarde. Is deze opgave niet moeilijk genoeg om te realiseren? Waarom maken we het nog ingewikkelder door er een godheid bij te halen?'

'Je hebt gelijk, Jian.'

Hij slaakt een zucht van verlichting: 'Eindelijk!'

'Aangezien je een stadsmens bent, houd je er die mening op na, en dat respecteer ik. Nu logeer je in een klooster. Wij - mijn broeders en ik - hebben een andere kijk op de wereld, mag dat ook?'

'Praat niet in meervoud. Hoe denk jij erover, Mingyue?'

Ze hoort haar eigen hersenen kraken. Oei, dat valt tegen, langs een strakke lijn redeneren.

'En?' Zijn stemgeluid groeit met zijn agitatie mee.

Ze gaat, uit zichzelf, op zijn schoot zitten: 'Elke drie maanden vieren we een Boeddhistisch feest, in de tempel bij de eerste rij kamers. Om de pilaren te versieren vouw ik van crêpepapier bloemen. Prachtig zijn ze, met de juiste vormen, kleuren én duurzaamheid. Ik hoef ze niet te begieten, noch de dorre bladeren eraf te halen. Nooit ben ik bang dat ze verwelken. Toch staat Zhuchi senior mij niet toe ze op het altaar te zetten. Wij zitten liever zonder bloemen dan ze door namaak te vervangen.'

'Je punt is...?'

'Bloemen zijn mooi omdat ze echt zijn. Ze zijn echt omdat ze leven én doodgaan. Hetzelfde geldt voor gevoelens.'

'Liefde is geen bloem. Wij zijn mensen en kunnen met ons verstand...'

'Als er verstand aan te pas moet komen, dan is het geen liefde meer, maar een afspraak. Ik geloof wel in een huwelijk waarbij de man en vrouw elkaar trouw beloven. Een plicht die als een mes aan twee kanten snijdt.'

'Mingyue, de Liefde met een grote L, zoals die tussen Romeo en Julia, is in jouw ogen dus een luchtkasteel?'

'Hun dood heeft hun liefde van een gouden rand voorzien - vereeuwigd.' Ze staat plots op: 'Vandaar dat Qingyun junior van de bergtop in het ravijn is gesprongen!'

'Wie?'

'Je kent haar niet. Ik evenmin, maar Zhuchi junior wel.' Het bloed wordt alleen naar haar hoofd gepompt. Haar handen en voeten worden ijskoud, terwijl haar ogen rood zien, waar ze haar blik ook op laat vallen.

'Spot niet met de dood!' Hij klinkt streng.

'Waarom mogen koeien en varkens eerder geslacht worden om hun reïncarnatie te bespoedigen, maar mensen niet?'

'Mingyue, een ander onderwerp graag!'

Een gemis zwelt bij haar op, tot een ondraaglijke omvang. Ze wil zich in Jians armen nestelen en een surrogaattrooster in hem zien, maar...

'.Afspraak of niet, een getrouwd stel bij ons in de steden kan elkaar wel trouw blijven... meestal.'

Ook eenzaamheid zet zich bij haar uit, als een bult een paar tellen na een steek van een bij.

'Ik houd van je, Mingyue. Houd je ook van mij?'

Ze draait zich om: 'Ik houd wel van je, maar je bent niet de belangrijkste persoon in mijn leven.'

Hij denkt dat hij zal stikken door een harde brok in zijn keel.

'Liefde is - het spijt me voor mijn koppigheid,Jian-een bloem, gezegend met schoonheid maar een kort bestaan beschoren. Ik wil mijn relatie met jou niet op onze liefde bouwen. Geschiedenis, daar wil ik met je aan werken. Zoals wat ik gehad heb met honderden monniken in de loop der jaren. Zij hebben samen met mij alle hoeken van het nirwana gezien en betekenen, op dit moment althans, meer voor mij dan jij. Als ik een probleem heb, ga ik automatisch naar een van hen toe voor steun, in plaats van naar jou. Maar ik hoop dat hier verandering in komt, als wij langer met elkaar omgaan. De wil daartoe is bij mij bergenhoog en hemelsbreed aanwezig. De reden is je bekend.'

Hij wil roepen: laat je liefde maar zitten, nu ik slechts als een tweederangsburger bij je te boek sta. Maar de manier waarop ze het gebracht heeft, imponeert hem, nee, ontroert hem. Waarom eigenlijk? Hij kijkt haar aan en zijn hart fladdert. Als een opgeschrikte vogel. Vleugels flapperend, op volle toeren.

Ze sleept hem naar het bed, hun bed, en fluistert: 'Zeg het nog eens: je houdt van mij.'

Hij wordt in zijn arm geknepen door haar lieve, warme maar gemene vingers, voorzien van beeldschone maar vlijmscherpe nagels. Hij wil geen discussie meer voeren, alleen voelen. Voelen hoe haar handen in zijn jas zwemmen, langs zijn hals naar zijn rug, gladjes zigzaggend als een school alen. Het kietelt. Toch durft hij niet te lachen, anders zou ze stoppen met deze paradijselijke onderneming.

'Zeg mij na, Jian: ik houd van je ook al ben je een hoer.'

Hij drukt haar op de polsen, plat op liet bed, en ligt over haar heen.

'Met andere woorden: je houdt van een hoer.'

Haar stem, tot het uitspreken van wat voor wreedheid hij zich ook verleent, kriskrast door Jians oorkanalen en beroert zijn dunste c.q. gevoeligste snaren. Haar armen, die zijn taille snoeren, zijn smal en zacht. Alsof er geen botten in zitten. Alsof ze enkel en alleen van watten vervaardigd zijn. Nee, van karamel. Die Jian met zoetheid verslaat. Zijn verstand is naar zijn hart gezakt en zijn hart klopt in zijn lendenen. Hij kan niets meer uitrichten, behalve toegeven aan het geklop, van zijn onderbuik, op haar maat.

'Laat mij eens zien.'

'Wat, Mingyue?'

'Wedden dat hij niet meer groen is?'

'Hóhó!' Hij bedekt zijn lage regionen.

Ze doet er tergend lang over. Zijn je-weet-wel tevoorschijn halen. Hij wil haar een handje helpen.

'Nee, Jian, ik wil de haas in het kruis van je broek bewonderen. Naar links! Nu naar rechts! Overdwars, kun je dat ook?'

Hij wou dat hij onder een vrachtwagen terechtkwam. Terwijl ze met haar engelenstemmetje zijn soldaatje doet marcheren, inderdaad, naar links, rechts en diagonaal, precies zoals de generaal dicteert, haat hij zichzelf, tot in het merg van zijn botten. Om zijn onvermogen haar bevel te negeren. En om de ontdekking van zijn paranormale gave - dat hij zoiets in zijn mars heeft! Niet hij, maar zijn kleine broertje, dat eerder Mingyue gehoorzaamt dan zijn grote baas.

Ze klimt boven op de stedeling: 'Ik geef de voorkeur aan een wild dier.'

Normaliter zou hij haar om nadere toelichting vragen, maar haar lieve dij, die op zijn 'dier' drukt, verbant zijn voornemen naar het niemandsland én tovert hem om in een uitgehongerd beest.

'Ik wil je hebben, Jian!'

Neem mij dan, wou hij zeggen, of nog beter, ik jou ook!, maar hij is een lafaard. Oud nieuws dat hem, raar maar waar, steeds verrast én irriteert.

'Mag ik je hebben?'

Hij knikt - dit is tevens het plafond van zijn moed. Op dit gebied, althans.

'Echt?'

Hij wordt er dol van. Haar verhoor.

'Zoals een lekenvrouw een lekenman wil hebben, en niet als een kloosterlinge een stadsjongen?'

Hij is benieuwd naar het verschil, maar zijn ongeduld veegt zijn nimmer aflatende intellectuele doortastendheid van tafel - zo 'nimmer aflatend' blijkt die ook niet te zijn.

'Jou voor de rest van mijn leven hebben?'

Hij knikt nogmaals, met zijn hele lichaam en... wezen.

'Meen je dat, Jian?'

Hij wou dat ze geen mond had, alleen een lichaam - wat voor één!

'Zijn we dan Romeo en Julia?'

'Ja!!!' Hij wil overeind gaan zitten en zijn pientere leerlinge omhelzen, maar zijn haas staat hem in de weg.

'Gaan we zo dadelijk, na het bezoeken van alle hoeken van het nirwana, ons nirwana, van de bergtop in het ravijn springen?'

Nu móet hij rechtop zitten: 'Ben je gek geworden?!'

'Nee, Jian, alleen verliefd. Jij wilt toch zo graag de eeuwige liefde? Die krijg je van mij. Als wij tijdens de bloei van onze mooiste gevoelens het leven beëindigen, duurt de liefde inderdaad ons hele leven lang.'

Ondanks het helse kabaal in zijn oren, het zwarte laken voor zijn ogen en de ijsklompjes aan zijn vingertoppen bestudeert hij haar gezichtsuitdrukking, die te ernstig lijkt om zijn vermoeden te bevestigen dat ze een slechte grap maakte.

'Koeien en varkens...'

'Mingyue! Wij zijn mensen, weet je nog?!'

'Wat is het verschil tussen mensen en vee, qua reïncarnatie dan? Trouwens, kijk je soms op dieren neer omdat ze zogenaamd niet kunnen nadenken? Wacht, kijk je op mij neer omdat ik dom ben?'

Jian knoopt zijn jas en broek dicht. Zijn hart klopt niet meer. Niet in zijn onderbuik. Noch in zijn borstkas. Nergens meer. Hij is buiten westen geknuppeld. Door haar voorstel.

'Als je niet samen met mij in het ravijn wilt springen, dan geloof je niet genoeg in onze liefde. Dan ben ik, een hoer, nog trouwer dan jij.' Haar oogkassen branden, maar de hitte erin wil alsmaar niet condenseren tot vocht. Tranenvocht. Elk zuchtje energie waar ze over beschikt wordt verbruikt om zichzelf op de been te houden, terwijl ze liever neer wil vallen, dood wil vallen. Met of zonder Jian.

'Doe niet zo mal!' Hij komt naast haar staan en wil haar vasthouden.

Ze schopt hem weg. 'Nu weet ik wat Qingyun junior doormaakte toen Zhuchi senior weigerde samen met haar aan het volgende leven te beginnen.'

'Wie is toch Qingyun?'

'Qingyun junior! Zeg haar naam goed, houd anders je mond!' Ze barst in snikken uit. 'O, Jian, ik wil van je houden, voor de rest van mijn leven, maar ik kan het niet. Ben ik werkelijk zo dom of hoerig zoals je mij me doet voelen? 's Nachts, als ik mijzelf verwen - van mijn broeders moet ik het tegenwoordig niet hebben, want ik wil alleen van jou zijn, terwijl je mij altijd in de kou laat staan - betreed ik alleen het nirwana als ik me verschillende monniken voor de geest haal, naast jou natuurlijk. Al zou ik je mijn trouw beloven, mijn gedachten zullen overspelig blijven.'

Zijn hart voelt als een bom, die op het punt staat te ontploffen. Hij vermant zich - het is hem een raadsel waaruit hij de bovennatuurlijke kracht heeft geput-: 'Dat is niet erg, Mingyue. Je zult het afleren, als je vaker met mij omgaat.' 'Echt waar, Jian?'

'Zolang je je best doet...'

'Dan is hetgeen liefde meer, maar een afspraak. O, Jian, ik wil dood. Nu!'

Zijn benen worden afgezaagd, door een gewaarwording. Hij ploft, verlamd, op de stenen vloer neer.

Ze rent de luxelogeerkamer uit en roept in de voortuin: 'Zhuchi senior, waar bent u?'

Jian pakt haar van achteren vast: 'Wees niet wanhopig. Anders...'

Ze schudt hem van zich los: 'Zhuchi senior, vindt u mij ook een slet?'

'Praat met mij, Mingyue, ik ben hier.'

'Wat heb je toch tegen mijn oude leraar en broeders? Ze doen geen vlieg kwaad. Van hen mag ik met je de bergen uit en de stad in. Zhuchi senior heeft mij er zelfs maandenlang geestelijk op voorbereid.'

Hij bedekt met zijn jas haar blote schouders: 'Oké, oké, ik heb hen verkeerd begrepen, goed? Kom gauw naar binnen. Je bent niet aangekleed voorbuiten.'

Ze bukt zich, zodat hij vooroverbuigt en bijna op zijn gezicht valt, met zijn armen om de lucht heen. Terwijl ze omhoogkijkt, naar zijn bleke wangen, spuwt ze de gal uit die ze weken, zo niet maanden, voor hem opgespaard heeft: 'Wat heb je toch tegen Boeddha? Door Zijn onsterfelijkheid is Zijn liefde tijdloos. Wij stervelingen zijn onderhevig aan de invloeden van tijd en omstandigheid. En de liefde die wij voelen, kan niet losstaan van ons veranderlijke zelf.'

'Helemaal mee eens! Wij gaan de kamer in, alsjeblieft, Mingyue.'

'Vrijen of niet?' Ze klopt het hoofdkussen op, veegt haar tranen weg en is weer in de ban van de haas in zijn broek.

Jian staat paf. Goed dat ze het zelf zegt. Dat de mens veranderlijk is. De ene minuut beval ze zijn je-weet-wel om naar links en rechts af te slaan of overdwars te marcheren en lag in een deuk over zijn brave soldaatje, de andere minuut had ze het over zelfmoord plegen alsof ze met hem een kop thee ging drinken. Nu pakt ze de amoureuze draad op, waar hij overigens niets op tegen heeft. Ineens wordt zijn hoofdhuid gespannen: 'Vvvrijen, zei je? Wat doen we daarna?'

'Giegiegie! Ben je bang dat ik erop zou staan dat wij van de bergtop in het ravijn springen? Als naspel?'

Paf staan dekt niet eens een fractie van de lading. Van wat er door hem heen gaat. Hij onderzoekt haar blik. Meent ze wat ze zegt of, is het allemaal, zoals hij vermoedt, een flauwe grap?

'Met jou tegelijkertijd het volgende leven betreden is moeilijker dan een haan een ei te laten leggen, of de zon vanuit het westen te laten opgaan. Nee, die illusie heb ik niet meer. Welnu, vertel mij iets meer over je vader, als je de zaak van regen en wolken niet met mij durft te bedrijven.'

Hij bijt zijn tanden op elkaar.

'Oei, ik zie het. Jij waagt het niet, maar je haas wil het alsnog.' Ze trekt aan zijn arm: 'Weet je wat? Wij gaan wandelen, naar het voormalige bamboeveld.'

'In deze kou?'

Ze onderdrukt de neiging hem een slappeling te noemen en doet haar overjas aan: 'Dan hoef ik niet steeds aan jouw verlangen en het mijne herinnerd te worden.'

'Jij zit hier en ik daar. Ver van elkaar af. Kunnen we dan binnenblijven?'

Mingyue's hart krimpt ineen, net haar huid die geschaafd wordt door de ijzeren kam van de winterse wind. Toch zet ze haar stappen voort, in de richting van de gewezen bamboebomen, die haar voor het eerst kennis lieten maken met de geluiden van de golven. Van de zee.

'Wacht op mij!'Jian zoekt naar zijn sjaal - eerder een mouw van een versleten jas, die hij tot die functie heeft verheven -, kan hem in de haast niet vinden en snelt met een onbeschermde hals achter haar aan.

Ze loopt, in plaats van langzamer, nog harder.

Hij rent en rent, en verwondert zich over haar korte beentjes. Dat ze zich er zo snel op kan verplaatsen, zeg! 'Een heldere hemel!'

Ze gaat er niet op in.

'Frisse lucht!'

Ze schijnt of doof of kwaad te zijn.

Kwaad waarop? Hij zet zijn pogingen voort: 'Kale bomen!'

Ze doet alsof Jian niet bestaat.

Hij krabt op zijn hoofd, voor zover hij daar tijd voor heeft, gezien het rappe tempo dat hij moet aanhouden - anders raakt hij haar kwijt. 'Kijk, dadelpruimen op de takken!'

Ze schept met haar rechterschoen bruine bladeren op, vindt eronder een steen en smijt hem naar een van de oranje vruchten. Pats!

'Wat doe je daar?!' vraagt hij geschrokken. In zijn huidige gemoedstoestand is hij niet in staat zich te verwonderen over haar kwaliteiten als scherpschutter.

Ze kijkt niet op of om en zet er weer flink de pas in.

Hij loopt de oranje plas, die de gevallen en opengebarsten dadelpruim geworden is, uit de weg: 'Je wilde toch iets meer over mijn vader horen?'

Ze stopt even maar loopt daarna vliegensvlug verder.

Hij ruikt zijn kans en hijgt: 'Ik kan niet én verhalen vertellen én honderd meter sprinten.'

Ze vermindert haar vaart: 'Wacht met kwaadspreken over je vader totdat wij de bergtop bereiken. Waar je destijds afgegleden bent.' Ze kijkt hem aan zonder met haar ogen te knipperen.

Zijn kuiten draaien en hij zakt zowat door zijn enkels.

Ze stut hem bij zijn armen. 'Hoor je de bomen? Ze huilen.'

Jian spitst zijn oren. De wind slaat de takken om de oren, met een geluidseffect dat inderdaad aangemerkt kan worden als huilen. Van vrouwen dan. De aanstellerigen onder hen.

'Wolven klinken ook zo.' 'O?'

Ze draait zich om: 'Heb je ze 's nachts niet horen janken? Alleen in de winter, welteverstaan. Ze komen uit de bergen om voedsel in de dorpen te zoeken.'

'Niet echt.'

'Jian, schreit de zee ook?'

Hij doet zijn best. Om zich te verplaatsen in Mingyue's gedachtewereld. En om tussen de verschillende soorten herrie die de zee fabriceert er iets uit te pikken wat op 'schreien' lijkt.

'En?'

Hij ziet haar stampvoeten en verhoogt het toerental van zijn voorstellingsmachine.

'Boeddha nog aan toe, wat mis ik het bamboebos!' Haar ogen stromen over.

Nu gaat zij snikken! Hij antwoordt meteen: 'Je noemt het en de zee kan het. Krijsen, piepen, brullen, grommen, wenen - pardon, wat zei je ook alweer? - schreien. Dat kan hij, en hoe!'

Haar tranen drogen ogenblikkelijk op: 'Ook als een roedel hongerige wolven?'

'Eh... hoe raad je het?'

'Alleen in de winter zeker?'

Zijn keel vernauwt zich. 'Mingyue, ga met mij mee, naar mijn geboortestad Beijing. Dan nemen we de trein naar Qingdao, Beidaihe, Dalian of Xiamen, waar je de zee met je eigen ogen kunt zien.' 'Mogen Zhuchi senior en mijn broeders mee?'

'Wat?'

'Jian, ik kan niet zonder hen. Ze zullen mij troosten als je mij voor de zoveelste keer ais hoer aanmerkt.'

Hij leunt tegen de stam van een zilverberk en zucht.

Mingyue wroet met haar schoenen in de drassige grond onder halfverrotte bladeren: 'Toegegeven, Zhuchi senior heeft mij geleerd de monniken te dienen, maar vergeleken met toen ik als een zuigeling op een berghelling werd gevonden, zesentwintig jaar geleden, leef ik vandaag de dag in een paradijs.'

'Doe je het graag, dat... dienen?'

Ze streelt de ruwe huid van de zilverberk waar Jian tegen staat. 'Soms wel en soms niet.'

Hij beheerst zijn stemgeluid: 'Wanneer wel en wanneer niet?'

'O, tussen mijn twee menstruaties in vind ik iedere broeder een kanjer, zelfs als hij ogen heeft die zo klein zijn als de anus van een hond, voeten die zo stinken als een gierput en oren die zo flapperen als die van een varken. Een paar dagen na mijn maandelijkse zou ik het liefst de knapste monnik die ons klooster rijk is mijn bed uitrollen.'

'Waarom vertel je dat niet aan je oude leraar of aan je bewakers, zodat ze op de dagen dat je weinig behoefte aan gezelschap hebt niemand inroosteren?'

'Zaag je de berk ook om wanneer hij in de herfst zijn bladeren verliest?'

'Mingyue, je bent geen berk.'

'Wij ménsen kunnen het goede nastreven en het slechte vermijden.'

Ze steekt een vinger in een gaatje van de boomschors: 'Als ik tussen mijn menstruaties in mijn broeders verslind en hen na mijn maandelijkse laat verrekken, hoe kan ik dan Boeddha's ware gezicht zien?'

'Het ligt vast aan mij, maar hoe ziet Zijn ware gezicht er zo ongeveer uit?'

'Als je er geen idee van hebt, wat voor zin heeft het dan het aan je uit te leggen?' 'Is dat jouw logica?'

Jian probeert zijn rationaliteit weer op de rails te zetten en gaat verder: 'Voel je je niet misbruikt, door je oude leraar en je honderden broeders?'

'Af en toe, als een monnik mij bijna vermorzelt, denk ik werkelijk dat dit kloostergebruik niet in de haak is. Maar zodra hij mij met ons laken

toedekt en mijn haren met zijn vingers kamt, nadat hij Boeddha lovend de zevende hemel betreden heeft, ben ik daar ook, samen met hem. Via een pijnlijke weg, maar het zij zo. Bovendien, hoe zit het met de broeders die van mij de regen net zolang moeten ophouden totdat ze bijna openbarsten en die net zoveel wolken voor mij moeten vergaren, zodat ik erop kan zweven? Niet meer wetend waar het oosten is en waar het westen, noch welk lichaamsdeel tot hen behoort en welk tot mij? Worden zij soms door mij uitgebuit?' Jian schraapt zijn keel: 'Hoe... ervaar je dan de contacten met mij?' Ze aait de zilverberk: 'Hébben we die?' 'Wij... strelen elkaar toch wel?'

Ze giechelt: 'Voor dat soort plezier heb ik jou niet nodig.' Hij verslikt zich.

'De harpoenhaken in je ogen en de haas in je broek. Die maken je speciaal.' '...?'

'Je wilt mij bezitten en kunt geen meester zijn over je verlangen. Exact de dingen die de monniken achter zich moeten laten, buiten de muren van ons klooster. O, Jian! Ik ben een tijgerin. Jij bent mijn jager. Ik ben het publiek. Jij bent mijn popster. Ik ben een vijandig vliegtuig. Jij bent de artillerist die mij neer wil schieten.' Ze wiegt zich in haar eigen armen en sluit haar ogen. Verzaligd. Hij stapt naar haar toe en omhelst haar.

Ze mompelt, in zijn oren: 'Ik ben een hoer. Jij bent mijn klant.' Hij duwt haar omver. Bijna.

Ze wankelt en botst tegen een populier naast Jians berk. Ze blaast haar verwarde pony van het voorhoofd weg: 'Zie je de bergtop recht voor ons? Wij zijn er bijna. Je hebt mij beloofd meer over je vader te vertellen.'

'Is...'Jians stem trilt, '...dit het juiste moment voor verhaaltjes?' Ze knikt. De onverbiddelijke blik die ze hem stuurt doet zijn benen nog geweldiger beven dan zijn stem.