Verhaal van Zhuchi senior

Mijn oudste broer poepte eerst dun en dan puur water. Na een week kon onze vader hem, een vent van negentien, met één hand optillen. Onze moeder groef, met tranen op haar gezicht en snot in haar haren, een kuil. Het was een kwestie van tijd dat wij hem zouden moeten begraven. Op de onvermijdelijke dag legde vader het uitgemergelde lijf van mijn broer op een koeienkar en liep er, samen met moeder, geruisloos achteraan - te bedroefd om te huilen. Ik zat op de arm van ma en durfde geen kik te geven. Eerlijk gezegd wilde ik niet mee, maar wat wil je? Als je zes bent en niemand op je mening zit te wachten? Onderweg werd de rouwstoet langer en dikker. Zus Ling, zo noemde ik het meisje in de oostelijke hoek van ons dorp, vloog op de kar en ging naast het stoffelijk overschot van haar aanbedene liggen. Toen de kist van mijn broer naar beneden zakte, sprong zus Ling het graf in. Er volgde een geroezemoes tussen de menigte aan de rand ervan. Men had het over een baby. Van mijn broer nog wel. Wat kletsten ze daar? Ik zag er geen één in de buurt. Zus Ling hield vol dat er, binnen in de kist, op het deksel geklopt werd. Ze werd ter plekke, naast zwanger, ook gek verklaard. Hoe men het ook wendde of keerde, een wonder geschiedde.

Mijn ouders dankten Boeddha op hun blote knieën én door middel van mij: ze wijdden mij aan Hem. Een week nadat mijn broer uit de dood was herrezen, schoren ze mij kaal en brachten mij naar de toenmalige Zhuchi van dit klooster. Ik werd de enige minderjarige - zesenhalf- nissen vierendertig volwassen geestelijken. In het begin kwam het mij goed uit - ik hoefde, anders dan bij ons thuis, geen schapen te hoeden, geen koeien te melken, noch in het veld mijn ouders een handje te helpen. Maar al snel kwamen de nadelen van mijn monnikendom boven water. Twee keer per dag doorschijnende maïsmeelpap was nog tot daar aan toe, maar het strikte vegetarische menu was niet te harden. Zelfs de negen cicaden, die ik, dol van de honger, uit hun holen had gerookt en boven een vuurtje had geroosterd, mocht ik niet opeten. Respect voor alle levende wezens heette dat, alsof groenten en granen geen leven bevatten. Ook dat niet helpen in het veld viel tegen. Ik was amper zeven of de oude Zhuchi vond mij sterk genoeg om de houten ploeg voort te duwen. Onder de schroeiende zon, tot aan mijn dijen door bloedzuigers gestoken, kon ik mijn tranen en zweet niet uit elkaar halen. Had ik maar gejankt toen mijn ouders mij aan Boeddha schonken!

De oude Zhuchi leerde mij lezen en schrijven, Boeddhistische klassieken op te dreunen én, me te schikken in het lot. Noodlot zou hij bedoelen! Tot ik op een lenteochtend een rij kuiltjes zag, in de modder van het rijstveld dat een karbouw en ik aan het ploegen waren. Voetafdrukken waren dat. Even groot als de mijne. Er liep dus, in de buurt van ons afgelegen klooster, een kind van mijn eigen leeftijd rond! Mijn hart brak uit mijn kas als een tijger uit de kooi. Naast het vegetarisme was het wel de eenzaamheid die mijn verblijf hier vergalde. Ik volgde de putjes en verdraaid! stond oog in oog met een meisje dat eveneens kuiltjes in haar wangen had. Twee stuks, ieder genoeg met stroop gevuld om er al zalig zuipende in te verdrinken. Het staartje op haar kruin was net een petunia, die de zon toelachte. Het moge duidelijk zijn dat ze geen non was - ze had hoofdhaar.

Het kleine ding stelde zich als mijn moeder op. Ze leerde mij rijst planten, naaide mijn gewaad als het door een tak gescheurd was en gaf mij standjes als ik over een te brede goot sprintte, met een blauwe knie of een paarse elleboog als souvenir. Het bleek dat ze, net als jij, Mingyue, direct na de geboorte verweesd was. Hierna werd ze te vondeling gelegd, op de stoep van een klooster aan de overkant van een enorm terrein, dat destijds slechts hier en daar een paar bamboescheuten telde. Zodra haar bazin, de oude Zhuchi van het nonnenklooster, voor wie ze als dienstmeisje werkte, retraite hield, doorkruiste het meisje het jonge bamboebos nissen ons in en wij hadden met zijn tweetjes de grootste lol. Mussen- nest omgooien. Hun eieren door ronde kiezels vervangen. De staart van twee babyapen, die wij in de bananenbomen vingen, aan elkaar binden en ze met een rotje opschrikken, waardoor ze weg wilden vluchten maar niet konden. Geen kattenkwaad dat wij achterwege lieten, tenzij wij het niet konden bedenken. Dit kon niet ongestraft blijven, wisten we beiden donders goed.

De voetafdrukken van mijn speelkameraadje werden groter en de afstand die ze van mij hield groeide mee. Tot ik op een dag via via te horen kreeg dat ze ook kaalgeschoren was en geen man meer

mocht zien. Ik was amper dertien, nog een kwajongen! Daarbij, ik gold als monnik. Mijn broer was pas een echte man, die kinderen met zus Ling maakte en zo. Mijn ongenoegen ventileerde ik bij mijn oude Zhuchi. Hij beschouwde mij als zijn oogappel. Geen kunst, gezien het feit dat ik elke dag zijn teiltje met warm water vulde, waarmee hij zijn gezicht, gat en voeten waste; dat ik iedere ochtend zijn pispot en spuugbak leegde en dat ik zijn kleren schrobde en zijn rug krabde wanneer hij er maar behoefte aan had, desnoods in het holst van de nacht. Jingtu, zei de oude leraar tegen mij. Dat is mijn naam, Mingyue, al noemt de afgelopen zeventig jaar niemand mij meer zo.Jingtu, zei hij tegen mij, leven is lijden. Om ervan verlost te worden, moeten we afzien. Hoe moeten we waarvan afzien? vroeg ik. Afzien van begeerten. Die heb ik niet, zei ik opgelucht. Hoe zit het dan met Qingyun junior? De oude man klonk rustig maar streng. Wie is dat? Het scheen dat mijn speelkameraadje, naast een nonnenkapsel, ook een nonnen- naam gekregen had. I k kreeg een boek in de hand gedrukt. Op de linkerbladzijde ervan stond iets appetijtelijks afgebeeld en op de rechter wat ervan overgebleven was. Een mooie vrouw met paradijselijke rondingen, met pal ernaast een doodskop - uit de oogkassen kropen maden. Helaas waren de vormen en kleuren van Qingyun junior te tastbaar voor mij om haar te associëren met een skelet.

's Nachts, als mijn oude Zhuchi lag te ronken, sloop ik uit ons klooster. Met één voet hoog en één voet laag strompelde ik over het spruitende bamboebos en ik sliep desnoods op de stoep van Qingyun junior, wanneer haar bazin, Qingyun senior, al biddende opbleef, waardoor mijn meisje niet naar buiten kon. Dat mijn oude meester mij de volgende ochtend aan de populierboom hing en mij met een rotan tak zweepte, weerhield mij niet om, samen met Qingyun junior, snode plannen te smeden. Wij schetsten een lekentoekomst die wij met zijn tweeën zouden opbouwen. Opeens begreep ik waarom zus Ling toentertijd met mijn broer begraven wilde worden. Daar was ik ook toe bereid, als het erom zou spannen. En dit vertelde ik aan Qingyun junior, telkens als ze twijfelde aan het welslagen van onze plannen.

Mingyue legt haar hoofd op de schoot van Zhuchi senior. Ze wou dat ze ook zo oud was als haar leraar. Dan zou het haar evenmin kunnen schelen of het tegen de regels is een raam in haar borstkas te openen. I Iet moet heerlijk zijn, afgaand op de gezichtsuitdrukking van haar oude leraar, om privégevoelens via het venster naar buiten te zien vliegen, gelijk gekooide zwaluwen die naar het azuurblauwe luchtruim snellen. Ze heeft al iemand op het oog aan wie ze haar verhalen kwijt wil.

Ik hield me voor dat de oude Zhuchi kwaad op mij was omdat ik hem, door mijn nachtelijke escapades, niet op zijn wenken kon bedienen. Dit probeerde ik goed te maken door overdag de vloer van zijn kamer-onze kamer, aangezien wij de slaapplank deelden - blinkend te boenen en door in het veld voor twee te werken. Echter, hoe dwaas ik ook trachtte te zijn, ik besefte wel degelijk dat zijn boosheid dieper lag dan dat hij mij miste wanneer hij zijn rug gekrabd wilde hebben. Mijn oude meester was een gelovige in hart en nieren. En week geen stap van Boeddha's rechte pad. Moest hij van Hem een celibatair wezen? Zelfs een vrouwelijke vlieg durfde hij niet aan te kijken. Met één uitzondering. Elk jaar, op de negenentwintigste dag van de negende maand volgens de maankalender, stak de voltallige bevolking van ons monnikenklooster het laag begroeide bamboeveld over en vierde, samen met het nonnenklooster, de verjaardag van Guanyin Boeddha. Er werd vuurwerk afgestoken en een feestmaal genuttigd. Ook werden religieuze liedjes gezongen en spirituele dansen opgevoerd. Door niemand anders dan de uitverkorene onder de vrouwelijke geestelijken: mijn Qingyun junior! Ze was zo lichtvoetig dat ze in de lucht bleef hangen als ze pirouetten maakte. Wees niet jaloers, Mingyue, jij kunt beter drumdansen dan zij. Wacht, je weet niet eens wat afgunst is, nog beter.

Tijdens de voorstelling werd naar mij geroepen. Mijn oude leraar kreeg een hoestbui en ik moest hem vliegensvlug de spuugbak voorzetten. Gelukkig had ik dat emaillen geval naar de feesttent meegenomen. De laatste tijd werd zijn longontsteking van kwaad tot erger. Ik haastte me een kamertje, niet ver van het podium vandaan, binnen en trof mijn oude meester, dubbelgevouwen van de klemmen om zijn borst, op een bamboemat aan. Wie boog zich, lijkbleek, over hem heen? De oude Zhuchi van het nonnenklooster, Qingyun senior! Wanneer hij een klodder groene slijm in de bak gedeponeerd had, zocht hij met zijn stroeve oogbollen naar de oude non en zei... Ik nam het hazenpad, maar zijn woorden achtervolgden mij. Hij zei dat hij zich tot zijn laatste snik zou herinneren hoe beeldschoon ze was toen hij haar, achtennegentig jaar geleden, tegen het lijf was gelopen in... Hij noemde een of ander stadje waarvan ik de naam vergeten ben.

Hoezeer ik ook naar Qingyun junior verlangde, voorlopig kon ik geen stap van het bed van mijn oude leraar wijken. Hij hoestte zijn longen er zowat uil - zijn dagen waren geteld. Ik besteedde al mijn spaarcenten aan kaarsen en wierookstokjes. En bad tot Boeddha dat zodra en als mijn Zhuchi beter werd, ik mijn liefje nooit meer zou zien. Zijn ziekte was mijn straf. Hier geloofde ik heilig in. Mijn oude meester kon nauwelijks praten, niet verstaanbaar althans. Op een mistroostige ochtend fluisterde hij iets. Ik legde mijn oor op zijn lippen. 'Haal de bediende van Qingyun senior hierheen,' hoorde ik hem mompelen. Mijn hart zoefde door de zwarte wolkenbanken heen: 'Bedoelt u mijn... Qingyun junior?' Zijn gezicht straalde. Het mijne nog meer. Ik trok mijn zevenmijlslaarzen aan, op naar het nonnenklooster. Onderweg trapte ik een kaarsrechte strook bamboescheuten plat. Toen ik Qingyun senior vertelde over de aanleiding van mijn bezoek, werd haar gezicht nog bleker dan toen ze mijn oude Zhuchi zag hoesten. Zielsgraag wilde ik haar troosten door te zeggen dat mijn bejaarde meester zijn dood als de ladder naar het nirwana zou omhelzen, wanneer het zover zou zijn. Uit haar gezicht sprak echter meer dan droefenis om het naderende einde van haar oude vlam. Ik was te hoog in de wolken om me te bekommeren om haar afkeuring. Blijkbaar was ze niet blij met het besluit van haar mannelijke collega. Die mij ten langen leste, vlak voordat hij heenging, toestemming zou geven om uit het klooster te treden en mijn geliefde buiten de bergen te huwen. Niet voor niets had ik mijn meester, vanaf mijn zesde, tien jaarlang, dagen nacht verzorgd.

Zodra mijn meisje bet bed van de stervende Zhuchi bereikte, moest ik buiten wachten. Ik nam plaats op de stoep en had de pest in dat ik haar verbaasde gezicht niet kon zien wanneer mijn meester baar het verheugende nieuws zou brengen. Aan de andere kant was ik gerustgesteld dat zij de eerste zou zijn die het medegedeeld kreeg en ik de tweede. Zo moest het wezen, vond ik. Zij ging voor, in alles wat ik haar van harte gunde. Achter het gelige rijstpapier op het raam, verlicht door twee maal acht is zestien kaarsen, die ik op verzoek van mijn baas had aangestoken, ontwaarde ik voor de eerste keer in mijn leven de contouren van... Waren dat de blote borsten van mijn geliefde? Moest ze zich van Zhuchi senior uitkleden? Hield hij niet meer, zoals hij had beweerd, van zijn eerste en laatste vlam - Qingyun senior? Volgde hij niet meer het rechte pad dat Boeddha hem wees? 'Je onderbroek ook!' Zijn stem was weliswaar hees maar ontegenzeggelijk genoeg om mijn meisje door haar lijfje te doen beven. (Het viel mij op dat hij best hard kon praten voor een stervende.)

Ze kromde haar rug. Snikken, deels al gesmoord door zelfcensuur en ontzag voor de geestelijke met een onberispelijke naam, ontsnapten alsnog haar keel.

Ik sprong overeind, maar voordat ik er erg in had, beval mijn oude leraar, met het laatste restje van zijn qi, mijn lief, inmiddels poedelnaakt, nog dichter bij hem te komen staan. Keihard beet ik op mijn duim en ging daarmee door. Had ik de nek van de oude baas tussen mijn kaken gehad, zou ik hetzelfde gedaan hebben. Een vingerkootje viel op mijn tong. Mijn strot zat onder het bloed van eigen makelij, maar ik voelde niets. Toen ik het driehoekig, behaarde nirwana dat eigenlijk voor mij bedoeld was door het rijstpapier zag, pal voor het hoofdkussen van de oude schoft, ging hij in één ruk overeind zitten, met zijn rechterarm loodrecht in de lucht, alsof hij een leger opriep de vijandelijke linie te bestormen. Of had hij iets anders te verkondigen, waar hij niet in slaagde, omdat hij stijf als een hark, in een uiterst ongewone houding, zijn beloofde land in ging?

De kist die wij voor onze leider timmerden, was niet langwerpig maar vierkant, anders zou hij, gezien de pose waarmee hij het aardse met het hemelse verwisselde, er niet in gepast hebben. Mijn broeders spraken er schande van en keerden massaal ons klooster de mg toe. Nog voordat de eerste sneeuwvlokken in de kristalvormende lucht dwarrelden, bleef ik alleen achter.

Ook het nonnenklooster bleef rampspoed niet bespaard. Volgens zeggen weigerde de oude Zhuchi - Qingyun senior - te eten en te drinken. Ze mediteerde net zolang in de altaarkamer totdat ze yuanjide. Ze was mijn oude Zhuchi achternagegaan, welgeteld zeven maal zeven is negenenveertig dagen later. Ook deden geruchten de ronde dat mijn verloofde, de zestienjarige Qingyun junior, maar negen vingers overhield. Haar linkerduim had ze afgehakt, direct nadat ze uit haar kleren had gemoeten, voor de monnik die gedurende zijn honderd en elf levensjaren minus één avond het toonbeeld was geweest van kuisheid en Boeddha- trouw.

Honderden zo niet duizenden keren heb ik getracht Qingyun junior te zien en te spreken, zonder resultaat. Ik begreep haar niet. Het was geenszins haar fout, maar ze nam het zichzelf kwalijk. Ik wilde alsnog met haar trouwen en kinderen krijgen, maar ze vond zichzelf er blijkbaar te min voor - in haar blootje gezien worden was voor haar hetzelfde als ontmaagd worden. Mijn talloze pogingen moest ik wel staken toen uit de bamboescheuten lange stammen schoten en zo een dichte muur tussen de twee kloosters in vormden. Toen de sneeuw smolt en er een nieuwe lichting monniken tot ons klooster toegelaten werd, wist niemand hier meer, behalve ik dan, van deze voorgeschiedenis. Mingyue, mijn kind, je lijkt niet eens op Qingyun junior.

'Hoe bedoelt u?'

Zhuchi senior karnt met zijn vingers Mingyue's pony: 'Precies wat ik zei.' 'Maar...'

'Zou je een uitgebluste man willen laten rusten? Alsjeblieft?' Hij snurkt al.

Ze hoort zijn ritmische geklop op de poort van het dromenland en benijdt hem, ditmaal niet vanwege zijn hoge leeftijd, maar vanwege zijn gemis. Al zag hij er bedroefd uit, hij scheen de leegte die Qingyuen junior in zijn hart had achtergelaten voor geen goud te hebben willen vullen door nieuwe herinneringen aan een ander lief te fabriceren, zodat hij de oude met een sloot water aan kon lengen. Het lijkt Mingyue zalig iemand te kunnen missen.