Toen Yozo de Hoek Tamaya uit rende, botste hij bijna tegen de opzichtige palankijn van Saburo op, die hoog voor hem opdoemde en een enorme schaduw wierp. Het was alsof Saburo daar in eigen persoon stond, als een meedogenloze wakende god met uitgestrekte armen die hem beletten te vertrekken. Het leek een slecht voorteken, maar hij probeerde die gedachte uit te bannen.

Hij rende de straat uit en keek vol verbazing om zich heen. Het wemelde hier van de mensen, die in hun handen klapten en in kringetjes rond de kersenbomen dansten. Ze leken vastbesloten om door te gaan totdat ze erbij neervielen. Mannen met feestelijke maskers met vertrokken monden en uitpuilende ogen deinden op en neer, als groteske gezichten die opeens uit het duister opdoemden.

Yozo keek aandachtig rond en zag toen iets bewegen in de schaduwen naast het huis. Daar stonden twee gedrongen gestalten, gehuld in werkkleding en met sjaals rond hun hoofden gewikkeld.Het duurde niet lang voordat Masaharu naar buiten kwam, zijn slanke lijf gestoken in een overjas van westerse snit. Ook hij keek even snel om zich heen en liep toen verder, langs de rand van de straat waar de menigte niet zo dicht opeengepakt was, naar de poort aan het einde van Edo-cho 1. De twee mannen verlieten hun plekje in de schaduw en gingen hem achterna, hun hoofden gebogen als bedienden. Ze waren als jongens gekleed, maar aan de manier waarop ze liepen, met hun schouders een tikje gebogen en trippelend in hun strosandalen, was duidelijk te zien dat het vrouwen waren. Yozo vond dat ze alle drie vreselijk opvielen. Hij hield enige afstand en bleef waakzaam om zich heen kijken, maar de feestgangers waren te dronken om enige aandacht aan het drietal te schenken.

Alles leek volgens plan te gaan toen er opeens een luide bons klonk. De deur van de Hoek Tamaya werd met zo veel kracht opengeschoven dat hij rammelde in zijn groeven. Er klonken barse stemmen en zware voetstappen, en twee mannen kwamen achter Saburo's draagstoel vandaan. Hun glanzende schedels en stijve knotten staken boven de menigte uit. Yozo ving een glimp op van zijden livreien en herkende de stierennek en kraaloogjes van de een en de vossenkop van de ander. Het waren de bewakers die hem in de banketzaal ook al aandachtig hadden bekeken.

Hij dook weg tussen de zwetende, dansende lijven en voelde de snelle bewegingen om hem heen. Ze waren veel eerder achter hem aan gekomen dan hij had verwacht, en hij wist maar al te goed wat tante en vader zouden doen wanneer ze zouden ontdekken dat hun kostbaarste courtisane was verdwenen. Ze zouden iedere man in de Yoshiwara en iedere crimineel in het district laten oppakken en net zo lang de moerassen doorzoeken totdat ze haar hadden gevonden. Medeplichtigen zouden worden gemarteld en Hana zou geboeid naar de Yoshiwara worden teruggevoerd, waar haar waarschijnlijk een fikse aframmeling en mogelijk de dood zou wachten. Hij trok een grimmig gezicht. Het was zijn taak om ervoor te zorgen dat het niet zo ver zou komen.

De bewakers liepen naar de achterkant van het huis. Ze zouden verwachten dat hij daar was en de jongens van de Hoek Tamaya vertellen waar ze moesten graven, maar het zou niet lang duren voordat ze merkten dat dat niet zo was. Hij moest koste wat kost zien te voorkomen dat ze naar hem op zoek zouden gaan en de 'bedienden' van Masaharu tegen het lijf zouden lopen. Hana mocht niet worden betrapt, wat er ook gebeurde. Al zou hij er zijn leven voor moeten geven.

Een jongeman botste wankelend tegen Yozo op en sloeg een arm rond zijn schouder. Zijn adem stonk naar sake. Rond zijn nek hing een komisch masker met een getuit mondje en een domme uitdrukking. De volmaakte vermomming.

'Mag ik dat even lenen?'Yozo trok het masker over zijn hoofd. De jongen, die rood aangelopen was en bloeddoorlopen ogen had, waggelde weer verder, te dronken om iets te merken.

Yozo frunnikte net zo lang aan de koordjes totdat hij het masker stevig voor zijn gezicht had gebonden en baande zich toen een weg tussen de wiegende feestgangers door. Masaharu had al een flinke voorsprong en sloeg net de grote boulevard in. Fluiten piepten en trommels roffelden koortsachtig, en de menigte begon steeds sneller te dansen. De zoete geur van opiumrook steeg op boven de fraaie theehuizen, en zelfs de Chrysant oogde rustig en donker, alsof de gasten zich hadden verloren in door papavers opgewekte dromen.

Yozo tuurde door de gaatjes in het masker en zag de grote lelijke bewakers de hoek van de Edo-cho 1 omslaan en zijn kant op komen. Ze duwden met een kwaad gezicht feestgangers opzij en keken niet om naar dronkaards die vielen en op straat bleven liggen.

Aan het einde van de boulevard stond de Grote Poort, die met rode lantaarns was verlicht. Gewoonlijk stroomden de bezoekers hier in en uit, maar omdat Saburo alle vijf de straten had afgehuurd, waren de massieve deuren gesloten en vergrendeld. De poortwachter met de tatoeages stond op zijn post voor het wachtershuisje, naast een forsgebouwde man die Yozo tot zijn grote opluchting meteen herkende: Marlin. Ook ving hij een glimp op van Masaharu, die net bij de poort aankwam, samen met zijn twee bedienden. Yozo zag dat de poortwachter zijn plaats verliet en naar een klein poortje aan de zijkant liep, in de schaduw van de wilgen. Achter hem hoorde Yozo de feestgangers verontwaardigd schreeuwen. De bewakers kwamen naderbij.

Hij tastte naar zijn dolk. Hij wist dat hij hen moest uitschakelen voordat ze de poort zouden bereiken, en dat het snel en ongezien moest gebeuren, zodat niemand er iets van zou merken. Hij had slechts één kans en mocht geen fouten maken. Natuurlijk had hij hen liever uitgedaagd voor een gevecht van man tegen man; dat was veel eervoller dan zich achter een masker verbergen en hen overrompelen, maar dat was te riskant. In het donker zou het niemand opvallen dat er een paar lichamen meer op de grond lagen.

Hij liep tussen de dansende menigte door naar de bewakers. Van dichtbij was duidelijk te zien dat het gewoon een stel boeven waren. De man met de stierennek liep voorop en keek nijdig om zich heen. Yozo dook verborgen achter zijn masker op hem af en deed net alsof hij dronken tegen hem aan botste. Hij voelde de warmte van het lichaam van de ander en rook zijn zweet en de zure geur van zijn bloed toen hij de dolk diep in zijn buik stak. Hij draaide het wapen met een snelle beweging om, zodat het lemmet niet in hel vlees bleef steken, en trok het los.

De man sperde zijn ogen wijd open en wankelde met zwaaiende armen heen en weer. Het bloed sijpelde uit zijn mond. Hij zakte ineen en viel half over de man met de vossenkop die achter hem liep. Hij tuimelde ruggelings achterover en viel hoorbaar met zijn hoofd op het plaveisel.

Even viel er een korte stilte, gevolgd door een brul: 'Hé, ga van me af!' De bewaker probeerde onder zijn kameraad uit te kruipen, maar Yozo was sneller. Hij haalde zijn dolk langs de keel van de ander en voelde het metaal langs het bot gaan. De bewaker maakte een gorgelend geluid en viel toen stil.

Het had niet langer dan een paar minuten geduurd en niemand in de menigte leek er iets van te hebben gemerkt. Yozo veegde zijn dolk af aan zijn mouw en stak hem weer in zijn riem. Hij had gedaan wat hij moest doen, zij het minder netjes dan hij had gewild.

Hij zette het masker af, gooide het op straat en rende naar de poort. Op weg daarheen struikelde hij bijna over feestvierders, en een paar keer moest hij met kracht iemand opzijduwen. Hij moest snel zijn, anders was zijn kans verkeken om ongezien weg te komen. Masaharu en zijn twee bedienden waren al door de poort gelopen.

Yozo bleef even staan om Marlin te groeten en begreep dat dit misschien wel de laatste keer was dat ze elkaar zagen. Hij keek naar het zware voorhoofd, de diepliggende ogen en de vierkante kaak vol stoppels en dacht aan die keer dat dit gezicht hem door de opening van de bamboe kooi had aangekeken, en aan het moment dat die hand zijn schouders had vastgepakt en zijn vriend had weten te voorkomen dat hij de commandant was aangevlogen. Hij zag Marlin voor zich, die gehuld in te kleine boerenkleren langs zuidelijke soldaten en buitenlandse zeelieden liep, de Grote Poort van de Yoshiwara door, over de boulevard beende, met zijn hoofd ver boven alle andere uit. De Fransman had hem keer op keer het leven gered en zich een echte vriend betoond. Misschien wel de beste vriend die hij ooit had gehad.

Marlin duwde Yozo een zwaard, een geweer en een zak munitie in handen. 'Wees voorzichtig,' zei hij. 'Er zijn heel veel mensen naar je op zoek. En als bekend wordt wat er vanavond is gebeurd, zullen dat er alleen maar meer worden.'

Yozo knikte. 'Ik zal je gezelschap missen.' Dat meende hij. 'Als dit allemaal voorbij is, kom ik weer terug.'

'We zien elkaar spoedig weer,' zei Marlin. 'Enomoto, Otari, wij allemaal. En we zullen de shogun weer in zijn kasteel zien zitten. Je weet wat Kitaro altijd zei: "Een voor allen, allen voor een.'"

Yozo lachte even en schudde toen bedroefd zijn hoofd bij de gedachte aan Kitaro en zijn voorliefde voor de roman van Dumas die hij al die vele jaren geleden in het westen had leren kennen.

'Lang leve de shogun!'zei hij.'Ik sta bij je in het krijt, en ik zal een manier vinden om je terug te betalen.'

'We zijn vrienden, dat is voldoende.'

Yozo stak hem op westerse wijze zijn hand toe en Marlin schudde die en gaf hem toen een klop op zijn schouder.

De poortwachter stond bij het kleine zijpoortje en keek over zijn gespierde getatoeëerde schouder. Hij had zijn staf in zijn hand en keek onverbiddelijk, en Yozo, die even voor hem boog, wist dat de man een groot risico nam door hen door te laten. Er wachtte hem een zware straf als dit bekend zou worden. Tot zijn verbazing grijnsde de poortwachter hem onverwacht toe toen hij langs hem schoot.

Aan de andere kant van de poort werd de slingerende weg die langs de Slotgracht van de Zwarte Tanden naar de Japandijk voerde omzoomd door palankijns. De dijk doemde hoog als een muur op, zwart afgetekend tegen de avondhemel, met hier en daar een regen van vonken, afkomstig van de vreugdevuren die waren ontstoken. Wolken schoven langs de maan. In de Yoshiwara waren de straten zo fel verlicht door lantaarns dat Yozo niet eens had gemerkt dat de maan vol was, maar nu zag hij het koude licht dat op de muren rond de wijk en de kraampjes en wilgen bij de poort viel.De meeste dragers lagen te slapen, opgerold onder de bomen van de draagstoelen. Vlak voor de poort stond een palankijn die er fraaier en officiëler uitzag dan de rest. Masaharu liep heen en weer in zijn westerse overjas. Hij haalde een beurs tevoorschijn en stopte hem in Yozo s hand. Yozo wilde die eerst teruggeven, maar toen bedacht hij zich en stak hem tussen zijn riem. Hij wilde Masaharu bedanken, maar deze stak met een ernstig gezicht zijn hand op.

Yozo boog. Een paar maanden geleden had hij nooit durven dromen dat hij nog eens bewondering of zelfs vriendschap voor een zuiderling zou gaan voelen. 'Ik hoop dat we elkaar ooit zullen weerzien,' zei hij.

'Ik zal ervoor zorgen dat dat gebeurt,' zei Masaharu. 'Veel geluk.'

Otsuné stond naast hem, gehuld in indigoblauwe werkkleding. Ze had haar kap naar achteren geslagen, zodat Yozo haar zachte, ronde gezicht kon zien. Er waren fijne rimpels zichtbaar op haar bleke voorhoofd en ze probeerde glimlachend haar tranen weg te knipperen. Ze greep hem bij zijn arm.

'Treuzel niet,' zei ze. 'We zullen ons best doen om ervoor te zorgen dat niemand iets vermoedt.'

Otsuné en Marlin waren als familie voor hem geworden, wat het afscheid des te pijnlijker maakte. Hij boog en wou dat hij haar kon omhelzen, zoals een Fransman zou doen, maar hij wist dat hij haar dan heel erg in verlegenheid zou brengen.

Hana zat in de palankijn, met haar benen onder zich gevouwen. Haar ovale gezicht was nog steeds opgemaakt en leek licht te geven in het donker. Ze keek hem even aan alsof ze amper kon geloven dat hij het was en stak hem toen haar hand toe. Yozo nam hem in de zijne en voelde hoe zacht haar huid was. Hij keek haar aan en ze glimlachte. Dat moment - dat ze hier was, veilig en dicht bij hem - maakte het allemaal de moeite waard.

'Je hebt altijd gezegd dat je me zou beschermen,' zei ze, 'en dat heb je ook gedaan.'

'Ik zal je altijd beschermen,' zei hij. Hij luisterde ingespannen, maar er was niemand die achter hen aan kwam, er klonken geen zware voetstappen bij de poort, er werd niet geschreeuwd aan de andere kant. Het was hen gelukt. Hij kon het bijna niet geloven.

Masaharu en Otsuné waren al door de poort terug naar binnen geglipt. Nu viel de zware deur dicht en werd de grendel op zijn plaats geschoven. De geluiden van muziek en dans klonken gedempt en ver weg.

Yozo liep voorop toen de dragers de palankijn over de gracht tilden en daarna de helling beklommen, naar de weg die boven over de Japandijk liep. Hiko en Heizo stonden in de schaduwen te wachten totdat ze hun plaats achter de draagstoel konden innemen; Hiko groot en stevig in zijn smoezelige uniform, Heizo klein en krachtig gebouwd, met een kogelrond hoofd. Yozo grinnikte toen hij hen zag en was blij dat hij een stel soldaten bij zich had die duidelijke taal spraken.

Bij de Achteromkijkwilg bleef hij even staan en draaide zich om. De Yoshiwara lag half verscholen tussen de bomen onder aan de helling. Met de fonkelende lichtjes, de muziek, de kreten en het gelach leek het net een aards paradijs, maar hij wist dat er geweld en wreedheid achter die stralende pracht en praal schuilgingen.

De weg strekte zich lang en donker voor hen uit. Hij draaide de Yoshiwara de rug toe en liep de duisternis in.