PROLOOG
Elfde dag van de vierde maand, Jaar van de Draak, Meiji 1 (3 mei 1868)
De laatste kersenbloesems vielen van de bomen en vormden hoopjes op de grond. Hana zag de roze blaadjes naar beneden dwarrelen en vroeg zich af of haar echtgenoot op tijd terug zou zijn om de kersenboom volgend jaar opnieuw te zien bloeien. Ze hoorde hem heen en weer stampen, en daarna een bons toen hij iets op de grond liet vallen.
'Het is onuitstaanbaar dat de vijand het kasteel heeft ingenomen!' brulde zijn vertrouwde stem, zo hard dat de bedienden ervan beefden. 'Zuiderlingen binnen de poorten, die de grote zaal en de privévertrekken van de shogun bevuilen, terwijl wij niets anders kunnen doen dan op de vlucht slaan. Maar we zullen terugkomen, we zullen een manier bedenken om de vijand te verdrijven en de verraders te doden.'
Hij stormde naar de ingang van het huis en bleef daar staan, lang en indrukwekkend in zijn donkere uniform, met zijn twee zwaarden aan zijn zij. Hij keek om zich heen, naar zijn bedienden en naar zijn jonge vrouw, die nerveus stond te wachten lot ze afscheid van hem kon nemen.
Bij de poort aan de voorzijde klonken de mompelende stemmen van de jongemannen die zich daar hadden verzameld. Ze schuifelden heen en weer op de aangestampte aarde van de weg en hun strosandalen kraakten luid. Hana herkende de jongens. Een paar van hen woonden in de nabijgelegen barakken, andere in de vertrekken voor de gezellen, en vaak kwamen ze naar het huis om schoon te maken of een boodschap te doen. Maar vandaag, gestoken in felblauwe uniformen met gesteven rokken met splitten en met zwaarden aan hun zij, waren ze van jongens in mannen veranderd. Ze zag de opwinding op hun gezichten.
Ze trokken ten strijde, allemaal, en lieten alleen haar, haar oude schoonouders en de bedienden achter. Hana wenste met heel haar hart dat ze mee kon gaan. Ze kon net zo goed vechten als de mannen, daar twijfelde ze niet aan.
Hana was zeventien. Omdat ze een getrouwde vrouw was, had ze haar wenkbrauwen netjes afgeschoren en haar tanden zwart gemaakt, en haar lange zwarte haar, dat los tot aan de grond reikte, was met olie ingewreven en in wrongen opgestoken tot een keurig kapsel in de marumage-stijl van jonge echtgenotes. Ze had haar mooiste kimono aangetrokken, zoals bij elk afscheid van haar man. Hoewel ze altijd haar uiterste best deed om zich gepast te gedragen, wenste ze soms dat haar lot anders was geweest.
Ze was al een paar jaar getrouwd, maar ze kende haar echtgenoot amper omdat de oorlog hem voortdurend van huis had weggeroepen. Ook deze keer was hij maar een paar dagen thuis geweest. Haar echtgenoot was streng en eiste strikte discipline; hij sloeg haar wanneer ze iets deed wat hem ontriefde. Maar ze wist dat dat haar lot was. Haar ouders hadden besloten dat ze met hem moest trouwen, en het was niet aan haar om tegen hun besluit in te gaan.
Onder normale omstandigheden zou dit een groot huishouden zijn geweest, met schoonouders, vazallen, bedienden en gezellen en misschien ook wel ooms, tantes, neven en nichten, en zou ze als echtgenote haar schoonfamilie hebben moeten dienen. Maar de omstandigheden waren verre van normaal. Edo lag onder vuur, Edo zelf: stad der steden, dat prachtige oord vol beekjes, rivieren, lusthoven en lanen, waar tweehonderdzestig daimyo's hun herenhuizen hadden en tienduizenden stadsbewoners de drukke straten vulden. De stad was sinds mensenheugenis niet meer aangevallen, maar nu was Edo niet alleen belegerd, maar ook nog eens ingenomen, door hordes soldaten uit het zuiden.
Ze hadden de shogun, de hoogste leider, afgezet en namen juist op deze dag het kasteel in. Hana probeerde zich een voorstelling van het kasteel te maken: de echoënde gangen met hun 'nachtegaal- vloeren' die onder de lichtste voetstap kraakten als het lied van een nachtegaal en zo iedere indringer konden verraden, de audiëntiezalen met hun duizend matten en rijen in livrei gehulde bedienden, de kostbare schatten en prachtige kamers waar de theeceremonies werden gehouden, en de schitterende dames uit het huishouden van de shogun die in hun weelderige gewaden door de gangen zeilden. Het was een vreselijke gedachte dat de zuiderlingen met hun boerse accent en onbeschaafde manieren nu door die sierlijke vertrekken banjerden en een cultuur vernietigden die ze nooit zouden kunnen begrijpen of waarderen.
Heel Edo wist dat, heel Edo was ontzet. Het was het gesprek van de dag. De zuiderlingen hadden de bewoners door proclamaties opgedragen om tijdens de inname van de stad binnen te blijven. Elke vorm van verzet zou hardhandig worden bestraft. Hana had de bedienden horen fluisteren dat de helft van de inwoners al was gevlucht.
'Ik ben verheugd dat je de strijd voortzet, mijn zoon,' zei Hana's schoonvader met zijn hoge, ijle stem. Hij was een magere oude man met een dunne baard die als een doorgewinterde strijder op zijn zwaard leunde. 'Als ik niet zo oud was, zou ik zij aan zij naast je hebben gestreden.'
'Het noorden houdt nog stand,' zei haar echtgenoot. 'We kunnen de opmars van de zuiderlingen in elk geval daar nog tegenhouden. De bevolking van Edo zal de bezetting moeten verdragen totdat wij terugkeren en de stad en het kasteel opnieuw innemen.'
Hij wendde zich tot de jongelui bij de poort en riep: 'Ichimura!' Een zwaargebouwde, slungelige jongen met een woeste haardos schrok op en kwam naar voren. Toen hij nerveus om zich heen keek, kruiste zijn blik die van Hana, en hij bloosde tot aan de puntjes van zijn grote oren. Ze sloeg glimlachend haar ogen neer en hield haar handen voor haar mond. Haar man duwde de jongen in de richting van haar schoonvader.
'Mijn betrouwbare luitenant,' zei hij. Hij sloeg de jongen zo hard op zijn rug dat die naar voren struikelde. Ichimura boog zo diep dat zijn rug bijna evenwijdig was aan de grond. 'Het is geen schoonheid, maar hij is een goed zwaardvechter en kan tegen de drank. Ik vertrouw hem volkomen.'
Toen Hana hem terug zag lopen naar zijn kameraden bij de poort en bijna over een stapsteen zag struikelen, voelde ze een vlaag van droefenis opwellen. Ze beet op haar lip en besefte opeens dat ze misschien wel niemand van het groepje ooit zou terugzien.
De bedienden stelden zich op langs het pad dat van de voordeur naar de poort liep. Ze waren allemaal in tranen. Hana's echtgenoot was een strenge meester voor wie ze stuk voor stuk bang waren, maar ze hadden ook respect voor hem en wisten dat hij een groot, beroemd krijger was. Hij liep de rij af en sprak ieder van hen persoonlijk aan.
'Kiku, zorg ervoor dat de haarden blijven branden, en Jiro, haal voldoende brandhout en water in huis. Oharu, ontferm je over je meesteres, en Gensuké, pas op dat er geen brand uitbreekt en dat niemand het huis binnendringt.' Zelfs de oude manke Gensuké wreef in zijn ogen.
Hana stond vooraan de rij, achter haar schoonmoeder, met haar dienstmeisje Oharu achter haar. Toen haar echtgenoot naar haar toe liep, rook ze de muskusgeur van zijn pommade. Hij hief haar kin op en ze zag zijn sterke gezicht en priemende blik, zijn fronsende voorhoofd en het dikke zwarte haar dat met olie tot een knot boven op zijn hoofd was gekneed. Ze zag een paar grijze lokken die haar nog niet eerder waren opgevallen.
'Je kent je plichten,'zei hij bars.'Dien mijn moedertrouwen zorg voor het huis.'
'Laat me met u meegaan!' riep ze uit. 'In het noorden vechten bataljons vrouwen met hellebaarden. Ik kan me bij hen voegen.'
Haar echtgenoot lachte snuivend en de rimpel tussen zijn wenkbrauwen werd dieper.
'Vrouwen horen niet op het slagveld thuis,' zei hij. 'Dat zul je snel genoeg ontdekken. Je dient voor mijn ouders te zorgen en het huis te verdedigen. Hier vind je net zo veel opwinding, wellicht nog wel meer. Er zijn hier straks geen mannen meer, er is straks niemand meer, behalve jij. Vergeet dat niet. Het is een zware last.'
Ze zuchtte en boog haar hoofd.'Vergeet niet de poorten te barricaderen en de regendeuren te vergrendelen,' ging hij verder, terwijl hij een lange, vrij sierlijke vinger voor haar gezicht heen en weer bewoog. 'Ga niet naar buiten, tenzij het echt niet anders kan. De stad is nu in handen van de vijand, er is niemand die de straten bewaakt. De zuiderlingen weten wie ik ben en zullen zich misschien willen wreken door mijn familie aan te vallen. Weet je nog wat ik tegen je heb gezegd?'
'Als alles misloopt, als ik in gevaar kom, dan moet ik naar de Japanbrug gaan en vragen naar... de Chikuzenya.'
'Ze dienen ons geslacht al generaties.' Zijn gezicht verzachtte, en hij sloot zijn hand rond haar kin. 'Je bent een goed kind en ook erg moedig,' zei hij. 'Ik ben blij dat ik met een samoeraimeisje getrouwd ben. Je hebt het hart van een krijger. Ik zal op het slagveld aan je fraaie gezichtje denken, en wanneer ik terugkom, zul je me een zoon schenken.'
Hij boog voor zijn vader en vroeg om diens zegen, en daarna draaide hij zich om naar de poort, waar zijn mannen zich al hadden opgesteld. Zodra hij zijn plaats aan het hoofd van de stoet had ingenomen, marcheerden ze weg. Hana, haar schoonouders en de bedienden bleven in gebogen houding staan, totdat het stampende geluid van de voetstappen was weggestorven en ze niets anders hoorden dan het getsjirp van de insecten, het gezang van de vogels en het geritsel van de bladeren.