De schaduw van Akhmim

Het banket dat wij op die bepaalde avond moesten bijwonen, was één van de vele vormelijkheden die de traditie verlangde van de heerseres van de Stad der Juwelen.

Het leven van de prinses was aan alle kanten gebonden door eeuwenoude plichtplegingen die bijzonder ingewikkeld waren met veel tradities en rituelen. Regelmatig moest de prinses de diverse adellijke families onder haar bestuur uitnodigen voor festiviteiten. Ik heb geen idee wat voor achtergronden dit had. Het had misschien te maken met het opnieuw adelen van de vooraanstaanden in hun rang, of als een symbolisch teken van hun aanhankelijkheid aan de troon, bevestigd door het ritueel van de gezamenlijke maaltijd. Of het had iets met de nationale godsdienst te maken, waar ik tot nu toe nog maar weinig van begreep. In elk geval waren dit soort gelegenheden dodelijk vervelend. De maaltijd duurde de hele avond en telde zo’n dertig tot veertig gangen, onderbroken door bloemrijke toespraken, ceremoniële dansen, het reciteren van gedichten, officiële plichtplegingen en andere duistere protocollaire bezigheden zoals het regelmatig plengen van precies drie druppels wijn uit elke beker op zilveren schalen die rondgedragen werden door een ontelbaar aantal pages. Bepaalde wierooksoorten werden tijdens bepaalde gangen ontstoken door Laonese priesters in kleurige gewaden die plaats genomen hadden voor verschillende, overal opgestelde altaren. Iets wat op een bepaalde gomsoort leek werd verbrand tijdens het nuttigen van kleine dobbelsteentjes van iets wat op biefstuk leek, gedompeld in een saus, waarbij kleine zilveren vorkjes gebruikt werden. Een zwaar geurende wierook als mirre werd gedurende een gang met gebraden vis

aangestoken in gouden potten. Een scherpe, doordringende geur als het parfum van pijnappels werd over gloeiende houtskool uitgegoten bij weer een andere gang die bestond uit dunne sneetjes zoet wittebrood gedompeld in suikerwijn. De uitvoerige plichtplegingen maakten van deze banketten een onverdraaglijk vervelende zaak. Niemand wist hoe en waarom al deze gebruiken waren ingevoerd. Maar ze waren er en geheiligd door een eeuwenlange traditie werden ze als een muurvaste gewoonte gehandhaafd in de Laonese maatschappij om daar voorgoed te blijven.

Ik had geluk dat niemand tijdens de eerste taallessen van mij een toespraak verlangde of bloemrijke loftuitingen of het voordragen van gedichten, die op dreunende toon de eindeloze gangen voortdurend begeleiden. Men dacht dat een rituele periode van aanpassing juist was voor iemand die pas teruggekeerd was uit de , .Bovenwereld” zoals de Laonezen zich hun hemel voorstellen. Daarom nam ik maar het mijne van elke gang, nipte aan de wijn en trachtte de zogenaamde feestelijkheden te negeren. Gebruik, ritueel, gewoonte, en traditie maakten het leven van de Laonese adel uit en in mindere mate van het gewone volk. Maar de oneindig ingewikkelde code van het ceremonieel gedrag beheerste praktisch elk moment van het dagelijks leven. Wat dat betreft leek het veel op de Chinese beschaving uit de tijd van de keizers. Ik heb het telkens gehad over aristrokratieën in meervoud, want de Laonese maatschappij was een strikt hiërarchische samenleving, bestaande uit diverse klassen. Er was bijvoorbeeld wat men de landadel zou kunnen noemen, leden van oude families die aanspraak maakten op bepaalde gebiedsdelen van het rijk. Leden van deze adel stonden bekend als de „thurküz”. Hun hoogste lid en zegsman was een oude, verstijfde dame, de Kyra Vaonica du Kaikoos,

wat vertaald kan worden als Dame Vaonica van Kaikoos. Ze was een soort hertogin. De tweede aristokratische klasse bestond uit families afkomstig van Laonese patriotten en helden die om hun verdiensten in de adelstand verheven waren, precies als de Engelse monarchen titels konden schenken aan oorlogshelden als Lord Nelson of de Hertog van Wellington. Het was bij de eertijdse Laonese vorsten een oud gebruik om titels te verlenen aan helden, maar de gewoonte was op een of andere manier onlangs in onbruik geraakt.

Deze edellieden vielen echter andere plichtplegingen ten deel dan de landadel, de ,,thurküz”. Deze tweede adelstand werd ,.aophet” genoemd, wat zoiets betekent als „ontsproten aan de helden”. In mijn wedergeboren staat als Lord Chong behoorde ik zelf tot deze tweede klasse. In feite nam ik nu de plaats in van de woordvoerder en hoogste rang in deze stand, waarbij ik een waardige baron met de naam Iohom als senior-woordvoerder van de „aophet” van zijn plaats verdreven had.

Er was een derde adellijke stand en het verschil met de beide andere was slechts gering, zo gering dat ik het eigenlijk nooit goed heb begrepen. Deze stand bestond uit eretitels, sommige bijzonder toepasselijk, andere volslagen ontdaan van enige betekenis voor zover ik die kon ontdekken. Deze bepaalde stand werd de „iophua” genoemd, en ze beschikte over erfelijke baantjes zoals de Lord Bewaker van de Negen Ivoren Staven, of Particulier Bewaker van het Zilveren Boek van Hshan, of Opperschenker uit de Scharlaken Flacon, enzovoort.

Weggeroest in tradities, die Laonezen! Nog nooit zag ik de Lord Bewaker met een staf, laat staan een staf van ivoor. De Opperschenker was inderdaad een liefhebber van een goed glas, maar ik zag hem nooit met een scharlakenrode fles. En wat de Particulier Bewaker betreft, op de manier waarop hij zijn tijd gedurende de poëzievoordrachten gedroeg, kon men hem nauwelijks verdenken van belangstelling voor welk boek ook, laat staan Hshan’s. Toch was er iets goeds aan deze langdurige banketten, namelijk mijn kans iets te zien van prinses Niamh. Bij deze plechtigheden dineren de Laonezen aan lage tafels terwijl ze met gekruiste benen op kussens zitten. Maar de prinses en ik zaten op gewone stoelen, geheel volgens onze hoogste stand, tegenover elkaar aan de uiteinden van een tafel. Zo kon ik die lange uren mijn ogen de kost geven van haar schoonheid. Wat zag ze er mooi uit. Zo slank als een den, bescheiden, en waardig als een echte sprookjesprinses. Ik had weinig met vrouwen te maken gehad. Als een kreupele op aarde leek het mij een onmogelijkheid dat ik voor een vrouw ooit iets anders zou zijn dan een voorwerp van medelijden of van afschuw. Ik verlangde naar geen van beide en vermeed daarom de vrouwen, ook al was ik wat dit betreft even gezond als elke andere man.

Nu koesterde ik mij in de zegening van haar schoonheid en de verlegen, ingetogen blikken die zij soms op mij wierp van onder haar zijden wimpers, ontgingen mij niet. Hoe vreemd was het voor mij het voorwerp te zijn van de verering van een prachtige, jonge vrouw! En het was ai zo opwindend dat ik nu een sterke, gespierde krijger was, een held die onsterfelijke daden had verricht in de ogen van allen die mij aankeken. Soms vroeg ik mij af of ik er verstandig aan gedaan had hier naar toe te gaan, naar deze vreemde planeet van de Groene Ster. Ik was immers niet de mythologische Hercules waar zij mij voor hielden, maar een vreemdeling, een zwerver die op zijn eigenaardige reis toevallig langsgekomen was en gevangen werd in het lichaam dat het zijne niet was, als voorwerp van verering en bewondering die iemand anders betrof. Ik

vermoedde dat de oude Khin-nom de waarheid omtrent mijn wederopstanding betwijfelde. Stel je voor dat men mij vragen stelde over mijn eerste leven als Lord Chong, vragen die ik niet kon beantwoorden, omdat ze een leven betroffen dat ik nooit geleefd had? Zou het niet verstandiger zijn mijn geleende lichaam te verlaten om mijn eigen plaats weer in te nemen?

Ik aarzelde. Ik was besluiteloos. Ik piekerde. Verbaast het iemand dat ik de terugkeer naar dat kreupele lichaam steeds weer uitstelde, dat ik er steeds minder voor voelde deze vreemde, wondere wereld vol kilo-metershoge bomen, steden als juwelendozen en elfenridders op vliegende draken de rug toe te keren? Waarvoor moest ik immers teruggaan naar huis, waar slechts een saai leven op mij wachtte vol boeken en dromen, gevangen in een verstijfd karkas dat geen stap kon doen zonder hulp? Daarom bleef ik. En ik verloor mijn hart… Steeds meer vroeg ik mij af wat voor dramatisch ogenblik ik uitgekozen had tijdens mijn onwillekeurige wederopstanding. Wat voor toneel had ik ongezien gadegeslagen? Wat was de betekenis van de ontmoeting tussen de hooghartige man in zijn felgele mantel, gekroond met de puntige zwarte kroon en de prinses van de troon van Phaolon die door hem uitgedaagd werd op een beledigende manier? De wijsgerige leraar plukte alleen maar aan zijn baard en ging elk antwoord op mijn vragen uit de weg ook al bleef ik ze hem tijdens onze taallessen steeds weer stellen.

Kapitein Panthon bleef als gebruikelijk bron van inlichtingen vreemd genoeg niet gewillig hierop in te gaan. Ik concludeerde toen maar dat dit een-gevolg was van de Laonese traditie: iemand van de ,,khaweng-ya”, de klasse der krijgers, bespreekt geen zaken van hoog belang. Het doen en laten van de hoge he—

ren is geen onderwerp voor roddel en kletspraat. Stukje bij beetje kreeg ik een idee van de toedracht, waarbij ik inlichtingen opving uit per ongeluk losgelaten tips en woorden in mijn aanwezigheid, uit een flard van een gesprek dat ik toevallig afluisterde of uit omfloerste mededelingen, gemompeld als men dacht dat ik het niet hoorde.

De man in de gele dracht was naar het bleek Akhmim, die de prins was van een andere boomstad, Ardha genoemd. Zijn ultimatum was een huwelijks-voorstel …

Het schijnt dat gebruik en traditie de mannelijke lijn, die alleen geschikt wordt geacht te regeren, heiligen. Een heersende koningin is een ongehoorde zaak in de duizenden jaren van Laonese historie. Een vrouwelijke heerseres is niet bepaald verboden door een goddelijke of menselijke wet. Maar het was gewoon iets nieuws en vreemds en ondenkbaars. Wat de verlegen, overbeschaafde Laonezen betreft, wier leven wordt beheerst door gebruik en traditie is iets wat nieuw is hetzelfde als een blasfemie of op zijn minst hogelijk verdacht. Niamh was eveneens een slachtoffer van het gebruik. Maar het is de kunst van een heersend vorst de traditie uit te leggen in het voordeel van wat de koning wenst. En de wens van een prinses is nog altijd minder onderworpen aan de dwang van regels uit het verleden dan de wens van degenen die aan deze prinses gehoorzaamheid zijn verschuldigd. Eeuwenlang was er spanning geweest tussen de beide boomrijken. Er was wel geen openlijke oorlog geweest, — een gebruik dat gelukkig hoogst zelden voorkomt op de planeet van de Groene Ster, — maar er bestond een bepaalde rivaliteit, een zekere vijandigheid. Het volk van Phaolon bevond zich op de tweesprong van een verwarrend dilemma. Aan de ene kant zeiden alle regels, alle tradities dat een prinses niet kon regeren. Aan de andere kant verafschuwden zij het idee dat de hand van hun

geliefde Niamh zou toebehoren aan de gehate prinstiran van Ardha.

Niamh had de regel van mannelijke heerschappij afgewogen tegen de traditionele achterdocht en afteer van het volk van Phaolon jegens de bewoners van Ardha. Ze had besloten de zaken op zijn natuurlijke beloop te laten om de traditie het minst geweld aan te doen: ze zou alleen heersen.

Op de dag van mijn opstanding was Akhmim van Ardha gekomen met een ultimatum. De heilige geboden van de Bovenwereld, de doorslaggevende tradities van duizenden koninkrijken, het zware gewicht van eeuwenoude gebruiken, vereisten dat zij een prins van haar rang zou huwen en aan hem de voorkeur zou geven. Slechts de vergeestelijkte goden van de Boven wereld wisten wat voor een donderslagen en rampspoeden zouden volgen als een vrouw haar greep op de troon van Phaolon in blind vertrouwen op de traditie en het geheiligde gebruik, zou behouden. Wist de prinses in haar zelfverzekerde ijdelheid iets af van een hemels geheim waarmee de Bovenwereld haar ambities zou zegenen? Akhmim riep luid naar de Groene Ster voor een teken dat zou bewijzen dat de prinses in haar recht stond.

Op dat fatale moment, donderde ik met het zwaard in de hand uit de graftombe.

Geen wonder dat mijn verschijning Akhmim niet op zijn gemak had gesteld en hem uit het lood had geslagen. Uit het lood: inderdaad. Hij was versteend geweest van schrik, bevroren in een shocktoestand. Welk teken was er dramatischer geweest dan mijn wederopstanding, terwijl de rinkelende resten van mijn sarkofaag op de plafuizen sprongen? Niemand kon het de prinses van Phaolon kwalijk -nemen dat zij mijn terugkeer uit het land der doden opvatte als een hemels teken in haar voordeel. Alleen al het tijdstip van het teken was voldoende bevestiging. Een zekerder bevestiging van Niamh’s geheiligde recht op de troon kon nauwelijks worden voorgesteld dan de onverwachte opstanding uit de doden van de machtige Chong, de held uit duizenden legenden, de mythologische verdediger van haar eigen, grote dynastie in het tijdperk van haar voorvaderen. Akhmim was verpletterd. In opperste verwarring was hij de troonzaal üitgevlucht. Sindsdien was er niets meer van hem vernomen.

Maar zijn schaduw lag over de Stad der Juwelen als een ijskoude deken die een toekomst vol vraagtekens verborgen hield. Akhmim had immers zo dicht bij de troon gestaan, en het lot had hem deze troon zo snel onder zijn neus weggehaald, dat weinigen eraan twijfelden dat hij genoegdoening zou zoeken. Daar stond ik dan geheel alleen tegenover…

HOOFDSTUK 7