22

Great Oak Plantage, voorjaar 1863

Missy Claire stond voor haar geopende kledingkast en zei pruilend:'Ik ben al die oude japonnen zo zat. Ik heb al in geen eeuwen iets nieuws gehad om te dragen.'

Kitty streelde met haar vingers over de mooie, heldergekleurde japonnen die in missy's kledingkast hingen en genoot van het zachte geritsel van zijde en tafzijde. Missy had tientallen mooie japonnen. Waarom had ze nu nog een nieuwe nodig? Maar Kitty was wel zo wijs om dat niet te vragen.

'Ik kan een van de naaisters van uw moeder uit het slavenkwartier laten halen,' zei Kitty, terwijl ze een paar hoedendozen op de bovenste plank rechtzette. 'Ze zal graag een nieuwe japon voor u naaien.'

Missy draaide zich om en keek haar strak aan. 'En wat voor stof zou ze dan moeten gebruiken? Die lelijke stof waarvan jouw jurken gemaakt zijn?'

Kitty liet snel haar armen zakken om de gerafelde zijnaden van haar zelfgemaakte jurk te verbergen. Ze droeg de jurk al voordat de oorlog begonnen was en de ruwe stof was vrijwel versleten. En nu haar figuur door de zwangerschap veranderde, had ze de jurk moeten uitleggen. Ze had de taillelijn verhoogd en de zijnaden uitgelegd. Ze had het 's avonds, nadat ze met haar werk klaar was, bij kaarslicht gedaan en het was niet al te goed gelukt.

'Kunt u niet iemand naar Charleston sturen om nieuwe stof voor u te halen, missy? Ik weet nog dat ze daar een heleboel mooie winkels hebben met allerlei balen stoffen — zoveel dat je nauwelijks een keus kunt maken, weet u nog?'

'Doe niet zo stom. In Charleston is ook niets meer te krijgen.' Kitty staarde haar meesteres verbaasd aan. 'Is daar niets meer te krijgen?'

'Natuurlijk niet. Sinds de Yankees niet die vervelende oorlog zijn begonnen, zijn de winkels vrijwel leeg.'

Kitty meende zich te herinneren dat iedereen gezegd had dat de zuidelijke staten de oorlog waren begonnen door het vuur op Fort Sumter te openen — maar ze wilde geen ruzie met haar meesteres. 'Bedoelt u alle winkels in Charleston? Hoe kunnen ze nu allemaal leeg zijn, missy Claire?'

'Omdat de beste stoffen uit het buitenland komen, en de schepen die door de blokkade van de Unie heen breken, brengen voornamelijk goederen die nodig zijn voor de oorlog. De mooie dingen die nog te koop zijn, zijn verschrikkelijk duur.' Ze liet zich met een diepe zucht in haar stoel zakken alsof het allemaal Kitty's schuld was. 'Ik heb al in geen tijden een baljapon gedragen. En ik vind het verschrikkelijk om de hele winter hier te moeten zitten zonder de gelegenheid te hebben om eens gezellig uit te gaan. Vader beloofde dat we met Pasen naar Charleston zouden gaan — en met Pasen kreeg ik altijd nieuwe kleren. Ik vind het vreselijk dat ik nu niets nieuws heb om te dragen.'

Kitty wist dat het haar taak was haar meesteres op te vrolijken en haar te helpen de zonnige kant van de dingen te zien. Ze dacht even na en zei toen: 'Als alle winkels leeg zijn, dan denk ik dat andere vrouwen ook niets nieuws zullen hebben om met Pasen te dragen, missy Claire.'

'Ja, daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben,' zei ze. 'Moeder zegt dat veel vrouwen hun japonnen laten keren.'

'Wat betekent dat, missy Claire? Dragen ze hun japonnen dan binnenstebuiten of zoiets?'

Missy vertoonde een vaag glimlachje. 'Nee, dom kind. Je weet dat de zoom rafelig wordt en dat de kraag en de manchetten versleten raken. Nou, de naaisters halen de jurken uit elkaar, draaien de stof om en naaien dan alles weer zodanig aan elkaar dat de slijtplekken niet meer te zien zijn.'

'O, nu begrijp ik het. Ze maken een nieuwe japon uit de oude japonnen.' Kitty draaide zich om naar missy's kledingkast en bekeek de japonnen een voor een. 'Weet u, een paar van deze kleuren gaan heel goed samen. U kunt deze rok gebruiken om een nieuwe strook aan deze japon te maken. Dat ziet er vast goed uit. En deze japon is een beetje versleten, maar het kant is nog steeds heel mooi. U kunt het op dit lijfje laten naaien, zodat het er weer uitziet als nieuw.'

Missy boog zich naar voren en toonde nu voor het eerst iets van opwinding. 'En wat denk je van deze geruite japon? Kunnen we die ook laten vermaken, denk je?'

'Vast wel, missy. Kijk eens hoe mooi deze groene japon erbij past. We kunnen de groene uit elkaar halen en die dan gebruiken om een geplooide rand aan de zoom te maken... en misschien kunnen we ook nog een paar groene stroken voor het lijfje gebruiken.'

'Ik moet zeggen, jij hebt altijd oog voor dat soort dingen,' gaf missy met enige tegenzin toe.

'Zal ik de naaister gaan halen? Dan kan ze ons helpen om te bedenken hoe we het zullen gaan doen.'

'Goed,' zei missy met een zucht. Ze wachtte tot Kitty opstond en naar de deur gelopen was en voegde er toen aan toe: 'En niet blijven rondhangen.'

Zodra Kitty de kamer uit was, betrok haar gezicht en ze ergerde zich aan missy's bevel. Wat voor verschil maakte het nu als ze even zou blijven hangen? Missy ging toch nergens heen en ze had niets te doen. De kledingkast stond toch niet in brand, zodat ze water moest gaan halen om het vuur te blussen?

Kitty nam de tijd om de trap af te lopen en ze wikkelde een sjaal om haar schouders voor ze naar buiten liep. Ze bleef even in de deuropening staan en luisterde naar het geroep van de vogels bij de rivier, blij dat ze even niet naar het gezeur van missy hoefde te luisteren. Halverwege het erf voelde ze de baby in haar buik bewegen en ze bleef staan. Een week geleden had ze de beweging voor het eerst gevoeld en de sensatie was nog steeds een groot wonder. Leven! Een kind — Grady's kind — bewoog en groeide in haar.

De tranen sprongen haar in de ogen toen ze aan Grady dacht. Leefde hij nog? Was hij slaaf of vrij? Stel dat ze elkaar nooit meer terug zouden zien en dat ze altijd gescheiden zouden moeten leven, zoals Delia en haar man. Maar toen Kitty de baby weer voelde bewegen, putte ze troost uit het feit dat er altijd een deel van Grady in leven zou blijven in zijn kind. Dat had ze in ieder geval.

'Ik had in de tijd dat je bent weggebleven wel een dutje kunnen doen,' klaagde missy toen Kitty met de zwarte naaister terugkeerde.

'Het spijt me, missy Claire. Ik heb mij zoveel mogelijk gehaast.'

'Dat zal wel, ja. Heb je haar uitgelegd wat ik van haar verlang?'

'Ja, missy Claire. Ik denk dat ik de japonnen maar allemaal op het bed zal leggen, zodat ze ze kan zien.' Kitty begon de japonnen uit de kast te halen en legde de jurken die gecombineerd moesten worden boven op elkaar, terwijl ze de naaister haar ideeën voorlegde. Missy zat vanaf haar stoel toe te kijken alsof het allemaal haar eigen ideeën waren en waarschuwde af en toe dat ze voorzichtig met haar mooie zijde moesten omgaan.

'Zulke prachtige kleuren...' zei Kitty terwijl ze met haar hand over de Schotse ruit streelde.

'Ja, ik ben blij dat Roger niet gesneuveld is,' zei missy. 'Waar zou ik ooit zwarte stof kunnen vinden? Bovendien heb ik een grote hekel aan zwart. Ik zou het niet kunnen uitstaan als ik een heel jaar zwarte kleding zou moeten dragen!'

Kitty liet niet merken dat missy's harteloosheid haar ontstelde. Als Grady zou sterven, zou Kitty de rest van haar leven om hem treuren. Maar missy was nooit verliefd geweest op meester Fuller. Zij en Grady hadden in ieder geval van elkaar gehouden — en dat was iets wat missy haar nooit zou kunnen afpakken.

'Ik zou eigenlijk een nieuwe hoed moeten hebben,' zei missy plotseling. 'Die oude kan ik niet meer dragen. Voor Pasen kocht ik altijd een nieuwe hoed.'

Kitty zag de naaister haar wenkbrauwen optrekken, maar de vrouw stond met haar rug naar missy toe. Kitty vond het maar beter om haar eigen gezicht in de plooi te houden. 'Misschien kunnen we van alle oude hoeden wel een nieuwe maken,' zei ze. 'We zoeken er een uit die er niet al te slecht uitziet en maken er een ruche aan van een stukje overgeschoten stof. Als we een bijpassend lint uitzoeken... hier met die bloemen...'

Kitty pakte de hoedendozen van de bovenste plank in de kast en hoorde het scheurende geluid van een van de zijnaden van haar jurk. 'O!' riep ze uit en liet snel haar armen weer zakken.

'Wat was dat scheurende geluid?' vroeg missy. 'Wat heb je gedaan?'

'O niets, missy Claire. Alleen mijn eigen jurk scheurde een beetje uit.'

'Kom hier en laat het me zien. Doe je arm omhoog.'

Kitty deed wat haar gezegd werd.

'Wat een knoeiboel,' zei missy toen ze het haar liet zien. 'En moet ik jou mijn japonnen toevertrouwen? Moet je dat zien! En waarom zit de taillelijn boven je middel? Wie heeft dat genaaid?'

'Ik, missy Claire. De naad scheurde bijna los.'

'Moetje jou zien! Je bent heel wat zwaarder geworden. Draai je eens om.'

Kitty kromp in elkaar toen missy haar veranderde figuur bekeek.

'Je was vroeger nooit zo zwaar... van boven.' Missy trok haar wenkbrauwen op toen het haar eindelijk begon te dagen. 'Wacht eens even. Jij bent zwanger!'

'Ja, mevrouw,' zei ze zacht. 'Ik denk het wel.'

'Jij kleine sloerie!' Het leek erop dat missy haar zou gaan slaan. 'Je bent een getrouwde vrouw! Hoe kom je erbij om met andere mannen om te gaan?'

'Maar ik ga niet met andere mannen om. Dit is de baby van mijn man, mevrouw. Echt waar!'

'Hoe waag je het om tegen mij te liegen? Ik heb er maanden naar uitgekeken dat je een baby zou krijgen en die waardeloze man van je was niet in staat er een te verwekken.'

'Maar dit is zijn baby...'

'Ik geloof er niets van. Je hebt mij verteld dat je hem niet meer hebt gezien sinds ze de paarden hebben weggehaald en ik hem naar het slavenkwartier heb gestuurd. Loog je toen of lieg je nu tegen mij?'

Kitty wist niet wat ze moest zeggen. Als ze missy zou vertellen dat ze Grady nog een laatste keer had gezien, zou missy boos worden omdat ze haar ongehoorzaam was geweest — en dan zou ze weten dat Kitty op de hoogte was geweest van zijn plan om te ontsnappen. Stel dat Grady al gevangengenomen was. Zou hij dan in nog grotere problemen komen als ze het zou vertellen? Toen Kitty geen antwoord gaf en geen poging deed om zich te verdedigen, glimlachte missy triomfantelijk.

'Ik wist het wel. Dat kan onmogelijk de baby van je man zijn. Ik weet toch hoeveel maanden het geleden is dat ik hem naar het slavenkwartier heb gestuurd. Moeder had wel gelijk toen ze zei dat een huwelijk voor jullie soort mensen niets voorstelt.'

Kitty trilde over haar hele lichaam van woede. Ze wilde uitvaren tegen missy en haar zeggen dat ze het helemaal mis had. Slavenvrouwen hielden van hun mannen. Het waren altijd de blanke eigenaars die de huwelijken stuk maakten en die mannen en vrouwen van elkaar scheidden. Blanken hadden Kitty's ouders gescheiden - en Delia en Shep. Missy zelf had de oude man van zijn vrouw gescheiden toen hij missy hierheen had moeten brengen. En missy had Grady naar het slavenkwartier gestuurd en hen verboden samen te leven. Kitty wilde tegen haar gaan schreeuwen om haar de waarheid te zeggen. Er was geen man in Kitty's leven dan alleen Grady. Ze hield van hem en miste hem verschrikkelijk. Missy was degene die om egoïstische redenen een huwelijk was aangegaan. Het kon haar zelfs niet schelen als haar man zou sneuvelen — ze vond het alleen maar erg dat ze dan zwarte kleren zou moeten dragen.

Maar Kitty zei niets van dit alles. Ze wendde zich van haar meesteres af en knipperde een paar tranen weg toen ze een van missy's japonnen van het bed haalde. 'Ik denk dat ik van deze japon de naden maar los zal maken, missy Claire, zodat we een paar nieuwe japonnen voor u kunnen gaan naaien.' Ze ging met een schaar bij het raam zitten en knipte zorgvuldig de steekjes van een van de naden los. Ze hield haar hoofd gebogen en had moeite om niet in tranen uit te barsten.

'Wat heb je?' vroeg missy een paar minuten later. 'Zit je te pruilen?'

Kitty dwong zich tot een glimlach, haar ogen glanzend van de niet geschreide tranen. 'O nee, missy. Er is helemaal niets. Ik probeer mij alleen maar te concentreren. Uw naaister heeft zulke kleine steekjes gemaakt dat ik ze maar amper kan zien om ze uit te halen.'

'Nou, je weet dat mijn japonnen erg belangrijk voor me zijn. Het is niet mijn schuld dat deze stomme oorlog mij ertoe dwingt ze aan jullie beiden toe te vertrouwen. Zorg ervoor dat je ze niet verknoeit. Als je dat doet, zal je ervan lusten.'

De St. Johnrivier, Florida, maart 1863

Grady hoorde een onheilspellend schurend geluid toen de kiel van het schip over een zandbank schraapte. Het vaartuig verloor snelheid toen het aan de grond liep en kwam met een afschuwelijke schok tot stilstand. Zijn hart bonsde wild en hij speurde in het donker de beboste oever af, uitkijkend naar het veelbetekenende mondingsvuur van de vijandelijke artillerie. Het schip was nu een gemakkelijk doelwit voor een aanval van de Rebellen. Maar alleen de afnemende maan en duizenden fonkelende sterren verlichtten de nachtelijke hemel. De stoommachines werden in de achteruitstand gezet en het schip probeerde los te komen. Er klonken schurende geluiden en na twintig spannende minuten vervolgde het schip zijn weg over de bochtige St. Johnrivier naar Jacksonville in Florida. Nadat ze in de riviermonding de hele avond gewacht hadden op hun escorte van twee kanonneerboten, was Grady's regiment om twee uur in de morgen aan de reis begonnen. Grady had aan Anna gedacht toen hij een vlucht pelikanen, op zoek naar vis, boven het spiegelgladde water had zien scheren. Ze zou het schitterende tafereel graag getekend hebben.

Kolonel Higginson was van plan geweest voor het aanbreken van de dag aan te komen en de slapende stad bij verrassing in te nemen, maar de St. Johnrivier bleek moeilijk te bevaren. De expeditie had kostbare tijd verloren toen de schepen om de beurt vastliepen, en ze hadden ten slotte een vastgelopen kanonneerboot achter moeten laten toen het tij keerde en het water steeds lager werd.

Toen het lichter begon te worden, herkende Grady, die zich de stad nog herinnerde van zijn reizen met meester Coop, de buitenwijken van Jacksonville. De beboste oever maakte plaats voor in cultuur gebrachte landerijen en huizen die daarachter lagen. Toen voer het schip de laatste bocht om en kwam de stad zelf in zicht. Coop had hier heel wat zaken gedaan door aan de blanken slaven te verkopen voor timmerhout. Het was een mooie stad met keurig aangelegde straten, prachtige huizen en ruisende, schaduwrijke bomen. Afgezien van de houtzagerijen van de stad — verkoolde resten van stenen en verwrongen metaal, door de vluchtende Rebellen in brand gestoken toen het leger van de Unie de stad de laatste keer had overvallen — maakte Jacksonville een vredige indruk en had ogenschijnlijk weinig van de oorlog te lijden gehad.

Maar Grady wist dat de rustige indruk die de stad maakte, een vermomming voor een hinderlaag van de Rebellen kon zijn. Hij hield zijn adem in, greep zijn geweer stevig vast terwijl de stuksbemanning hun kanonnen klaarmaakten, en bereidde zich voor op het eerste salvo geweervuur of het gedonder van de vijandelijke artillerie. Maar alles bleef stil toen zijn schip de haven bereikte. Hij kon zijn hart in zijn oren horen bonzen toen hij zich erop voorbereidde om met de anderen van boord te gaan, zich te verspreiden en de posities in te nemen die hun geleerd waren. Een artillerie-eenheid bracht zijn houwitsers op de werf in stelling en bereidde zich voor op een aanval — maar alles bleef rustig. Enige tijd na hun landing had het Eerste Vrijwilligerskorps van Zuid-Carolina Jacksonville in Florida tot een militaire buitenpost van de Verenigde Staten gemaakt zonder een enkel schot te lossen.

Grady's regiment had het eerste stadium van zijn doelstelling bereikt, de verovering van Jacksonville, maar hij was diep teleurgesteld dat de stad hun zo gemakkelijk in handen was gevallen. Hij had willen vechten — was in feite laaiend enthousiast geweest — toen het bevel gekomen was om hun kamp buiten Beaufort op te breken en zich voor te bereiden op een permanente bezetting van Florida. Hij was met de anderen vierentwintig uur in touw geweest om hun tenten en uitrusting in te pakken en alles met bootjes aan boord van hun schip te brengen. Ze hadden de opdracht gekregen om een zo groot mogelijk deel van Florida te bezetten, de Rebellen te verdrijven, de slaven te bevrijden en zoveel mogelijk gezonde mannen te werven voor hun regiment. Ze hadden hun moed bewezen, had kolonel Higginson hun verteld, tijdens hun expeditie de St. Maryrivier op. Niemand kon de gevechtswaarde van de slaven nu nog ontkennen. Nu zou hun gedrag als overwinnaars op de proef worden gesteld. De noordelijke pers hield hen nauwlettend in de gaten en wilde verslag uitbrengen hoe het negerregiment hun vroegere onderdrukkers zou behandelen.

Jacksonville was omgeven door dichte bossen en lag verspreid over een groot gebied. Als ze de hele stad wilden bewaken, zou ook het regiment ver uitgespreid worden. Als dan de Rebellen met een grotere troepenmacht zouden aanvallen, zou Grady's regiment ongetwijfeld onder de voet worden gelopen. Grady en de andere mannen waren het grootste deel van de eerste dag ermee bezig hun aanwezigheid bekend te maken. Ze controleerden of er nog verzetshaarden waren en gingen na welke versterkingen en loopgraven er aangebracht moesten worden om de stad zo goed mogelijk te kunnen verdedigen. Vreemd genoeg vonden ze maar een klein aantal slaven in een stad van deze omvang.

'Onze eigenaren hoorden dat de Yankees alle slaven bevrijden,' zei een oudere neger tegen Grady,'en daarom hebben de Rebellen alle sterke mannen al weggevoerd. Ze hebben ze verder landinwaarts meegenomen, buiten het bereik van de Unie.' Grady nam zich nog vaster voor om tegen de vijand te vechten.

'Maak je maar geen zorgen,' beloofde kapitein Metcalf hem. 'Als we ons hier eenmaal hebben ingegraven, trekken we verder de rivier op om die slaven te gaan zoeken en te bevrijden.'

Grady's regiment verkeerde de hele dag in spanning; ieder moment verwachtten ze een tegenaanval van de Rebellen en ze bereidden zich erop voor. Toen de nacht viel, sliepen de verspreide compagnieën van het regiment in allerlei delen van de stad, waarbij ze wachtposten uitzetten om te waarschuwen zodra een tegenaanval plaats zou vinden. Grady voelde zich uitgeput door de spanning van de dag en het verlies van een nacht slaap. Hij sliep rusteloos, met zijn schoenen aan en zijn geweer onder handbereik.

De zware arbeid om Jacksonville te versterken, begon bij het aanbreken van de dag. Er moesten bastions worden gebouwd, bomen omgehakt om een bufferzone te creëren, huizen gesloopt en loopgraven gegraven. De mannen deden afwisselend dienst bij al deze werkzaamheden en bij de bewaking tegen vijandelijke overvallen. Grady's eigen kamp was opgeslagen in een bosje lindebomen aan de grens van de stad en 's morgens hakte hij bomen om voor wegversperringen op de hoofdweg naar Jacksonville.

Terwijl hij zich afbeulde om verdedigingswerken aan te brengen rondom het kamp dat nu zijn nieuwe thuis was, merkte Grady een eenzame blanke man op, die op de veranda van een huis aan de overkant van de straat naar hen stond te kijken. Hij was een van de weinige blanken die in dit deel van de stad was achtergebleven en hij woonde in een van de nog bewoonde huizen in de straat — in de laatste rij huizen aan de rand van Jacksonville. Iets in de man herinnerde Grady aan meester Coop en hij voelde dezelfde angst die hij als jongen had gevoeld, als Coop al zijn bewegingen in de gaten hield en wachtte tot hij een fout zou maken om een excuus te hebben hem te slaan. De 'waarnemer' intrigeerde Grady en zelfs toen hij 's avonds in zijn tent lag, met Joseph snurkend naast hem, zag hij in gedachten de man op de veranda in het donker naar hem staren.

Grady kwam er algauw achter dat de Rebellen vlakbij gelegerd waren. Ze doken soms plotseling op om de wachtposten bij de stadsgrenzen aan te vallen of ze beschoten de groepjes soldaten die eropuit waren gestuurd om in de omgeving van Jacksonville te gaan foerageren. Het leven in Grady's regiment bestond uiteindelijk uit niets anders dan hard werken, dagelijkse schermutselingen en nachtenlang waken. En elke keer wanneer Grady naar de laatste rij huizen keek, zag hij daar de man op zijn veranda staan of hij stond als een schaduw voor het raam toe te kijken.

Grady vroeg zich af of de man misschien een spion zou zijn of hij misschien op de een of andere manier kans zag om langs de wachtposten heen te sluipen om de Rebellen informatie door te geven. Het was duidelijk dat iemand hen op de hoogte hield. De Rebellen hadden een kanon op een locomotief gemonteerd en ze vervoerden het wapen over de spoorbaan naar de stad tot binnen schootsafstand, beschoten iedere nacht de kampen van de Unie en trokken zich dan weer haastig terug. Op zekere avond vielen de granaten zo dicht bij het hoofdkwartier van de kolonel dat het geen toeval kon zijn. Grady had op wacht gestaan en had gefascineerd toegekeken toen de granaten als vallende sterren door de lucht aan kwamen suizen en dan in een hagel van dodelijke fragmentjes uit elkaar spatten.

De man op de veranda nam zelfs dezelfde houding aan van Coop — zijn handen op zijn heupen en zijn benen gespreid. Hij was even keurig gekleed als Coop altijd was — een wit overhemd en een donkere geklede jas met vest. Maar Coop woonde in New Orleans en de Yankees hadden die stad een jaar geleden ingenomen. Grady had er het afgelopen voorjaar alles over gehoord toen hij met de foerier naar Pocotaligo was geweest. Nu de oorlogsschepen van de Unie alle zuidelijke havens blokkeerden, zou Coop geen slaven meer kunnen verhandelen. Grady probeerde de gelijkenis met Coop van zich af te zetten.

Maar op zekere dag zag hij dat de mannen die op dat moment wachtliepen een verrekijker bij zich hadden. Ze speurden er de bossen in de omgeving mee af naar Rebellen die zich erin schuil zouden kunnen houden. Grady besloot om voor eens en altijd zijn nieuwsgierigheid naar de 'waarnemer' te bevredigen.

'Mag ik jullie kijker even lenen?' vroeg hij. Hij vond een plaatsje waar hij de veranda kon bekijken, terwijl hij zichzelf schuilhield achter een van de tenten. Maar deze keer was de man nergens te zien en Grady was gedwongen om te wachten — een eeuwigheid leek het wel. Hij stond op het punt het op te geven en de kijker weer terug te geven toen de 'waarnemer' plotseling haastig vanuit de stad door de straat naar zijn huis toe liep. De man hield zijn hoofd gebogen tot hij tegenover Grady's kamp stond, er haastig een blik op wierp waarna hij de veranda op liep.

Grady hield zijn adem in. Als dat Coop niet was, was het iemand die sprekend op hem leek. Hij had hetzelfde strenge, smalle gezicht met de sluwe ogen, ook al was zijn druipsnor en het terugwijkende haar in de afgelopen zes jaar van bruin in grijs veranderd. Het moest Coop zijn. Maar dat kon niet. Was hij het wel of was hij het niet?

De vraag achtervolgde Grady dagenlang. Hij leende de kijker een tweede en toen een derde keer en hij raakte er steeds meer van overtuigd dat het zijn oude vijand was. Toen ze tijdens een bevoorradingsexpeditie de rivier op gingen om proviand te halen en slaven in het gebied te gaan bevrijden, kwam Grady erachter dat Peter, de gids van het eskadron, een voormalige slaaf uit Jacksonville was.

'Mag ik je een vraag stellen?' vroeg Grady terwijl hij de gids terzijde trok. 'Ken je hier veel blanken in de stad?'

'Heel wat. Ik woon hier mijn hele leven al. Waarom?'

'Als ik je een blanke man laat zien die in de omgeving van ons kamp woont, denk je dan dat je weet wie het is?'

Peter trok aan zijn onderlip en haalde zijn schouders op. 'Misschien wel, misschien niet. Ik moet hem eerst zien.'

Grady's hart begon sneller te kloppen toen ze dichter bij het huis kwamen. De 'waarnemer' stond buiten op de veranda. Grady voelde iedere keer als hij de man zag, een kinderlijke paniek in zich opkomen en hij dacht terug aan de vier jaar waarin hij voortdurend bang was geweest voor de man.

'Dat is hem. Dat is de man,' zei Grady. Maar toen hij en Peter dichterbij kwamen, verdween de man haastig in het huis. 'Ken je hem?' vroeg Grady.

'Nee. Die vent is niet van Jacksonville. Als hij is wie ik denk dat hij is, is hij een jaar geleden hierheen gekomen met een smak geld. Hij heeft dat huis contant betaald. Ik heb gehoord dat de Yankees hem uit zijn andere huis gejaagd hebben. Hij is erg op zichzelf.'

'Is hij hier alleen gekomen?' vroeg Grady.

'Ik geloof dat hij zijn vrouw en een aantal slaven hiernaartoe heeft meegenomen.'

William. Als een van die slaven Willam zou zijn, dan was Grady er zeker van dat het Coop was. Maar bijna alle slaven van Jacksonville hadden, nadat ze bevrijd waren, de stad verlaten op schepen van de Unie. 'Zijn er nog een paar van zijn slaven hier in Jacksonville?' vroeg hij hoopvol.

Peter haalde opnieuw zijn schouders op. 'Ik kan eens informeren. Waarom heb je eigenlijk belangstelling voor die man?'

'Ik probeer erachter te komen of hij mijn vroegere meester is. Hij ziet er net zo uit.'

'En als hij het is...?' vroeg Peter.

'Dan is hij een slavenhandelaar.'

Peter reageerde onmiddellijk. Grady zag zijn afkeer aan zijn gebalde vuisten en vertrokken gezicht. Edward Coop was Peters vijand — de vijand van iedere slaaf.

'Mijn meester verdiende kapitalen door jonge meisjes naar de bordelen te sturen en gezinnen uit elkaar te halen,' vervolgde Grady. 'Hij was gewend ons slaven te martelen en te slaan, gewoon omdat hij er lol in had.'

'Ik zal eens informeren,' zei Peter met hese stem. 'Zodra ik meer weet, hoor je van mij.'

Peter kwam een paar dagen later weer terug. 'Ik heb een meisje gevonden die zegt dat ze voor zijn vrouw heeft gewerkt tot jullie hier kwamen. Ze zegt dat ze van New Orleans hierheen gekomen zijn - en dat haar meester Coop heet.'

Er ging een schok door Grady heen. Zijn maag kromp samen van haat — en van angst.

'Ik neem aan dat het die vent is,' zei Peter.

Grady kon nauwelijks een woord uitbrengen. 'Ja, hij is het.'

Grady wilde Coop het liefst van zijn veranda sleuren, hem halfdood slaan en hem dan op het stadsplein aan de galg hangen. Hij moest zich ertegen verzetten om de straat over te rennen en hem nu meteen te grijpen. Hij wist dat hij het niet in zijn eentje zou kunnen. Hij dacht er de daaropvolgende uren over na hoe hij de autoriteiten ervan zou kunnen overtuigen dat Coop een slavenhandelaar was en dat hij het verdiende opgehangen te worden — en uiteindelijk dacht hij aan Amos. De grote man zat in Grady's regiment, maar zijn compagnie had de opdracht gekregen een ander gedeelte van Jacksonville te bewaken. De weken gingen voorbij met schermutselingen, wachtlopen en corvee, tot Grady eindelijk op een zondagmiddag voldoende tijd had om Amos te gaan zoeken.

'Ik heb meester Coop, die zielenverkoper, gevonden,' vertelde Grady hem zonder nadere inleiding. 'Hij woont hier in de stad. Weet je nog hoe hij eruitziet? Denk je dat je mij rugdekking kunt geven als ik hem aan de autoriteiten uitlever?'

'Uitleveren? Waarvoor?'

'Hij moet hangen omdat hij een slavenhandelaar is. En ik weet zeker dat hij minstens een slaaf vermoord heeft.'

Amos gromde bitter. 'Ze zullen Coop heus niet arresteren omdat hij een van ons heeft vermoord. En er bestaat nog steeds geen wet tegen slavenhandel. Bovendien zullen de autoriteiten ons woord tegenover een andere blanke nooit geloven. Coop heeft die blanke officieren waarschijnlijk wijsgemaakt dat hij een aardige, oude heer uit het Zuiden is. En als hij geld heeft, koopt hij ze gewoon om.'

Grady slaakte een zucht van frustratie. 'Wat moeten we dan doen? Ik wil hem niet zomaar laten lopen.'

'O, hij komt er ook niet zomaar vanaf, jongen. Jij en ik gaan hem gewoon zelf vermoorden.'

Er ging even een huivering van onbehagen door Grady heen, maar hij herstelde zich onmiddellijk. Het zou rechtvaardig zijn om Coop te doden. Coop had al die slaven gemarteld en vermoord en hij had onnoemelijk veel leed veroorzaakt — hij had gezinnen uit elkaar getrokken en meisjes naar bordelen gestuurd. God eiste toch dat er recht zou worden gedaan? Als Grady zich al onbehaaglijk voelde, dan was dat waarschijnlijk alleen maar uit angst dat hij gepakt zou worden. Hij zou zich zeker niet schuldig voelen als hij Coop zou doden.

'Ik ken voldoende kerels die ons graag een handje willen helpen om een slavenhandelaar te doden,' vervolgde Amos. 'We moeten alleen een goed plan bedenken om er zeker van te zijn dat we niet betrapt zullen worden.'

Grady had meteen een plan klaar. 'We kunnen het beste wachten tot ik 's nachts een keer wachtdienst heb. Vlak bij de straat waar Coop woont, is een wachtpost. Als ik daar op wacht sta, kan ik gemakkelijk naar Coops huis sluipen en er inbreken. En als Coop dan de volgende morgen dood wordt gevonden, zal dat niemand iets kunnen schelen.'

Er ging weer een lange week voorbij tot Grady eindelijk wachtdienst had, de tweede wacht van de nacht. Hij vroeg om een verlofpasje en haastte zich door de stad heen naar Amos' kamp om hem op de hoogte te brengen.

'Ik zal er zijn,' zei Amos. En Grady zag een vaag glimlachje op het gezicht van de grote man.

De nacht die ze gekozen hadden, bleek bijzonder geschikt te zijn — het was bewolkt, er scheen geen maan en er hing een vochtige, grijze mist. Maar Grady wachtte, oneindig lang naar het scheen, tot Amos zou komen. Zijn wacht zat er bijna op toen vier donkere gestalten uit de mist opdoken. Grady schrok aanvankelijk. Amos en de drie andere mannen droegen de voddige kleren van slaven, maar Grady zag aan de legergeweren die ze bij zich hadden dat het soldaten waren, net als hijzelf.

'Ik was bang dat je niet meer zou komen,' fluisterde Grady.

Amos schudde zijn hoofd als om zijn twijfel weg te nemen en fluisterde:'Welk huis?'

Grady keek om zich heen voordat hij zijn post verliet en beduidde toen de anderen hem naar de andere kant van de straat naar het achtererf te volgen. De deur was aan de binnenkant vergrendeld, maar een van Amos' mannen had algauw een ruit ingeslagen waarbij hij het gerinkel dempte met zijn legerdeken. Ze klommen allemaal naar binnen. Het was binnen in het bescheiden huis even donker als in een grot. Grady wachtte in de donkere hal tot zijn ogen zich wat hadden aangepast, maar Amos en de anderen verspreidden zich meteen door het huis heen en doorzochten, zo stil en sluipend als katten, alle vertrekken op de begane grond. Er was nergens een teken van Coop te bekennen.

Amos liep juist als eerste de trap op toen er boven aan de trap een donkere gestalte verscheen. Ook al was het donker, Grady wist dat het Coop was. In Coops rechterhand zag hij de glinstering van metaal — een pistool — en hij wilde net een waarschuwing naar Amos schreeuwen toen de grote man met de snelheid van een panter in beweging kwam en zijn armen om Coops knieën heen sloeg. Coop viel de trap af en zijn pistool viel op de vloer voordat hij hem had kunnen gebruiken. De mannen kwamen snel om hem heen staan, hieven hun geweerkolven op en sloegen hem, maar Grady duwde hen opzij.

'Wacht even. Ik moet zekerheid hebben.' Hij drukte de loop van zijn geweer tegen Coops borst en boog zich over hem heen. Grady zag de man die hij haatte en spoog hem in het gezicht.

'Herken je mij nog?' vroeg Grady terwijl hij zijn pet afzette. 'De slaaf die je bij een spelletje poker bent kwijtgeraakt? Je noemde mij Joe, maar ik heet Grady.' Hij trapte Coop in de ribben toen hij zijn naam zei. 'Heb je dat begrepen? Grady! Zelfs nu voelde hij de angst van de hulpeloze jongen, de pijn van het pak slaag dat hij gekregen had alleen maar omdat hij aan zijn naam was blijven vasthouden. Nu was Coop hulpeloos. Grady schopte hem opnieuw.

'Ik weet niet waar je het over hebt,' gromde Coop. Hij ademde zwaar, maar op zijn gezicht was woede, geen angst te zien.

'Weet je niet meer dat je mij hebt geslagen zoals ik bij jou nu doe?' Hij pakte zijn geweer bij de loop en sloeg met de kolf tegen Coops hoofd tot hij het uitschreeuwde van pijn. 'Je kunt schreeuwen wat je wilt,' zei Grady hijgend. 'Schreeuw maar om genade, zoals ook de slaven deden die je kocht en verkocht. Het kan niemand iets schelen, Coop. Niemand zal naar je luisteren — zoals jij nooit naar hen wilde luisteren.'

Grady deed een stap achteruit om de anderen nu hun gang te laten gaan. Ze schopten Coop en sloegen hem met de kolf van hun geweer. Grady liet hen een minuut lang hun woede bekoelen en stak toen zijn handen op om hen te laten stoppen.

Hij wilde de marteling laten voortduren, Coop laten sidderen van angst terwijl hij op zijn eind wachtte. Hij wilde Coop horen smeken.

'Houdt op!' zei Grady. 'We zullen hem een minuut geven om te bidden om Gods genade, want die zullen wij hem niet bewijzen. Je verdient het om te sterven, Coop. We zullen je nu in koelen bloede doden, net zoals je bij je eerste slaaf, Joe, hebt gedaan. Herinner je je hem nog? Maar jouw dood zal een stuk sneller zijn dan die van hem.'

'Ga je gang en dood me maar,' hijgde Coop. 'Ik geloof niet in God.'

Grady verstijfde, ontzet over zijn bekentenis. 'Wat... wat zeg je?'

'Ja, je hebt mij goed verstaan. Godsdienst is alleen maar een zootje verhaaltjes en leugens om simpele zielen zoals jij tevreden te stellen.'

Grady huiverde bij Coops woorden. 'Jij... jij wilt je niet verontschuldigen voor alle leed dat je hebt aangedaan, voor alle slaven die je gemarteld en gedood hebt?'

'Tegenover een of andere onbetekenende god hoef ik mij voor mijn leven niet te verontschuldigen, en dat ben ik ook zeker niet van plan. Dood me nu maar... als je daar tenminste het lef voor hebt, jochie!

Grady bracht de kolf van zijn geweer weer omhoog en liet hem neerkomen op Coops hoofd. Hij probeerde hem een tweede keer te slaan, maar Amos en de anderen duwden hem opzij en vielen op Coop aan. Ze schopten en sloegen hem lange tijd tot Coop uiteindelijk stil bleef liggen.

'Wacht even,' zei Amos. De mannen deden een stap terug. Amos knielde, voelde de halsslagader en zei: 'Hij is dood.'

Coops kille, grijze ogen staarden zonder iets te zien naar het plafond, maar de rest van zijn gezicht was onherkenbaar geworden. Grady kon er zijn ogen niet van afhouden. Dit had hij gewild; dit was waar hij al die jaren van had gedroomd. Hij zou zich nu triomfantelijk moeten voelen, maar in plaats daarvan had hij het gevoel of zijn ledematen in steen waren veranderd.

'Laten we maken dat we wegkomen,' zei Amos. Hij greep

Grady's arm en trok hem mee het huis door. De mannen klommen weer door het raam terug, lieten de deur onaangeroerd en verdwenen even stil in het donker als ze gekomen waren.

Grady bleef lange tijd gedesoriënteerd op Coops erf staan. Toen herinnerde hij zich dat hij zijn post had verlaten en rende terug. Hij huiverde in de klamme mist en realiseerde zich tegelijkertijd dat hij druipnat was van het zweet - hij stonk naar zweet. Hij was nog geen tien minuten weg geweest en het was zeker dat zijn aflossing nog niet verschenen was. Maar toen hij de straat overstak, zag hij een man op zijn plaats staan.

'Halt! Wie is daar?' riep de gestalte. Grady herkende Josephs stem. Hij herinnerde zich dat zijn tentmaat hem volgens het schema zou moeten aflossen. Grady gaf het wachtwoord en Joseph liet zijn geweer zakken.

'Ben jij niet een beetje vroeg om mij af te komen lossen?' vroeg Grady. Hij probeerde zo gewoon mogelijk te doen, maar zijn stem beefde. Hij trilde over zijn hele lichaam.

'Waar was je?' vroeg Joseph. Hij staarde Grady aan alsof hij hem nog nooit eerder had gezien.

'Ik...eh... ik hoorde daarginds iets en toen ben ik gaan kijken.' Hij knikte vaag in de richting van Coops huis. 'Ik hoorde een geluid, maar er bleek niets aan de hand te zijn.'

Hij volgde Josephs blik die op Grady's handen was gericht en zag dat hij het geweer nog steeds bij de loop vasthield, als een knuppel, zoals hij het had vastgehouden toen hij ermee op Coops hoofd had geslagen. Zelfs in het donker waren er bloedsporen op de kolf en Grady's mouwen te zien. Zijn handen waren kleverig van het bloed dat donker afstak tegen zijn lichte huid. Hij liet het geweer langzaam zakken en zette de kolf op de grond, zodat hij niet langer zichtbaar was.

'Wat is er gebeurd, Grady?' vroeg Joseph.

'Niets. Tot morgen.' Hij liep zo gewoon mogelijk weg, voorzover zijn trillende benen dat toelieten, en liet zich in hun tent op de grond zakken. Joseph kon zijn post niet verlaten om hem achterna te gaan.

Grady bleef lange tijd in dezelfde houding zitten en probeerde het trillen van zijn handen te beheersen. Toen hij dacht dat hij zijn vingers weer kon gebruiken, grabbelde hij in zijn ransel naar een zakdoek en een veldfles met water en gebruikte die om het bloed van zijn geweer en zijn handen te wassen. Maar nu zat de zakdoek helemaal onder het bloed. Grady kroop op handen en knieën de tent uit en verbrandde het belastende bewijsstuk in een van de smeulende kampvuren.

Toen hij weer terug in zijn tent was, kon hij niet slapen. Hij wist niet waarom. Het kon geen schuldgevoel zijn — hij had geen reden om zich schuldig te voelen. Coop had het verdiend om te sterven. Terwijl hij de loop van de gebeurtenissen van die nacht overdacht, besloot Grady dat het geen schuldgevoel was, maar angst. Joseph had het bloed aan zijn handen gezien.

Grady deed net of hij sliep toen Joseph weer terugkwam van zijn wacht. Hij wachtte tot hij zijn tentmaat hoorde snurken, stond toen op en ging naar buiten, lang voordat er reveille werd geblazen. Hij stookte een van de kampvuren op tot het vuur hoog oplaaide. Tijdens het appel vroeg kapitein Metcalf vrijwilligers om voorraden naar een van de verste linies te dragen en Grady meldde zich meteen aan. Pas laat in de middag keerde hij terug en de moed zonk hem in de schoenen toen hij Joseph voor hun tent zag zitten wachten om met hem te praten.

'Je hebt vanmorgen alle tumult aan de overkant van de straat gemist,' zei Joseph somber.

Grady deed net of hij verbaasd was. 'O ja? Wat was er dan aan de hand?'

'Een of andere blanke man die in dat huis aan de overkant woonde, is daar dood aangetroffen. Zijn vrouw beweert dat er afgelopen nacht een groep negers heeft ingebroken en dat die haar man hebben doodgeslagen. Ze heeft zich tot de morgen in een kast verborgen, te bang om eruit te komen.'

'Blanken liegen altijd,' zei Grady schouderophalend. 'Ze geven ons overal de schuld van.'

'Ze zegt dat een van hen een Yankee-uniform droeg — net als wij.'

Door de doordringende manier waarop Joseph hem aankeek, begreep Grady dat hij de waarheid wist.

'De commandant van de militaire politie wil jou en mij spreken,' vervolgde hij.

Grady's maag trok zich met een misselijkmakend gevoel samen. 'Waarvoor?'

'Hij wil weten of we de afgelopen nacht, toen we op wacht stonden, iets gehoord of gezien hebben.'

Grady dwong zich ertoe Joseph uitdagend aan te blijven kijken. 'Heb jij tijdens je wacht iets bijzonders gezien?'

Joseph trok zijn knokige schouders op.

'Ik ook niet,' zei Grady.

'Nou ja, we zullen toch naar de provoost toe moeten. Kapitein Metcalf zei dat we erheen moesten gaan zodra jij weer terug zou zijn. Kom mee.'

Grady deed net of hij zich nergens zorgen over maakte toen ze naar het hoofdkwartier liepen, maar inwendig trilde hij van angst. Grady wist dat, als de provoost om bijzonderheden zou vragen, Joseph veel te godsdienstig was om ooit een leugen te vertellen. Grady wilde wel dat hij zou weten wat Joseph precies had gezien, maar hij kon het hem moeilijk vragen zonder daarmee zijn schuld te bekennen. Misschien zou hij Joseph kunnen bedreigen, in bedekte termen aangeven dat hij ook weleens op een geheimzinnige manier zou kunnen sterven als hij te veel zou zeggen. Maar voordat Grady verder over het idee had nagedacht, zei Joseph:'Mag ik je een vraag stellen, Grady?'

Hij knikte met bonzend hart.

'Waarom heb je in het leger dienstgenomen? Deed je dat om Rebellen te doden, om wraak te nemen?'

Grady dacht even na voordat hij antwoord gaf. Joseph wist hoezeer Grady blanke mannen haatte. Als hij zou liegen, zou hij dat meteen doorhebben. 'Zeker. Rebellen doden was een van de redenen. Maar ik deed het voornamelijk om onze mensen te bevrijden.'

'Nou,je bent toch vrij,' zei hij droog. 'En dankzij ons is iedere slaaf in Jacksonville nu ook vrij. Was dat dan geen genoegdoening voor je?'

Grady wist dat het antwoord 'nee' was. Evenals Joseph. Grady was niet in staat geweest zijn rusteloosheid, zijn opgekropte woede voor wie dan ook te verbergen en zeker niet voor zijn tentmaat. Grady was niet gelukkig en Joseph wist dat.

'Hoe kan ik genoegdoening krijgen?' zei Grady boos. 'Je weet dat dit meer is dan alleen maar een gevecht om onze vrijheid te krijgen. We vechten nog steeds voor respect en waardigheid.'

'En jij denkt dat voortdurend boos zijn en je boosheid en woede afreageren op blanken de beste manier is om respect en waardigheid te krijgen?'

'Als we niet vechten voor wat we verdienen, zal ons volk dat nooit krijgen.'

Joe schudde zijn hoofd. 'Daar ben ik het niet mee eens. Waardigheid is niet iets waarvoor we hoeven te vechten of wat we moeten proberen te verdienen. Het is iets wat we allang hebben. We zijn Gods kinderen, naar Zijn beeld geschapen.'

'Waarom begin je nu weer tegen mij te preken?' zei Grady bitter. 'Ga dat maar tegen al die blanken zeggen die ons zo haten. Ze denken dat we dieren zijn, geen mensen. Probeer hun maar eens te vertellen dat we allemaal Gods kinderen zijn. Ze zullen je in je zwarte, magere gezicht uitlachen.'

'Sommige mensen haatten Jezus zozeer dat ze Hem gekruisigd hebben. Maar Wie Hij was, veranderde daardoor niet. Ik hoef de mening van een blanke niet te kennen om te weten dat ik in Gods ogen waardig ben. Ik ben Zijn kind, en het kan mij niet schelen hoe een ander mens, blank of zwart, over mij denkt.' Hij bleef staan en keek Grady aan. 'Zo, heb je je voorbereid?' vroeg hij.

Grady keek om zich heen alsof hij net uit de mist gekomen was en het drong tot hem door dat ze het huis van de provoost bereikt hadden. Zijn maag trok weer samen. 'Ja, hoor. Na jou,' zei hij koel, maar zijn knieën knikten toen hij achter Joe aan de trap op liep. Ze vertelden de adjudant van de provoost waarvoor ze gekomen waren en hij bood hun een stoel aan om te wachten.

Er verliepen meer dan vijftien minuten, maar ze zeiden geen van beiden iets. Hoe langer hij wachtte, hoe ellendiger Grady zich ging voelen. Hij was bang dat hij zou moeten overgeven.

Joe zou ongetwijfeld de waarheid vertellen. Misschien had hij dat al gedaan. Misschien had kapitein Metcalf hen daarom beiden hierheen gestuurd.

Grady zou gearresteerd worden, berecht en opgehangen, omdat hij een man had gedood die het verdiende om te sterven. Coop was blank. De provoost was blank. De mannen tegenover wie Grady zich voor de krijgsraad zou moeten verantwoorden, waren eveneens blank. Grady was zwart, en dat was het eind van de zaak. Een blanke man als Coop kon een zwarte man als Grady doden, maar niet andersom. Grady had de galg in Jacksonville gezien, waar een neger gelyncht was omdat hij een blanke vrouw had 'beledigd'. Grady's misdaad was veel zwaarder. Hij had een blanke man gedood. Hij zou niet aan de galg ontkomen.

Eindelijk liet de provoost hen binnenkomen. Grady en Joseph gingen samen het kantoor van de man binnen en stonden voor zijn bureau. De officier keek even op en ging weer verder met het doornemen van de papieren waar hij mee bezig was.

'Bedankt dat jullie gekomen zijn,' zei hij nors. 'Ik neem aan dat jullie beiden gehoord hebben dat er vannacht een burger, een zekere Edward Coop, is doodgeslagen?'

'Ja, meneer,' zeiden beiden.

'Heeft een van jullie iets ongewoons gehoord of gezien toen jullie afgelopen nacht op wacht stonden?'

Grady schraapte zijn keek en nam als eerste het woord. 'Misschien heb ik iets gehoord, meneer,' begon hij, maar de provoost viel hem in de rede.

'Welke wacht had je?'

'De tweede, meneer. Ik ben zelfs de straat overgestoken om te gaan kijken, maar toen ik er kwam, was alles rustig. Ik bedacht dat ik niet te ver van mijn post weg kon lopen. Het zouden Rebellen geweest kunnen zijn. Ik kwam juist weer terug toen mijn vriend Joseph mij kwam aflossen.' Grady draaide zijn gezicht naar hem toe en dwong zich om Joseph strak aan te kijken. Hij voelde de gal in zijn keel komen toen hij hem vroeg: 'Niet, Joe?'

'Ja, meneer, ik zag Grady terugkomen.'

Grady hield zijn adem in. Joe moest het bloed aan zijn handen en aan de kolf van het geweer gezien hebben. En het moest hem zeker opgevallen zijn dat Grady het geweer bij de loop had gedragen.

'Wat gebeurde er toen verder?' vroeg de provoost aan Joe.

'Heb jij daarna nog iets gezien of gehoord? Tijdens je eigen wacht?'

Joseph zweeg lange tijd. 'Nee, meneer. Alles was rustig tijdens mijn wacht.'

De provoost slaakte een zucht. 'Goed dan. Geef mijn adjudant jullie namen en de naam van jullie compagnie. En mocht jullie nog iets te binnen schieten, laat mij dat dan alsjeblieft meteen weten. Ik wil deze zaak zo gauw mogelijk uit de wereld hebben.'

Grady liep als een blindeman de kamer uit. Hij liep wankelend van het huis weg en voelde zich nog ellendiger dan toen hij naar binnen was gegaan. Hij was zo duizelig dat hij even legen een lantaarnpaal moest leunen die ze passeerden. Joseph bleef naast hem staan wachten, maar Grady durfde hem niet aan te kijken. Hij kon niet begrijpen waarom Joe hem in bescherming had genomen, waarom hij de provoost niet alles had verteld wat hij had gezien.

Grady's duizeligheid trok ten slotte weg. De twee mannen hadden bijna de hele weg naar het kamp afgelegd voordat Joseph eindelijk zijn mond opendeed. 'God weet wat er gebeurd is met die arme man,' zei hij zacht. Grady hoorde de ironie in zijn stem en was er zeker van dat Joseph wist wat de waarheid was.

'Je hoeft je medelijden of je gebeden niet aan hem te verspillen,' zei Grady kalm. 'De man was een slavenhandelaar. Hij heeft onze mensen heel veel leed aangedaan en is rijk geworden door het leven van anderen te vernietigen. En bovendien weet ik zeker dat hij minstens een van zijn slaven heeft vermoord — hij heeft de man doodgegeseld. Je kunt maar beter medelijden met hem hebben. Edward Coop heeft precies gekregen wat hij verdiend heeft.'

'God komt de wraak toe, niet ons,' zei Joseph.

'O ja? Nou, Coop zei mij dat hij niet in God geloofde.'

'Dan is hij nu in de hel.'

Er was iets in Josephs nuchtere vaststelling van een feit dat Grady deed huiveren. Het was hetzelfde gevoel van kille ontzetting toen Coop hem de afgelopen nacht had gezegd dat hij niet bang was voor Gods oordeel.

'Als je iets met zijn dood te maken had,' vervolgde Joseph, 'dan zal je dat voor de rest van je leven op je geweten hebben. Maar je mag ook weten dat God je zal vergeven als je Hem erom vraagt.'

'Ik wil niet horen dat...' begon Grady Maar Joseph bleef staan, draaide zich om en keek hem aan.

'Nou, een keer in je leven zul je het dan aan moeten horen, Grady. Als je wilt dat ik niet tegen iedereen zal vertellen dat ik je uit die richting zag komen lopen met bloed aan je handen en aan je geweer, dan zul je nu je mond moeten houden en naar mijn gepreek moeten luisteren.'

'Goed, goed... ik zal luisteren,' zei hij, beide handen opstekend.

'Misschien was die Coop een moordenaar, zoals je zegt. Maar als je het recht in eigen hand neemt, dan ben jij ook een moordenaar. Die schuld zal in de loop van de tijd aan je gaan knagen, en als dat gebeurt, dan wil ik dat je je iets zult herinneren. Ik wil dat je je zult herinneren dat God je alles wat je gedaan hebt, wil vergeven als je Hem erom vraagt.'

Grady voelde zich slecht op zijn gemak door wat Joseph zei, maar hij weerstond de aandrang om hem in de rede te vallen' omdat hij bang was voor wat Joseph met zijn informatie zou kunnen doen.

'Drie van de grootste mannen in de Bijbel waren ook moordenaars,' vervolgde hij. 'Voordat Mozes de slaven uit Egypte leidde, had hij een opzichter gedood toen hij dacht dat niemand het zag. En koning David - de man naar Gods hart -sliep met de vrouw van een ander en hij regelde de zaken zo dat haar man werd gedood. David had de man niet zelf gedood, maar hij zou het wel gedaan kunnen hebben — hij had het bloed van die man aan zijn handen.'

Grady zag Josephs blik naar zijn handen afdwalen en hij moest zich ertegen verzetten om ze niet achter zijn rug te verbergen.

'De derde man was de apostel Paulus,' zei Joe. 'Hij stond erbij en juichte de moordenaars toe toen ze een onschuldige man, die Stefanus heette, stenigden.'

'Waarom vertel je mij dit allemaal?' vroeg Grady kalm.

'Omdat God ze alledrie later vergaf toen ze berouw hadden. En niet alleen dat, Hij gebruikte ze ook alledrie om grote dingen voor Hem te doen.' Joseph liep weer verder en zijn stem klonk hartstochtelijk toen hij zei: 'O zeker, ons ras heeft zwaar geleden. En er is geen twijfel over mogelijk, de blanken zullen moeten betalen voor alles wat ze ons hebben aangedaan. Maar ik geloof dat God ons lijden kan gebruiken om ons te leren op Hem te vertrouwen. En wie weet? Misschien kunnen we de blanken op zekere dag laten zien hoe ze Jezus' gebod om onze vijanden lief te hebben, kunnen gehoorzamen — ook al verdienen ze dat niet.'

Delia had net zo'n preek tegen Grady afgestoken. En ook Eli. Grady vroeg zich af waarom God hem nog niet had opgegeven en hem niet gewoon met rust liet. Toen dacht hij terug aan Delia's waarschuwing dat God hem zou opjagen en achtervolgen als een meester die zijn ontsnapte slaven achtervolgt tot hij ze eindelijk weer terug heeft. Grady voelde zich al opgejaagd. De verschrikkelijke ongerustheid die hem in zijn greep had, was bijna even pijnlijk als de zweep. Hij vermande zich om Joe de vraag te stellen die hij nauwelijks durfde stellen.

'En ben je van plan om ook maar iemand te gaan vertellen wat je vannacht gezien hebt?'

'Nee, deze keer niet. Maar als je zoiets nog eens doet, zal ik het zeker vertellen.'

Grady slaakte een zucht van opluchting. 'Ik begrijp het niet,' zei hij. 'Jij gelooft toch alles wat er in de Bijbel staat — goed en kwaad, de tien geboden: "Gij zult niet doden" en al die dingen? Waarom heb je mij dan niet aangegeven?'

'Omdat ik ook een zondaar ben, Grady. Jezus zegt dat een ieder die zondigt, een slaaf van de zonde is, en dat was ik ook.

Maar nu weet ik dat de Bijbel zegt dat we door God zijn gekocht. Het is net alsof iemand mij op de slavenmarkt aan een andere eigenaar heeft verkocht. Alles in mijn leven veranderde. Mijn nieuwe meester geeft mij de vrijheid, en als de Zoon je vrijmaakt, ben je werkelijk vrij. Ik hoef die oude meester niet meer te dienen, en dat hoef jij ook niet. Het wordt tijd dat je wordt bevrijd van de zonde, Grady. Jezus heeft je gekocht en betaald en Hij wil je de vrijheid geven.'

Grady kon het niet nalaten eraan terug te denken hoe zijn leven veranderd was toen meester Fletcher hem op de slavenmarkt had verkocht aan meester Coop. En ook aan het heerlijke gevoel van vrijheid dat hij had ervaren onder zijn nieuwe eigenaar, meester Fuller. Toen de oude Jesse met hem over de schelpenweg van Beaufort naar de plantage was gereden en hij zijn oude leven bij Coop voorgoed achter zich had gelaten, had Grady het gevoel gehad dat hij... opnieuw geboren was.

'Jezus heeft mij vergeven zodra ik Hem dat gevraagd heb,' zei Joseph. 'Hij gaf mij een tweede kans en nu dien ik Hem. Dat is Gods genade. Hij blijft ons Zijn liefde aanbieden, ook al is de dood het enige wat wij verdienen.' Hij pakte Grady bij de schouders en dwong hem hem aan te kijken. 'Je zou opgehangen kunnen worden, Grady, voor het feit dat je die man hebt gedood. Maar God geeft je een tweede kans. Maak er gebruik van.'


23

Jacksonville, Florida, voorjaar 1863

Grady stond aan boord van de John Adams en keek naar de brandende huizen van Jacksonville, naar de heldere vlammen die uit de ramen sloegen en aan de daken likten. De bijtende rook drong in zijn neusgaten en doortrok zijn uniform. Hij proefde as op zijn tong en in zijn keel. Toen voer het schip een bocht van de rivier om en de stad verdween uit het zicht. Zijn regiment had het strikte bevel gekregen de stad die ze verlieten niet in brand te steken — en dat hadden ze ook niet gedaan. Het waren de blanke soldaten geweest die de stad in brand gestoken hadden, niet de negersoldaten. Grady zag de rookwolken boven de bomen uit opstijgen en in gedachten zag hij de versterkingen, waar hij zo hard aan gewerkt had, in vlammen opgaan en in de as gelegd worden. Maar de Rebellen zouden in ieder geval niet de kans krijgen om ze te gebruiken.

In zekere zin voelde Grady zich opgelucht dat ze Jacksonville verlieten. Hij had over het onderzoek naar de dood van Edward Coop niets meer gehoord, maar iedere keer als hij Coops huis zag aan de andere kant van de straat, had hij een misselijkmakend gevoel gekregen. Was het angst of schuld? Grady wist het niet. Hij zou nu het huis — een dagelijkse herinnering aan wat hij had gedaan — in ieder geval niet meer hoeven te zien.

Maar ze hadden Jacksonville niet op moeten geven nadat ze het bijna een maand hadden bezet. Waarom vertrokken ze nu allemaal? Zelfs de twee blanke regimenten, die gearriveerd waren als versterking, hadden het bevel gekregen om te vertrekken. Grady zag er geen enkele reden voor. De stad was vast in handen van de Unie geweest. Kolonel Higginson had zelfs aangekondigd dat hij het plan had om hen nog vijfenzeventig mijl verder stroomopwaarts naar Palatka te sturen om er een tweede steunpunt verder landinwaarts te vestigen. Maar plotseling was het bevel gekomen om de hele expeditie af te gelasten en Jacksonville te evacueren. Iedereen die Grady erover sprak, was er even teleurgesteld over als hijzelf.

Terwijl hij bij de reling van het schip stond, zag hij kapitein Metcalf van benedendeks aan dek komen en alleen op de achterplecht gaan staan. Grady vermeed gewoonlijk blanke mensen, maar zijn nieuwsgierigheid waarom ze Jacksonville nu eigenlijk hadden verlaten, won het deze keer van zijn natuurlijke afkeer. Hij liep over het slingerende schip naar het achterdek waar de kapitein stond en groette.

'Neem mij niet kwalijk, kapitein. Het spijt me dat ik u stoor, maar... maar ik begrijp niet waarom we vertrekken. Dat lijkt mij helemaal verkeerd.' Grady was zich ervan bewust dat zijn boosheid zichtbaar was — door zijn hele houding, door zijn stem en zijn gezichtsuitdrukking. Hij wilde wel dat hij zijn wrok beter kon verbergen, maar wist niet hoe. Boosheid was in de loop der tijd een tweede natuur van hem geworden.

'Ik begrijp je frustratie,' antwoordde Metcalf. 'De meesten van ons vertrekken uit Jacksonville met een bezwaard hart.'

'Maar waarom geven we de stad dan op? We hebben er alles aan gedaan om haar goed te kunnen verdedigen.'

'Zo gaat het nu eenmaal in de oorlog,' antwoordde de officier, waarbij hij verontschuldigend zijn handen uitspreidde. 'Aan mannen in de lagere rangen zoals jij en ik wordt zelden verteld waarom bevelen van hogerhand gegeven worden. We zullen er gewoon op moeten vertrouwen dat de legerleiding weet wat ze doet. Zij zien het grotere geheel. Wij vormen slechts een onderdeel van dat grotere geheel.'

Grady kreeg het griezelige gevoel dat de kapitein hem een preek gaf op dezelfde manier als Joe en Delia wanneer ze hem,, zeiden dat hij op God moest vertrouwen wat er ook gebeurde, ook al leek het erop dat alles volkomen zinloos was. Maar Grady wilde weten dat zijn leven, al het werk dat hij had verzet, op de een of andere manier zin had.

'Maar wat hebben we hiermee dan uiteindelijk bereikt?' hield hij aan. 'Al die tijd dat we bezig zijn geweest om de stad te versterken? Is dat dan allemaal zinloos geweest?'

Zeker niet. Ik kan wel een paar dingen bedenken.' Metcalf leunde tegen de reling en keek Grady aan. Hij praatte met hem als een gelijke — alsof Grady een blanke was. Grady was er nog steeds niet aan gewend, maar hij zette zijn verbazing even van zich af en concentreerde zich op wat de kapitein zei.

'Misschien ben je je er niet van bewust, maar om maar wat te noemen: alles wat ons regiment doet, is baanbrekend. Veel blanken dachten dat slaven eenvoudige, bange wezens waren die in paniek zouden vluchten zodra de eerste granaten zouden gaan vallen. Jullie hebben bewezen dat ze het mis hadden. Andere mensen zeiden dat slaven nooit in staat zouden zijn om zich aan discipline te onderwerpen — dat ze vluchtig en lui waren, dat ze het er gauw bij lieten zitten en dat ze niets konden leren. Maar in ons regiment zijn minder disciplinaire maatregelen nodig geweest en er vindt minder desertie plaats dan in de blanke regimenten van de Unie. We worden nauwlettend in de gaten gehouden. Al onze verrichtingen worden in de noordelijke pers vermeld. En dankzij onze successen, zijn er nu diverse andere negerregimenten gevormd. In Massachusetts is een regiment gevormd dat niet uit slaven, maar uit vrije negers bestaat. Je zou eens een paar artikelen moeten lezen die in de kranten over ons geschreven worden.'

Grady knikte, maar hij kon nog steeds niet lezen. Aan zijn lessen was een eind gekomen toen ze naar Jacksonville waren vertrokken. Hij besloot om de lessen weer te gaan volgen zodra ze in Beaufort waren teruggekeerd, zodat hij zelf de krant zou kunnen lezen.

'We hebben ook in Jacksonville baanbrekend werk verricht,' vervolgde Metcalf. 'Toen die twee blanke regimenten hier kwamen, was het de eerste keer in de geschiedenis dat blanke en zwarte soldaten samen velddienst deden. Ik heb gemerkt dat er een wederzijds respect voor elkaar was. Jullie hebben bewezen dat huidskleur er op het slagveld niet toe doet.'

Terwijl kapitein Metcalf aan het praten was, liep kolonel Higginson - de bevelvoerend officier van het regiment — naar hen toe. Grady was verbijsterd toen de kolonel zich zomaar in het gesprek mengde alsof ze alledrie blanken waren.

'Ik zal je vertellen wat er nog meer bereikt is,' zei de kolonel. 'Na de slavenopstand onder John Brown dachten veel noorderlingen dat een slaaf onmiddellijk wraak zou gaan nemen als je hem een geweer gaf, en dat ze in het Zuiden, zonder onderscheid te maken, mannen, vrouwen en kinderen zouden gaan doden. Dat is niet gebeurd. Afgezien van dat ene dodelijke voorval met die burger, is er in Jacksonville geen enkele blanke lastiggevallen. En we hebben alleen maar het woord van de vrouw van die betreffende man dat het negersoldaten waren die de man vermoord hebben. Eerlijk gezegd geloof ik niet dat het iemand van mijn regiment is geweest. Ik ben tot de ontdekking gekomen dat mijn soldaten allemaal eerlijke, achtenswaardige mannen zijn.'

Grady stond als aan de grond genageld en hield zijn adem in. Hij durfde niets te zeggen, bang dat hij zich zou verraden. Maar toen de kolonel zich tot hem richtte, kon Grady niet anders dan zijn blik afwenden en deed hij net of hij naar het voorbij glijdende landschap keek.

'Het voorbeeldige gedrag van de vroegere slaven die nu onder de wapens zijn, heeft de natie beschaamd,' vervolgde Higginson. 'Veel mensen in het Noorden voelen zich nu schuldig voor het feit dat ze niet eerder zijn opgekomen voor de bevrijding van de slaven.'

'Wat is naar uw mening de reden dat we vertrekken?' vroeg kapitein Metcalf aan de kolonel. 'Zijn de troepen ergens anders nodig? Zijn we hier met te weinigen om stand te kunnen houden?'

'Misschien is dat een van de redenen geweest,' zei Higginson schouderophalend, 'en misschien ook niet. Ik zal u vertellen wat ik denk — maar ik heb er geen bewijs voor. Ons slavenregiment heeft geschiedenis gemaakt en heeft veel vooroordelen onderuitgehaald. Maar er zijn nog steeds mensen in het Congres die de slavernij eigenlijk niet af willen schaffen. Ze willen met het Zuiden een compromis sluiten om zo een einde aan deze oorlog te maken. Ons regiment heeft veel slaven bevrijd... ik vraag mij af of de mensen die voor slavernij zijn een eind willen maken aan de rekrutering.'

Voor Grady zich kon beheersen, laaide de woede weer in hem op. 'Iedereen die denkt dat slavernij goed is, zou hierheen moeten komen en zelf eens een poosje slaaf moeten zijn. Hij zou zelf moeten ervaren hoe het is om het eigendom van iemand anders te zijn. Hoe het voelt om zo machteloos te zijn dat zelfs je eigen vrouw je vrouw niet kan zijn.'

De kolonel knikte nauwelijks merkbaar en legde zijn hand op Grady's schouder. 'Ik hoop dat je je realiseert, jongen, dat het einde van de oorlog geen eind zal maken aan de strijd die jouw ras nog te voeren heeft. Ik ben bang dat jullie strijd nog maar net begonnen is.'

Great Oak Plantage

Het gezicht van missy Claire werd rood van boosheid toen ze zich tijdens de maaltijd tot haar vader richtte. 'U hebt mij beloofd om mij voor Pasen terug te brengen naar Charleston! U kunt nu niet op uw belofte terugkomen!' Kitty had missy nog nooit op zo'n toon tegen meneer Goodman horen spreken en ze deinsde achteruit in de deuropening, bang dat er een stevige ruzie zou ontstaan. Maar het antwoord van meester Goodman was verrassend kalm.

'We kunnen de Edistorivier niet meer afvaren, Claire. Onze soldaten hebben de rivier in de buurt van Wiltown Bluff gebarricadeerd om de Yankees tegen te houden. Bovendien zouden we nooit langs de vloot van de Unie heen komen die buiten de haven van Charleston voor anker ligt. Het is een gevaarlijke tocht, zelfs voor de blokkadebrekers — en zij doen het 's nachts in schepen die veel kleiner en sneller zijn dan ons schip.'

'Kunnen we dan niet per rijtuig gaan?'

Hij zuchtte. 'Het is per rijtuig een langdurige, vermoeiende reis. De voorjaarsregens hebben de wegen in deze tijd van het jaar in modderpoelen veranderd. We zouden alleen al een heel stel negers nodig hebben om ons uit die kuilen te duwen. Daarom rijd ik alleen te paard heen en weer. Kun je niet tot de zomer wachten?'

'Nee! Ik verveel me hier verschrikkelijk! Ik wil vriendinnen en nichten in de stad bezoeken. Het is al twee jaar geleden dat ik voor het laatst in Charleston ben geweest. Alstublieft, papa. U hebt het beloofd.'

Hij hield zijn blik op zijn bord gericht terwijl hij een stukje vlees afsneed en bedachtzaam kauwde. 'Vind je niet dat je baby nog een beetje te jong is om zo'n lange reis te maken?'

Missy fronste haar voorhoofd. 'De baby gaat niet mee. Hij blijft hier bij mammy Bertha.'

Kitty keek verrast naar haar meesteres. Ze kon zich niet voorstellen dat ze haar eigen kind voor maanden achter zou laten. Baby's groeiden snel. Kitty zou de kleine Richard vreselijk missen als ze in Charleston zou zijn, en het was niet eens haar eigen kind.

Richard was in februari een jaar geworden en hij leerde nu op zijn stevige witte beentjes in de kinderkamer rond te stappen. Het was bijna onvoorstelbaar dat er sinds Richards geboorte een heel jaar verlopen was. Dat was de dag geweest waarop Kitty's leven op een afschuwelijke manier veranderd was, de dag waarop de Confederalen waren gekomen om de paarden te vorderen en waarop missy bevolen had Grady te geselen en naar het slavenkwartier te sturen.

'Ik zou graag willen dat je ervan af zou zien om naar Charleston te gaan,' zei meester Goodman. Maar Kitty wist dat hoe meer hij missy Claire probeerde te ontmoedigen, hoe vastbeslotener ze zou zijn om te gaan. Missy gaf nooit op tot ze haar zin had gekregen.

Een week later had de naaister de nieuwe japonnen voor missy Claire genaaid en Kitty pakte ze in een hutkoffer voor de reis naar de stad. Meester Goodman had gelijk gehad — de reis per rijtuig was lang en vermoeiend en op sommige plaatsen moesten ze soms tot de assen door de modder rijden. En toen ze ten slotte in de stad aankwamen, bleek Charleston een heel andere plaats te zijn dan het eens was geweest.

Tijdens de oorlog was de stad in verval geraakt, en de eens zo drukke straten zagen er nu verlaten uit, de winkels waren dichtgespijkerd en er was vrijwel niets meer te koop. In de winter van 1861 had er in het centrum een brand gewoed, waardoor een groot deel was verwoest. Meester Goodman zei dat er nauwelijks geld en mankracht was om het weer op te bouwen. En nu de oorlogsschepen van de Unie voor de kust lagen, gewapend met talrijke kanonnen, was een groot deel van de bevolking van Charleston uit angst gevlucht.

Zonder de grote stoet slaven, die gewoonlijk voor het zomerseizoen van de plantage meereisden, leek ook het huis in de stad verlaten. Na de brand had meester Goodman opdracht gegeven om een groot deel van het meubilair en andere kostbaarheden op te slaan in de kelder en de grote kamers zagen er kaal uit. Missy wilde desalniettemin een groot feest geven voor al haar vrienden die nog in de stad woonden, maar het was niet zo'n grootse aangelegenheid als de partijen van de familie Goodman gewoonlijk waren geweest. Kitty moest missy niet alleen helpen alles in gereedheid te brengen, maar ze moest ook Cook in de keuken helpen, aangezien er maar weinig personeel was overgebleven. Terwijl ze die avond ook meehielp met het opdienen van het diner, hoorde Kitty de vriendinnen van missy bewonderende kreten over haar kleding slaken.

'Hoe kun jij je een nieuwe japon veroorloven, Claire? Roger moet wel steenrijk zijn.'

'O, het is geen nieuwe,' antwoordde missy trots. 'Ik moest mijn oude vermaken, net zoals iedereen, om weer een beetje volgens de laatste mode gekleed te gaan.'

'Nou, dat heb je fantastisch gedaan! Kijk eens naar die kleuren. Daar heb jij oog voor, zeg! Je bent een genie.'

Missy straalde bij al die complimenten. 'Dankjewel,' kirde ze.

Kitty wist dat haar, niet missy, die lof toekwam. Maar het zou nooit bij missy opkomen om haar slaven te complimenteren, laat staan dat ze hen zou bedanken. Grady zou weer woedend worden als Kitty het hem zou vertellen. In het verleden had ze nooit begrepen waarom hij missy zo haatte. Maar nu ze hoorde hoe haar meesteres alle lof aanvaardde voor haar ideeën en arbeid, voelde ze zich tekortgedaan.

Kitty's rug begon zeer te doen omdat ze, in haar zwangere toestand, gedwongen was de hele lange maaltijd door te blijven staan. Toen missy zwanger was geweest, had ze al geklaagd als ze meer dan tien meter moest lopen, laats staan dat ze een maaltijd zou hebben opgediend of uren op dezelfde plaats zou hebben gestaan. Om haar aandacht van de pijn af te leiden, probeerde Kitty aan iets anders te denken en ze begon de gesprekken te volgen.

'Ik hoorde dat de Yankees nu een regiment hebben samengesteld dat uitsluitend uit voormalige slaven bestaat,' hoorde ze een van de gasten zeggen. 'Ze dragen Yankee-uniformen en hebben geweren en alle andere uitrustingsstukken, net als echte soldaten.' Overal aan tafel klonken kreten van afschuw op.

'Dat kan niet waar zijn!'

'Hoe halen ze het in hun hoofd om zo'n dom ras wapens in handen te geven?'

'En dat niet alleen,' vervolgde de gast, 'maar overal waar dat regiment komt, stelen ze onze slaven en beloven hun de vrijheid.'

Kitty wilde nog meer horen, maar mevrouw Goodman stuurde haar naar de keuken om de juskom bij te vullen. Toen ze weer terugkeerde, spraken de gasten niet meer over de negersoldaten.

'Er gaan overal geruchten rond dat de Yankees in de Baai van Port Royal een vloot van oorlogsschepen samenstellen. Ze gaan Charleston aanvallen.'

'Dat is geen nieuws,' zei meester Goodman. 'Al vanaf het begin van de oorlog is Charleston een doelwit van de Yankees geweest. Ze noemen ons de "bakermat van de Confederatie" omdat wij de eerste staat waren die zich van de Unie afscheidde.'

'En je moet niet vergeten dat de eerste schoten hier op Fort Sumter werden gelost,' voegde iemand anders eraan toe.

'De Yankees weten hoezeer het hele Zuiden opkijkt tegen Charleston,' zei een andere gast. 'Zolang wij nog tot de weinige havens behoren die open zijn voor de blokkadebrekers, dienen we als symbool voor het verzet van het Zuiden tegen de tirannie.'

'Maar ja, ik ben bang dat de dreiging van een marineaanval van de Unie deze keer wel erg reëel is,' zei meester Goodman somber. 'In het verleden hebben de Yankees de fout begaan om de batterijen en forten van Charleston aan te vallen. Nu de Yankees een vloot van pantserschepen hebben, is generaal Beauregard bang dat ze een snelle uitval langs Fort Sumter zullen doen om de stad rechtstreeks te beschieten en ons zo tot overgave te dwingen.'

'Maar wij wonen hier vlak bij de waterkant,' zei mevrouw Goodman geschrokken. 'Misschien kunnen we dan maar beter teruggaan naar Great Oak en zo...'

Missy Claire sloeg met haar vuist op tafel zodat de theekopjes rinkelden. 'Nee!' zei ze koppig. 'Ik ben het zat om er weer vandoor te gaan. Eerst hebben de Yankees mij uit Beaufort verdreven, toen moest ik hals over kop van Rogers plantage vertrekken en werd ik zo'n beetje een gevangene op Great Oak. Ik loop niet meer weg. Ik haat de Yankees dat ze op die manier mijn leven beïnvloeden.'

Kitty herinnerde zich hoe bang haar meesteres bij al die gelegenheden was geweest en zag haar vertoon van moed aan voor wat het was — ze wilde gewoon indruk maken op haar vrienden in Charleston. Ze wilde wel dat ze niet meer hoefde te luisteren naar missy's gezeur. Ze wilde gaan zitten om eindelijk haar zere rug en brandende voeten wat rust te gunnen. Maar ook toen de maaltijd ten slotte was afgelopen, was Kitty nog niet klaar met haar werk. Terwijl ze met de andere slaven de vaat deed in de keuken, vertelde ze wat ze aan de dinertafel had gehoord.

'Ze zeggen dat de Yankees nu slaven een uniform hebben aangetrokken en dat ze vechten aan de kant van de Unie,' zei ze tegen hen.

'Daar geloof ik niets van,' zei Alfred. 'Blanken zullen ons nooit in hun leger dienst laten nemen. Ze denken dat we niet beter zijn dan dieren.'

Kitty wist dat missy Claire en haar moeder dat in ieder geval geloofden - en Kitty zelf had het ook ooit geloofd. Dat was de reden waarom Grady zo kwaad op haar was geworden. Geloofde ze nog steeds dat haar ras inferieur was? Ze herinnerde zich dat ze lang geleden in deze zelfde keuken had gestaan en dat Delia toen had gezegd dat er in Jezus' ogen geen verschil was tussen blanke en zwarte mensen, alleen dat ze een andere huidskleur hadden.

'Het is waar dat er nu negers zijn die soldaat zijn,' voegde de livreiknecht van meester Goodman eraan toe. 'Ik heb dat ook via allerlei geruchten gehoord. Overal waar die zwarte soldaten komen, bevrijden ze onze mensen. En president Lincoln heeft afgekondigd dat ze daar het recht toe hebben.'

Kitty dacht opnieuw aan Grady en ze vroeg zich af of hij nu ook vrij zou zijn. Daar had hij boven alles naar verlangd — zelfs boven het verlangen om bij haar te blijven. Ze vroeg zich af wat hij met zijn vrijheid zou doen als hij die gekregen had.

'De Yankees zouden wel eens hier kunnen komen,' ging Kitty verder. 'Ze maken zich er in het Grote Huis allemaal zorgen over. Ze zeggen dat de Yankees een grote vloot hebben van allerlei schepen bij elkaar en dat ze hierheen komen om Charleston te bombarderen. Mevrouw Goodman wilde weer terug naar huis.'

'Denk je dat wij ook vrij zullen zijn als de Yankees hier komen?' vroeg Bessie.

'Ja,' antwoordde Kitty, die eraan terugdacht wat er in Beaufort was gebeurd. 'Als de Yankees komen, moet je zo gauw mogelijk naar hen toe gaan. En je moet ook geen woord geloven van wat de blanken hier over de Yankees zeggen. Ze zijn onze vrienden.'

Op paaszondag stond Kitty vroeg op om haar meesteres te helpen zich klaar te maken voor de kerk. Missy Claire wilde er ten aanschouwen van al haar vriendinnen bijzonder uitzien met haar 'nieuwe' hoed en japon. Maar Kitty was nieuwsgierig naar de kerkdienst zelf. Delia had over Jezus gepraat alsof Hij haar beste vriend was en ze moedigde Kitty altijd aan om te bidden en op God te vertrouwen. Als missy Claire het goed zou vinden dat ze ook met haar mee in de kerk zou komen, zou ze zelf eens kunnen horen en zien waar het allemaal om ging.

Het was een warme aprildag en de zon scheen stralend. Toen ze bij de kerk kwamen, klom Kitty van de wagen af in plaats van op de bok naast de koetsier te blijven zitten en ze volgde haar meesteres de stenen trappen op. Missy stond een poosje met een paar van haar vriendinnen te praten en merkte Kitty aanvankelijk niet op. Maar toen de kerkklok begon te luiden en het tijd werd om naar binnen te gaan, struikelde missy bijna over haar.

'Kitty, waarom loop je mij hier voor de voeten?'

'Mag ik alstublieft ook mee naar binnen, missy Claire?'

'Waarom? Je gaat nooit naar de kerk. Waarom wil je dan nu naar binnen? Je begrijpt er toch geen woord van.'

Kitty wist dat missy nooit de waarheid zou geloven en daarom zei ze het eerste wat haar te binnen schoot. 'Het is buiten zo warm, missy Claire. Ik wil graag uit de zon.'

Missy lachte. 'Ik had kunnen weten dat er een of andere stomme reden was. Goed hoor, maar je moet wel op de galerij gaan zitten bij al die andere zwarten. En denk erom, gedraag je behoorlijk. Je mag tijdens de dienst niet praten en geen lawaai maken.'

'Dat zal ik niet doen, missy Claire. Dat beloof ik.'

Kitty klom met de andere slaven de steile draaitrap op naar de galerij waar ze uit het zicht was. Ze vond een plaatsje op een harde houten bank en keek naar beneden, waar alle blanken zaten. Wat ze zag, benam haar bijna de adem. Midden in de lange, smalle kerk stonden banken waar de blanke mensen op zaten, maar in de beide buitenmuren zaten de prachtigste ramen die Kitty ooit had gezien. Ze waren uit duizenden stukjes gekleurd glas gemaakt en als de zon er doorheen in de kerk scheen, lichtten ze op in een duizelingwekkende explosie van kleur en licht. Op alle plaatsen waar het licht viel, werden de vloer en de muren en zelfs de mensen bespikkeld met alle kleuren van de regenboog.

Kitty kon er geen genoeg van krijgen en ze durfde nauwelijks met haar ogen te knipperen omdat ze bang was dat ze droomde. Aanvankelijk zag ze alleen maar de stralende regenboog van blauw en rood, paars en groen, maar toen ze wat langer keek, zag ze dat de ramen niet zomaar allerlei tinten vertoonden. Het gekleurde glas vormde voorstellingen en de voorstellingen beeldden verhalen uit. Ze bleef ernaar kijken tot het grote pijporgel begon te spelen en de dienst begon. En ze kwam algauw tot de conclusie dat de bebaarde man die op veel ramen te zien was, Jezus moest zijn.

Op een van de ramen werd Hij afgebeeld als een man die in doodstrijd aan een houten paal hing en ze herinnerde zich dat Delia haar had verteld dat Jezus gegeseld was en toen aan een kruis gehangen om te sterven. Op een ander raam verdrongen zich blanke kinderen om Hem heen en sommigen zaten op Zijn knie. Zijn hand rustte teder op het hoofd van een van de kinderen. Maar het raam dat zich het dichtst bij Kitty bevond, nam haar aandacht het langst in beslag. Aan Jezus' voeten lag een vrouw geknield. Aan haar afhangende schouders en machteloze ledematen zag Kitty dat ze verdriet had en wanhopig was. Maar Jezus strekte Zijn hand naar haar uit - ook al leek de hand die zij naar Hem uitstak, lam en hulpeloos.

Toen Kitty eindelijk weer van de boeiende voorstelling naar de kerkzaal keek, drong er plotseling iets tot haar door: van de buitenkant zagen deze ramen er heel anders uit. Ze had talrijke keren buiten op missy staan wachten en de ramen hadden in het beige, stenen gebouw altijd grijs en somber geleken. Ze had er geen idee van gehad dat er zulke prachtige kleuren van binnenuit te zien waren.

Ze huiverde even van ontzag toen ze zich herinnerde wat Delia haar nog meer had gezegd: Als je Gods liefde op je laat schijnen, kan Hij zelfs uit de donkerste uren van je leven iets prachtigs maken. Zou Delia dit bedoeld hebben? Zou God in haar leven kunnen schijnen zoals het zonlicht dat door deze ramen viel, waardoor het tot leven kwam met kleur en schoonheid?

Aan het orgelspel en het zingen kwam na een poosje een eind en Kitty begon naar de dominee te luisteren, die sprak over de zware tijden die ze allemaal in deze donkere oorlogstijd moesten doormaken. Hij sprak over Jezus' lijden en Zijn dood aan het kruis. Maar toen kreeg de dominee een trek van blijdschap op zijn gezicht en zei hij tegen de gemeente: 'Jezus Christus leeft! Hij is niet meer in het graf, maar Hij is opgestaan! En Jezus is hier vandaag bij ons — ook in Charleston in Zuid-Carolina, ook in onze zware tijden. Hij wil ons helpen als we ons tot Hem keren. Jezus zei: "Bidt, en het zal u gegeven worden.

Hij drong er bij de mensen op aan hun hoofd in gebed te buigen en erop te vertrouwen dat Jezus hen zou verhoren — zoals Delia er ook bij Kitty op aangedrongen had om dat te doen. Ze boog net als iedereen om haar heen haar hoofd en sloot haar ogen.

'Bidt' had de dominee gezegd. Misschien was het net zoiets als een wens doen. Van alle dingen die Kitty op dit moment nodig had, was er een ding dat ze boven alles wenste.

'Jezus,' bad ze met haar hele hart, 'ik weet niet hoe U dit gebed ooit zou kunnen verhoren, maar wat ik boven alles wil, is dat ik weet hoe het met Grady gaat. Ik wil zo graag weten of Hij nog leeft, of hij nog steeds slaaf is of dat hij eindelijk vrij is. Alstublieft, dat is het enige wat ik U vraag. Ik verwacht niet dat ik hem nog ooit terug zal zien. Ik wil alleen maar weten of het hem goed gaat... en of hij eindelijk vrij is.'

Kitty keek weer op toen de dominee 'Amen' zei. En ze keek weer naar de kleurige voorstelling in het raam van Jezus en de smekende vrouw. Hij boog zich voorover naar haar toe. De vrouw lag hulpeloos aan Zijn voeten, maar Kitty wist dat Jezus haar zou gaan helpen. Hij zou haar weer oprichten.

De Coosawrivier, Zuid-Carolina

Er ging een golf van opwinding door Grady heen toen hij met zijn medesoldaten bijeenkwam om naar kapitein Metcalf te luisteren, die de missie uitlegde.

'We steken de rivier over en dringen diep door in het gebied dat door de Rebellen bezet wordt. Het zal dus gevaarlijk zijn. Als we kunnen doordringen tot de spoorbaan, hebben we de opdracht om de rails te saboteren en ons dan weer terug te trekken. Maar ook als we niet zover komen, dan is dat niet erg.' Hij wachtte even om een zwerm muskieten die voor zijn gezicht zoemden weg te wuiven. 'De marine is iets groots van plan. De vloot vertrekt uit Beaufort en zal spoedig naar Charleston varen. En daarom is het onze tweede opdracht de Rebellen te laten weten dat we nog steeds hier zitten. Het mag niet gebeuren dat ze Beaufort weer terugveroveren terwijl de vloot weg is. De Coosawrivier is de frontlijn van de Unie en ons regiment heeft de taak om aan die linie stand te houden.'

Het was na middernacht toen Grady en de anderen heel stilletjes over de kalme rivier naar het vasteland peddelden. Joseph bleef met een aantal andere vrijwilligers achter om de boten te bewaken, zodat ze zich weer veilig zouden kunnen terugtrekken. De andere mannen trokken over een smal voetpad het bos in. Het was kil en vochtig in de bossen en de grond was sponsachtig zacht onder Grady's voeten. Hij snoof de dennengeur op, hoorde het gezoem van de muskieten en zijn zintuigen waren tot het uiterste gespannen. Hij had zich nog nooit zo vol leven gevoeld. Vurig hoopte hij dat ze vannacht een confrontatie met de Rebellen zouden hebben. Grady was er klaar voor.

Ze stopten verscheidene keren, waarbij de mannen zich achter rotsblokken verscholen of naast omgevallen bomen gingen liggen, terwijl verkenners naar voren kropen om alle ongebruikelijke geluiden of verdachte bewegingen te onderzoeken. Als het sein 'alles veilig' werd gegeven, kwamen de mannen als spookverschijningen weer van achter hun schuilplaats tevoorschijn en wemelden de bossen weer van soldaten. Niemand sprak en ze slopen als katten verder.

Nadat ze ongeveer een uur verder waren getrokken, kwam een van de verkenners met nieuws terug. 'Een eindje verderop, achter een paar boerenschuren, ligt een kamp van de Rebellen. Van de boerderij zelf is niets overgebleven dan een verkoolde puinhoop van hout en stenen. Ik heb twee wachtposten gezien en ik weet niet hoeveel mannen er liggen te slapen, maar als ik op het aantal tenten afga, denk ik dat ze vrijwel even sterk zijn.'

Kapitein Metcalf dacht lange tijd na. 'Als we om hen heen trekken en op weg gaan naar de spoorbaan, kunnen ze ons op de terugweg overvallen. En als ze onze boten ontdekken, zitten we vast.

Grady's hart klopte wild terwijl hij op de beslissing van de kapitein wachtte. Hij wilde vechten. De spoorbaan saboteren kon wachten.

'Anderzijds,'vervolgde Metcalf,'hebben wij het voordeel van de verrassing en...'

'En we kunnen de spoorbaan altijd nog saboteren als we met hen afgerekend hebben,' viel Grady hem in de rede.

'Ja,' zei Metcalf met een wat scheve glimlach, 'dat wilde ik ook net zeggen.'

'Eropaf dan,' zei korporaal Rivers.

Kapitein Metcalf was het met hem eens. Hij verdeelde zijn mannen en zond een aantal van hen onder leiding van de korporaal op weg om een omtrekkende beweging te maken en de vijand in de flank aan te vallen. Grady werd ingedeeld bij de hoofdmacht, die een frontale aanval zou uitvoeren. Nadat ze hun geweren en bajonetten gecontroleerd hadden, gingen ze achter de verkenner aan door de dichte bossen op weg. Hoe dichter ze bij het Rebellenkamp kwamen, hoe sneller ze liepen, tot Grady in een sukkeldraf liep, voorzover het oneffen terrein dat mogelijk maakte. Maar voordat ze binnen schootsafstand kwamen, merkte een alerte wachtpost van de Rebellen hen op en sloeg alarm. Meteen daarop werd de stille nacht verscheurd door salvo's geweervuur.

Vier mannen die voor Grady uit marcheerden, werden getroffen en vielen voor zijn voeten op de grond. Hij en de anderen snelden naar voren en namen in de voorste gelederen hun posities in. Terwijl het vijandelijke vuur toenam, beduidde de kapitein hun dekking te zoeken en de vijand van achter rotsen en bomen onder vuur te nemen, om de groep die de omtrekkende beweging had gemaakt de kans te geven naderbij te sluipen. Grady zocht achter een boomstronk dekking voor de drie Rebellen die hem van achter een tent onder vuur namen. Hij laadde en vuurde en herlaadde zo snel als hij kon. In het donker kon hij hun gezichten niet zien, maar hij stelde zich voor dat het de blanke jongens waren die hem hadden opgepakt en gegeseld, Toen zijn kogels doel troffen en zijn drie vijanden het vuur niet meer beantwoordden, was hij eigenlijk graag overeind gesprongen en had wel met zijn vuist in de lucht willen juichen.

De schermutseling duurde voort en werd steeds heftiger, tot de mannen van korporaal Rivers de verraste vijand in de flank aanvielen en hen overweldigden. Grady voorzag al een totale overwinning - tot twee Rebellen te paard plotseling uit een van de schuren stormden, over de open plek galoppeerden en in de bossen verdwenen. De ruiters zouden versterking kunnen gaan halen — mogelijk cavalerie. Kapitein Metcalf zou het saboteren van de spoorbaan moeten vergeten en zo snel mogelijk naar de boten terugkeren voordat de cavalerie zou arriveren.

Maar intussen werden de verliezen van de Rebellen steeds groter en nam hun vuur af. Op bevel van kapitein Metcalf begonnen Grady en de anderen weer op te rukken om de laatste verzetshaarden uit te schakelen en de nog overgebleven Rebellen gevangen te nemen. Grady wilde geen krijgsgevangenen maken. Als het net andersom was geweest en de Rebellen dit gevecht hadden gewonnen, zouden ze iedere gevangengenomen neger gedood of weer tot slaaf gemaakt hebben. De mannen waaierden uit over het kamp en bij hun speurtocht naar Rebellen doorzochten ze de struiken en controleerden ieder gebouw. Grady was vast van plan ze allemaal genadeloos te doden.

Toen hij de hoek van een graanschuurtje omsloeg, hoorde hij een zacht gekreun. Hij bleef stokstijf staan met zijn vinger aan de trekker. In de bosjes lagen vier Rebellen die over elkaar heen gevallen waren. Drie van hen waren duidelijk dood en degene die kreunde, was ernstig gewond. Grady kwam behoedzaam dichterbij. De gewonde man keerde langzaam zijn hoofd om en keek Grady aan.

Het was meester Fuller.

Grady hield zijn adem in. Fuller had nog steeds met een hand zijn geweer vast, maar zijn andere arm was geraakt. Grady zag door de gescheurde mouw een gapende wond waar nog steeds bloed uit kwam. Fuller legde zijn geweer langzaam voor Grady's voeten op de grond. Met een hand kon hij het niet meer herladen. Hij zat helemaal onder het bloed; zijn kleren en het gras onder hem waren ervan doorweekt. Maar er zat lang niet zoveel bloed op hem als er op meester Coop had gezeten toen Grady uiteindelijk met hem had afgerekend.

Meester Fuller zei geen woord; hij gaf zich niet over en hij smeekte niet om zijn leven. Zonder te weten waarom keerde Grady zich tot de soldaat die naast hem had gelopen en zei: 'Ga maar verder. Ik reken wel met hem af.' De soldaat knikte en haastte zich weg. Grady bleef alleen achter.

Nu zou meester Fuller moeten smeken om zijn leven zoals Grady's moeder bij meester Fletcher had gesmeekt. Blanke mannen toonden geen genade en dat zou hij ook niet doen. Hij dacht aan alle slaven die gesmeekt hadden om niet verkocht te worden, niet gescheiden te worden van hun gezinnen of naar de bordelen te worden gezonden. Blanke mannen waren doof geweest voor hun smeekbeden en nu zou Grady doen alsof hij doof was.

De haat die in een heel leven was opgebouwd, stroomde door hem heen en overweldigde hem tot hij bevend van woede over zijn vroegere meester heen gebogen stond. Hij vroeg zich af of Fuller hem wel herkende. Grady was nu een man, in het legeruniform van de Unie, geen onderworpen slaaf in livrei. Hij schopte Fullers geweer weg en vroeg: 'Herken je mij nog?'

Fuller knikte. Grady zag de pijn in zijn ogen van de wond in zijn arm, maar geen angst. 'Schiet mij maar neer als je dat doen moet, Grady,' zei hij.

Grady tilde zijn geweer op en legde aan. Waarom smeekte Fuller nu niet?

Grady dacht er plotseling aan terug hoe hij voor Fuller op zijn knieën was gevallen na dat spelletje poker in Beaufort en hem had gesmeekt hem niet terug te verkopen aan meester Coop .Je oude meester biedt hem veel geld voor jou, had Jesse de volgende dag tegen hem gezegd. Meester Fuller weigert jou te verkopen.

Toen kwam een andere herinnering bij hem boven - hoe boos meester Fuller was geweest op de slavenhalers, omdat ze hem gegeseld hadden. Fullers kleding had onder Grady's bloed gezeten toen hij hem had geholpen naar Delia's hut te gaan. Meester had Delia medicijnen gegeven om zijn wonden te verzorgen en hij was iedere dag naar hem komen kijken. Grady herinnerde zich dat hij hem wat kleingeld had gegeven om tekenpapier voor Anna te kopen. Hij herinnerde zich Anna's tranen van verrassing en blijdschap. En heel even keek Grady verder dan Fullers blanke huid en zag hij de man daaronder — een man die goed voor Grady was geweest.

Het zweet droop van Fullers gezicht en zijn zandkleurige haar plakte aan zijn voorhoofd. 'Ik geloof in Gods genade,' zei hij kalm. Zijn stem was sterk en vast. 'Ik ben niet bang om te sterven.'

Als het andersom was geweest en de Rebellen op het punt hadden gestaan om hem te doden, zou hij dat dan ook hebben kunnen zeggen? Geloofde hij in de God van genade Die Joseph hem gepredikt had? Grady wist dat hij boos op God was geweest vanaf het moment dat hij van zijn familie in Richmond was weggehaald. Waarom had God hem niet geholpen? Maar hoe boos hij ook was, Grady had nooit aan het bestaan van God getwijfeld. In tegenstelling tot meester Coop geloofde Grady in God. En Grady wist ook wat goed en kwaad was. Joe had gelijk gehad toen hij had gezegd dat Grady's schuld aan zijn ziel zou knagen. Als hij vannacht in de strijd gesneuveld was, zou hij de moord op Coop nog steeds op zijn geweten hebben. Grady had nooit berouw gehad of God om vergeving gevraagd. Op het moment dat zijn hart zou ophouden te kloppen, zou hij in de hel zijn — samen met Coop.

Grady schudde zijn hoofd als om zich te bevrijden van deze verontrustende gedachten. Zijn ras was mishandeld, zijn volk onderdrukt. Ze verdienden het de kans te krijgen om terug te vechten en wraak te nemen voor de misdaden die hun waren aangedaan. Maar in de roep van een nachtegaal die boven zijn hoofd in de takken zong, meende Grady Delia's stem te horen die hem waarschuwde dat hij zichzelf door zijn haat vergiftigde. Hij was ontsnapt naar de vrijheid. Hij had samen met alle anderen Lincolns Proclamatie voor de emancipatie van de slaven gevierd. Maar Grady wist dat hij niet vrij was. Hij was nog steeds een slaaf van zijn haat en zijn zonde.

De soldaat die Grady had weggestuurd, keerde weer terug en bleef naast hem staan. 'De kapitein zegt dat we ons gereed moeten maken voor vertrek. We hebben gewonden die een dokter nodig hebben. Moet ik je helpen met deze gevangene?'

Grady schudde zijn hoofd. 'Hij is stervende. Hij heeft mij gevraagd hem dood te schieten. Ga maar vast. Ik kom zo.'

Grady zou nog een moord aan zijn zonden toevoegen. Twee misdaden zouden nu aan zijn geweten knagen — want Coops bebloede lichaam achtervolgde Grady nog steeds, ook al had hij Jacksonville verlaten, ook al staarde de dagelijkse herinnering aan zijn zonde hem niet meer aan vanaf de overkant van de straat. En terwijl hij nadacht over het doden van meester Fuller erover nadacht om zelf gedood te worden - realiseerde Grady zich dat hij van schuld bevrijd wilde worden, bijna evenzeer als hij ernaar had verlangd om uit de slavernij bevrijd te worden. Hij wilde Gods vergeving.

'Het spijt me,' bad hij hardop terwijl hij op Fuller neerkeek. 'Het spijt me verschrikkelijk...'

Meester Fuller vertrok zijn gezicht en stak zijn niet-gewonde hand omhoog alsof hij Grady's kogel wilde afweren.

'Vergeef mij,' fluisterde Grady. 'Alstublieft.'

Hij zwaaide zijn geweer naar rechts en richtte op de struiken, een meter van Fullers hoofd vandaan. Hij haalde de trekker over en vuurde. In de stille nacht was het schot oorverdovend en het werd door de gebouwen weerkaatst zodat het leek alsof hij verscheidene schoten had gelost.

Zonder iets te zeggen draaide Grady zich om en rende met de anderen terug naar de wachtende boten.

Charleston, Zuid-Carolina, voorjaar 1863

Twee dagen na Pasen stond Kitty met missy Claire buiten op de veranda van het huis in de stad en zag ze een vloot van negen pantserschepen van de Unie de baai in stomen in de richting van Charleston. Meester Goodman keek met een bezorgd gezicht door zijn telescoop naar het drama dat zich voor zijn ogen afspeelde. Missy probeerde in het bijzijn van haar vriendinnen en nichten de schijn van dapperheid op te houden, maar Kitty zag aan de manier waarop ze haar zakdoek verfrommelde dat ze vreselijk bang was. Ze vroeg haar vader zo vaak wat er gaande was, dat hij haar uiteindelijk helemaal geen antwoord meer gaf.

Beneden in het slavenkwartier verzamelden Bessie, Alfred en de anderen in alle rust hun spullen en ze hoopten vurig dat ze hun vrijheid zouden krijgen als de Yankees zouden landen. Maar Kitty zelf dacht helemaal niet aan vrijheid. Als ze al te bang was geweest om met Grady te vluchten, die haar beloofd had voor haar te zorgen, dan zou ze zeker niet de moed kunnen vinden om in haar eentje weg te vluchten of met een groepje slaven die ze nauwelijks kende. Afgezien van missy Claire was Kitty helemaal alleen op de wereld. Wie zou er voor haar moeten zorgen als ze weg zou gaan? Hoe zou ze moeten leven? En hoe moest het dan met de baby?

Uiteindelijk deden al die vragen er niet toe. De slag die om halfdrie in de middag begon was om halfzes voorbij. In plaats van langs de forten te varen en de stad te beschieten, zoals iedereen gevreesd had, vielen de pantserschepen Fort Sumter opnieuw aan. En ondanks het afschrikwekkende lawaai, de rook en de razernij van de slag, doorstond het fort de aanval ook ditmaal. Geen enkel pantserschip kwam langs de verdedigingslinie van Charleston heen. Meester Goodman merkte zelfs op toen hij door zijn kijker naar zee tuurde: 'Het lijkt erop dat een van de schepen zware averij heeft opgelopen. Het schip wordt verlaten.'

De volgende morgen zonk het, nadat de Rebellen er eerst manmoedig alle kanonnen vanaf hadden gehaald.

De feestvreugde in de straten van de stad duurde de hele nacht en ging ook de volgende dag nog door - langer dan de eigenlijke slag had geduurd. In het slavenkwartier was iedereen zwaar teleurgesteld. In hun ogen leek het erop dat de Rebellen de oorlog aan het winnen waren. Alfred verwoordde de gevoelens van iedereen toen hij opmerkte: 'Ik denk dat we maar beter weer gewoon aan het werk kunnen gaan. Het lijkt erop dat we voor altijd slaven zullen blijven.'

Kitty was degene die naar de deur liep op de dag dat het telegram kwam. Ze bracht het naar de salon, gaf het aan missy Claire en keek toe toen ze het openmaakte en las. Toen missy Claire begon te gillen, draaide Kitty zich om en rende naar boven om missy's moeder te roepen.

'Roger is gewond geraakt! Hij is gewond!' herhaalde missy steeds maar weer. Mevrouw Goodman gaf haar wat laudanum Om haar te kalmeren, maar missy bleef maar huilen. Meester Goodman ging naar iedere trein kijken van de lijn van Savannah naar Charleston die op het station aankwam, tot hij meester Roger uiteindelijk vond in een van de hospitaaltreinen. De bedienden brachten hem in het rijtuig van meester Goodman naar huis en zetten een bed voor hem klaar in een zitkamer op de eerste verdieping.

De eerste weken mocht Kitty helemaal niet in de kamer komen waar meester Roger lag. Maar ze zag aan de bezorgde gezichten van iedereen dat meester ernstig ziek was. Toen het uiteindelijk erg warm werd voor de tijd van het jaar, stond missy Kitty toe om in de kamer te komen en ze beval haar naast het bed van meester te gaan staan en hem koelte toe te wuiven om de koorts te onderdrukken.

Kitty schrok hevig toen ze hem voor het eerst zag. Hij was erg mager geworden en zijn huid was witter dan papier. De dokter kwam iedere dag om het verband te verwisselen en te zien of de wond aan zijn arm genas, maar hij maakte in Kitty's bijzijn geen enkele opmerking. Meester was nu weer eens bij en dan weer eens buiten bewustzijn en hij kreunde van de pijn. Kitty wuifde hem zo lang koelte toe tot ze dacht dat haar armen zouden breken.

Toen, op een middag dat Kitty weer met de waaier binnenkwam, deed hij plotseling zijn ogen open. Hij knipperde tegen bet licht, keek om zich heen en zijn ogen vertoonden niet meer de koortsige gloed die ze daar wekenlang in had gezien.

'Missy Claire!' riep ze. 'Missy Claire, ik denk dat hij wakker wordt!'

Claire liet het boek dat ze zat te lezen, vallen en kwam haastig toelopen om op de rand van het bed te gaan zitten. 'Roger! Roger, gaat het een beetje? Heb je pijn?'

Hij likte langs zijn droge lippen. 'Claire..?

'Ja, schat. Ik ben hier.'

'Waar... waar is onze zoon? Ik wil Richard zien.'

Missy scheen zich niet op haar gemak te voelen. 'Hij is bij zijn mammy op Great Oak. Het is daar veel veiliger. We gaan daar weer heen zodra je gezond genoeg bent om te reizen. Dan kun je zien hoe hij gegroeid is.'

Meester Fuller staarde naar het plafond, niet naar missy, en Kitty was verbaasd toen ze tranen in zijn ogen zag. 'Weet je dat mijn zoon Ellis gesneuveld is?' vroeg hij.

'Ja, Roger. Ik vind het verschrikkelijk.' Ze pakte zijn bleke hand van het laken en hield die met beide handen vast. 'Ik heb de brief gelezen die je mij geschreven hebt, maar ik denk dat je mijn antwoord daarop nooit ontvangen hebt.'

'Ze hebben hem begraven waar hij gesneuveld is, in Fredericksburg.'

Missy slikte. 'En hoe staat het met John? Heb je iets van hem gehoord?'

'De laatste keer dat hij schreef, was hij nog goed gezond,' zei meester met een zucht. 'Dat is meer dan ik van mijzelf kan zeggen.'

'Maar je wordt weer beter, Roger. Alles komt weer goed.'

Kitty besefte niet dat ze niet meer met de waaier wuifde, tot Claire haar nijdig aankeek en beduidde dat ze door moest gaan. Toen de tocht van haar waaier het zandkleurige haar van meester in beweging bracht, keerde hij zich om en keek haar strak aan. Het was alsof hij haar bestudeerde en hij nam haar zo lang op dat Kitty een onbehaaglijk gevoel kreeg. Keek hij naar haar omdat ze zwanger was? Kitty durfde hem niet rechtstreeks aan te kijken, maar zelfs met haar afgewende ogen was ze er zeker van dat hij naar haar gezicht keek, niet naar haar figuur.

'Zal ik wat water voor u halen, meester Fuller?' vroeg ze zachtjes.

'Nee.' Hij keek even naar Claire en toen weer naar haar. 'Ze zetten tegenwoordig negersoldaten in,' zei hij.

'Ja, dat hebben we gehoord,' zei missy verontwaardigd,'maar ik wilde het niet geloven. Dat is toch ronduit verschrikkelijk — dat ze proberen de slaven tegen ons op te zetten? En ik kan me niet voorstellen dat ze zulke domme schepsels wapens geven. Jij wel? Weet je wel zeker dat het waar is?'

'Ik ben gewond geraakt tijdens een vuurgevecht met een groep van die negerslaven,' zei meester. 'Ze droegen allemaal uniformen. Ze hadden blanke officieren, maar de soldaten waren allemaal negers. We denken dat ze naar het vasteland zijn gekomen om de spoorbaan te saboteren.'

'Als we niet voorzichtig zijn, zullen ze waarschijnlijk proberen ons allemaal de keel af te snijden. Luister eens, schat. Kan ik iets voor je halen? Zal ik Kitty wat bouillon voor je klaar laten maken?'

Kitty keek naar hem en even keken ze elkaar aan totdat Kitty zich herinnerde dat ze haar ogen moest neerslaan.

'Ik herkende een van die negersoldaten,' zei meester kalm. 'Hij was mijn vroegere koetsier, Grady.'

De waaier gleed uit Kitty s hand toen ze achteruitdeinsde. Ze moest tegen de muur leunen om niet te vallen.

'Bedoel je Kitty's man?' vroeg Claire. 'Wat een ondankbare hond! Na alles wat we voor hem gedaan hebben! En nu heeft hij zich nota bene op die manier tegen ons gekeerd.'

Meester schudde zijn hoofd. 'Dat is niet gebeurd, Claire. Grady spaarde mijn leven.'

Missy staarde hem aan alsof ze hem niet geloofde. 'Wat zeg je?'

'Het is waar. Ik was gewond en lag volkomen hulpeloos op de grond. De drie mannen die bij mij waren, waren allemaal dood. Grady had mij krijgsgevangen kunnen maken - dan zou ik waarschijnlijk in een van die smerige krijgsgevangenkampen gestorven zijn. Hij had mij ook ter plekke kunnen doodschieten. Maar dat deed hij niet. Hij deed net of hij mij wilde doodschieten — om de anderen om de tuin te leiden, denk ik. Toen liep hij gewoon weg.'

Kitty dacht dat ze flauw zou vallen. Ze moest gaan zitten. Missy scheen niet te merken hoe ze eraan toe was, maar meester wel. 'Gaat het een beetje?' vroeg hij haar.

Missy Claire richtte zich tot Kitty voor ze antwoord kon geven. 'Wist jij dit alles? Wist jij dat je man nu tegen ons vecht?'

'N...nee, mevrouw.'

'Je bent een leugenaarster! Ik geloof je niet!'

'Hoe zou ze dat kunnen weten, Claire?' vroeg meester Fuller vriendelijk.

'Hij zal heus wel contact met haar hebben opgenomen.'

'Hoe dan?' vroeg hij. 'Niemand van hen kan lezen of schrijven.'

'Hij heeft op je geschoten, Roger! Die ondankbare vent heeft op jou geschoten!'

'Ik ben in de strijd gewond geraakt, Claire. We kunnen onmogelijk nagaan wie er op mij geschoten heeft.'

'Maar het waren negers! Ik wil ze niet meer zien. Ga uit mijn ogen!' schreeuwde ze tegen Kitty.

Meester Fuller wilde missy's hand pakken. 'Claire... je mag het haar niet aanrekenen.'

Maar Kitty zag aan de blik van pure haat op het gezicht van haar meesteres dat ze de kamer uit moest. En snel. Kitty haastte zich de kamer uit en rende blindelings de trap af naar de keuken. Ze wankelde het vertrek binnen en kon nog net bij een stoel komen waardoor ze niet viel. In de haard smeulde een vuur en het was erg warm in de keuken. Kitty kon amper ademhalen.

'Wat heb je?' vroeg Bessie. 'Je ziet eruit alsof je een geest gezien hebt.'

'Grady leeft! Mijn man... Hij... hij is ontsnapt en alles is goed met hem, en hij is soldaat in het leger van de Yankees!'

'Kindje droomt.'

'Nee. Meester Fuller heeft het zelf gezegd. Hij heeft hem gezien. Hij heeft Grady gezien!'

Kitty wilde wel dat Delia hier zou zijn. Ze moest met haar praten om het goed tot zich te laten doordringen wat ze zojuist had gehoord. Grady haatte blanken. Hij wilde wraak. Hij wilde iedere blanke die hij tegenkwam, doden. Maar toen hij de kans had gehad om meester Fuller te doden, had hij dat niet gedaan. Kitty kon zich niet voorstellen waarom.

Toen kwam er een andere gedachte in haar op; als Grady sol-(laat was, verkeerde hij in gevaar. De zoon van meester Fuller was gesneuveld in de oorlog en meester zelf was ernstig gewond geraakt. Stel je voor dat er ook iets met Grady zou gebeuren.

'Kan ik iets voor je halen?' vroeg Bessie.

'Nee... ik heb alleen maar frisse lucht nodig.'

Ze stond op en stommelde naar buiten. De zon scheen zo helder dat het zeer deed aan haar ogen. Toen ze haar hand hoven haar ogen legde, dacht ze er plotseling aan terug hoe stralend de zon door de prachtige ramen van de kerk had geschenen op paaszondag.

En Kitty dacht ook weer terug aan haar gebed.

God had haar gebed verhoord! Ze had God gevraagd of Hij haar duidelijk wilde maken hoe het met Grady was en nu, als door een wonder, had ze gehoord dat Grady in leven was. Dat hij vrij was.

Ze voelde de zonnestralen warm en troostend op haar blote armen. En voor de eerste keer in haar leven voelde Kitty de warmte van Gods liefde. Het overweldigde haar! Hij had haar gebed verhoord. Hij had naar haar, een simpele slavin, geluisterd.

'Dank U,' snikte ze, terwijl ze op de warme keien op haar knieën viel. 'Dank U.'


24

Port Royal Ferry, Zuid-Carolina, juli 1863

Grady zat buiten voor zijn tent en boog zich zo dicht mogelijk over de krant heen in een poging die bij kaarslicht te lezen. Tegenover hem zat Joseph ook naar het licht gebogen en de bladzijden van zijn Bijbel ritselden zachtjes als hij ze omsloeg. De zomeravond was drukkend en warm en de muggen en muskieten staken meedogenloos. Maar Grady was er zich nauwelijks van bewust, evenmin als van de nachtelijke geluiden om hem heen — het gesjirp van de krekels, de roep van een uil, de zachte muziek van een viool vlakbij. Hij zat het nieuws over de oorlog te lezen. De Rebellengeneraal, Robert E. Lee, leidde zijn leger naar het noorden om de staten van de Unie binnen te vallen.

'Ik zou wel willen dat ik daar was. Daar wordt in ieder geval gevochten,' zei Grady met een zucht.

Joe knikte maar keek niet op. 'God weet aan welke gevechten wij deel moeten nemen.'

Grady sloeg een pagina om en nam de koppen door, waarbij hij met zijn vinger de gedrukte woorden aanwees en ze nauwgezet spelde. Hoe meer hij oefende hoe beter hij zou kunnen lezen. Hij had aanvankelijk zijn trots van zich af moeten zetten en net als een kind moeten leren, te beginnen met het ABC, de geluiden van een baby makend om de klank van iedere letter uit zijn hoofd te leren. Maar toen hij de eerste beginselen doorhad, kon het Grady niet snel genoeg gaan. Joseph was iedere avond met hem meegegaan naar de schooltent en nu zaten ze beiden bij dezelfde kaars te lezen. Maar terwijl Grady de krant las om erachter te komen hoe de oorlog verliep, bracht Joseph zijn nieuwe vaardigheid in de praktijk door zijn Bijbel te lezen. Een aantal zendelingen uit het Noorden had Nieuwe Testamenten uitgedeeld aan iedere voormalige slaaf die er een wilde hebben. Joe had Grady berispt toen hij beleefd had geweigerd er een aan te nemen.

'"Gods Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad,'" had Joe geciteerd. Het vers klonk Grady bekend in de oren en hij vroeg zich af of Eli het hem had geleerd. 'Nu je je hele leven nog voor je hebt,' drong Joe aan,'lijkt het mij goed als je weet welke weg je moet nemen.'

Grady haalde zijn schouders op maar antwoordde niet. Aangezien hij van mening was dat hij Joe iets verschuldigd was voor het feit dat hij hem niet bij de autoriteiten had aangegeven, probeerde hij geduld met Joe te hebben. Als Joe's gepreek hem te veel werd, ging Grady rustig weg. En Joe scheen te leren waar zijn grenzen lagen. Hij preekte nu alleen nog maar af en toe tegen Grady, en dan heel kort.

'Hm, ik houd van dat wijsje,' zei Joe plotseling. Grady keek op, met zijn vinger op de plaats waar hij gebleven was.

'Wat zei je?'

'Die melodie die Willie op zijn viool speelt... luister maar.'

Grady luisterde en herkende de langzame, slepende melodie van 'het lied van de slavenhandelaar'. Langgeleden, op de bruiloft van meester Fuller, had een andere vioolspeler het zo genoemd toen hij het voor Grady had gespeeld. Hij fronste zijn voorhoofd toen hij erdoor herinnerd werd aan meester Coop en meester Fuller, en om van onderwerp te veranderen wees hij naar de krant.

'Hier staat dat er zojuist nog een negerregiment uit Massachusetts is aangekomen onder leiding van een blanke kolonel die Shaw heet. Ze gaan met ons meevechten. Het zijn echter geen vroegere slaven, ze waren vrije mannen. Kolonel Higginson zegt dat ons regiment de weg voor hen heeft gebaand.'

Joe grinnikte en zijn magere gezicht straalde in het kaarslicht. 'Wil je horen wat ik net las?' Hij wachtte niet op Grady's antwoord, maar begon met een haperende stem langzaam te lezen. '"Als ik tot U roep, zullen mijn vijanden teruggedreven worden... In God stel ik mijn vertrouwen: ik zal niet vrezen. Wat kan een mens mij doen?'"

'Je kunt maar beter wel bang zijn,' zei Grady. 'Ze kunnen je doden, Joe. Dat kunnen mensen je doen.'

'Ze kunnen mijn lichaam doden maar niet mijn ziel. Die behoort aan God toe.'

Grady deed net of het hem niet interesseerde; hij sloeg de volgende pagina op, vouwde de krant half op en nam de krantenkoppen weer door. Maar aan wie behoorde zijn ziel eigenlijk toe? Hij had God om vergeving gevraagd voor zijn moord op Coop, maar Grady was zich er niet anders door gaan voelen. Terwijl hij luisterde naar Joe die met het liedje van de slavenhandelaar mee zat te neuriën, vroeg hij zich af of God zijn gebed wel had gehoord.

Great Oak Plantage

Kitty kreunde toen het rijtuig over een karrenspoor hobbelde en er een schok door haar heen ging. Tijdens de lange rit van Charleston naar huis was haar buik bij iedere schok en hobbel in de weg zo hard als een steen geworden. De weeën werden steeds heviger en pijnlijker en ze trokken van haar rug naar haar middel.

'Gaat het nog?' vroeg de koetsier. 'Zal ik wat langzamer gaan rijden?'

'Nee, alsjeblieft niet,' hijgde Kitty. 'Hoe ver nog?'

'Nog een paar mijl. We zijn er bijna.'

Ze zat hoog op de bok naast de koetsier, met Cook en Daisy stijf naast hen. De zon brandde meedogenloos op hen neer en de vochtige lucht om hen heen voelde op Kitty's huid aan als een natte, wollen deken. Wolken stof van de weg kwamen in haar mond en longen en ze had erge dorst. Had missy haar maar mee laten rijden in de koets met haar en mevrouw ( Goodman. De reis zou net zo lang en vermoeiend zijn geweest, maar ze zou in ieder geval geen last van de zon en al dat stof hebben gehad — en de koets had tenminste veren om de ergste schokken in de weg op te vangen.

De beslissing om naar Great Oak terug te keren, was haastig genomen. Duizenden soldaten van de Unie waren op Morris Island geland om Fort Wagner aan te vallen. 'Als ze dat kustgebied eenmaal in handen hebben,' had meester Goodman gewaarschuwd, 'kunnen ze de stad gemakkelijk daarvandaan beschieten.' Hij was aangewezen om in Charleston achter te blijven om dienst te doen in de stadsbewaking. Ondanks al missy's tranen en smeekbeden was meester Fuller, met zijn arm nog steeds in een draagverband, weer teruggekeerd naar zijn regiment om te gaan vechten. De vrouwen hadden besloten om terug te gaan naar de plantage.

Tegen de tijd dat het rijtuig het erf van Great Oak op reed, had Kitty zoveel pijn dat Cook en Daisy haar moesten helpen om van de wagen af te klimmen.

'Kitty, hang mijn japonnen meteen in de kast zodat ze niet kreuken,'beval missy. 'En vergeet niet... Kitty! Luister je wel?'

Kitty probeerde de bevelen die missy gaf te begrijpen, maar ze voelde zich zo licht in haar hoofd dat ze bang was dat ze flauw zou vallen.

'Het spijt me, missy. Ik heb weeën...' Ze haalde diep adem toen ze weer een wee voelde. Ze boog zich naar voren en sloeg haar handen voor haar buik.

'Komt de baby eraan?' vroeg missy.

'Ik denk het wel,' hijgde Kitty.

'Nou, ga dan voor de bevalling alsjeblieft ergens anders heen, niet in mijn huis.' Ze liep haastig de trappen op en verdween in het huis alsof Kitty's toestand besmettelijk was.

'Kom, ik zal je helpen,' bood de koetsier aan nadat hij alle koffers uit het rijtuig had geladen.

'Breng me naar de hut van Delia,' hijgde Kitty. 'Daarginds in het slavenkwartier.'

'O, jij arm kind,' kreunde Delia toen ze haar zag. 'Kom gauw binnen en ga liggen. Hoe lang duren de weeën al?'

'Ik weet het niet... het duurde eindeloos voor we thuis waren.' Ze hijgde toen een volgende pijnscheut door haar heen ging. Delia joeg twee peuters van haar bed en hielp Kitty te gaan liggen, waarna ze haar bezwete voorhoofd afveegde.

'Ik zal de vroedvrouw gaan halen, kind,' zei ze tegen haar. 'Je mag de baby niet krijgen zolang ik nog niet terug ben. Hoor je mij?'

Kitty glimlachte ondanks haar toestand. Tranen van opluchting en blijdschap sprongen in haar ogen. Delia was bij haar. Ze was thuisgekomen bij Delia en nu zou alles wel goed komen. Gelukkig waren de Yankees gekomen. Als die niet op het juiste moment tot de aanval waren overgegaan, zou ze nog steeds in Charleston zijn, en zou ze de baby helemaal alleen in het sla-venkwartier ter wereld hebben moeten brengen. Hoe zwaar de reis op de koets ook was geweest, ze was er in ieder geval mee thuisgekomen, bij Delia.

De volgende paar uren die Kitty in de benauwde hut doorbracht, beleefde ze als een waas van pijn en zweet. Kitty was zich er nauwelijks van bewust dat Delia het haar uit haar ogen veegde, of dat de vroedvrouw haar op de bevallingsstoel hielp terwijl de pijn haar overmande en ze dacht dat ze in tweeën gescheurd werd. Toen was haar baby geboren. Kitty hoorde zijn hulpeloze kreetjes en haar pijnlijke bevalling was onmiddellijk vergeten door de liefde die in haar opwelde.

'Het is een jongetje, kind,' zei Delia tegen haar. 'Je hebt een zoon gekregen.'

De vroedvrouw veegde hem schoon en wikkelde hem in een doek. Kitty strekte haar trillende armen uit om hem over te nemen. Hij had een zachtbruin huidje en was zo mooi, zo warm en gewichtloos zoals hij in haar armen rustte. En hij was van haar! Haar kind. Ze kon zich niet herinneren dat ze ooit zoiets moois had vastgehouden dat helemaal van haar was.

Toen ze op hem neerkeek, verscheen er een stuurse trek op zijn gezichtje, alsof hij boos was op de hele wereld. 'Kijk eens, Delia,' fluisterde ze vol ontzag. 'Precies zijn vader... vind je ook niet?'

'O, ja. Hij heeft Grady's trotse kin. Ga je hem naar zijn vader noemen, kind?'

Kitty zuchtte moeizaam. 'Dat kan ik niet — het is te moeilijk. Om op deze manier zijn gezicht te zien is al moeilijk genoeg.

Ik kan niet ook nog zijn naam gaan zeggen... ik mis hem zo erg.'

'Dat begrijp ik. Je kunt hem noemen zoals je wilt. Jij bent zijn moeder.'

Er rolde een traan over Kitty's wang. 'Grady had het er altijd over dat een naam erg belangrijk voor iemand was. Hij heeft er zelfs een pak slaag voor overgehad om genoemd te worden met de naam die zijn moeder hem had gegeven. En mij noemde hij altijd Anna, de naam die mijn moeder mij gaf. Missy Claire heeft mij de naam Kitty gegeven.' En terwijl ze naar de baby keek, begreep ze eindelijk wat Grady bedoelde. Het was voor een moeder een daad van liefde en bezit om haar kind een naam te geven. Dat recht had zij alleen en niemand anders. Ze nam zichzelf vast voor om van nu af aan alleen maar aan zichzelf te denken als Anna.

'Zal ik je in het vervolg ook Anna noemen?' vroeg Delia.

'Zou je dat willen doen?'

'Natuurlijk, liefje.' Delia aaide de baby over zijn bolletje. Haar bruine hand stak sterk af tegen zijn bronzen huid. 'Is er iemand anders naar wie je hem wilt noemen? Je eigen vader misschien?'

Anna dacht even na. 'Ik kan mij mijn vader nauwelijks herinneren, maar ik wil hem nooit vergeten. Hij stierf omdat hij mij in vrijheid wilde brengen.'

'Hoe heette hij, kind?'

'George.' Ze keek neer op het kleine jongetje in haar armen en kuste hem zachtjes op het voorhoofd. 'Ik noem je George,' zei ze tegen hem. 'Naar je grootvader.'

Delia hielp Anna overeind te gaan zitten op het bed en de vroedvrouw liet haar zien hoe ze de baby moest voeden. De warmte en intimiteit brachten tranen in haar ogen iedere keer dat ze hem voedde.

De daaropvolgende drie dagen behoorden tot de gelukkigste tijd die Anna ooit had beleefd. De enige herinnering die hiermee te vergelijken was, was de nacht die ze met Grady had doorgebracht. Maar aan het eind van de derde dag kwam mammy Bertha van het Grote Huis haar opzoeken.

'Hoe gaat het met je, kind?' vroeg ze. 'Zo, wat een mooie baby. Hij ziet er sterk en gezond uit, zou ik zo zeggen. Je mag trots op jezelf zijn.'

'Hij heeft ook altijd honger,' zei Anna glimlachend. 'Als ik mij maar even omdraai, wil hij weer drinken.'

'Ik neem aan dat je begrijpt dat missy Claire mij gestuurd heeft om je te komen halen,' zei mammy Bertha terwijl haar glimlach verdween. 'Je kunt morgenochtend maar beter direct weer naar het Grote Huis komen. Ze kan niet zonder jou en ze loopt voortdurend tegen ons te schelden. We kunnen geen goed doen.'

'Ik zal er zijn,' beloofde Anna. Maar ze dacht ingespannen na toen Bertha gedag zei en ze probeerde zich voor te stellen hoe ze nu het een en ander zou kunnen combineren. 'Wat moet ik nu doen?' vroeg ze Delia.

'Wel, als slavenbaby's nog klein zijn en ze hun moeder nodig hebben om hen te voeden, maken de veldslaven een draagband en nemen ze hun kleintjes overal mee naar toe. Ik zal je laten zien hoe je dat moet doen. Ze nemen ze mee naar de velden waar ze werken of leggen ze aan het eind van de rij neer om in de schaduw te slapen.'

De volgende morgen hielp Delia Anna de kleine George in een sjaal te wikkelen, zodat ze hem met zich mee kon dragen naar het Grote Huis. Anna kwam voor het aanbreken van de dag aan, zodat ze in missy's slaapkamer zou zijn als ze wakker zou worden en haar zou roepen. Aangezien George de meeste uren van de dag sliep, was Anna van plan om mammy Bertha te vragen een plaatsje in een hoek van de kinderkamer te zoeken om hem ergens te slapen te leggen. Maar Anna had de kleine George nog steeds in de draagband bij zich toen missy wakker werd en haar riep. Ze liep haastig naar het bed van haar meesteres toe.

'Ik wil nu mijn ontbijt en... wat heb je daar bij je?' vroeg missy.

'Dit is mijn baby, George...'

'Hoe waag je het dat kind hier binnen te brengen?'

'U zei dat u mij weer nodig had en ik...'

'Ja, ik heb jou nodig, maar niet als er een baby als een buidelrat aan je hangt.'

'Maar ik moet hem zo af en toe voeden, missy Claire. Hoe kan hij anders gevoed worden als ik hem...'

Missy gooide de dekens van zich af en kwam zo haastig uit bed dat Anna verschrikt een sprongetje achteruit maakte. Claire's gezicht werd rood en ze barstte uit: 'Het kan mij niet schelen hoe of wat hij eet - dat is niet mijn probleem. Het kon je ook niets schelen hoe mijn arme Richard gevoed moest worden nadat hij geboren was en ik gedwongen werd een voedster voor hem uit het slavenkwartier te halen. Dat zal jij nu ook moeten doen.'

Het was een erg warme morgen, maar Anna voelde plotseling een kille huivering van ontzetting. 'O nee, missy Claire. Alstublieft, laat me dat niet doen. Hij zal niemand tot last zijn. Ik beloof u...'

'Je bent mijn kamermeid, niet mijn voedster. Breng hem onmiddellijk weg en waag het niet hem nog eens in het huis te brengen!'

Anna drukte de baby stijf tegen zich aan en ze raakte bijna in paniek toen ze eraan dacht dat ze van haar baby gescheiden zou worden. 'Nee!' riep ze uit. 'Nee, alstublieft, missy Claire!'

Missy zette grote ogen op. 'Hoe waag je het mij tegen te spreken?'

'Ik moet bij hem blijven... hij is mijn baby!' Ze viel op haar knieën, greep missy's nachtpon vast en smeekte: 'Alstublieft, missy... alstublieft...'

'Houd op! Sta onmiddellijk op!' zei missy terwijl ze Anna's handen weg sloeg.

'Alstublieft, neem mij mijn baby niet af...'

'Het kind zal grootgebracht worden in het slavenkwartier en daarmee afgelopen.'

'Stuur mij dan ook maar met hem naar het slavenkwartier. Ik zal van nu af wel op de velden gaan werken. Het kan mij niet schelen, maar ik wil mijn zoon niet achterlaten.'

'Als je niet doet wat ik zeg, zal ik je laten geselen.'

'Ga je gang en sla mij maar. Laat mij maar katoen hakken...'

'Als je niet onmiddellijk met je gezeur ophoudt, zal ik je zoon op de slavenmarkt laten verkopen.'

'Nee!' schreeuwde Anna. Haar angst en wanhoop waren zo groot dat ze nog nauwelijks kon ademen. 'Nee, je kunt hem niet verkopen! Hij is van mij!'

Missy Claire sloeg haar in het gezicht, maar Anna voelde het nauwelijks in haar grote angst dat ze George zou verliezen.

'Waag het niet mij te zeggen wat ik moet doen!' zei missy. 'Hij is mijn eigendom, niet de jouwe, en ik kan met hem doen wat ik wil, al zou ik hem in de rivier gooien als ik daar zin in had.'

'Nooit!' huilde Anna terwijl ze de baby tegen zich aan klemde. 'Dan spring ik nog liever samen met hem in de rivier, zodat je ons geen van beiden als slaaf zult hebben!' Het kon haar niet meer schelen dat ze missy boos maakte. Ze hoopte in feite dat missy zo boos zou worden dat ze haar voor altijd naar het slavenkwartier zou verbannen. Anna zou zich tegen haar verzetten, haar beledigen — wat er ook maar voor nodig was om haar ertoe te brengen haar met haar zoon weg te sturen. 'Mijn zoon is een mens, niet jouw bezit!' riep ze uit. 'Je kunt hem niet van mij afpakken! Dat kun je niet!'

'O, nee? Let dan maar eens op!' Missy schreeuwde om mamray Bertha en Daisy en beval hen om George uit Anna's armen los te rukken. Anna probeerde hem met haar lichaam te beschermen, zoals haar vader had geprobeerd haar te beschermen tegen de honden van de slavenhalers. Ze begreep de wanhoop van haar ouders — en ze begreep ook Grady's woede. George werd van zijn moeder losgescheurd zoals ook Grady van zijn moeder was weggehaald. Maar Anna zou haar zoon niet zonder te vechten opgeven. Beslist niet.

Ze gilde en vocht uit alle macht, maar de butler van meester Goodman kwam de trap op rennen om hen te helpen en ze trokken George ten slotte uit haar armen los. Ze hoorde zijn hulpeloze gekrijs toen Bertha zich haastte met hem weg te komen, en ze herinnerde zich hoe haar eigen moeder geschreeuwd had en haar naam had geroepen terwijl de mannen haar meenamen. Anna was nu zo razend dat ze in staat was om te doden ter wille van haar zoon. Ze kwam overeind van de vloer waarop ze ineengezakt was en vloog op missy Claire af.

'Ik haat je! Ik haat je!' schreeuwde ze, terwijl ze haar meesteres met haar vuisten bewerkte. 'Ik zou willen dat je dood was!'

De butler en twee lakeien waren nodig om Anna in bedwang te houden. Terwijl ze trapte en schreeuwde droegen ze haar de trap af, het Grote Huis uit, naar de slavengevangenis, waar ze haar aan een paal in een hut vastketenden. Daar lag ze op de vuile vloer, huilend van woede en wanhoop.

Tegen het einde van de dag waren Anna's borsten zo gezwollen dat ze huilde van de pijn. Door de klappen die ze had opgelopen toen de mannen haar van missy hadden losgetrokken, zat ze helemaal onder de blauwe plekken. Ze hoopte dat ze missy ook bont en blauw geslagen had.

Ze kreeg de hele dag niets te eten of te drinken. Maar op zeker moment na middernacht, toen iedereen op de plantage sliep, hoorde ze een sleutel in het slot knarsen. De deur zwaaide open en Delia glipte naar binnen. Ze had Anna's baby bij zich. Snikkend legde ze George aan haar pijnlijke borsten en voedde hem.

'Ik weet het, kind, ik weet het,' suste Delia haar. Ze nam Anna in haar armen op dezelfde manier waarop Anna George koesterde. Ze voelde zich getroost door de liefde van de kleine vrouw en kwam erdoor tot rust. Anna wist dat Delia een groot risico had genomen. Missy zou haar streng straffen als ze betrapt zou worden.

'Hoe... hoe wist je..? Waar heb je de sleutel gevonden?'

'Dat doet er niet toe, kind,' zei ze. 'We weten nu in ieder geval waarom God mij hierheen heeft gestuurd om voor de baby's van de slaven te zorgen — waarom ik niet op het Grote Huis tewerkgesteld ben zoals vroeger op de plantage van meester Fuller.'

'Ja,' zei Anna. En ze begreep nu ook waarom haar ouders het risico hadden genomen toen ze een poging hadden gedaan om te ontsnappen. Ze hielden van haar. Ze wilden dat ze vrij zou zijn. Ze kuste de kleine vingertjes van George en vroeg: 'Wat moet ik nu doen, Delia? Hij is het eigendom van missy Claire. Zij bezit hem en ze kan met hem doen wat ze wil. Ze dreigde zelfs hem te verkopen of hem in de rivier te gooien.'

'Zelfs missy Claire is niet zo gemeen.'

'Maar iemand anders zal hem moeten voeden. Hij zal zijn moeder nooit kennen. En ook zijn...' Ze kon haar zin niet afmaken.

'Je weet dat ik goed voor hem zal zorgen, kind. Je weet dat ik dat zal doen.'

'Maar waarom moet het allemaal op deze manier? Waarom moet mijn kind zoveel doormaken, alleen maar omdat hij een zwarte huid heeft? Hij is toch niet anders dan missy's zoon? Het gaat er om wat voor soort man hij zal worden, niet om de kleur van zijn huid.'

'God weet hoe je moet lijden, kind. Kijk eens naar wat ze Zijn Zoon hebben aangedaan.'

'Waarom doet missy mij dit aan?'

Delia zuchtte. 'Omdat ze door de oorlog en al dat soort dingen geen enkele grip op haar leven meer heeft. Ik denk dat jij de enige bent van wie ze zeker kan zijn en ze wil jou helemaal voor zichzelf hebben.'

'Je moet haar niet verdedigen, Delia. Ik haat haar! Ik haat haar verschrikkelijk!' Ze herinnerde zich dat Grady hetzelfde had gezegd en ze wist nu waarom. 'Ik wilde wel dat missy dood was.'

'Anna... Anna. Je moet niet gaan haten. Je hebt gezien wat dat met die arme Grady heeft gedaan. Hij heeft zijn hart vergiftigd met bitterheid, tot er geen ruimte voor liefde meer over was.'

'Nu begrijp ik waarom, Delia. Nu weet ik waarom hij zich zo voelt.'

'En wil je dat je zoontje ook zo zal opgroeien, vol haat? Want dat zal gebeuren, weet je. Hij zal leren wat zijn moeder hem voorleeft. Jezus kan niet naar onze gebeden luisteren als we niet bereid zijn om te vergeven.'

Anna voelde zich door haar wanhoop terneergedrukt. Ze kon door het verpletterende gewicht ervan geen kant meer op. 'Wat moet ik dan doen?' snikte ze.

'Bidden, liefje. Jezus vragen of Hij Zijn licht over je weg laat schijnen.'

Anna dacht plotseling terug aan haar gebed dat ze met Pasen had gebeden, en hoe God dat op wonderlijke wijze had verhoord. 'O, Delia,' huilde ze. 'Door alle opwinding met de geboorte van George ben ik helemaal vergeten je te vertellen dat Grady vrij is! Hij is vrij en hij is soldaat in het leger van de Yankees.'

Delia bleef roerloos staan. 'Waar heb je dit allemaal gehoord?'

'Meester Fuller heeft het mij verteld. Hij heeft Grady gezien! Ik ging naar een kerkdienst in Charleston en toen heb ik gebeden en heb ik Jezus gevraagd mij op de een of andere manier te laten weten of Grady nog leefde. En Jezus heeft mijn gebed verhoord.'

'En je zegt dat Grady vrij is? Weet je dat zeker?'

'Ja. Hij leeft en hij is vrij. Hij is bij de Yankees.'

'O Vader, dank U,' fluisterde Delia. 'Dank U.' Haar stem beefde en ze had tranen in haar ogen.

Anna dacht terug aan de mooie kerkramen en de vrouw die aan Jezus' voeten geknield lag. Ze was net zo hulpeloos als Anna nu was. Maar Jezus had Zijn sterke hand uitgestrekt om haar te helpen, om haar op te richten.

'Delia, ik wil Jezus om nog iets anders vragen,' zei ze. 'Hij heeft je dochter geholpen om vrij te worden en nu wil ik Hem vragen om George te helpen. Ik wil dat mijn zoon hier ver, heel ver vandaan gaat, heel ver van missy — zelfs als dat betekent dat ik hem nooit meer zal zien. Wil je met mij bidden?'

'Natuurlijk, kind.

'Ik wil dat mijn baby vrij zal zijn.'


25

Beaufort, Zuid-Carolina, zomer 1863

Grady stond met een uitgekozen groepje mannen voor de tent van kolonel Higginson en luisterde gespannen naar de officier die hun vertelde wat hij van plan was. 'Neem mij niet kwalijk, meneer,' viel Grady hem in de rede. 'Hoe was de naam van de rivier die u noemde?'

'De Edisto. Ongeveer halverwege Beaufort en Charleston.'

Om de een of andere reden klonk de naam Grady vertrouwd in de oren, maar hij wist niet waarom. Hij luisterde weer verder naar de uitleg die kolonel Higginson over de missie gaf, en wilde niets liever dan weer een kans krijgen om te vechten.

'Ons doel is een brug te vernietigen van de spoorlijn tussen Charleston en Savannah,' zei Higginson. 'Maar om dat te doen, moeten we zo'n dertig mijl de rivier op varen, diep in het gebied dat door de Rebellen wordt bezet. En zoals altijd proberen we onderweg zoveel mogelijk slaven te bevrijden. Aan de Edistorivier liggen verscheidene grote rijstplantages.'

Grady herinnerde zich plotseling waarom de naam hem bekend voorkwam. De Great Oak Plantage — de familieplantage van mevrouw Fuller — lag aan die rivier. Daar waren Anna en Delia heen gegaan. Hij boog zich voorover en zijn hart klopte wild.

'Wanneer vertrekken we?' vroeg iemand.

'Vanavond. Het is volle maan en het is vloed,' zei Higginson. 'We willen de Rebellen bij verrassing overvallen. We komen bij het aanbreken van de dag aan en ze zullen niet weten wat hun overkomt. Dat betekent dat we vannacht de rivier op trekken, zodat de rook van onze stoomboot niet te zien is. Maar de Edisto is erg ondiep en bochtig. We hebben volle maan nodig om te kunnen navigeren.

Tien mijl voor de spoorbrug ligt Wiltown Bluff,' vervolgde

Higginson. 'De Rebellen hebben daar een batterij kanonnen opgesteld en ze hebben versperringen in de rivier aangebracht. We zullen die batterij onschadelijk moeten maken en die versperringen op moeten ruimen voor we verder de rivier op kunnen varen om de brug in brand te steken.'

Na de gegeven instructies keerde Grady weer terug naar zijn tent. Hij had zich voorgenomen om Anna helemaal te vergeten, maar toen hij en Joseph hun spullen voor de missie aan het inpakken waren, moest hij voordurend aan haar denken. Hij vroeg zich af of ze langs haar plantage zouden komen, of hij de kans zou krijgen om haar en Delia te bevrijden. En als hij haar vond, zo vroeg hij zich af, was ze deze keer dan wel bereid om met hem mee te gaan?

Hij voelde zich nog steeds gekwetst als hij eraan terugdacht dat hij haar gesmeekt had om met hem mee te gaan — en dat ze hem niet voldoende had vertrouwd om haar angst te overwinnen.

'Waar maak je je zo druk om?'vroeg Joseph.

Grady werd zich ervan bewust dat hij allerlei dingen in de tent heen en weer schoof en neergooide terwijl hij met een boos gezicht aan het pakken was. 'Rebellen,' mompelde hij, in de hoop dat Joseph genoegen zou nemen met het antwoord. Maar hij dacht terug aan Anna's kruiperige onderworpenheid aan missy Claire, haar weigering om voor zichzelf te denken en dat ze zichzelf alleen maar als een slavin beschouwde. Hij gromde en gooide zijn ransel op zijn rug. Nou, als ze dat dan zo graag wilde, moest ze maar slavin blijven.

De drie schepen vertrokken laat in de middag uit Beaufort en tegen middernacht bereikten ze de monding van de Edisto. Ze hadden geen gids toen ze de ondiepe, modderige rivier op voeren en bij iedere bocht luisterde Grady gespannen of hij de vijand kon horen en verwachtte hij dat ze onder vuur zouden worden genomen. In de kranten had hij gelezen over alle grote veldslagen in andere delen van het land, waarbij duizenden manschappen betrokken waren geweest. Maar Grady gaf de voorkeur aan het meer avontuurlijke leven van een overvalscommando, dat in het donker de gevaarlijke rivier op voer, man-tegen-mangevechten leverde en medeslaven bevrijdde. Deze nacht bleven de rivieroevers echter donker en de zenuwslopende stilte werd alleen onderbroken door de roep en het vleugelgeklapper van de geschrokken reigers die in het riet nestelden. In het licht van de volle maan waren aan beide oevers de silhouetten van sierlijke plantagehuizen te zien, maar Grady had er geen flauw idee van of Anna op een van die plantages woonde.

Even na vieren in de morgen bereikten ze Wiltown Bluff. Kapitein Metcalf beval Grady en de anderen dekking te zoeken toen het schip het vuur opende op de batterij van de Rebellen die de rivier bewaakten. De Rebellen beantwoordden het vuur onmiddellijk en Grady moest zijn handen voor zijn oren houden tegen het donderende kanongebulder dat de vroege ochtendstilte verscheurde. Het scheen eindeloos te duren. Tijdens de beschieting vroeg hij zich af of zijn schip of een van de anderen tot zinken gebracht zou worden. Maar toen er geleidelijk aan een eind kwam aan de beschieting van de Rebellen, dreven de schepen nog alledrie. Toen de rook was opgetrokken, keek Grady verbaasd naar de oever. In het licht van de opkomende zon zag hij honderden slaven die over de dijkjes van de weelderig groene rijstvelden juichend naar de boten renden.

Grady bevond zich onder de soldaten die met de eerste boot aan land gingen en zijn hart bonsde in zijn keel toen hij, op zoek naar Anna, de gezichten van de wachtende slaven afspeurde. De in lompen geklede mannen die de boten door het moerasriet heen op de oever trokken, staarden de soldaten in opperste verbazing aan. 'Zijn jullie Yankee-soldaten?' vroegen ze steeds maar weer. 'Maar jullie zijn zwart, net als wij!'

Kapitein Metcalf probeerde informatie van hen te krijgen over de grootte van de troepenmacht die op de klip gelegerd was. Maar er kwamen steeds meer mannen, vrouwen en kinderen naar de rivier toe rennen om hun redders te begroeten, en de slaven waren zo buiten zichzelf van opwinding dat niemand scheen te horen wat de kapitein eigenlijk vroeg. Er stonden honderden jubelende mensen om Grady heen — mannen grepen zijn handen om hem te bedanken; vrouwen, met een bundeltje kleren op hun hoofd, huilden van blijdschap; kinderen, die een jonger broertje of zusje op de rug droegen, sprongen van vreugde van de ene voet op de andere. Een van de oudere vrouwen herinnerde Grady aan Delia — ze knielde in het gras neer en herhaalde steeds maar weer: 'Gezegend zij God... O, gezegend zij God.'

Maar het was Delia niet. En Grady werd steeds wanhopiger terwijl hij aan de mannen die om hem heen zwermden, vroeg: 'Wie is je meester? Hoe heet hij? Heet hij Goodman?' Niemand scheen hem te horen. De meesten waren zo uitzinnig van blijdschap dat ze niet in staat waren antwoord te geven.

Toen een oudere man hem uiteindelijk zei: 'Eliot. We werkten voor meester Eliot,' voelde Grady zich zo teleurgesteld dat het leek of hij een stomp in zijn maag had gekregen. Maar toen kapitein Metcalf zijn troepen verzamelde en bevel gaf de batterij op de klip aan te vallen, dwong hij zich ertoe Anna uit zijn gedachten te zetten.

Grady wist dat ze misschien in de val zouden lopen. Ze vormden een gemakkelijk doelwit als ze de kale heuvel op zouden lopen. Heel even vroeg hij zich af of hij wel bereid was om te sterven — of God hem werkelijk had vergeven dat hij Coop had vermoord. Maar toen ze de heuvel op renden, werd er geen schot gelost en toen ze op de klip aankwamen, merkten ze dat de batterij verlaten was.

De kapitein zond een deel van zijn afdeling de bossen in om de Rebellen op te jagen en een ander deel kreeg de opdracht het plantagehuis en de andere gebouwen te doorzoeken. Grady keerde terug naar de rivieroever om te helpen met het vervoer van de vluchtelingen naar de schepen. Iedere keer als hij een kind in zijn armen nam of een vrouw aan boord hielp, dacht hij aan wat Delia langgeleden, nadat de blanke jongens hem gegeseld hadden, tegen hem had gezegd: Heb je er wel eens aan gedacht dat God je er misschien op voorbereidt om je zwarte broeders en zusters te gaan bevrijden?

Intussen bleek dat de versperringen die de Rebellen in de rivier hadden aangebracht, moeilijk te verwijderen waren. De werkzaamheden vorderden zo langzaam dat het middag werd en dat het tij begon te keren, zodat alle hoop om de brug bij verrassing aan te vallen vervloog. Grady liep ongeduldig onder de blakerende zon heen en weer. Hij voelde de hitte van het houten dek, dat zo heet was als kolenvuur, door de zolen van zijn schoenen heen.

Eindelijk waren de versperringen verwijderd. Kolonel Higginson liet de John Adams als achterhoede achter en beval Grady en de anderen op de twee andere boten over te stappen voor de tocht van tien mijl naar de spoorbrug. Ze voeren verder met brandende toortsen, klaar om de brug in brand te steken. Maar het was inmiddels eb geworden en het water stond zo laag dat beide schepen, tot ieders frustratie, voortdurend aan de grond liepen. Heel langzaam, mijl na mijl, stoomden ze naar het noorden, waarbij ze uitgestrekte groene rijstvelden aan de oevers passeerden. Grady wist dat het op de velden op deze stralende dag in juli zou moeten krioelen van slavenarbeiders, maar vreemd genoeg waren ze allemaal verlaten. Toch kwamen er geen uitgelaten groepen slaven naar hen toe gerend om hen te begroeten, zoals dat 's morgens was gebeurd.

De route werd steeds verraderlijker. Op zeker moment, toen het andere schip weer aan de grond was gelopen, peddelden twee opgewonden slaven in een zelfgemaakte kano naar Grady's schip toe. 'Zijn er nog meer van jullie aan de oever die op bevrijding wachten?' vroeg kolonel Higginson hun.

'Nee, meneer. We hebben ons de hele dag schuilgehouden in een irrigatiekanaal om op jullie te wachten. De opzichter heeft iedereen ergens anders heen gebracht, weg van de rivier, toen hij hoorde dat jullie eraan kwamen.'

'Wat is de naam van jullie plantage?' vroeg Grady hen. 'Hoe heet jullie meester?'

Het antwoord was opnieuw teleurstellend. 'Hij heet meester Ferguson, meneer.'

Het schip kwam eindelijk weer los en ze konden hun reis voortzetten. Maar nog geen twee mijl van de spoorbrug verwijderd liep Grady's schip vast op een modderbank. Kolonel Higginson was niet bereid om nog meer tijd te verspillen en beduidde het andere schip dat ze door moesten varen om de spoorbrug zonder hen in brand te steken. Het schip verdween, om een bocht van de rivier, spoedig uit het zicht.

Grady sloeg van frustratie met zijn vuist op de reling. Aan de grond gelopen! Nu zou hij niet eens de voldoening hebben om de brug in vlammen te zien opgaan. Toen Joseph bij de reling naast hem kwam staan, kon Grady zijn woede niet langer bedwingen. 'Waarom staat God altijd aan de kant van de Rebellen?' vroeg hij. 'Waarom kan Hij ons niet eens een keertje helpen, in plaats van steeds voor hen te werken?'

'Waarom denk je dat Hij hen helpt?' Hij had zijn vraag nog niet uitgesproken toen er van dichtbij, even verderop stroomopwaarts, kanongebulder klonk.

'Hoor je dat?'vroeg Grady. 'De Rebellen hebben natuurlijk de hele dag op ons gewacht en nu nemen ze ons andere schip onder vuur. We zitten hier vast en kunnen hen niet eens helpen. Waarom doet God ons dit aan?'

'Als we slim genoeg zouden zijn om te weten wat God doet, zou dat Hem erg klein maken, denk je ook niet?' zei Joe. 'Wil jij echt zo'n God? Een God Die je helemaal kunt begrijpen?'

'Ik weet alleen maar dat Hij mij, iedere keer als ik Hem vraag mij te helpen, de rug toekeert. We zijn hier gekomen om slaven te bevrijden, en kijk nu eens — er zijn zelfs geen slaven overgebleven om te bevrijden.' Hij maakte een nijdig gebaar naar de lege rijstvelden op de oever. 'We zijn zoveel keer vast komen te zitten dat de Rebellen alle tijd van de wereld hadden om hun slaven hier weg te halen. Vertel me maar eens waarom God dat toestaat?'

'Ik weet het niet, Grady,' zei hij kalm, maar ik neem aan dat Hij daar een goede reden voor had.'

Grady schudde zijn hoofd en staarde naar de plantagegebouwen in de verte waarvan de daken trilden in de zomerse hitte. Toen viel zijn blik op een zilverreiger die door het water aan de oever liep. De vogel werd kennelijk opgeschrikt door iets wat hij niet kon zien, en hij sloeg zijn grote, witte vleugels uit en vloog over een aanlegsteiger weg. Grady volgde zijn vlucht naar de top van een heuvel — en toen zag hij hem: een enorme eikenboom. Het bleke zilvermos dat tussen de bladeren zichtbaar was, bewoog zacht in de wind.

Grady zuchtte zo diep dat Joe vroeg: 'Wat is er? Zie je Rebellen?'

Grady antwoordde niet maar keek op het overvolle dek snel om zich heen. 'Waar zijn die twee slaven die we uit die kano opgepikt hebben?'

'Daar,' zei Joseph wijzend. 'Wat is er, Grady?'

Grady rende over het dek naar hen toe en trok zich er niets van aan dat hij hen stoorde in een gesprek met kapitein Metcalf. 'Kennen jullie die plantage?' vroeg hij wijzend. 'Hoe heet die plantage?'

De slaaf nam er de tijd voor om antwoord te geven. 'Hoezo? Ik geloof dat het de Great Oak Plantage is van de familie Goodman.'

Grady draaide zich om naar Joseph en pakte hem bij zijn kraag. 'Dan is mijn vrouw daar.'

'Wat zeg je... je vrouw? Joseph keek Grady aan alsof hij gek geworden was. 'Je hebt mij nooit verteld dat je getrouwd was.'

'Ze heet Anna,' zei hij buiten zichzelf van vreugde. 'Ze werkt op het Grote Huis.'

Joseph maakte voorzichtig Grady's handen los van zijn kraag. 'Misschien is ze daar nog wel. Misschien hebben ze alleen de veldslaven maar weggevoerd en zijn de huisslaven er nog.'

'Laten we een van de roeiboten nemen en eens een kijkje gaan nemen,' zei kapitein Metcalf. 'Ik ga met je mee.'

'Ik ook,' zei Joseph.

Grady wist niet wat hij moest doen. Stel dat Anna zou weigeren om met hem mee te gaan, nadat deze mannen hun leven geriskeerd hadden om met hem mee aan land te gaan. Grady was bang om een tweede keer zijn neus te stoten, bang dat de anderen zouden zien dat zijn vrouw niet voldoende van hem hield om hem te vertrouwen.

Joseph trok aan zijn arm. 'Kom mee, Grady Misschien is ze er niet, maar je moet het in ieder geval proberen. Misschien kunnen we iemand anders helpen.'

Kapitein Metcalf verzamelde snel een groepje vrijwilligers. Grady klom ondanks zijn twijfels in de boot en ze roeiden naar de oever. Hij voelde zich duizelig en buiten adem - en hij was banger dan hij ooit in zijn leven geweest was.

'Ik hoop maar dat ik jullie niet in een hinderlaag breng,' mompelde hij toen ze de aanlegsteiger naderden.

'Dat is niet waarschijnlijk,' zei Joseph. 'De Rebellen zouden ons allang hebben aangevallen als ze gezien hadden dat we vastzaten.'

'Welke kant moeten we op als we aan land gaan?' vroeg kapitein Metcalf.

'Ik... ik weet het niet. Ik ben hier nog nooit eerder geweest.' De mannen keken naar hem of hij niet goed bij zijn hoofd was. 'Mijn vrouw werkte voor de vrouw van meester Fuller en dit is de plantage van haar vader,' legde hij uit. 'In de nacht dat ik ontsnapt ben, waren ze hun spullen aan het inpakken en ze zijn de volgende dag hierheen gegaan.'

Joseph boog zijn hoofd, sloot zijn ogen en bad hardop: 'O Vader, wilt U ons bij haar brengen. Wilt U alstublieft Grady helpen zijn vrouw te vinden en haar veilig en gezond thuis te brengen.'

Bij het horen van zijn gebed begon Grady over zijn hele lijf te beven — van woede en ook van iets wat hij niet helemaal thuis kon brengen. Hij wilde tegen Joseph gaan schreeuwen dat hij zijn mond moest houden. God had Zich al die jaren niet met hem bemoeid en had Grady aan zijn lot overgelaten als hij Hem het hardst nodig had. Maar er was ook iets in Joe's eenvoudige, oprechte gebed waardoor Grady zich weer de kleine jongen voelde die op Eli's knie zat. Hij wilde wel dat hij dat geloof van die kleine jongen weer had — het geloof dat Meester Jezus luisterde en gebeden verhoorde.

Met knikkende knieën stapte hij uit de boot en haastte zich het pad op. Rechts zag hij prachtige tuinen en links het koetshuis en andere bijgebouwen.

'Het slavenkwartier moet die kant op zijn,' zei Joseph, naar links wijzend.

De kapitein knikte. 'Laten we daar beginnen.'

Grady wist dat Anna zeer waarschijnlijk in het Grote Huis zou zijn, maar hij was opgelucht dat ze eerst naar het slavenkwartier gingen. Ook al zou Anna weigeren om mee te gaan, dan was het bevrijden van een paar andere slaven in ieder geval het risico van de gevaarlijke tocht waard geweest.

Joseph en kapitein Metcalf renden vooruit om de stal en het koetshuis te doorzoeken. Grady en de anderen liepen naar het slavenkwartier. De eerste hutten die ze doorzochten, waren leeg. Maar toen hij de deur van een volgende hut open wilde trappen, hoorde hij binnen een kind huilen. Hij wilde de mensen in de hut niet bang maken, wachtte even en deed toen langzaam de deur open.

Delia zat in de hut. Grady kon zijn ogen niet geloven.

Ze zat op het bed, omgeven door kinderen die hem allemaal verrast aanstaarden. Toen begon ze plotseling te stralen. 'Grady? O,Vader. O,Vader!' riep ze uit. Ze sprong overeind en viel in zijn armen. Ze leek nog kleiner dan Grady zich kon herinneren. 'De goede Vader heeft je hier gebracht - Hij heeft je hier gebracht!' huilde ze.

Grady kon nauwelijks bevatten dat hij Delia hier gevonden had. En als hij Delia hier aantrof, dan moest Anna ook nog op Great Oak zijn. Hij liet haar los.

'Pak je spullen, Delia. Deze keer ga je met mij mee. Ik ga naar het Grote Huis om Anna te halen en dan vertrekken we.' Hij draaide zich om en wilde weggaan.

'Nee, Grady, wacht!'

'Deze keer geen discussie, Delia. Je gaat gewoon mee.' Hij rende de deur uit en was al halverwege het erf toen hij haar achter zich hoorde roepen.

'Grady, stop! Kom terug! Ze is daar niet! Anna is niet in het Grote Huis.'

Hij bleef staan. Zijn hart klopte zo wild dat het wel leek of het zou barsten. Ze hadden Anna dus met alle andere slaven meegenomen. Hij zou haar niet kunnen bevrijden. Langzaam liep hij naar Delia terug. 'Waar is ze dan?' vroeg hij.

Delia wenkte hem haar te volgen en ze bracht hem naar een stenen gebouwtje zonder ramen achter de buiten wc. 'Trap de deur in, Grady,' zei ze. 'Ik heb geen tijd om de sleutel voor de tweede keer te stelen.'

Hij keek Delia niet-begrijpend aan. Wat deden ze hier? Hij moest Anna vinden. Ze verspilden tijd. Waarom had Delia hem hierheen gebracht?

'Schiet op, trap die deur in,' herhaalde ze. 'Anna is daarbinnen.'

Hij deed een stap achteruit en deed wat Delia hem zei, waarbij hij zo dicht mogelijk bij het slot trapte. Na de derde trap vloog de deur eindelijk open. Anna zat ineengedoken op de vloer, haar polsen geketend en de boeien met een ketting aan een paal bevestigd. Grady begreep niet waarom ze hier zo zat. Waarom was zijn mooie Anna hier als een dier opgesloten? Ze zat helemaal onder het zweet en het vuil en in haar versufte ogen was wanhoop te lezen.

Maar toen ze hem herkende, kwam er plotseling een uitdrukking van grote vreugde en ongeloof op haar gezicht. 'Grady...? Grady, ben jij het echt? Echt?'

Hij viel op zijn knieën naast haar neer en sloot haar in zijn armen. Omdat ze aan de paal gekluisterd was, kon zij haar armen niet om hem heen slaan. Hij wilde haar vragen wat ze met haar gedaan hadden, waarom ze hier was, maar zijn stem werd verstikt door tranen. Hij nam haar gezicht in zijn handen en bedekte het met kussen.

'Ben jij het echt?' herhaalde ze. 'Ben je om mij gekomen?'

'Ja,' fluisterde hij. 'Ja.' Ze zag er zo nietig en breekbaar uit. Wat hadden ze met haar gedaan? Hij raakte bijna buiten zinnen toen hij het zich probeerde voor te stellen. Maar toen drong het plotseling tot hem door dat hij snel moest handelen. 'We moeten maken dat we weg komen,' zei hij. 'Waar is de sleutel van die boeien?'

'Dat weet ik niet,' zei Delia. 'De opzichter zal ze wel hebben.'

Grady stond op en bekeek de boeien. Ze waren te sterk om ze open te breken. De enige manier om Anna te bevrijden, was de ring waaraan ze vastzaten uit de paal te wrikken. Hij keek in het schuurtje om zich heen, in de hoop iets te zien waarmee hij de ring zou kunnen loswrikken. Toen hij niets zag, besloot hij zijn bajonet te gebruiken. Het scheen eindeloos te duren voor hij er eindelijk in slaagde de ring met het wapen los te wrikken. En hij had er alle kracht voor nodig die hij kon opbrengen. Maar de ketting die aan Anna's boeien zat, kwam eindelijk los. Hij zette haar overeind en keek om zich heen. Om de een of andere reden was Delia verdwenen. Grady hoopte dat ze was teruggegaan naar haar hut om haar spullen te halen.

'Kom mee,' zei hij tegen Anna. 'Deze keer ga je met mij mee.'

'Ja, Grady, ja!' huilde ze.

Hij ondersteunde haar half en droeg haar half toen ze over het grasveld renden. Anna huilde onbeheerst en probeerde hem intussen iets te vertellen. Maar hij luisterde niet. Wat ze dan ook had meegemaakt, dat kon tot later wachten. Hij zou haar helpen weer te genezen.

Toen ze bij Delia's hut kwamen, rende Anna voor hem uit naar binnen en pakte een van de baby's op. Haar handen waren nog steeds geboeid en ze hield het kind op een vreemde manier vast.

'Kom mee, Delia,' zei Grady 'We moeten opschieten.'

Delia schudde haar hoofd. 'Ik kan niet mee.'

'Nee! Niet nog eens!' schreeuwde hij. 'Probeer mij niet te vertellen dat God wil dat je hier blijft! Als het niet anders kan, bind ik je vast en draag ik je naar de boot!'

Ze legde haar hand op zijn arm om hem te kalmeren. 'Dat is het niet, jongen. Ik kan deze kleintjes hier niet alleen achterlaten.' Ze wees naar de kindertjes om haar heen en het was alsof Grady ze nu voor het eerst zag. Er waren er meer dan tien van allerlei grootte en leeftijd. De meesten huilden.

'Waar is Lucy?' vroeg Anna. 'Kan zij niet voor hen zorgen?'

'Ze is overleden, kind. Ik ben hier nu alleen. Ga maar, Grady. Je moet nu voor je vrouw en je kind zorgen.'

'Mijn... mijn wat?

'Het is jouw kind, Grady Jouw zoon.' Delia gebaarde naar het kind in Anna's armen.

Anna knikte en omhelsde het kind zo stevig als haar geboeide handen toelieten. Grady staarde hen sprakeloos aan en hij begreep nu wat Anna hem had willen vertellen. Hij kon er niet bij. Had hij een zoon?

'De opzichter heeft vanmorgen alle veldslaven op wagens geladen toen ze hoorden dat de kanonneerboten van de Yankees hierheen op weg waren,' legde Delia uit. 'Ze hebben de huisslaven ook meegenomen. Ze hebben alleen mij achtergelaten om voor de baby's te zorgen. Wie weet wanneer ze hun moeders weer thuis zullen brengen. Ga nu maar gauw. Ik zal voor jullie bidden.'

Grady wist dat Delia niet van gedachten zou veranderen. Hij nam haar in zijn armen en omhelsde haar stevig, helemaal overstuur omdat hij haar nu voor een tweede keer achter moest laten.

'Ga nu maar, jongen,' zei ze terwijl ze zich uit zijn armen losmaakte. 'Neem je vrouw en zoon mee — en moge de goede God over jullie alledrie waken.'

Grady veegde met zijn mouw zijn tranen af en stak zijn hand naar Anna uit. Hij sloeg zijn arm om haar schouders, pakte zijn geweer in zijn andere hand en haastte zich de hut uit. Ze renden samen naar de aanlegsteiger.

Kapitein Metcalf en de anderen hadden in de hutten slechts twee oude slaven gevonden en brachten hen naar de wachtende roeiboot. Joseph zag Grady aankomen en zijn magere gezicht straalde van blijdschap. 'God zij gedankt. Is dat je vrouw, Grady? Heb je je vrouw gevonden?'

Grady kon alleen maar knikken. Anna ging met hem mee. Anna en zijn zoon.

Zijn zoon.

Grady voelde zich versuft toen de soldaten hem en Anna aan boord trokken. Toen hij haar benedendeks bracht, drongen de geluiden van de strijd, die verder stroomopwaarts werd gevoerd, en van de zwoegende motoren waarmee de bemanning probeerde de boot van de zandbank te krijgen, langzaam tot hem door. En zijn zoon huilde. Grady besefte plotseling dat hij al de tijd vanaf het moment dat Anna hem van het bed in Delia's hut had opgepakt, erbarmelijk had gehuild. Grady vond een rustig hoekje waar ze konden gaan zitten en het gehuil stopte ten slotte toen Anna de baby aan de borst legde. Grady keek toe en de liefde die hij voor hen beiden voelde, overstelpte hem.

'Ik kom zo weer terug,' fluisterde hij. Hij ging naar de machinekamer en vroeg of hij wat gereedschap mocht lenen. Toen ging hij weer naast Anna zitten en terwijl ze haar zoon voedde, begon hij haar boeien door te zagen.

'Gaat het, Anna?' vroeg hij. 'Wat is er gebeurd? Waarom hebben ze je vastgeketend?'

'Ik heb missy Claire geslagen.'

'Je hebt... wat zei je?'

'Ik mocht ons kind niet verzorgen en ze zei dat ze hem op de slavenmarkt zou verkopen of in de rivier zou gooien...'

Grady liet zijn gereedschap vallen en sloeg zijn armen om zijn vrouw en zoon heen. Toen zijn ontzetting langzaam afnam, ontspande hij wat en keek op zijn zoon neer. Hij sliep nu. Zijn bruine gezichtje was net zo gerimpeld als dat van Delia en zijn armpjes en beentjes lagen strak tegen zijn lijfje aan. Hij had Anna's lange wimpers en volle lippen. Grady zag een druppel melk in zijn mondhoek en hij veegde die met zijn vinger weg.

'Ik begon missy te slaan — en ik bleef maar door slaan,' zei Anna. 'Ik kon niet meer ophouden. Ik wilde haar vermoorden.'

Grady kon niet geloven wat ze hem vertelde. Anna, die al die jaren de mishandeling van missy voor lief had genomen, die nooit voor zichzelf was opgekomen, had nu haar eigen leven in gevaar gebracht door haar kind te verdedigen. Hij huiverde bij de gedachte wat voor risico's ze had genomen, zich ervan bewust wat het gevolg had kunnen zijn. Een blanke slaan was een misdaad die met de dood gestraft werd. Hij hoorde de trilling in zijn eigen stem toen hij zei: 'Het verbaast mij dat ze je alleen maar heeft laten opsluiten.'

'Nee. Missy zei tegen de opzichter dat ze mij veertig zweepslagen moesten geven. Maar vanmorgen hoorde de opzichter dat de oorlogsschepen van de Yankees eraan kwamen, en daarom had hij geen tijd meer.' Ze keek naar Grady op en haar ogen vulden zich met tranen. 'En toen kwam jij.'

Hij drukte haar opnieuw tegen zich aan, verbijsterd over het feit dat hij precies op tijd was gekomen.

'Delia en ik hebben gebeden en Jezus gevraagd mij te helpen,' zei ze. 'Ik bad dat Hij zou helpen om onze baby te bevrijden — en nu is hij vrij.'

Het schip schokte plotseling toen het vrij kwam van de modderbank. De baby werd wakker en sloeg verschrikt met zijn armpjes en beentjes in de lucht. Grady streek instinctief over zijn voorhoofd om hem te kalmeren. Het schip kwam in beweging. Hij herinnerde zich dat hij nog maar een paar uur geleden God ter verantwoording had geroepen, Hem had gevraagd waarom ze hier waren vastgelopen terwijl ze een brug moesten gaan verbranden. Nu wist hij waarom. Maar in de verte hoorde hij het kanongebulder van de Rebellen en hij wist dat ze nog steeds niet in veiligheid waren. Hij voelde een allesoverheersende aandrang om zijn gezin te beschermen, om het veilig terug te brengen in Beaufort.

'Anna, we varen weer. Die boeien moeten maar tot later wachten. Ik moet weer naar dek, naar de andere soldaten. We moeten een opdracht uitvoeren. Blijf hier benedendeks. Goed?'

'Wees voorzichtig, Grady,' fluisterde ze.

Grady rende met twee treden tegelijk de trap op naar het dek. Het schip lag weer stil en hij zag algauw waarom. Het tweede schip kwam naar hen toe de rivier af drijven. 'Onze machine is kapot,' hoorde hij de kapitein naar kolonel Higginson schreeuwen. 'Onze machinist is door een granaat getroffen en is gesneuveld.'

Kolonel Higginson liet zijn hoofd zakken en sloot zijn ogen. Grady vroeg zich af of hij bad. Toen hij weer opkeek, knikte hij ernstig. 'Het is al laat. We moeten terug. We moeten die brug maar vergeten.'

Het tij veranderde nu ook. De kolonel beval dat het schip met de machinestoring zich voor Grady's vaartuig uit stroomafwaarts moest laten drijven. Hoewel ze hun missie niet hadden kunnen voltooien en ze de brug niet in brand hadden kunnen steken, was Grady er verbaasd over dat hij deze keer geen woede en frustratie voelde. God had een bijzondere reden, die

Grady onmogelijk had kunnen voorzien, voor deze tocht gehad.

Ze voeren weer langzaam de rivier af. Grady wilde net weer benedendeks naar zijn vrouw gaan toen hij het gebulder van een kanonschot hoorde. De granaat floot angstaanjagend toen hij met een boog door de lucht op hen af suisde en hij zag met afgrijzen dat hun zusterschip, een aantal meters voor hen uit, werd getroffen. Er strekte zich een lang, recht stuk water voor hem uit, totdat de rivier een bocht maakte om een landtong heen. De Rebellen hadden een batterij op de landtong in stelling gebracht en hun kanonnen waren op de naderende vaartuigen gericht. Grady's schip voer rechtstreeks hun val binnen zonder een mogelijkheid om te kunnen ontsnappen.

'Zoek dekking!' schreeuwde de kolonel.

Grady rende met de anderen de trap af, maar ook benedendeks was het onmogelijk om aan het dodelijke bombardement te ontkomen. Het vaartuig schudde toen haar kanonnen het vuur beantwoordden, maar ze vormden een gemakkelijk doelwit voor de wachtende Rebellen.

Het schip werd door talrijke granaten getroffen, die explodeerden in een dodelijke regen van schroot, versplinterd hout en gebroken glas. Grady rende naar de hoek waar hij Anna had achtergelaten. Hij struikelde bijna over het levenloze lichaam van een soldaat en klotste door een plas rivierwater heen dat naar binnen stroomde. Hij trok Anna mee van de romp naar het midden van het ruim, waar het veiliger was, en boog zich toen over haar en de baby heen om hen met zijn lichaam te beschermen.

Het oorverdovende lawaai van de strijd — exploderende granaten, glasscherven en hout dat versplinterde en schreeuwende mannen - maakte de chaos om hem heen nog erger. Maar boven alles uit hoorde Grady het hulpeloze, angstige gehuil van zijn zoon. Hij had zo vredig in Delia's hut geslapen tot Grady gekomen was en hem had meegenomen. Nu bevond de baby zich op deze verschrikkelijke, angstaanjagende plaats en hij wist met geen mogelijkheid waarom. Grady wilde wel dat hij zijn zoon duidelijk kon maken dat hij van hem hield en dat hij liever zelf wilde sterven dan hem zo te zien lijden. Kon hij hem maar uitleggen dat deze onbegrijpelijke verschrikking in feite voor zijn eigen bestwil was. Aan het eind van deze gevaarlijke reis wachtte hem iets veel beters dan de veiligheid van een hut in het slavenkwartier — de vrijheid. Maar de kloof tussen Grady en zijn zoon was veel te groot. Hij kon het hem met geen mogelijkheid duidelijk maken.

'Ik ben bij je,' fluisterde hij .'Vertrouw mij alsjeblieft... alles komt goed.

Na een tijd die uren leek te duren, nam het kanongebulder ten slotte in de verte langzaam af en kwamen ze buiten het schootsbereik van de batterij. Het schip was ernstig beschadigd, maar bleef op wonderbaarlijke wijze wel drijven. Grady stond langzaam op en rekte zich uit. Hij had een brandend gevoel in zijn nek en toen hij ernaar tastte, trok hij er een houtsplinter uit. 'Gaat het een beetje?' vroeg hij Anna. 'Is met de baby alles goed?'

'Ja,' antwoordde ze. Maar de baby krijste nog steeds en eiste al haar aandacht op toen ze hem probeerde te sussen.

Grady keek om zich heen. Overal lagen gewonde mannen die zachtjes kreunden. Door een gat in de romp kon hij het daglicht zien. En onder dat gat lagen drie bebloede lichamen. Joseph was een van hen.

'Nee... o, nee,' hijgde Grady. Hij baande zich een weg door alle rommel heen en knielde naast zijn vriend neer. 'Joe! Joe, kun je mij horen. Hoe is het met je?'

Joseph draaide zijn gezicht naar Grady toe en staarde hem versuft aan. Hij glimlachte flauwtjes. 'Als jij er nog bent, moet ik nog aan deze kant van de hemel zijn,' mompelde hij. 'Maar ik denk wel dat ik ernstig gewond ben.'

'Waar?' Grady zag overal bloed op Joseph's uniformjasje, dat uit een rafelige snee boven zijn riem stroomde. Hij maakte voorzichtig de knopen los en probeerde zijn schrik te verbergen toen hij de gapende wond in Joe's maag zag. 'Je haalt het wel,' zei hij hoopvol. 'Ik zal een dokter gaan halen.'

Joe pakte zijn arm om hem tegen te houden voordat hij kon opstaan. 'Is alles goed met je vrouw en kind?'

Grady beet op zijn lip. 'Ja, hoor. Ze zijn alleen maar verschrikkelijk geschrokken.'

Joe grijnsde. 'Ze is een schoonheid, Grady. Waarom heb je mij nooit verteld dat je getrouwd was?'

Grady vroeg zich af hoe het mogelijk was dat Joe in zijn toestand, met een diep gat in zijn maag, daarover kon praten. Toen besefte hij dat hij het waarschijnlijk deed om afgeleid te worden van zijn pijn. Grady slaakte een diepe zucht. 'Ik weet niet waarom ik het je nooit heb verteld... het spijt me. Ik denk dat ik niet graag over mijzelf praat.'

'God heeft ons gebed verhoord, Grady. Je hebt je vrouw gevonden.'

Grady besefte niet dat hij op een bepaalde manier reageerde tot hij Joe's glimlach zag vervagen. 'Wat is er?' vroeg Joe. 'Waarom kijk je nu zo fronsend? Geloof je niet dat het God was Die je geholpen heeft?'

'O ja, dat geloof ik zeker,' antwoordde Grady. 'Maar je zei dat God ons gebed verhoorde. En ik heb niet gebeden, Joe. Ik was te bang om te bidden. Hij heeft jou verhoord.'

Joe pakte zijn arm vast. 'Je moet niet luisteren naar die oude duivel als hij je probeert wijs te maken dat God je niet kan vergeven. Het is een leugen, Grady. Luister je?'

Hij knikte, niet in staat om iets te zeggen.

Even later knielde kapitein Metcalf naast hen neer. 'Hoe gaat het, Joe?'

'Hij heeft een dokter nodig,' zei Grady voordat Joe iets kon zeggen. 'Waar is hij?'

De kapitein aarzelde. 'Hij zorgt momenteel voor kolonel Higginson. De kolonel is ook gewond geraakt.'

Grady voelde een golf van angst door zich heen gaan. 'Haalt hij het?'

'Laten we het hopen. Luister, ik zal de dokter vragen zo gauw mogelijk te komen.'

Toen de dokter eindelijk kwam, keerde Grady naar Anna terug. Hij kon het niet aanzien dat de dokter Joe's wond onderzocht en hij wilde niet weten of de dokter zou denken dat Joe zou sterven.

Een uur later bereikte het gehavende schip Wiltown Bluff. Grady hielp mee Joe en de andere gewonden over te brengen naar de John Adams, aangezien dit schip veel sneller was dan de andere twee schepen, om de gewonden naar Beaufort te brengen. Anna en de andere vluchtelingen — de luidruchtige groep slaven die 's morgens vroeg bevrijd waren — gingen ook mee. Anna zag er uitgeput uit toen ze met haar baby in de armen tussen alle stapels beddengoed en andere spullen in het ruim zat.

'Probeer maar een poosje te gaan slapen,' zei Grady. Maar hij was nog niet uitgesproken toen hij het onmiskenbare geluid van een granaatexplosie hoorde. De Rebellen vielen het schip opnieuw aan met hun kustbatterijen toen het zijn weg stroomafwaarts vervolgde.

'Houdt het dan nooit op?' huilde Anna terwijl de granaten fluitend over hen heen vlogen.

'Maak je maar niet ongerust,' zei Grady terwijl hij haar in zijn armen nam. 'Dit schip is sterker en sneller dan het andere. Het is gauw genoeg voorbij — en dan ben je eindelijk vrij.'

Terwijl de kanonnen om hen heen vuurden en bulderden, kromp ze in elkaar. 'Hoe is het, Grady, om vrij te zijn?'

Hij boog zich naar haar toe en kuste haar haar. 'Stel je eens voor dat we samen zijn zoals nu... en dat niemand ons kan zeggen dat dat niet mag. Stel je voor dat we samen werken en de hele dag dingen doen voor elkaar en voor onze zoon en niet meer voor anderen. Je kunt gaan waar je maar wilt en doen waar je maar zin in hebt, zonder dat iemand je dat kan verbieden. Ik kan de grootste stapel tekenpapier voor je kopen die je ooit hebt gezien en als je dat wilt, kun jij de hele dag tekenen — en hoefje niet meer al je tekeningen op een klein vel papier te tekenen.' Er kwam weer een granaat in de buurt terecht en hij trok haar dichter tegen zich aan. 'En vrijheid betekent dat deze kleine jongen van ons kan opgroeien zonder dat hij ooit zal weten wat het is om iemands slaaf te zijn.'

'Ik ben zo blij dat je teruggekomen bent om mij te komen halen.' Ze was lange tijd stil en zei toen:'Grady... het spijt me dat ik die eerste keer niet met je ben meegegaan. Het spijt me dat ik zo bang was.'

'Dat ligt nu allemaal achter ons,' zei hij, haar opnieuw kussend. 'Daar praten we nu niet meer over.'

Het schip passeerde opnieuw de batterij van de Rebellen maar raakte eindelijk buiten schootsbereik. Grady vijlde Anna's boeien door en maakte toen op een legerdeken een bed voor haar klaar. Hij bleef bij haar tot ze met haar zoon naast zich in slaap viel. Maar Grady was te onrustig om te kunnen slapen. Hij ging naar het halfdek waar de gewonde soldaten lagen en zocht Joe op.

'Hoe gaat het?' vroeg hij toen hij hem had gevonden.

'Beter,' zei Joe zacht. 'De morfine helpt.'

Grady schraapte zijn keel. 'Luister eens, ik heb je nog niet bedankt voor het feit dat je geholpen hebt mijn vrouw te bevrijden. En het spijt me dat ik een poosje geleden de spot met je stak toen je mij dat Bijbelvers voorlas over dat je niet bang hoeft te zijn voor wat een mensje kan doen...'

'Och, vergeet het, Grady. Ik meende wat ik zei. Ik ben niet bang om te sterven. Dan ga ik naar huis, naar mijn hemelse Vader. Daar zullen we helemaal vrij zijn, weet je.'

Grady huiverde opnieuw toen hij eraan terugdacht dat Joseph met grote stelligheid had gezegd dat Coop in de hel was. 'Maak nog maar geen haast om naar de hemel te gaan,' zei Grady. 'Je haalt het wel. Als we eenmaal in Beaufort zijn, lappen ze je weer helemaal op.'

Grady keek naar alle andere gewonden om zich heen en slikte. Hij had heel gemakkelijk een van hen kunnen zijn. 'Heb je iets nodig, Joe? Zal ik wat water voor je halen?'

Joe schudde zijn hoofd.

Grady dacht terug aan de dag dat hij Joseph had ontmoet — zijn eerste dag in vrijheid - en hoe Joe hem een slok uit zijn veldfles had aangeboden. 'Mag ik een poosje bij je komen zitten?' vroeg Grady.

'Dan moet je naar mijn gepreek luisteren. Weet je nog?'

'Dat is wel goed. Ik ben er inmiddels aan gewend geraakt.'

Joe deed lange tijd zijn ogen dicht. Toen hij ze weer opendeed, keek hij Grady aan. 'Ben je van plan om altijd boos te blijven op God?' vroeg hij zacht. 'Ik weet dat je heel wat hebt doorgemaakt, maar God is altijd van je blijven houden, Grady. Hij heeft je geroep altijd gehoord. En Hij had er Zijn redenen voor om je niet te verhoren zoals jij dat wilde. Hij kon het je gewoon niet uitleggen op een manier die jij zou begrijpen.'

Grady herinnerde zich de angstige kreten van zijn zoon die middag en hoe hij zijn zoon ervan had willen overtuigen dat hij op hem kon vertrouwen. Misschien had God in werkelijkheid Grady jaren geleden in Richmond niet opgegeven. Misschien was het wel zoals Delia had gezegd - God wilde alle ontberingen die Grady had doorgemaakt, gebruiken om hem en vele anderen tot vrijheid te brengen. De generaals, die het hele verloop van de oorlog overzagen, hadden er een veel duidelijker beeld van dan de soldaat aan het front.

'Je gaat nog grote dingen voor God doen, Grady. Ik weet het,' zei Joseph. 'Daarom heeft de duivel je zoveel laten lijden -net als Job.'

Grady schudde zijn hoofd. Hij wilde nog steeds niet geloven dat hij eenmaal net zo'n groot geloof als Joseph zou hebben. 'Nee,jij bent de dominee,Joe. Ik niet,' zei hij. 'En daarom moet jij weer beter worden.'

Grady was opgelucht dat zijn vriend nog steeds in een stabiele toestand verkeerde toen ze de volgende dag eindelijk in Beaufort afmeerden.

Op de kade stonden ambulances te wachten en Grady hielp om eerst de gewonden van boord te brengen. Tot zijn verdriet zag hij kolonel Higginson bleek en gewond op een van de draagbaren liggen. Kapitein Metcalf boog zich over hem heen om met hem te praten en Grady hoorde Higginson zeggen:'Als ik aan de slaven denk die we bevrijd hebben, dan weet ik dat het alles wat we doorstaan hebben, meer dan waard is geweest.'

Grady staarde over het grijsblauwe water heen om zijn tranen te bedwingen. Higginson - een blanke man — vond Grady's vrouw en zoon zo belangrijk dat hij voor hen wilde sterven.

Toen hij zich weer vermand had, haastte Grady zich benedendeks om Anna te gaan halen. Hij had tegen dit moment opgezien. Hij wist dat hij de twee op de kade zou moeten achterlaten en dat hij met de soldaten naar het kamp zou moeten terugkeren. Hoe zou hij Anna zomaar alleen kunnen achterlaten? Ze had nog nooit voor zichzelf hoeven te zorgen. Missy had haar altijd gezegd wat ze moest doen.

Hij overwoog nog steeds wat hij nu tegen haar zou zeggen toen kapitein Metcalf naast hem kwam staan en een hand op zijn schouder legde. 'Neem twee dagen verlof, jongen. Breng je gezin onderdak.'

Grady sloot zijn ogen. De opluchting die hij voelde, bracht hem van zijn stuk. Maar nog meer dat een blanke man medeleven had getoond met hem en zijn gezin. 'Dankuwel, meneer,' zei hij. 'Heel erg bedankt.'