5

Great Oak Plantage, Zuid-Carolina 1854

Kitty knielde op de vloer in de kamer van missy Claire en pakte een potlood. Ze deed haar ogen even dicht, stelde zich de omtrek en de lengte van een paardenhoofd voor, de grootte en de vorm van de oren, en schetste daarna wat ze zich herinnerde op het stuk papier dat op de grond voor haar lag. Kleine Kate die op het bed van haar zus Claire zat en met haar dikke beentjes tegen de rand van het veren matras schopte, sloeg haar gade. 'Ik weet wat het is! Het is een pony,' zei Kate.

'Ja, je hebt gelijk.'

'Teken nu eens een kat.'

'Maar ik heb het paard nog niet af,' zei Kitty. 'Wil je niet dat ik ook nog zijn romp, zijn benen en zijn staart teken?'

'Nee, je moet een kat tekenen,' hield Kate vol.

Kitty gehoorzaamde hoewel ze graag het paard af wilde maken om dan het vel papier vol te tekenen met bloemen en bomen en alles wat ze er nog meer bij wilde. Ze hield van tekenen. Missy Claire had haar met een stokje een schets in de grond zien maken en had haar toen een vel papier en een echt potlood gegeven. Sinds die tijd had Kitty Claire en haar zusje vermaakt met het maken van tekeningen.

In plaats van het paard af te maken, koos Kitty met tegenzin een schoon hoekje van het vel en tekende de ronde kop en de puntige oren van een kat. Ze tekende de ogen, de neus en de snorharen en stond op het punt het lijf te gaan tekenen toen Kate zei: 'En teken nu eens een vogel.'

'Wat voor vogel, missy Kate?'Terwijl ze op antwoord wachtte, gaf Kitty de kat snel vier poten en een dunne spitse staart.

'Ehh... die magere witte vogels met lange poten die bij de rivier wonen.'

Kitty glimlachte. Ze hield ervan om reigers te tekenen met hun tengere lijf en sierlijke hals. Maar voor ze de kans kreeg om te beginnen, onderbrak missy Claire haar.

'Geen tekeningen meer. Kitty is mijn slavin en ze gaat nu met mij met de poppen spelen.' Ze pakte het vel papier en duwde het haar zusje in de handen. Evenals alle andere tekeningen die Kitty gemaakt had, zou ze deze ook niet mogen houden. Missy Claire moest iedere minuut beziggehouden worden, leek het wel, en wat voor spelletje ze ook speelden, ze scheen er eerder genoeg van te krijgen dan Kitty. Ze had nu een heel jaar bij missy in het Grote Huis gewoond, maar het was dikwijls een grote opgave voor Kitty geweest om het met haar uit te houden.

'Hier is je tekening, Kate,' zei Claire. 'Ga nu maar in je eigen kamer spelen.' Ze wees naar de deur.

Missy Kate zette het op een huilen. Kitty stelde zich voor dat er door het gekrijs een hele vlucht reigers op de vlucht gejaagd zou worden. Mammy Bertha pakte Kate van het bed en bracht haar uit de kamer.

'We gaan theevisite spelen,' besliste missy Claire. 'Mijn poppen komen op de thee en jij moet ons bedienen, Kitty.' Claire had twee prachtige poppen met mooie porseleinen gezichtjes en echt haar. Kitty moest altijd toekijken als ze hen aankleedde in hun kanten nachtjaponnen of gekreukte jurken en de strikjes en knoopjes vastmaakte. Ze zou ze graag eens zelf willen aankleden — al was het maar voor één keer.

'Raak mijn pop niet aan!' had Claire geroepen toen Kitty het voor het eerst - en voor het laatst — gewaagd had naar een pop te wijzen. 'Je zult hem kapot maken.'

'O alsjeblieft, missy Claire,' had ze gesmeekt. 'Ik beloof dat ik erg voorzichtig zal zijn. Ik heb nog nooit iets van je kapotgemaakt.'

'Nee, ik wil niet dat je ze met je smerige handen aanraakt.'

Kitty had naar haar handen gekeken. De huid was donker, maar dat kwam niet omdat ze vuil waren. Haar handen waren net zo schoon als die van missy. Maar Kitty had die dag geleerd dat ze er genoegen mee zou moeten nemen missy gezelschap te houden terwijl zij met haar poppen speelde. Kitty mocht alleen maar toekijken als missy de meubeltjes in haar poppenhuis verplaatste, maar ze mocht ze nooit aanraken. Ze kon met Claire lachen als ze op haar hobbelpaard reed, maar ze mocht er zelf nooit op gaan zitten. Kitty had geleerd het feit te aanvaarden dat de blanke huid van Claire haar deze voorrechten gaf en dat zij er door haar zwarte huid geen recht op had.

'Maak de tafel voor de thee in orde,' commandeerde Claire terwijl het gehuil van haar zusje in de verte verstomde. Kitty gehoorzaamde onmiddellijk. Het porseleinen theeserviesje was het enige speelgoed dat ze mocht aanraken en ze hield ervan om het gladde, koele porselein met haar vingers aan te raken. Het was haar taak om de tafel klaar te zetten en de thee te serveren aan Claire en haar poppen; Kitty zou het nooit wagen om zogenaamd zelf een slokje uit een van de kopjes te nemen.

'Ga Cook vertellen dat ik een paar koekjes wil hebben,' zei Claire. 'Ik zal mijn poppen aankleden voor de theevisite.'

'Ja, missy Claire.' Kitty had geleerd om altijd een dergelijk antwoord te geven — en om haast te maken als ze om een boodschap gestuurd werd. Missy had er een grote hekel aan als ze treuzelde. Kitty rende de trap af, ging door de deur van de bedienden naar het stookhok en toen naar buiten naar de grote keuken om Cook te vertellen wat missy wilde. In de keuken rook het naar gerookt varkensvlees met uien, dat op het vuur stond, naar appels en naar kaneel. Kitty haalde een keer diep adem en snoof de heerlijke geur op. Ze kreeg er honger van.

'Die missy is een verwend nest,' zei Cook hoofdschuddend toen Kitty haar verzoek deed. 'Denkt ze misschien dat ik niets beters te doen heb dan de hele dag achter haar aan te lopen? Weet ze dan niet dat meester bezoek krijgt en dat ik een maaltijd moet klaarmaken?' Maar Cook veegde met een doek het zweet van haar voorhoofd en waggelde weg om de koektrommel te gaan halen. 'Geeft missy jou ook wel eens een koekje?' vroeg ze.

Kitty haalde haar schouders op. 'Soms... als ze zelf niets meer lust.'

Cook legde drie dikke suikerkoekjes op een bord en gaf toen een vierde koekje aan Kitty. 'Eet het maar gauw op,' fluisterde ze, 'en zeg er niets over tegen Claire.'

Kitty glimlachte. 'Ja, mevrouw. Dankuwel, mevrouw.' Ze liep met het bord in haar handen de keuken uit. Terwijl ze over het paadje naar het huis liep, wist ze niet of ze het koekje heel langzaam op zou eten om van ieder hapje te genieten of dat ze het in twee happen zou verorberen zodat ze zo snel mogelijk weer terug was zoals haar geboden was. Ze besloot om een klein hapje te nemen en het langzaam op te eten, zodat ze er de hele weg naar het huis en op de trap van zou kunnen genieten en de rest van het koekje in haar zak te stoppen om het voor later te bewaren.

Toen Kitty weer in de slaapkamer kwam en het hapje koek doorslikte, was Claire nergens te zien. Het duurde even voor het tot Kitty doordrong dat ze achter het kamerscherm was gedoken om haar 'behoefte' te doen. Ze zou door Claire weer naar beneden gestuurd worden om de po leeg te gaan gooien. Blanke dames waren toch maar gelukkig, dacht Kitty. Ze hoefden niet helemaal naar buiten te gaan om het buitentoilet te gebruiken zoals de blanke mannen en de slaven.

Kitty bracht het bord naar de theetafel en wachtte. Missy had haar poppen aangekleed en op twee kleine stoeltjes neergezet. Maar een van de poppen was opzij gegleden en het leek erop dat ze van het stoeltje zou vallen. Kitty stak haar hand uit om de pop weer overeind te zetten. De pop was veel lichter dan Kitty verwacht had en het haar leek zo zacht dat ze de verleiding om het even te strelen niet kon weerstaan.

'Hé, wat doe jij?' schreeuwde Claire. 'Je mag haar niet aanraken!'

Kitty draaide zich verrast om. 'Maar ze viel opzij, missy Claire. Ik wilde haar alleen maar rechtop zetten en...'

Missy rende de kamer door en sloeg Kitty's hand weg. Toen, omdat ze het gewaagd had haar pop aan te raken, sloeg ze Kitty in het gezicht, zo hard dat de tranen haar in de ogen sprongen. Kitty had vaak gezien dat missy's moeder een van de kamermeisjes zo in het gezicht geslagen had, maar Kitty zelf was nog nooit eerder geslagen.

'Eruit! Maak dat je weg komt!' schreeuwde Claire naar de deur wijzend.

'Het spijt me, missy Claire, maar ik dacht...'

'Je bent slecht en je kunt niet meer met mij spelen!'

De tranen liepen over Kitty's gezicht toen ze met brandende wangen de kamer uit liep. Ze durfde niet hardop te huilen of even de tijd te nemen om tot zichzelf te komen. Als Kitty haar wegstuurde moest ze altijd meteen naar mammy Bertha om haar te helpen voor missy Kate of de nieuwe baby van mevrouw Goodman, Mary, te zorgen.

'Wat is er met jou aan de hand?' vroeg Bertha toen ze zag dat Kitty haar tranen afveegde.

'Missy heeft me geslagen,' zei ze pruilend. 'Haar pop zou van de stoel vallen en ik probeerde alleen maar hem weer goed neer te zetten. Toen zei ze dat ik weg moest gaan.'

Door de manier waarop mammy haar lippen tuitte en haar hoofd schudde, begreep Kitty dat ze geen bijval van haar hoefde te verwachten. 'Missy zegt je toch altijd dat je haar poppen niet aan mag raken?'

'Maar ze zou gevallen zijn. Ik dacht alleen maar...'

'Je moet niet denken. Je moet alleen maar doen wat de blanken zeggen en als ze zeggen dat je hun spullen niet aan mag raken, dan moet je ze niet aanraken. Het enige wat je moet doen, is gehoorzamen. Hoor je mij?'

'Ja, mevrouw.'

'Veeg nu je tranen af en kom mij helpen missy Kate koelte toe te wuiven zodat ze kan gaan slapen.' Kitty veegde haar tranen af met de zoom van haar schort en daarbij viel het koekje dat ze in de zak van schort gestoken had, op de grond aan stukjes. Ze begon weer te huilen. Bertha gluurde naar Kitty terwijl ze op haar knieën ging zitten en de kruimels opraapte. 'Steel jij koekjes van missy Claire?'

'Nee, mevrouw. Cook heeft mij dat koekje gegeven, echt waar. U kunt het haar zelf vragen.' Kitty stak de kruimels in haar mond. Haar tanden knarsten van het vuil dat eraan zat.

'Nou, dat zal ik haar zeker vragen... en laat ik niet merken dat je liegt.'

'Nee, mevrouw.'

De lange warme dag scheen eindeloos te duren. Laat in de middag kwamen er gasten aan voor het diner, zoals Cook al eerder gezegd had. Mammy Bertha zei dat de gasten 's nachts zouden blijven en iedereen moest haar beste beentje voorzetten — ook Kitty. De twee oudste meisjes, Claire en Kate, moesten eerst gewassen en gekapt worden en dan met hun mooiste zondagse jurken aan als echte dames in de salon gaan zitten. Door alle drukte en vertoon kreeg Kitty niet de kans iets te eten behalve dat ene verkruimelde koekje. Toen de meisjes eindelijk naar bed waren, zei mammy Bertha dat ze naar de keuken kon gaan om te zien of er nog iets was overgeschoten van het diner.

Het was al laat, maar Kitty was verbaasd dat de keuken nog helemaal verlicht was. Er zat een groot gezelschap negers om de tafel die met elkaar praatten en zich te goed deden aan geroosterd varkensvlees, kip en nog allerlei andere gerechten die de blanke mensen hadden overgelaten. Tussen het keukenpersoneel zaten vier vreemdelingen — de huisslaven die met de blanke gasten waren meegekomen. Kitty schepte zich een bord eten op, ging toen op een kruk bij de deur zitten en luisterde naar de nieuwtjes en de roddelpraatjes die de nieuwkomers te vertellen hadden.

'Delia hier is een verhalenvertelster,' zei de koetsier van de gasten na een poosje. Hij wees op een kleine grijsharige vrouw die niet groter was dan Kitty. 'Delia kent alle verhalen over ons volk voordat we slaven werden,' zei hij.

Het leek erop dat iedereen Delia's verhalen graag wilde horen en ze smeekten haar om een van de verhalen te vertellen. Het werd zo stil in de keuken dat Kitty nog maar nauwelijks adem durfde te halen. Ze boog zich vol verwachting wat naar voren en keek naar iedere beweging die de vertelster maakte. De kleine vrouw deed lange tijd haar ogen dicht alsof ze diep vanbinnen naar de woorden moest zoeken.

'Thuis, waar onze mensen vandaan komen,' begon Delia, 'noemen de mensen een verhalenverteller een griot. Wij zijn degenen die zich de oude gebruiken en de oude verhalen herinneren die we doorgeven aan onze kinderen en hun kinderen, zodat ons verleden niet verloren gaat. Mijn moeder was een griot, en haar moeder eveneens, dus de verhalen die ik ken, gaan ver, heel ver terug naar een tijd die niemand die nu nog leeft, zich nog kan herinneren — een tijd waarin al onze mensen vrij waren.' Ze zei de laatste woorden met een diepe zucht en voor Kitty leek het wel of de woorden als vogeltjes uit de mond van de verhalenvertelster opstegen.

'Alleen door ons verhaal door te vertellen, kunnen we ons herinneren wie we in werkelijkheid zijn,' zei Delia. 'En dat is iets wat we nooit mogen vergeten.' Ze keek haar luisteraars een voor een strak aan en haar donkere ogen bleven even op Kitty rusten.

'We woonden eens in een land dat de "Berg van de Leeuwen" werd genoemd,' zei Delia,'in een stam die de Mende heette. Het was een groot, rijk land waarin iedereen een zwarte huid had. Helemaal in het begin waren er helemaal geen blanke mensen. En het hele land was van ons; al de bossen, velden, rivieren en heuvels daar waren van ons. We konden er jagen en onze eigen rijst planten en onze eigen huizen bouwen en we konden er overal leven op de manier zoals we wilden en alleen onze eigen leiders zeiden ons wat we moesten doen. Lang voordat de blanke mensen kwamen, leerde ons volk hoe we het water moesten opvangen en het naar iedere plaats konden leiden waarheen we wilden. We maakten velden die we konden bevloeien en weer droog maken om er rijst te verbouwen. Onze vrouwen vlochten er manden van zeegras voor het verzamelen van de oogsten en het wannen van de rijst. We waren een vredig volk, en woonden in onze eigen dorpen met onze eigen gezinnen om ons heen.'

Kitty luisterde geboeid en kon zich een land zonder blanken niet zo goed voorstellen. Delia's stem was even kalmerend als een beker warme melk en terwijl ze vertelde, maakte ze sierlijke gebaren met haar gerimpelde handen.

'Toen kwamen op zekere dag de blanke mannen,' zei ze. 'Ze zagen alles wat we hadden en hoe hard we werkten en ze besloten dat ze ons als hun slaven wilden hebben. Ze kwamen met hun geweren en ketenen en ze namen onze mensen mee. Ze vingen ons in de bossen en ze namen ons mee vanuit onze huizen en weg van onze kinderen. Ze bonden onze mensen met lange kettingen aan elkaar en ze dwongen ons om grote afstanden af te leggen. Het kon hun niets schelen dat onderweg sommigen van ons stierven van honger, uitputting en angst. Nee, die blanke mannen brachten onze gevangengenomen mensen naar een fort op een eiland waar we niet konden ontsnappen. Daar moesten we aan het werk; we moesten van schelpen kalk maken. Onze mensen dachten dat er geen zwaarder leven dan dit mogelijk was — maar dat was wel zo. Het bleek dat we alleen maar aan het werk gehouden werden om kalk te maken tot er een schip zou komen. En wat denk je, op zekere dag komt dat slavenschip werkelijk.

Het lijkt wel of de blanken gewoon vergeten dat we mensen zijn als ze ons in het ruim van een schip laden. Iedereen moet op de harde planken gaan liggen, de ene rij vlak boven de andere, zodat er niet eens ruimte is om te gaan zitten. We worden daar zo dicht op elkaar gepakt dat we ons niet eens kunnen bewegen. Zo vullen de blanken het hele schip met slaven. En het kan hen niet schelen of mensen ziek worden of naar het toilet moeten en zo liggen ze daar boven op elkaar in hun eigen vuil. Iedere dag sterven er mensen van honger en dorst, hitte en verdriet. Dat schip deint en slingert op de golven en je kunt de golven dag en nacht tegen de planken horen klotsen. En ook het geluid van tranen hoor je dag en nacht. Het lijkt wel of de oceaan over zal lopen van onze tranen.

Het duurt een heel lange tijd om naar het land van de blanken te zeilen. De volle maan komt twee keer, nee, wel drie keer op voordat we eindelijk in het Lage Land aankomen. Het nieuwe land lijkt heel veel op thuis, maar in dit nieuwe land zijn we niet meer vrij. De rijst die we verbouwen is niet meer voor onze gezinnen. Onze echtgenoten en kinderen worden ergens anders heen verkocht, weg van ons. We moeten als dieren voor de blanken werken, sloten en vijvers graven en rijst voor hen verbouwen omdat we nu hun slaven zijn. Onze mensen leven niet meer in vrijheid. De blanken hebben geweren, dus ze houden ons gevangen en laten ons al hun werk doen.'

Ze boog zich naar voren, haar lichaam gespannen en haar ogen nat van tranen. 'Maar jullie moeten nooit vergeten dat we eens vrije mensen waren. Zo heeft God ons geschapen. We behoren vrij te zijn.'

Toen Delia haar verhaal verteld had, bleef iedereen roerloos zitten. Het was zo stil geworden in het vertrek dat Kitty haar eigen hart in haar oren hoorde bonzen. Dit verschrikkelijke verhaal kon toch niet waar zijn? Missy Claire was oud genoeg om haar en missy Kate voor te lezen. De verhalen waren sprookjes over eitjes en dieren die konden praten, maar Kitty wist dat die verhalen niet waar waren. Was dit misschien ook zo'n sprookje?

'Is dit allemaal echt gebeurd?' vroeg ze fluisterend, de stilte verbrekend.

'Ja, het is echt gebeurd,' zei Delia terwijl ze met haar hand een klap op de tafel gaf. 'Ieder woord dat ik gezegd heb, is net zo waar als dat ik hier aan tafel zit. Zwarte mensen werden in vrijheid geboren en we zijn bedoeld om in vrijheid te leven. Dat hebben ze ons afgenomen. En nu willen ze dat we vergeten dat we ooit vrij waren. Maar dat mag je nooit vergeten, kind. Je moet je altijd herinneren wie je bent, wie je familie is en waar je vandaan komt.'

Die nacht droomde Kitty ervan dat ze in de bossen door blanke mannen werd nagezeten en gevangengenomen en dat ze in een donkere, afschuwelijke plaats werd opgesloten. Toen ze weer wakker werd, leek het wel of ze helemaal niet geslapen had. De nachtmerrie herinnerde haar aan haar oude droom die ze dikwijls had toen ze nog klein was en ze vroeg zich af of ze ooit in een land had gewoond waar geen blanken waren. Maar nee, Delia had gezegd dat dit allemaal heel, heel lang geleden gebeurd was, Je moet je altijd herinneren wie je bent, wie je familie is en waar je vandaan komt, had Delia gezegd. Maar Kitty wist niet wie haar familie was of waar ze vandaan kwam. Ze kon het zich niet herinneren.

Kitty dacht de volgende morgen nog over al deze dingen na toen ze de gordijnen in missy's kamer openschoof en de Grote Hik buiten zag. Ze was er zeker van dat die grote eik op de een of andere manier iets met haar verleden te maken moest hebben - hij was een deel van haar droom geweest toen ze nog erg klein was. Maar Kitty kon zich niet meer herinneren waarom die boom zo belangrijk voor haar was of welke betekenis hij had. Toen ze met mammy Bertha alleen in de kinderkamer was, verzamelde Kitty al haar moed om haar voor het eerst in haar leven naar haar verleden te vragen.

'Mammy, weet jij wie mijn vader en moeder waren?'

Bertha sloot lange tijd haar ogen. 'Ja, kind. Ik heb je mama gekend,' zei ze zacht. Mammy was gewoonlijk erg spraakzaam en vertelde allerlei verhalen als ze alleen waren, maar het leek wel of ze plotseling te verdrietig en te bang geworden was om nog te praten.

'Waar is ze nu dan, mammy Bertha? Wat is er met haar gebeurd?'

Mammy wendde zich van haar af. 'We kunnen er nu niet over praten,' zei ze. 'Kom vanavond maar naar me toe als missy Claire in slaap gevallen is.'

Kitty dacht dat er nooit een eind aan de dag zou komen. Claire hield haar tot laat in de avond aan het werk. Ze moest heet water halen voor haar bad, haar haren borstelen en haar toen nog gezelschap houden tot ze in slaap viel. Iedere keer als Kitty op haar slaapmat rechtop ging zitten om te kijken of Claire al in slaap gevallen was, staarde missy haar aan en zei: 'Waarom kijk je toch steeds naar mij? Ga toch slapen!' Maar een mengeling van angst en verwachting hield Kitty klaarwakker.

Ten slotte viel Claire in slaap en Kitty slaagde erin op haar tenen de kamer uit te sluipen om op zoek te gaan naar mammy Bertha. Ze vonden een rustig plaatsje om te gaan zitten, buiten op de trap naar het stookhuis en mammy vertelde Kitty de waarheid.

'Je mama heette Lucindy en ze was een van de kamermeisjes van mevrouw Goodman hier in het Grote Huis,' begon Mammy. 'Ze was een knap meisje net als jij, altijd even vriendelijk en vrolijk tegen iedereen. Op een dag wordt ze verliefd op een man, George — je vader. Hij is de slaaf van de prediker en zijn vrouw, helemaal aan de andere kant van de stad. Lucindy ontmoet hem als hun meesters 's zondags naar de kerk gaan en algauw worden ze verliefd op elkaar. Iedereen probeert hun duidelijk te maken dat het moeilijk zal worden om bij elkaar te komen, maar ze besluiten het toch te proberen. Iedere zaterdagavond als hij klaar is met zijn werk, komt je vader helemaal vanuit de stad hiernaartoe lopen om bij zijn vrouw te zijn. En daarna loopt hij ook weer helemaal terug naar huis. Zijn meester is echter een goede man en hij heeft George een pasje gegeven zodat hij kan komen en gaan zonder dat de politie hem lastig zal vallen.

Dan sterft op zekere dag de meester van je vader en in zijn testament geeft hij je vader en al zijn andere slaven de vrijheid. Het lijkt heel mooi om vrij te zijn, maar in de praktijk is het dat niet. Blanke mensen hebben een nog grotere hekel aan negers als ze de vrijheid krijgen dan wanneer ze slaven zijn. Ze zeggen dat vrije negers verwaand worden en de blanken maken zich er altijd zorgen over dat de vrijgekomen slaven de anderen het idee zullen geven dat ze allemaal vrij moeten zijn. En daarom vaardigen de blanken een aantal wetten uit waarin staat dat vrije negers niet in de stad mogen wonen, dat ze geen bezittingen mogen hebben en dat ze nergens te lang op een plaats mogen blijven. Als de bevrijde slaven zich daar niet aan houden, gooien de blanken hen in de gevangenis en laten hen een forse boete betalen. En als ze de boete niet kunnen betalen worden ze opnieuw slaaf. Ze proberen alle vrijgekomen negers vanhier te verdrijven - of ze weer tot slaaf te maken. Hoe dan ook, ze willen niet dat vrijgekomen slaven zoals je vader hier rond blijven hangen.

De arme George is dus nu wel vrij, maar hij doet al het mogelijke om je moeder te helpen, zeker nadat jij geboren bent. Hij krijgt in Charleston een baantje op een stoomboot, en laadt hout en kolen en dergelijke dingen. Hij werkt zo hard mogelijk om voldoende geld te verdienen om je moeder vrij te kunnen kopen. Maar zelfs als hij al zijn geld opspaart, is meester Goodman niet bereid haar te verkopen. Uiteindelijk besluit de arme George dat er niets anders op zit dan zijn vrouw en kind mee te nemen en weg te vluchten. Je vader wilde dat je mama en jij vrij zouden zijn, net als hijzelf.

Iedereen probeert hun duidelijk te maken dat ze een grote vergissing maken. Als ze gevangen worden, zal het slecht met hen aflopen. Ze luisteren natuurlijk niet. Je vader vertrouwt erop dat Jezus hem zal helpen en op een avond lopen hij en Lucindy weg. Zodra meester Goodman bemerkt dat Lucindy weggelopen is, roept hij de slavendrijvers bij elkaar en ze sturen de honden achter hen aan. Je arme ouders waren nog niet eens uit Zuid-Carolina weg toen ze al gevangen werden genomen.'

Kitty's droom kwam weer terug, levendig en sterk. Ze wist op hetzelfde moment dat het echt gebeurd was. De honden waren gekomen en hadden naar de benen van mama en papa gehapt tot ze niet meer weg konden rennen. Toen waren de blanke mannen te paard gekomen met geweren. Maar hoe liep haar droom ook alweer af? Ze kon zich het slot van haar droom nooit meer herinneren. Haar mond voelde zo droog dat ze nauwelijks kon spreken.

'Wat gebeurde er met hen nadat ze gevangen waren, mammy?'

'Ach kind... dat wil je niet weten,' zei ze hoofdschuddend. 'Sommige verhalen kunnen maar beter niet verteld worden.'

Hoewel het een warme avond was, huiverde Kitty even. 'Toch wil ik het weten, mammy Bertha. Vertel het mij alsjeblieft.'

Mammy zuchtte. Ze aarzelde zo lang dat Kitty bang was dat ze niets zou vertellen. Toen mammy ten slotte sprak, klonk haar stem erg zacht. 'Ze geselden je arme vader en hingen hem aan de Grote Eikenboom op wegens diefstal.'

Kitty kon lange tijd niet ademhalen of slikken. Die boom had haar altijd een vriend geleken, haar schuilplaats. Nu voelde ze zich verraden. De Grote Eik was het werktuig geweest waarmee ze haar vader vermoord hadden. Bij de gedachte dat hij aan een van de takken was opgehangen, sloot ze haar ogen.

Bertha veegde haar ogen met een punt van haar schort af. 'Meester Goodman zei dat je vader zijn bezit gestolen had toen hij er met je moeder en jou vandoor ging — en daar had hij denk ik gelijk in. We moesten er als slaven allemaal bij komen staan om te kijken, zodat we zouden leren wat er met ons zou gebeuren als we probeerden weg te lopen. Je moeder werd ook gegeseld en toen aan een slavenhandelaar verkocht. Ze smeekte meester om jou gelijktijdig met haar te verkopen in plaats van jou hier alleen achter te laten. Maar meester Goodman wilde niet luisteren.' Bertha sloeg haar arm om Kitty's schouders en trok haar tegen zich aan. 'Dat is de reden waarom je nu helemaal alleen op de wereld bent.'

Kitty zakte tegen mammy Bertha aan en huilde. Ze liet haar verdriet over jaren van eenzaamheid en verlies waarvan ze niets geweten had, de vrije loop. Ze had er nu spijt van dat ze om de waarheid gevraagd had, spijt dat ze het nu wist. Van nu af aan zou de Grote Eikenboom geen schuilplaats zijn, geen symbool van troost maar van verschrikking en dood. En ze zou ook nooit meer op dezelfde manier naar meester Goodman kunnen kijken. Waarom wilde hij Lucindy niet aan George verkopen? Hij had nog zoveel andere slaven. Het was de schuld van meester Goodman dat haar vader gestorven was, zijn schuld dat haar moeder verkocht was en dat zij alleen achtergebleven was.

En Kitty wist dat ze ook nooit meer op dezelfde manier naar Claire zou kunnen kijken. Claire had haar beide ouders nog. Ze gaven haar alles wat ze nodig had of wilde hebben. Kitty's ouders hadden ook van haar gehouden, maar ze waren gestraft omdat ze geprobeerd hadden vrij te komen — geprobeerd hadden te leven op de manier zoals alle negers volgens Delia's verhaal eens geleefd hadden.

Mammy hield Kitty stevig tegen zich aan en wiegde haar. 'Je kunt maar beter niet verliefd worden, kind. Het geeft alleen maar veel verdriet als meester jou of de man van wie je houdt, verkoopt of je je kinderen afneemt. Ik heb het al heel wat keren gezien — veel te vaak. Slaven zijn hier op de wereld om te werken, niet om iemand anders lief te krijgen.'

Geleidelijk aan kwam er een eind aan Kitty's tranenstroom, maar ze bleef tegen mammy aan leunen die haar arm beschermend om haar heen had gelegd.

'Ik zal je nog iets vertellen,' zei mammy na een poosje. 'Hoe moeilijk het leven hier ook is, mensen moeten wel gek zijn als ze proberen weg te lopen. Ze zeggen dat je in de richting van de poolster moet vluchten om vrij te worden, maar dat land is veel te ver weg vanhier. En als ze je vangen, is de prijs die je moet betalen veel te hoog. En mensen worden altijd weer gepakt.'

Toen Kitty zich ten slotte uit Bertha's armen losmaakte en terugkeerde naar haar slaapmat, werd ze in haar slaap door nachtmerries achtervolgd. Toen ze de volgende morgen weer opstond, droeg ze haar verdriet en verlies met zich mee als een zware last die ze niet af kon leggen. Het verdriet dat Kitty voelde, werd in de dagen daarop niet minder maar werd juist met de dag groter, vooral als ze een blik op de Grote Eikenboom wierp. En ze kon niet vermijden dat ze die boom zag. De boom domineerde het uitzicht uit het raam van missy's slaapkamer.

De gasten van meester Goodman vertrokken ten slotte en missy Claire bleef na alle opwinding die het bezoek had meegebracht, humeurig achter. Kitty was door alle extra werk en de slapeloze nachten volkomen uitgeput. Ze kon haar emoties niet beheersen en op onverwachte momenten sprongen de tranen in haar ogen. Ze had ook niet de energie meer om missy Claire en missy Kate met haar grapjes te vermaken.

'Wat heb jij eigenlijk?' wilde Claire weten toen ze Kitty er op een middag op betrapte dat ze haar ogen afveegde. Kitty had kunnen weten dat haar vraag niet door bewogenheid met haar was ingegeven, maar door irritatie. Claire wilde gewoon dat ze weer zichzelf en vrolijk zou zijn. Kitty had beter moeten weten, maar ze was zo onverstandig om haar de waarheid te vertellen.

'O, missy Claire, ik kan er niets aan doen dat ik mij zo verdrietig voel als ik aan mijn papa en mama denk. Ze zijn beiden verdwenen en nu heb ik geen familie meer.'

'Waarom denk je aan hen? Je moet gewoon met mij spelen en niet pruilen over mensen die hier niet eens zijn.'

'Maar... maar ik kan er toch niets aan doen dat ik ook graag familie zou hebben net als jij?'

Claire's gezicht vertrok van woede. 'Wil je niet meer bij me zijn? Wil je met je eigen soort optrekken? Goed hoor. Dan wil ik ook niet dat je hier nog langer rondhangt. Ga maar weer terug naar het slavenkwartier waar je vandaan komt.'

Kitty's knieën knikten van angst. 'Maar mijn familie is niet in het slavenkwartier, missy. Ze...'

'Jammer dan. Maar ik wil je hier niet meer in huis hebben. Ga weg.'

'Dat meen je niet. Wie moet er dan met jou spelen en met.

'Ik speel nog liever alleen dan dat ik de hele dag naar jouw stomme, chagrijnige gezicht moet kijken. Ga nu meteen maar weg. Ga maar bij die andere zwarten leven als je dat zo graag wilt.'

'Maar missy Claire, dat wil ik helemaal niet.' Ze liet zich smekend op haar knieën zakken. 'Alsjeblieft, ik heb daar helemaal geen familie en ik heb er ook geen slaapplaats of...'

'Dat is dan jouw probleem, niet het mijne. En maak nu dat je weg komt. Hoor je mij? Eruit!' Claire schreeuwde nu en mammy Bertha kwam met de baby op haar arm haastig de kamer in lopen.

'Nou zeg, wat is er aan de hand? Waarom schreeuw je zo, missy Claire?'

'Ik stuur Kitty terug naar al die andere zwarten. Ik wil haar hier niet meer hebben.'

'Nee, alsjeblieft,' smeekte Kitty. 'Ik beloof dat ik weer vrolijk zal zijn. Ik beloof het echt.'

'Daar is het nu te laat voor,' zei Claire. Ze glimlachte alsof ze blij was met de macht die ze had. 'Van nu af aan zal Daisy mijn kamermeid zijn. En ik wil ook niet dat Kitty jou nog verder helpt, mammy. Ze is een huilebalk en ik wil haar niet langer in huis hebben.'

Mammy pakte Kitty met haar vrije hand bij de arm, trok haar overeind en bracht haar de kamer uit. Claire sloeg de deur achter hen dicht. 'Je hoorde wat missy zei. Je kunt maar beter doen wat je gezegd wordt, kind.'

'Maar mammy.

Bertha schudde haar hoofd. 'Ga nu maar.' Ze keerde Kitty de rug toe en schuifelde terug naar de kinderkamer. Mammy kon haar niet helpen, evenmin als een van de andere huisslaven. Er zat voor Kitty niets anders op dan te gehoorzamen.

Heel de weg naar het slavenkwartier huilde ze en door haar tranen kon ze nauwelijks zien waar ze liep. Ze wist ook niet wat ze moest doen als ze er was. Het was vroeg in de middag en de andere slaven waren nog niet van de velden teruggekeerd. Afgezien van drie kleine kinderen die in de modder aan het spelen waren, was het erf verlaten. Kitty vond Oude Nellie in haar hut met vier baby's die op haar bed lagen te slapen en die ze koelte toewuifde.

'Wat wil je? Wat is er aan de hand?' vroeg Oude Nellie toen ze Kitty's betraande gezicht zag.

'Missy Claire heeft me weggestuurd. Ze wil niet dat ik nog langer voor haar in het Grote Huis werk.'

'Wat heb je dan verkeerd gedaan?'

'Niets. Ze zei dat ik een kniesoor was en dat ze niet meer met me wilde spelen.'

'Als je zo huilt en je zo gedraagt als je nu doet, kan ik dat wel begrijpen. Zo hoef je bij mij ook niet aan te komen. Ik heb al genoeg jankende baby's om voor te zorgen.'

Kitty deed haar best om zich te beheersen. Ze droogde haar tranen en haalde een keer diep adem. Ze wist dat slaven nooit zomaar werkeloos rond mochten hangen en dat ze een of ander werkje zou moeten vinden als ze niet naar de rijstvelden gestuurd wilde worden. 'Ik heb mammy Bertha geholpen met de verzorging van de blanke kinderen in het Grote Huis,' zei ze hoopvol. 'Ik kan jou ook helpen als je dat wilt.'

'Ik beslis er niet over waar je moet gaan werken en dat weet je best. Je kunt me vandaag hier helpen, maar je bent groot genoeg om morgen mee naar de rijstvelden te gaan. Ik neem aan dat ze je daarheen zullen sturen.'

De tranen schoten Kitty opnieuw in de ogen. 'Ik heb geen plaats om te leven, Nellie. Ik heb hier helemaal geen familie.'

De oude vrouw nam haar even zwijgend op. 'Je heet toch Anna, hè?'

Het duurde even tot het tot Kitty doordrong. Ze was een jaar lang niet zo genoemd. 'Dat is de naam die mijn moeder, Lucindy, mij gegeven heeft,' zei ze. 'Maar missy Claire noemde mij Kitty.'

Nellie haalde haar schouders op. 'Nou ja, het kan mij niet schelen hoe je genoemd wordt. Hier, wuif die kleintjes maar wat koelte toe,' zei ze terwijl ze Kitty de palmtak overhandigde. 'Dan kan ik even rusten.'

Kitty werkte de rest van de dag zo hard als ze kon, in de hoop dat Oude Nellie een goed woordje voor haar zou doen en dat ze haar morgen weer zou mogen helpen. Toen de andere slaven tegen de schemering van de velden terugkeerden en voor hun eten bijeenkwamen, merkte de zwarte voorman Kitty onmiddellijk op.

'Waar kom jij vandaan?' vroeg hij. Hij was een grote, lange man met een chagrijnig gezicht. Zijn massieve armen en schouders staken als boomstammen uit zijn handgeweven hemd. Kitty was zo bang voor hem dat ze geen antwoord kon geven.

'Ze heeft in het Grote Huis gewerkt,' zei Oude Nellie. 'Ze is teruggestuurd.'

'Wat heb je verkeerd gedaan?'

'N-niets!' stamelde ze. 'Missy Claire werd boos omdat ze zei dat ik zo lusteloos was. Echt waar, dat was alles.'

'Nou, dan zul je net als wij allemaal hier moeten werken,' zei hij grommend.

Kitty at de schamele maaltijd op die haar gegeven werd en ging hongerig naar bed. Nellie gaf haar een versleten deken en ze sliep op de grond in de hut waar de hele nacht muizen rondscharrelden.

Toen het licht begon te worden, werd er op de trompet geblazen en de voorman zelf nam Kitty mee naar de rijstvelden en gaf haar de opdracht een rij planten te wieden. Met de twee meisjes met wie ze samenwerkte, had ze eens op het erf van Oude Nellie gespeeld, maar ze leken veel ouder dan Kitty en uitgeput door het zware werk. Er werd geen rekening gehouden met het feit dat Kitty geen enkele ervaring had met een hak en ze moest gelijk op werken met de anderen bij het wieden van de rijen, waarbij ze geen enkel onkruid mocht overslaan en ervoor moest zorgen dat ze geen enkel rijstplantje omhakte. Tegen de middag stonden de blaren in haar handen, die lang voor het vallen van de avond begonnen te bloeden. Bij het verstrijken van de dag voelde Kitty de zweepslag steeds harder en vaker op haar schouders neerkomen, de straf voor het maken van een fout of als ze de anderen niet bij kon houden.

Maar terwijl de ene dag overging in de andere, was het niet de honger of de vermoeidheid die Kitty's leven ondraaglijk maakte — het was de saaie hopeloosheid van haar nieuwe omgeving. Alles om haar heen scheen even kleurloos — de armoedige hut, de vuile vloer, de verkleurde kleding en de levenloze gezichten van de slaven, hun vuile, door zware arbeid kromgetrokken lichamen. Ze mocht niet opkijken naar de blauwe hemel of naar de groene bossen in de verte; ze mocht alleen maar naar de grond kijken, naar de eindeloze rij die gewied moest worden. En het enige wat ze zag, waren rijstplantjes en onkruid, 's Nachts lag ze opgerold op de aangestampte aarden vloer van de hut, te uitgeput voor nachtmerries, laat staan voor dromen.

Op zondagmiddag, de enige vrije dag, voelde Kitty zich wanhopig. Ze kwam tot de conclusie dat ze nog liever in de rivier wilde springen en verdrinken dan haar leven lang zulke hopeloze arbeid te moeten doen. Ze verliet het kale erf van het slavenkwartier en liep naar de rand van het erf van de plantage met de bedoeling het grote grasveld over te steken en door te blijven lopen — naar de aanlegsteiger aan het eind en dan het water in. Maar toen ze bij de Grote Eik kwam, zag Kitty missy Claire en missy Kate op een deken onder de boom met hun poppen zitten spelen. Ze waren alleen. Als Daisy Kitty's plaats als kamermeisje had ingenomen, was ze nergens te zien.

Kitty liet zich op handen en knieën zakken en kroop, luid miauwend, over het gazon naar de meisjes toe. Toen ze de boom bereikt had, kroop Kitty spinnend tegen Claire aan terwijl ze probeerde te glimlachen en haar tranen te bedwingen. Er was meer dan een jaar voorbijgegaan sinds die zomerse dag dat missy Kitty had geadopteerd, en ze hoopte dat Claire zich dat herinnerde.

Ten slotte waagde ze het een blik op haar gezicht te werpen. Claire probeerde niet te glimlachen, maar Kitty zag duidelijk dat ze haar optreden amusant vond. Ze kreeg weer wat hoop.

'Sommige mensen hebben natuurlijk liever een hond,' zei Kitty, zich tot een brede glimlach dwingend. Ze deed net of ze een jong hondje was, blafte en ging op haar hurken zitten om te bedelen, met haar tong uit haar mond. Missy Kate begon te giechelen.

Kitty had een grote hekel aan haar eigen gedrag, maar ze had niets te verliezen. Het alternatief was veel erger. Ze zou het werken op de velden nooit overleven, zeker niet als het herfst werd en de rijst geoogst, gedorst en gewand moest worden. De voorman zou van haar eisen dat ze net zo hard zou werken als de volwassenen, dag in dag uit, en als ze tekort zou schieten zou ze met de zweep krijgen. Haar leven stelde weinig meer voor dan het leven van een dier. Het was beter om als Claire's schoothondje te moeten leven dan als een beest te moeten sterven door het harde werken of door een langzame hongerdood.

'Woef Woef!' herhaalde Kitty dapper terwijl ze probeerde niet te denken aan de honden die haar ouders hadden aangevallen.

'Nee, ik denk dat ik toch liever een poesje heb,' zei Claire met een spottend glimlachje. Kitty liet zich weer op handen en knieën zakken en miauwde. Claire lachte. 'Nou, kom dan maar mee, Kitty. Tijd om naar binnen te gaan.'

Kitty wist dat ze zich beschaamd en vernederd zou moeten voelen. Maar toen ze nog steeds op handen en knieën naar het Grote Huis kroop, voelde ze alleen maar opluchting.


6

Jacksonville, Florida 1853

'Hé,Joe, meester Coop roept je.'

Grady zette de toiletemmer neer en draaide zich langzaam naar William om. Dit was de eerste keer dat meester Grady liet roepen sinds hij hem twee weken geleden had afgeranseld. Hij trilde nu van angst. 'Heeft hij mij nodig?' vroeg hij.

'Ja, hij vroeg naar je.'

Grady haalde een keer diep adem. 'Weet je waarvoor?'

Er trok even een zweem van medelijden over Williams gezicht, die echter weer snel plaatsmaakte voor een dreigende blik. 'Er komt een stel rijke planters naar meesters hotelkamer. Je moet mij helpen hen te bedienen. Dat is de reden waarvoor meester Coop je gekocht heeft.'

Grady's maag kwam in beweging alsof hij op het dek van een schip op een roerige zee stond. De verwondingen die hij had opgelopen door het pak slaag waren langzaam aan het genezen, maar waren nog steeds zichtbaar op zijn lichtbruine huid en ze vervaagden nu van diep paars naar een groenig zwart. Ook de pijn ebde langzaam weg, maar als hij zich bewoog, voelde hij nog steeds een doffe, kloppende pijn. Hij had de afgelopen weken opgesloten gezeten in slavenkooien of scheepsruimen terwijl meester Coop per schip van Georgia naar Florida reisde en onderweg slaven kocht en verkocht. Grady had de taak gekregen om alles weer schoon te maken als iedereen weg was. Hij moest toiletemmers legen, stro opschudden en het vuil van de dekken schrobben. Hij werkte zo hard als hij kon, maar het was vrijwel onmogelijk om de kooien en de ruimen waarin de slaven opgesloten werden, echt goed schoon te maken.

'Ik heb een emmer schoon water en zeep meegebracht,' zei William, naar de deur wijzend waar hij de emmer had neergezet. 'Meester zegt dat jij je eerst moet wassen voordat de anderen het water gebruiken. Hij heeft gezegd dat je niet mag stinken. Hij heeft ook wat schone kleren meegegeven.'

Grady keek om zich heen naar de overvolle binnenplaats en sloot zijn ogen. Hij verlangde er hevig naar zich eens goed te kunnen wassen en schone kleren aan te trekken, maar het idee dat hij zich hier zomaar in de open lucht, ten aanschouwen van mannen en vrouwen, zou moeten uitkleden, vond hij uiterst vernederend en het maakte hem woedend.

'Je kunt maar beter opschieten,' zei William terwijl hij hem naar de emmer toe duwde. 'De klanten van meester kunnen ieder moment aankomen. 'Als William al medelijden met Grady had, liet hij het niet merken. Het leek wel of hij er genoegen in schepte dat er nu een andere slaaf was in dezelfde situatie en die het misbruik dat zijn meester van hem maakte, ook moest ondergaan.

'Wat moet ik doen?' vroeg Grady terwijl hij zijn hemd uittrok. William keek even naar zijn gekneusde lichaam en toen weer snel de andere kant uit.

'Van nu af aan heb je twee taken: meester Coop en zijn klanten bedienen en voor zijn slaven zorgen, hier in de kooien en op de schepen.'

'Zoals ik nu ook al doe?' vroeg Grady. Hij plensde wat water in zijn gezicht, maakte zijn haar nat en zeepte zich toen in.

William zuchtte. Grady wist niet of het van boosheid of van ongeduld was. 'Er komt nog meer bij kijken. Je moet goed luisteren naar wat ik je nu zeg. Begrepen?'

Grady knikte en was er niet helemaal zeker van of hij beefde door het koude water of door de waarschuwing die er in Williams stem doorklonk.

'Het is onze taak om er ieder moment van de dag, dag en nacht, voor te zorgen dat geen enkele slaaf kan ontsnappen. We moeten ervoor zorgen dat ze altijd geketend zijn, dat ze voortdurend geboeid zijn aan handen en voeten, zodat niemand ervandoor kan gaan. Als we op zee zitten, zullen ze proberen uit de patrijspoorten of overboord te springen als we in de buurt van de kust zijn, als we wegvaren of de kust naderen. Dat zullen ze niet doen als ze allemaal aan elkaar geketend zijn, maar soms, als we niet goed opletten, ziet iemand kans om zich van zijn boeien te bevrijden en ervandoor te gaan.'

Grady waste snel zijn armen en zijn borst en trok toen het hemd aan dat William hem gaf. Het was versleten en een maat te groot, maar in ieder geval schoon.

'Sommige van die mensen zijn nogal wanhopig,' vervolgde William zacht. 'Ze zullen van alles proberen. Er was een vrouw die meester kocht, die haar kind moest achterlaten. Ze wilde dagenlang niets eten en ze werd zo mager dat de boeien van haar polsen en enkels gleden. Op een dag, toen het schip op volle zee was, sprong ze overboord en verdronk.' Hij was even stil en beet op zijn lip. Toen vervolgde hij kalm: 'Meester heeft ons daarvoor bijna doodgeslagen. Hij zegt dat we in de slavenkooien goed moeten kijken en luisteren, zodat we erachter kunnen komen wie van plan is om te ontsnappen.'

Grady schudde vol ongeloof zijn hoofd. 'Is dat je taak? Anderen bespioneren en het dan aan meester vertellen?'

'Dat klopt, ja. En als je verstandig bent, kun jij dat maar beter ook doen. Dat probeer ik je duidelijk te maken. Als een van hen probeert te ontsnappen, moeten wij daarvoor opdraaien, of we van hun plannen op de hoogte waren of niet.'

'Hoe kun je nu anderen bespioneren? Je bent geen blanke — je bent gewoon een slaaf, zoals wij allemaal.'

'Weet je nog dat pak slaag dat meester je gegeven heeft?' William prikte met zijn wijsvinger in Grady's ribbenkast die nog steeds zeer deed. 'Dat was nog niets. Geloof me, als meester je vastgebonden heeft en je veertig zweepslagen gegeven heeft, vertel je hem ieder woord dat ze zeggen. Mijn lichaam zit al helemaal onder de littekens.' Hij draaide zich om en tilde zijn hemd op, zodat Grady de brede knobbels van het lelijke littekenweefsel kon zien dat over zijn hele rug liep. 'Meester krijgt niet veel voor mij als hij mij verkoopt en daarom kan het hem niet schelen of hij mij met de zweep geeft of niet. Als een zwarte eenmaal zoveel littekens op zijn rug heeft, weten alle blanken dat hij een wegloper is of een dief en willen ze hem niet kopen. Mijn leven is dus niets meer waard... en als je niet voorzichtig bent, zal meester hetzelfde met jou uithalen.'

Grady verstijfde van schrik over wat hij hoorde en hield op zich te wassen. William beduidde hem ongeduldig door te gaan. 'Meester Coop is er gek op om negers te slaan,' zei hij. 'De enige keer dat hij hardop lacht, is als hij met pokeren wint of als hij een neger kan aftuigen.'

Grady slikte een keer en dacht terug aan het grijnzende gezicht van Coop op de avond dat hij hem geslagen had.

'Hij is er zo gek op,' vervolgde William,'dat sommige mensen hun slaven naar meester Coop brengen om hen door hem te laten aftuigen. Ze hoeven er niet eens voor te betalen. En hij laat je dan toekijken, zodat je weet wat je te wachten staat als je niet voorzichtig bent.' Heel even verdween de dreigende uitdrukking die altijd op Williams gezicht lag en maakte plaats voor angst. Toen herstelde hij zich. 'Luister goed,Joe. Geef hem nooit een aanleiding om je met de zweep te slaan.'

'Dat is niet mijn echte naam,' zei Grady. 'Noem mij geen Joe, ik heet.

'Nee, meneer! Denk je soms dat ik een pak slaag wil krijgen? Van nu af aan heet je Joe. Je mag niet eens meer denken aan je vroegere naam. En je achternaam is Coop, net als die van meester.'

Grady herhaalde de gehate naam voor zichzelf: Joe Coop. Dat was hij niet. Hij was Grady Fletcher, niet Joe Coop. 'Is William je echte naam?' vroeg hij. 'De naam die je moeder je gegeven heeft?'

'Zo heet ik nu in ieder geval.'

Grady liet zijn broek zakken en trok snel de schone broek aan die William hem gegeven had.

'Je moet die kleren morgen meteen wassen en ervoor zorgen dat je altijd een stel schone kleren hebt,' waarschuwde William hem. 'Meester kan het niet verdragen als we stinken. Wij moeten ervoor zorgen dat niet een van zijn slaven stinkt of vuil is of lompen draagt. Hij krijgt meer geld voor hen als ze er behoorlijk uitzien. Op één ding kun je rekenen: je zult altijd goed te eten krijgen. Je zult nooit honger hebben zoals veel andere slaven.'

Toen Grady zich gewassen had, tilde William de emmer op en bracht die naar de andere kant van de kooi, waar drie bange tienermeisjes bij elkaar stonden. Coop had hen gekocht kort nadat hij Grady had gekocht en ze waren van de ene haven naar de andere meegevaren zonder dat ze te koop aangeboden waren. 'Hier hebben jullie zeep en water,' zei William tegen hen. 'Was je haar en zorg ervoor dat jullie er goed uitzien.' Hij liep met Grady naar de poort toe en beduidde de bewaker dat hij open moest doen.

'Gaat meester die meisjes vanavond verkopen?' vroeg Grady.

William schudde zijn hoofd. 'Hij bewaart ze voor de bordelen in New Orleans.'

'Wat is dat?'

'Je bent nog te jong om dat te begrijpen,' zei hij met een nonchalante handbeweging. 'Dat kun je maar beter niet weten.'

Grady liep gehaast met William door de straat naar Coops hotel en hij was blij dat hij een poosje weg was uit de stank van de slavenkooi. Het was erg druk op straat; paarden en rijtuigen ratelden voorbij en straatverkopers brachten hun waar aan de man. Over de trottoirs liepen heren in rokkostuum en dames met grote bloemenhoeden op. Zodra ze een blanke tegenkwamen, trok William Grady van het trottoir af in de goot.

Grady wilde graag van zijn huidige vrijheid genieten, maar het lukte hem niet. Het vooruitzicht Edward Coop weer te ontmoeten, vervulde hem met grote angst. Hij bracht ten slotte de moed op om William te vragen wat er van hem verwacht werd.

'Moet ik meesters schoenen weer poetsen?'

'Waarschijnlijk wel, maar dat is niet alles. Meester nodigt alle rijke blanke mannen uit om naar zijn hotelkamer te komen en wij moeten hun drankjes aanbieden, hen misschien koelte toewuiven als het heet wordt, en soms ook iets te eten aanbieden. We moeten hen helpen bij alles wat ze nodig hebben. Je moet slim reageren, op je hoede zijn en onmiddellijk in actie komen als meester je ook maar iets vraagt.' Hij wierp even een blik op Grady om te zien of hij wel luisterde. 'En als je hem een drankje inschenkt, let er dan op dat je zijn glas niet te vol schenkt. Ik heb dat een keer gedaan en een meneer morste een beetje op zijn overhemd. Meester heeft me er een afranseling voor gegeven.'

Grady knikte, maar hij vroeg zich af hoe hij met zijn bevende handen kans zou zien om gewoon een drankje in te schenken zonder te morsen.

'Later,' zo vervolgde William, 'gaan we naar beneden naar de kooien, zodat de klanten de slaven kunnen bekijken. Meester geeft er de voorkeur aan zijn beste slaven op die manier te verkopen — een persoonlijke verkoop. Als hij dan thuis komt in New Orleans verkoopt hij de overgeschoten slaven op de markt.'

Grady had wel eens van New Orleans gehoord, maar had er geen idee van waar die stad lag of hoever dat van zijn thuis in Richmond zou zijn. 'Gaan we daar wonen, in New Orleans?' vroeg hij.

William schudde ongeduldig zijn hoofd. 'We wonen nergens. Meester Coop komt alleen maar een poosje naar huis om zijn gezin te bezoeken en te wachten tot de winter voorbij is. En dan gaat hij weer op reis. Daar houdt hij zich het grootste gedeelte van het jaar mee bezig — van de ene stad naar de andere reizen en het kopen en verkopen van slaven. Dat is zijn werk. Er zijn bepaalde steden waar hij altijd weer naartoe gaat, zoals Richmond en Jacksonville. De blanken lezen in de krant dat hij eraan komt en wat voor slaven hij te koop heeft en dan komen ze naar hem toe om te kopen wat ze nodig hebben.'

Ze bereikten maar al te gauw het hotel, een mooi stenen gebouw met luiken aan de ramen, dat uit drie verdiepingen bestond. William bleef buiten staan, draaide zich om en pakte Grady bij de schouders. 'Nu goed opletten! Als je ook maar iets doet wat de zaken van meester Coop kan benadelen, zul je dat betreuren. Begrepen?'

Grady haalde moeizaam adem en knikte.

In de daaropvolgende uren liep hij door de drukke kamer heen en weer, deelde sigaren uit en schonk drankjes in, ervoor wakend dat hij tegen niemand op liep of over iemands voeten struikelde. Het werd erg warm in het vertrek. William waarschuwde Grady dat hij ervoor moest zorgen dat niemand het te warm zou krijgen — hij moest aanbieden de jassen aan te pakken of de mensen met een palmblad koelte toe te wuiven. Zijn eigen onbehaaglijkheid deed met terzake. Hij waagde het niet om ook maar even uit te rusten of om ook maar een slokje water te nemen om zijn eigen dorst te lessen. En als zijn handen nat werden van het zweet, moest hij ze droog wrijven zodat hij niets zou laten vallen en een pak slaag zou krijgen.

De hele lange avond door voelde hij de ogen van meester Coop op zich rusten, wachtend tot hij een fout zou maken, wachtend tot hij hem een draai om zijn oren kon geven. Toen de lange avond eindelijk voorbij was en Grady weer veilig in de slavenkooi was opgesloten voor de nacht, ver weg van Coop, deden zijn schouders zeer van de spanning. Zijn maag voelde aan als een gebalde vuist.

'Je deed het goed,' zei William tegen hem. Hij gaf Grady een van de overgeschoten boterhammen. 'Zo moet je het iedere avond doen.'

Grady at de boterham op, maar toen hij zich even later de nooit aflatende angst en wanhoop herinnerde die hij in de ogen van de verkochte slaven had gezien, rende hij naar de dichtstbijzijnde toiletemmer en spuugde zijn hele maaltijd weer uit. William had gezegd dat meester Coop het grootste deel van het jaar slaven kocht en verkocht. Van nu af aan zou Grady hem daarbij helpen — Coop helpen om het leven van anderen te ontwrichten.

Toen zijn misselijkheid voorbij was, ging Grady op het stro liggen, sloot zijn ogen en huilde zich zachtjes in slaap.

De slavenmarkt in New Orleans zag er net zo uit als de slavenmarkten die Grady al eerder in de andere steden en dorpen langs de kust had gezien: een kleine binnenplaats met een poort, omgeven door gesloten gebouwen waarin de slaven de nacht doorbrachten. Iedere dag kwam er een grote stroom klanten om de slaven van Coop te bekijken, en tegen het eind van de week was de kooi vrijwel leeg. Een grote blanke vrouw in een helderrode japon en met haar dat de kleur van paardenbloemen had, had een half dozijn van de mooiste jonge vrouwen gekocht. Grady hoorde Coop tegen haar zeggen dat hij hen met zorg voor haar klanten had uitgekozen.

Grady was alle begrip van tijd kwijtgeraakt sinds hij zijn huis in Richmond had achtergelaten, maar hij wist dat er verscheidene maanden verstreken moesten zijn. De zomer was bijna voorbij geweest toen hij van huis was gegaan, en nu hoorde hij meester Coop zeggen dat hij het kerstfeest hier in New Orleans bij zijn gezin zou vieren. Toen al zijn overgebleven slaven op de slavenmarkt verkocht waren en de kooi leeg was, nam Coop Grady en William mee naar zijn huis in de stad.

'We krijgen nu een beetje rust,' zei William met een zucht toen ze in het slavenkwartier boven het washok neerstreken. 'Er is voor ons niet veel te doen totdat we over een paar weken weer met meester Coop vertrekken.' Grady knikte, maar na maanden hard werken en voortdurende waakzaamheid kon hij zich nauwelijks voorstellen wat rust betekende.

Het huis van meester Coop was hoog, smal en sierlijk. Zowel aan de voor- als achterkant van het huis bevonden zich balkons. Het huis stond erg dicht aan de straat en bij de andere huizen aan weerskanten; alleen aan de achterkant bevond zich een smalle binnenplaats met een poort. Coops huisslaven, die in eenvoudige vertrekken boven de bijgebouwen woonden, behandelden Grady vriendelijk en hij zou wel willen dat hij hier zou kunnen blijven. Hij en William deelden een kamer met een slaaf die Beau heette en wiens enige taak eruit bestond, zo leek het wel, om op een viool te spelen. Hij trad op tijdens feestelijke bijeenkomsten in het huis van de meester en Coop verhuurde hem aan andere mensen die een feestje hadden of een dansavond organiseerden als hij hem zelf niet nodig had.

Beau was tenger en pezig, niet langer dan Grady en net zo levendig als de muziek die hij speelde. Aan Beau's grijze haar en de talrijke rimpeltjes in zijn gezicht kon Grady zien dat hij niet zo jong meer was, maar hij was zo energiek — hij was voortdurend aan het tapdansen en zijn vingers dansten over de snaren - dat het wel leek of hij niet ouder was dan Grady. Tijdens zijn verblijf in New Orleans had Grady veel vrije tijd, die hij voornamelijk bij Beau doorbracht. Hij keek toe als Beau op de viool aan het oefenen was en leerde al de wijsjes uit zijn hoofd, die Beau zo moeiteloos aan de snaren ontlokte.

'Wil je het ook leren?' vroeg Beau op zekere dag toen ze samen buiten op de trappen van het washok zaten. 'Ik kan het je wel leren.' Grady durfde hem niet te geloven.

'Ik... ik weet het niet. Ik heb nog nooit eerder muziek gemaakt.'

'O, als je je best doet, is het heus niet zo moeilijk,' zei Beau met een grijns. 'Volgens mij ben je best een slimme jongen. William zegt dat je snel leert. Wil je het proberen?' Hij gaf de viool aan Grady die hem dankbaar met beide handen aannam.

'Goed... dankjewel.'

Beau gaf hem die dag zijn eerste les en leende hem toen een andere viool om in zijn vrije tijd mee te oefenen. 'Deze was eens van een van de andere slaven van meester,' zei Beau, 'maar die is er nu niet meer. Het is een oude viool, maar je kunt er nog goed op spelen. Probeer het maar.'

Grady zat hele dagen te oefenen en stopte er 's avonds alleen maar mee als de andere slaven wilden gaan slapen. Hij ging steeds meer houden van het gevoel van het warme, gladde hout onder zijn kin en van de manier waarop de noten door hem heen vibreerden als hij speelde. Het leek wel of zijn vingers altijd al hadden geweten waar hij ze op de snaren moest plaatsen en hoe hard hij moest drukken om de noten te laten zingen. De strijkstok voelde vertrouwd aan in zijn rechterhand en het leek wel of zijn arm ervoor gemaakt was om de strijkstok op te tillen en over de snaren te laten glijden met de juiste druk en snelheid. Beau leerde hem waar hij zijn vingers moest plaatsen om iedere noot te maken en als Grady eenmaal een melodie in zijn hoofd had, koos hij de noten geduldig een voor een uit en verbond ze met elkaar tot een vloeiende melodie.

Hij vond het heerlijk om viool te spelen - het was zoiets als het eten van een heerlijke maaltijd — en Grady's opgekropte woede en frustraties werden erdoor gekalmeerd. Terwijl de weken voorbijgleden, begon hij zich er zorgen over te maken dat hij zijn woede niet langer koesterde zoals Amos hem had gezegd te doen. Maar als hij naast de altijd vrolijke Beau zat en muziek maakte, leek het bijna onmogelijk om niet gelukkig te zijn.

'Je bent een bijzonder snelle leerling,' zei Beau tegen hem. 'Het zal niet zo lang meer duren of je speelt net zo goed als ik.' Grady betwijfelde of dat waar was, maar het compliment bracht een zeldzame glimlach om zijn lippen.

Gedurende alle weken die ze in New Orleans verbleven, zag Grady meester Coop slechts zelden en de knoop van angst die in zijn maag ontstaan was sinds de avond dat Coop hem had afgetuigd, begon zich langzaam te ontwarren. Maar toen hij op een winterse namiddag, toen hij alleen op de trappen van het washok op zijn viool zat te spelen, even opkeek, zag hij een paar meter verder Coop op de binnenplaats staan, die hem gadesloeg en naar hem luisterde. Halverwege de melodie die hij speelde, hield Grady op. Zijn armen werden krachteloos en vielen langs zijn zij, terwijl hij nog steeds de viool en de strijkstok vasthield.

'Nee, ga verder,' beval Coop.

Grady gehoorzaamde met bevende handen die nat van het zweet waren. Door zijn angst werd het ritme stuntelig, de noten krassend en onzuiver. Toen hij opkeek, zag hij Coop staan luisteren met zijn handen op zijn heupen en met een ondoorgrondelijk gezicht. Toen verdween Coop even plotseling in het huis als hij tevoorschijn was gekomen.

'Morgen varen we uit,' zei William een week later tegen hem. 'Meester Coop zegt dat je je viool moet meenemen.'

Grady keek hem verbaasd aan. Hij had zich nooit voor kunnen stellen dat hij toestemming zou krijgen om in het overbevolkte ruim van het schip en in de slavenkooien te spelen en hij was er zeker van geweest dat hij er met al het werk dat er gedaan moest worden, geen tijd zou hebben om nog verder te oefenen. Waarom zou Coop hem zo'n vriendelijk aanbod doen? Grady wilde William vragen waarom hij dit voorrecht kreeg, maar hij was bang dat Coop van gedachten zou veranderen als hij dat zou doen. 'Waar gaan we heen?' vroeg hij daarom.

'Wat denk je?' vroeg William nijdig. 'We gaan natuurlijk terug om nog meer slaven te halen. Dat is nu eenmaal het werk van meester Coop. Sommigen handelen in katoen of tabak, en onze meester in slaven.'

De lange reis per stoomschip om Florida heen en vervolgens langs de kust van Virginia nam een paar weken in beslag. Onderweg stopten ze een keer of tien om brandstof in te nemen of van schip te veranderen, maar omdat Coop nog geen slaven had gekocht, had Grady alle tijd om op zijn viool te oefenen. Soms hoorde hij een nieuwe melodie als hij Coop bediende in de salon van het schip of in een van de vele hotellobby's die ze bezochten. Grady neuriede de melodie in gedachten een aantal keren na, leerde die uit zijn hoofd en als hij dan later terugkeerde naar zijn kwartier, probeerde hij het wijsje op zijn viool na te spelen. Hij merkte dat hij echt goed werd. Maar soms zag hij dat William hem gadesloeg met een uitdrukking op zijn gezicht die hij niet helemaal thuis kon brengen. Het was geen jaloezie of afkeuring — het was of William iets wist wat Grady niet wist.

'Wat is er?' vroeg Grady hem op een avond. 'Waarom kijk je altijd op die manier naar mij als ik aan het spelen ben?'

'O, zomaar,' zei William schouderophalend.

'Hindert het je als ik speel? Wil je dat ik ermee ophoud?'

'Nee. Ik ben eraan gewend. 'William fronste zijn voorhoofd. 'De slaaf die meester Coop vóór jou had, speelde ook op die viool.'

Grady huiverde even toen hij de grimmige uitdrukking op Williams gezicht zag. 'Wat is er met hem gebeurd? Heeft meester Coop hem verkocht?' vroeg Grady. Ze keken elkaar even aan totdat William een andere kant op keek.

'De reden dat hij verdwenen is, heeft niets te maken met zijn vioolspel,' zei hij ten slotte.

Grady putte weinig troost uit dat antwoord. Williams onbehaaglijkheid maakte hem bang — en hij was er zeker van dat hij iets voor hem achterhield. 'Waarom heeft hij deze viool niet met zich meegenomen?' vroeg Grady terwijl hij het instrument omhooghield.

'Die viool is van meester Coop, niet van hem. En houd nu op met vragen.'

Toen hun schip op een middag een andere haven binnenvoer en Grady uit de patrijspoort van de hut van meester Coop keek, zag hij de vertrouwde kerktoren van St. John boven de bomen uitsteken. Het statige parlementsgebouw op de heuvel kwam in zicht en toen herkende hij aan de oever de staalfabriek van Tredegar. Ze deden Richmond aan. Hij was weer thuis.

Tranen vertroebelden Grady's gezichtsvermogen, maar hij knipperde ze snel weg, niet bereid om ook maar iets te missen. Hij hoorde William alle spullen van meester Coop inpakken en zag dat hij de koffers bij de deur zette. Grady wist dat hij eigenlijk zou moeten helpen. Maar hij kon zich niet van het schouwspel losmaken. Misschien zou mama of Eli of iemand anders die hij kende hem bij de kade opwachten. Misschien zou hij naar huis mogen gaan om ze vanavond te gaan bezoeken, zodat hij hun kon vertellen wat hij allemaal had gezien en gedaan. Ze zouden wel erg verbaasd zijn dat hij nu viool kon spelen.

'Waarom kijk je toch zo uit dat raam?' wilde William weten. 'Er is werk aan de winkel.'

Grady haastte zich om met de bagage te helpen, zodat hij zo snel mogelijk aan wal kon gaan. Het leek een hele tijd te duren voordat het schip aanlegde bij een steiger in de Rockethaven en het duurde nog langer voordat eindelijk de loopplank was uitgelegd, zodat de passagiers van boord konden. Grady stond bij de reling en wilde niets liever dan Broad Street in rennen, en dan de heuvel op naar de kerk. Hij had die weg met Eli in het rijtuig tientallen keren afgelegd en hij wist precies welke straat hij moest nemen om thuis te komen. In gedachten zag hij Caroline's Grote Huis op de hoek, Eli's tuin en de stallen daarachter en de zolder boven de keuken waar hij had gewoond. Hij stond te popelen om aan wal te gaan en te gaan rennen. Maar toen de eerste passagiers van boord gingen, merkte hij dat William hem nauwlettend in de gaten hield, alsof hij wist wat Grady dacht.

'Hier kom jij vandaan, hè?' zei William langzaam. 'Richmond, Virginia.'

Grady gaf geen antwoord. Plotseling liet William de koffers van meester Coop op het dek zakken en greep Grady bij de arm.

'Niet doen, jongen,' zei hij zacht en boos. 'Wees geen dwaas!'

Ondanks zijn poging om zich flink te houden, sprongen Grady de tranen in de ogen. Het was onmogelijk om niet aan zijn moeder te denken of om naar huis te verlangen. Hij was zo dichtbij, slechts een paar straten verder.

'Jij draagt de tassen,' beval William. Hij pakte zelf een derde tas met zijn linkerhand, zodat hij met zijn rechterhand Grady bij de arm kon blijven houden.

Grady boog zich voorover om de zware tassen op te tillen en kwam moeizaam weer overeind. Tegen de tijd dat ze aan land waren gegaan, een rijtuig hadden aangehouden en alles hadden ingeladen, deden Grady's armen zeer van het dragen van de tassen — en van Williams ijzeren greep. Hij zag dat William iets tegen Coop fluisterde en meester beval de koetsier eerst naar de slavenkooi te rijden in plaats van naar het hotel. William bracht hem naar binnen en sloot hem daar voor de nacht op — in dezelfde kooi waarin hij al eerder was opgesloten. William ging met meester mee naar het hotel.

Coop bracht een maand in Richmond door. Hij kocht er slaven, maar al die tijd bleef Grady opgesloten achter de tralies. Er kwamen langzaamaan steeds meer boze, verbijsterde en wanhopige mensen in de kooi. Hun verhalen leken op zijn eigen verhaal. Ze waren zomaar uit hun huizen en van hun gezinnen weggehaald en ze vroegen zich af wat er nu met hen zou gebeuren en of ze hun geliefden ooit nog terug zouden zien. Iedere keer als Coop een nieuwe slaaf bij Grady in de kooi bracht, herleefde hij zijn eigen verdriet en dacht hij terug aan de verschrikkelijke dag waarop hij van zijn moeder was weggehaald. Grady wist precies wat deze mensen verder te wachten stond en die wetenschap verscheurde zijn hart. William had hem zijn viool gebracht, maar Grady wilde zich er niet mee troosten door erop te spelen. Zijn woede zwol langzaam aan en werd groter alsof het iets levends was wat in hem zat. De wetenschap dat hij zijn leven lang zou moeten toezien hoe slaven gekocht en verkocht werden, vervulde hem met wanhoop. Hij kon op die manier niet leven. Maar Grady was een slaaf en er was geen hoop dat hij ooit van dit soort leven bevrijd zou worden tot op de dag dat hij zou sterven.

Toen meester Coop ten slotte met zijn menselijke lading van Richmond wegvoer, kon Grady niet terugkijken naar de stad die eens zijn thuis was geweest.

Die middag stond meester Coop naast William en Grady in het ruim om zijn lading te bekijken. 'Het lijkt wel of het tegenwoordig steeds moeilijker wordt om eersteklas slaven te vinden,' zei Coop. 'We zullen dit stel een beetje op moeten knappen, William. Laat Joe je helpen zodat hij leert hoe hij dat moet doen.'

'Ja, meester.'

'Wat wil hij dat we nu doen?' vroeg Grady nadat Coop vertrokken was. William wees naar een man van middelbare leeftijd met een grijze baard die onderuitgezakt tegen de scheepsromp zat.

'Kijk eens naar hem. Hij ziet er te oud uit. Meester kan er geen goede prijs voor krijgen als de mensen denken dat hij zo ongeveer aan het eind van zijn werkzame leven is. Ga eens een emmer water en zeep halen. Zijn baard zal eraf moeten.'

Terwijl ze op weg waren naar hun eerste haven, hielp Grady in de daaropvolgende uren William met het afscheren van alle baarden en snorren die grijs geworden waren. Toen verzamelden ze alle mannen en vrouwen met grijze slierten in hun haren, zodat William ze kort kon knippen. Hij liet Grady daarna zien hoe hij zwarte schoenpoets in hun haar moest smeren, zodat hun haar weer zwart werd. Er waren maar weinig slaven die wisten hoe oud ze precies waren en William vertelde hun wat ze moesten zeggen als een koper zou vragen hoe oud ze waren, waarbij hij een leeftijd noemde die nog net haalbaar was. Grady voelde zich ellendig dat hij door dit bedrog Coop moest helpen zo rijk mogelijk te worden.

'Ga je viool stemmen en bereid je erop voor te gaan spelen, Joe,' zei Coop toen ze hun eerste haven naderden. 'Je zult wat muziek voor me moeten spelen.'

Grady gehoorzaamde. Hij haalde de viool uit de kist en stemde voor het eerst sinds weken de viool. Hij vroeg zich af of Coop hem zou verhuren voor partijen, zoals hij ook met Beau deed in New Orleans, of dat hij in Coops hotelkamer zou moeten optreden als de blanke planters whisky dronken. Hij hoopte maar dat hij verhuurd zou worden. Het was beter voor blanke mensen te spelen dan Coop te helpen met de verkoop van slaven, waarbij Coop al het geld op zou strijken dat Grady met zijn spelen verdiende. Maar in plaats van Grady mee te nemen naar het hotel, bracht Coop hem naar de slavenkooi waar hij hem bij de anderen opsloot.

'Goed je moet iets vrolijks spelen,' beval meester Coop hem. 'William,jaag die negers overeind. Ik wil dat ze zingen en dansen en er gelukkiger uitzien tegen de tijd dat ik hier met mijn klanten kom. Zo niet, dan staat jullie wat te wachten. Jullie allemaal.'

Grady was totaal verbijsterd toen hij Coop weg zag lopen. Hij was niet in staat om te geloven wat hem zojuist was gevraagd.

'Je hebt hem gehoord. Spelen dus,' snauwde William.

'Ik wil niet...'

'Heeft iemand jou gevraagd wat je wil?' vroeg hij heftig. 'Meester weet dat jij kunt spelen en je zult dus moeten spelen! Hij heeft al een hele tijd niemand afgetuigd en daarom zoekt hij een aanleiding om dat te doen. En ik wil er zeker van zijn dat ik het niet zal zijn... en je kunt er maar beter voor zorgen dat jij het ook niet bent. Vooruit! Spelen!'William wendde zich met nijdige gebaren tot de andere slaven. 'En jullie gaan dansen. En als je geen pak slaag wilt krijgen, kunnen jullie maar beter wat blijer kijken.'

Grady wilde het instrument tegen de muur kapot gooien. Het was zijn enige bron van blijdschap en plezier geweest, maar Coop had het plotseling in een martelwerktuig veranderd. Hij voelde zich beetgenomen — hij was ertoe overgehaald om viool te leren spelen zonder dat men hem had verteld waarom hij dat moest doen. Maar nu Coop wist dat hij spelen kon, durfde Grady niet te weigeren, of het hem nu aanstond of niet.

Hij tilde het instrument met trillende handen op en speelde de eerste noten die Beau hem ooit had geleerd. Hij haatte het geluid van de strijkstok die over de snaren kraste, hij haatte het gevoel van de viool tegen zijn kin en hij haatte Coop om wat hij hem dwong te doen. Dit was wat die slaaf vóór hem gedaan moest hebben. Grady begreep nu ten slotte waarom William zo grimmig gekeken had tijdens al die maanden dat hij had geoefend. Hij had geweten waarop dit uit zou lopen.

Die hele dag had Grady geen andere keus dan de ene melodie na de andere te spelen. Hij herhaalde zijn kleine repertoire steeds weer, terwijl de slaven dansten tot alle klanten van Coop gekomen en gegaan waren. Tegen de tijd dat Grady s middags met zijn werk klaar was, beefde zijn hele lijf van woede. Maar zelfs toen was zijn werk nog niet afgelopen. Hij werd gedwongen zijn woede op te kroppen en met William naar het hotel te gaan, waar hun meester de hele avond poker speelde met nog drie andere heren. Het was al erg laat en de sterren schenen aan de middernachtelijke hemel toen er een eind aan het pokeren kwam en Grady met William terugliep naar de slavenkooi voor de nacht.

'Waarom heb je mij niet gewaarschuwd?' vroeg Grady, die zijn woede eindelijk de vrije loop kon laten. 'Je wist dat hij mij voor hen zou laten spelen — je wist het! Waarom liet je mij oefenen en leren als je wist.

'Houd je mond!' William gaf Grady een harde duw waardoor hij van het trottoir op de straat belandde. 'Als meester er ooit achter zou komen dat ik je gewaarschuwd had om geen viool te leren spelen, zou hij ons beiden afgeranseld hebben. Begrijp je dat dan nog niet? Begrijp je dan niet dat we maar één verkeerde beweging hoeven te maken en dat ons leven dan geen cent meer waard is? Gewoon je mond houden en doen wat hij zegt! Het doet er niet toe wat jij wilt en het doet er niet toe wat ik wil.'

'Ik haat dit leven,' mompelde Grady.

'Jouw mening wordt niet gevraagd.'

De slavenkooi lag verscheidene straten verwijderd van het hotel, maar William scheen de weg goed te kennen en zocht zijn weg door een doolhof van steegjes en pakhuizen bij de haven. Niemand hield hen in de gaten en hoewel ze een paar rijtuigen en voetgangers tegenkwamen, scheen niemand aandacht te besteden aan een paar slaven die zomaar vrij over straat liepen.

'Heb je er wel eens over gedacht om weg te lopen?' vroeg Grady kalm. 'Dat is gemakkelijk te doen voor iemand als jij, die de weg in al deze steden kent.'

William staarde hem even aan en keek toen weer voor zich uit. 'Het heeft geen zin om het te proberen.'

Grady zag een eindje voor zich uit de slavenkooi opdoemen en al zijn opgekropte frustratie laaide weer in hem op. 'Ik haat meester Coop! Ik haat het dat ik op deze manier voor hem moet werken. Jij en ik helpen die smerige blanken, terwijl we onze eigen mensen zouden moeten helpen. Het moet toch mogelijk zijn dat ik iets doe waardoor meester Coop mij met de andere slaven zal verkopen.'

'Wees geen dwaas,' snauwde William. 'In vergelijking met het veldwerk op de plantages is dit een goed leven. We krijgen volop te eten, we dragen redelijke kleding en het werk is niet zwaar. Zolang we voorzichtig zijn en er niemand ontsnapt, hebben we een redelijk leven.'

'Maar ik kan dit niet langer verdragen! En nu ik op die viool moet spelen...' Hij stikte bijna van woede. 'Hoe kun jij zo leven?'

'Verkocht worden is erger. Waarom denk je dat al die mensen zo van hun stuk gebracht worden als ze verder naar het zuiden verkocht worden? Praat maar eens met mensen die op de plantages gewerkt hebben. Vraag hun maar eens wat zij voor leven leiden. Dan zul je erachter komen hoe goedje het in feite hebt.'

'Dit is helemaal geen goed leven. Ik wil helemaal niet meer voor meester Coop werken. Ik weet dat hij mij zal afranselen als ik zal proberen te ontsnappen, maar als ik hem kwaad genoeg maak, verkoopt hij mij misschien ten slotte wel.'

William bleef staan en draaide Grady naar zich toe. Zijn ogen waren vol angst. 'Dat moet je niet doen. Dat mag je nooit doen!

Hij zal je heus niet verkopen, jongen. Hij heeft je al die tijd voor dit baantje opgeleid en hij zal het je nooit vergeven als je zijn vertrouwen beschaamt en probeert weg te lopen. Hij zal je afranselen tot je sterft!'

Grady huiverde even, maar hij vermande zich. 'Dat geloof ik niet. Hij heeft goed geld voor mij betaald en ik weet inmiddels wel dat meester er een grote hekel aan heeft om geld te verliezen.'

'O nee. Hij heeft maar weinig voor je betaald omdat je nog zo jong bent. Je had geen enkele vaardigheid voordat meester je iets leerde. Hij zal je echt niet verkopen, jongen, dus zet dat maar uit je hoofd.'

'Er moet toch een manier zijn om vrij te komen...' mompelde Grady.

William greep hem bij de schouders en schudde hem door elkaar. 'Wil je weten wat er met de slaaf gebeurd is die meester had voordat jij er was? Meester heeft hem doodgeslagen. Hij heeft hem afgeranseld omdat hij probeerde te ontsnappen!'

Grady moest zich verzetten tegen een golf van misselijkheid. Hij kon zich maar al te goed voorstellen hoe Coop zich door zijn gewelddadigheid zou laten meeslepen, met een grijns van triomf op zijn gezicht. De vreselijke waarheid over zijn situatie drong langzaam tot Grady door. Toch was het vooral de hopeloosheid, en niet de angst, die zijn misselijkheid veroorzaakte.

'Daarom heb ik nooit geprobeerd weg te lopen,' zei William. 'Ik heb gezien wat meester met hem gedaan heeft. Ik moest erbij blijven staan en toekijken tot hij stierf.' William duwde Grady weer verder en ze liepen de laatste tien meter naar de kooi zonder iets te zeggen. Bij de poort zat een bewaker op een stoel te doezelen. William maakte hem wakker en vroeg hem hen op te sluiten.

'Hoe heette hij?' vroeg Grady toen ze in het donker gingen liggen om te gaan slapen.

'Hè?' vroeg William nors. 'Wie bedoel je?'

'De slaaf die meester Coop vóór mij had. De man die op de viool speelde. De man die Coop doodgeslagen heeft.'

'Joe,' zei Willam schor. 'Hij heette Joe... net als jij.'


7

Charleston, Zuid-Carolina 1857

'Ik heb nog nooit op een boot gevaren,' zei Kitty met een zenuwachtig lachje. Ze voelde zich duizelig van opwinding en was een beetje bang toen de stoomboot de Edistorivier naar Charleston afvoer. De vertrouwde aanblik van de Great Oak Plantage - het enige thuis dat Kitty ooit had gekend - verdween uit het zicht toen de boot een bocht om voer. 'De vloer is wel een beetje wiebelig. Vind je ook niet, missy Claire?'

'Het is een dek, geen vloer,' antwoordde missy. Ze scheen hun reis naar Charleston vervelend te vinden en wilde er het liefst zo gauw mogelijk zijn. Maar missy was dan ook al eens eerder naar de stad geweest; Kitty nog nooit.

Kitty boog zich zo ver als ze durfde over de reling heen en tuurde naar beneden. Het grijze water zag er boosaardig en erg diep uit. De boot dobberde op en neer en slingerde als een op hol geslagen wagen. Door de beweging kreeg ze een misselijkmakend gevoel in haar maag. Ze deed haar ogen even dicht tot ze zich weer wat beter voelde.

'Ik zit liever in een rijtuig,' zei ze.

Missy maakte een grimas. 'Doe niet zo kinderachtig. Met de stoomboot zijn we er veel sneller.' Ze liep van Kitty weg alsof ze genoeg van haar had en sloot zich aan bij een groepje blanken op het achterdek.

Kitty nam zich voor alleen maar te kijken naar het schouwspel dat op de oever langs haar heen trok en geen aandacht te besteden aan de woelige rivier. Ze voeren tussen dichte groene bossen door waar het gonsde van de insecten. Toen maakten de bossen plaats voor moerassen en kreken, waarin alligators dreven als omgevallen boomstammen en waar reigers en andere watervogels langs de oevers waadden. Zo nu en dan kwamen ze langs een plantage waarvan de katoen of de rijst net geoogst was. Toen Kitty na enige tijd gewend raakte aan de bewegingen van het schip en het kolkende water, begon ze zich te ontspannen en kon ze genieten van de gelegenheid om te rusten en niets te doen. Het was voor het eerst dat ze nu, na een week van zenuwachtig pakken, wat rust kreeg.

Missy Claire en haar familie gingen twee keer per jaar naar hun huis in Charleston — tijdens de heetste dagen van de zomer om van de zeebries in de stad te genieten en dan nog een keer in de winter als het sociale uitgaansleven in de stad op volle toeren draaide. Kitty en de andere huisslaven moesten dan alles inpakken wat de familie nodig dacht te hebben, in hoedendozen, tassen, hutkoffers en verplaatsbare bureaus die gemakkelijk vervoerd konden worden. Meester Goodman had zelfs een kunstig ontworpen reisbureau dat helemaal opgevouwen kon worden met alle belangrijke papieren er nog in, zodat hij het van Charleston en de plantage heen en weer mee kon nemen. Kitty had de andere bedienden twee keer per jaar geholpen met het inpakken maar ze was altijd op de plantage achtergebleven. Dit jaar was Kitty uiteindelijk bevorderd van mammy's helpster tot kamermeid en ze mocht nu de reis voor het eerst meemaken.

'Je moeder Lucindy was ook kamermeid,' vertelde mammy Bertha aan Kitty. 'Mevrouw Goodman wil alleen maar knappe meisjes in het Grote Huis waar blanke mensen ze misschien zien. Je mag je gelukkig prijzen dat je net zo knap bent als je moeder.'

'Je krijgt een erg belangrijke taak,' had missy's moeder Kitty gewaarschuwd toen ze aan haar opleiding begon,'dus het moet nu afgelopen zijn met alle gekheid. We zullen zien of je je behoorlijk kunt gedragen en een dame kunt bedienen.'

Want dat was missy nu - een echte dame. Ze had nu sinds Kitty bij haar in het Grote Huis woonde vijf keer haar vejaardag gevierd. En op vijftienjarige leeftijd was Claire oud genoeg om zich als een volwassen vrouw te kleden, in japonnen met lange mouwen en hoepelrokken en ze was ook oud genoeg om haar lichtbruine haar op te steken. Haar figuur was ook veranderd — ze was nu een echte vrouw. Kitty benijdde haar, maar

Claire had op zekere morgen naar haar platte boezem gewezen en gezegd: 'Over een jaar of twee heb jij ook een vrouwelijk figuur.'

Een van de kamermeiden van mevrouw Goodman leerde Kitty hoe ze missy's haar op moest maken. Ze moest ervoor waken niet te hard te trekken als ze de klitten uit missy's haar kamde, want dan sloeg missy haar. Maar Kitty hield van kleurige dingen en ze vond het heerlijk om het juiste haarlint of een met parels bezette kam uit te kiezen zodat missy er mooi uitzag.

Ze was afgelopen avond bezig geweest missy's haar te borstelen voordat ze naar bed zou gaan toen mevrouw Goodman de kamer in was gekomen om met Claire te praten. 'Dit is je eerste winter als jongedame,' had ze gezegd, 'dus het is een erg belangrijk seizoen voor jou. Je bent nu oud genoeg om het hof gemaakt te worden en daar moet je tijdens alle partijen en diners, bals en ontvangsten die je zult bijwonen, voortdurend rekening mee houden. Je krijgt volop de gelegenheid om bij de juiste mensen je opwachting te maken en een gunstige indruk te maken. Je toekomst hangt ervan af.'

Kitty had missy Claire willen vragen hoe ze zich voelde nu ze aan heel Charleston getoond zou worden als een voorwerp dat te koop werd aangeboden en hoe ze zich voelde over het feit dat ze zou gaan trouwen en met een man zou gaan samenwonen. Vroeger, als missy Kitty bij haar in bed liet kruipen en ze aan het voeteneind mocht slapen, hadden ze samen over allerlei dingen gepraat en gegiecheld. Maar nu Claire volwassen was geworden, gedroeg ze zich heel anders. Het leek wel of zij en Kitty nooit samen hadden gelachen en gespeeld en ze net hadden gedaan of Kitty een kat was. Ze was Claire's slavin, niet haar vriendin. Als ze treuzelde, een fout maakte of iets deed wat missy niet aanstond, kreeg ze een klap en een standje, net als de andere slaven.

Missy Claire was nu te oud geworden voor poppen en spelletjes, te voornaam om een slavin met haar te laten spelen of zich door haar te laten vermaken. Kitty stofte en maakte missy's kamer schoon, gooide haar po leeg, maakte haar bed op en verstelde, borstelde en verzorgde haar kleding. Intussen kreeg missy Claire iedere dag les van een gouvernante, leerde lezen en schrijven en rekenen en studeerde ze geschiedenis en Frans. Ze kreeg ook les in borduren en aquarelleren. Kitty hield ervan om naar de mooie strengen wol in missy's naaimand te kijken, een regenboog van zachte kleuren waarvan missy mooie borduurwerken maakte. Maar Kitty was vooral gelukkig als ze missy's ezel en waterverf voor haar naar buiten moest brengen en naast haar moest gaan staan om de insecten weg te wuiven als missy probeerde de Grote Eik of een riviertafereel te schilderen.

Missy Claire bracht er niet zoveel van terecht. Ze kon de vormen, de maten en de kleuren niet zo goed inschatten als Kitty en ze miste het geduld om te oefenen tot het beter zou gaan. De eerste keer dat Claire haar penseel gefrustreerd op de grond had gegooid, had Kitty hem meteen opgeraapt.

'Zo slecht is het niet, missy Claire. Je moet hier gewoon een beetje meer kleur aanbrengen... en hier.' Ze had hier en daar wat meer kleur aangebracht alsof het de gewoonste zaak van de wereld was om missy's schilderstukken te verbeteren zoals ze ook alle andere dingen voor haar deed. En vanaf die eerste keer had Kitty het heerlijk gevonden om een penseel in haar vingers te houden en het over het papier te laten glijden tot er een spoor van kleur achterbleef.

Daarna liet missy haar alle schilderstukken verbeteren. En de onderwijzer, die er nooit achter kwam dat een onkundige slavin het grootste deel geschilderd had, prees missy's werk uitbundig. Het kon Kitty niet schelen. Als ze een halfgebruikt vel papier vond dat Claire had weggegooid, was het alsof ze goud gevonden had. 'Mag ik dit stuk papier hebben, missy Claire?' smeekte ze. 'Alsjeblieft, alsjeblieft.'

'Ja, hoor,' zei ze schouderophalend. En ze voegde er in een zeldzaam moment van vriendelijkheid aan toe: 'Hier... je mag dit potlood ook wel hebben.' Kitty nam haar schatten overal met zich mee en tekende 's avonds laat als haar werk gedaan was. Ze wilde nu graag tekenen wat ze vanaf de rivierboot zag, maar haar tas met spullen was benedendeks opgeslagen net als alle andere bagage. Ze moest er zich tevreden mee stellen alles waar te nemen in de hoop dat ze zich het tafereel de volgende dag nog zou herinneren en zou kunnen tekenen.

Een paar uur later merkte Kitty door tientallen vissersboten en het drukkere verkeer op de rivier, dat ze de stad naderden. Tegen de tijd dat ze eindelijk aan de kade van Charleston afmeerden, bonsde haar hart zo van opwinding dat ze bang was dat het zou barsten. Ze wilde wel dat ze honderd ogen zou hebben om naar alle dingen in alle richtingen in een keer te kijken. Alles scheen in Charleston sneller te gaan, alsof dag en nacht vlugger verliepen. Alles was ook luider en er was van alles meer — meer schepen, meer huizen, meer mensen en ongetwijfeld meer paarden en rijtuigen dan Kitty ooit van haar leven gezien had. Ze liep met missy het schip af en langs de kade terwijl ze om zich heen keek en alles in zich probeerde op te nemen.

'Niet treuzelen,' beval Claire. 'Of we laten je hier achter.'

'Neem mij niet kwalijk, missy Claire.' Maar ze bleef met open mond kijken. Er was zoveel te zien in Charleston.

Er kwam een rijtuig om hen op te halen en missy Claire en haar familie klommen erin. Meester Goodman had een wagen gehuurd om hun bagage te vervoeren en Kitty keek naar de zwarte dragers die al hun goederen van het schip haalden en op hun schouders over de kade droegen. Zij en nog een tiental andere bedienden die van de plantage waren meegekomen, reden op de bagagewagen mee. Boven op alle goederen gezeten hobbelden zij over de keien van de kade. Er waren zoveel rijtuigen en paarden op straat dat Kitty zich afvroeg hoe ze ooit verder zouden komen. Ze genoot van haar eerste indrukken van Charleston en snoof de geur op van tabak en paarden en van een bakkerij.

De gebouwen in de stad maakten een geweldige indruk op haar: monumentale constructies van steen en glas, met kerktorens die zo hoog waren dat ze haar hoofd ver achterover moest buigen om de spitsen te zien. Ze reden langs statige openbare gebouwen met pilaren en standbeelden en houtsnijwerk, en kleine, groene parken met palmbomen en mooie bloembedden. En het mooiste was dat Kitty, waar ze ook keek, overal kleuren zag: de japonnen en hoeden van de dames, de luifels van de winkels en de kleurige uithangborden die overal hingen. Ze kon de uithangborden niet lezen, maar op de meeste stonden afbeeldingen om te laten zien wat er binnen in de winkel verkocht werd.

Het verkeer werd langzaamaan minder druk toen ze het centrum verlieten en door de straten met woonhuizen reden. De huizen zagen er zo groot uit als missy's plantagehuis, maar ze waren niet omringd door velden, bomen en grasperken. De huizen in de stad stonden op kleine percelen dicht bij elkaar. Een rij huizen was geschilderd in alle kleuren van de regenboog met contrasterende vensterluiken en daklijsten. Kitty zou graag haar papier en potlood tevoorschijn hebben gehaald — of beter nog, de doos met waterverf van missy - om al die prachtige beelden vast te leggen.

Ten slotte kwam de wagen aan bij het huis van de familie Goodman en ze reden om het erf heen naar de achterkant. Het huis lag aan de rand van de stad en keek uit op het water, met grote galerijen aan de voor- en zijkanten van het huis om de zeewind op te vangen. De baai aan de overzijde van het huis leek groter en breder dan iedere rivier die Kitty ooit gezien had. Ze wilde het grote huis graag van boven tot beneden bekijken, maar daar was geen tijd voor. Ze volgde missy's bagage de trap op naar haar slaapkamer en moest al missy's spullen uitpakken zodat ze zich in haar kamer thuis kon voelen. Het was al laat in de avond voordat Kitty haar eigen onderkomen zag.

De slaven waren ondergebracht in een lang, somber gebouw achter het huis, dat uit twee etages bestond. Beneden waren de keuken en het washok en de slaven sliepen op de verdieping. Bessie, haar man Alfred en nog een derde slaaf woonden hier het hele jaar om voor het huis te zorgen. De andere slaven — tien of meer, de butler, de kok, de livreiknechten, dienstmeisjes, keukenmeisjes en kamermeisjes zoals Kitty — reisden iedere keer met de familie Goodman mee van de plantage naar het huis in de stad.

Het vertrek dat Kitty met drie andere kamermeisjes deelde, had weinig meer dan een stookplaats, een raam met een luik ervoor en twee houten bedden. Aan het einde van die eerste, lange dag was Kitty zo moe van de frisse lucht, de opwinding en het lange werken dat ze meteen naast haar bedgenote in bed klom en in slaap viel.

Missy Claire besteedde de eerste dagen dat ze in Charleston waren aan winkelen. Ze smeekte haar moeder om Kitty mee te nemen. 'Ze heeft oog voor mooie dingen, moeder,' drong missy Claire aan. 'En ze weet altijd welke kleuren goed bij elkaar passen.' Kitty was blij dat ze Claire en mevrouw Goodman van de ene winkel naar de andere kon volgen terwijl ze hoeden, schoenen, juwelen, kammen en linten voor missy's haar kochten, en rollen kleurige stoffen voor nieuwe japonnen. Charleston had voor alles wat je wilde kopen een aparte winkel. Kitty winkelde tot haar voeten pijn deden en ze genoot van iedere minuut. Ze vond het heerlijk om mooie dingen voor missy uit te zoeken, ook al zou ze die dingen nooit zelf dragen.

Op een middag stopten missy Claire en haar moeder om iets in een theesalon te gaan gebruiken. Kitty bleef buiten, hoog op de bok naast Albert, de koetsier zitten. Toen ze om het huizenblok heen reden om een plaatsje te zoeken waar ze het rijtuig konden parkeren, hoorde Kitty een vreemd, rammelend geluid als van gebarsten klokken. Uit een zijstraat kwam een lange rij slaven aansjokken, die in twee rijen aan elkaar geketend waren. Ze hadden boeien om hun polsen en enkels en door de zware kettingen die ze aan hun enkels over de keien mee moesten slepen, konden ze alleen maar op een vreemde manier voort-schuifelen en nauwelijks lopen. De slaven liepen met hun hoofden naar beneden en hun rug gebogen door een getraliede ingang een somber gebouw binnen.

'Is dat een gevangenis?' vroeg ze aan Alfred.

'Nee, dat is de slavenmarkt.' Hij sprak op gedempte toon alsof ze over een begraafplaats reden. Hij scheen plotseling grote haast te hebben om langs het gebouw heen te rijden en hij ontspande zich pas weer toen ze een hoek omgeslagen waren.

'Wat is een slavenmarkt?' vroeg Kitty. Ze sprak net zo zachtjes als hij had gedaan.

'Die slaven zijn te koop,' zei hij met een zucht. 'Blanken kopen en verkopen hen daar in dat gebouw, net zoals ze andere dingen kopen en verkopen.'

Kitty had de eindeloze verscheidenheid in goederen in de winkels in Charleston gezien, maar ze had zich nooit voor kunnen stellen dat er ook een winkel voor slaven zou zijn. Alle slaven die ze kende, waren op de Great Oak Plantage geboren. Ze waren daar begonnen als baby, net als zijzelf. Maar Bertha zei dat Kitty's moeder was verkocht nadat ze geprobeerd had om weg te lopen. Kitty trok aan Alfreds mouw om zijn aandacht te krijgen.

'Als meester Goodman een van ons zou verkopen,' vroeg ze, 'zou hij dan ook naar zo'n soort winkel gaan, denk je?'

'Ik denk het wel, ja. Waarom?'

'Hij verkocht mijn moeder toen ik nog klein was. Denk je dat ze daar nog steeds is?'

'Nee, ze blijven daar niet erg lang,' zei hij nors. 'De slavenhandelaar komt daar en heeft haar gekocht. Hij kan haar overal heen hebben gebracht... Zo gaat dat nu eenmaal.''O.'

Er zat voor Kitty niets anders op dan deze droevige waarheid te aanvaarden en het idee dat ze haar moeder nog ooit terug zou zien, op te geven. Het had voor haar een heel lange weg geleken van de plantage naar Charleston en ze wist van de platen in een paar van missy's boeken dat de wereld nog veel groter was dan ze zich kon voorstellen. Het was onmogelijk om na te gaan waar haar moeder heen gegaan was nadat ze verkocht was.

In de daaropvolgende minuten had Alfred het te druk met het rijtuig, dat hij door het verkeer heen moest manoeuvreren en waarvoor hij een parkeerplaatsje moest zoeken, om met Kitty te praten. Toen hij eindelijk een plaatsje gevonden had waarvandaan hij de theesalon in de gaten kon houden, liet hij het rijtuig stoppen, bond de paarden aan een paal vast en kwam toen weer op de bok naast haar zitten wachten. Vanaf de nabijgelegen rivier woei een stevige bries en Kitty trok haar omslagdoek dichter om zich heen. Ze wilde wel dat ze blank was zodat ze binnen in het rijtuig, uit de wind, zou kunnen gaan zitten — of wat nog mooier was, aan een tafeltje in die gezellige theesalon.

'Als je echt hard werkt en doet wat meester zegt,' zei Alfred zacht,'hoef je je nooit zorgen te maken dat je verkocht wordt.'

Kitty was een beetje verbaasd toen ze begreep dat hij al die tijd aan de slavenmarkt was blijven denken — maar ja, dat had zij ook gedaan.

'Ik weet niet eens meer hoe mijn moeder eruitzag,' zei ze.

Alfred keek zwijgend in de verte en knikte met een somber gezicht. Kitty vroeg zich af of ze er net zo somber uitzag. Toen dwong ze zich uit angst dat dit inderdaad zo was — en dat missy haar zo zou kunnen zien — alle gedachten aan haar moeder uit haar hoofd te zetten en ze probeerde te glimlachen terwijl ze de deur van de theesalon in de gaten hield, waar haar meesteres achter verdwenen was.

'Hoef ik niet te eten, moeder? Alstublieft?' smeekte missy Claire een paar dagen later. 'Ik voel mij niet zo lekker. Ik heb krampen.'

Kitty vond dat de blanke huid van haar meesteres er nog witter uitzag dan anders zoals ze daar onder de gekreukte sprei op haar bed lag. Mevrouw Goodman dacht even over het verzoek na en Kitty hoopte dat ze toe zou geven en dat Claire niet aan tafel hoefde komen. Kitty was net zo uitgeput als missy van alle gezelligheidsbijeenkomsten en partijen. Maar in tegenstelling tot haar meesteres was het Kitty niet toegestaan om op bed te blijven liggen tot de middag na een avondje uit, hoe beroerd ze zich ook voelde.

Sinds ze in Charleston waren aangekomen, had missy Claire aan een eindeloze reeks diners, theevisites en bals deel moeten nemen. De afgelopen avond was ze naar een overdadig bal geweest op de Citadel, waar ze met zoveel jonge cadetten had gedanst dat Kitty missy's schoenen had moeten uittrekken om haar voeten te masseren. Ze waren 's avonds heel laat onder een flonkerende sterrenhemel en in het licht van gaslantaarns naar huis gereden en hadden onderweg rijtuigen vol andere feestgangers gepasseerd.

Als missy's kamermeisje moest Kitty aan al haar wensen voldoen en vlak bij haar blijven voor het geval ze ergens hulp bij nodig zou hebben, misschien haar haar opnieuw opmaken of haar japon herstellen als dat nodig mocht zijn. De slaven kwamen dikwijls voor de gezelligheid bij elkaar terwijl ze moesten wachten, waarbij ze soms een klein, rustig feestje voor zichzelf hadden. Kitty was er zich van bewust dat er verscheidene romances onder haar medeslaven opbloeiden en ze had zelfs gezien dat paartjes elkaar in de schaduw kusten en soms in het lege rijtuig van hun meesters klommen. Maar ze was veel te verlegen om bevriend te worden met een van de andere slaven. Ze nam er genoegen mee om vanuit de verte missy Claire en de andere feestgangers gade te slaan, het voedsel te ruiken en naar de muziek en het gelach in de verte te luisteren. Ze aanvaardde haar leven zoals het was. Ze was zwart. Feesten en bals en tafels vol heerlijk eten waren voor blanke mensen.

En dat gold ook voor tot de middag uitslapen zoals missy had gedaan. Kitty keek toe en wachtte op instructies terwijl Claire's moeder haar dochter schattend opnam. 'Nee, je vader wil echt dat je vandaag aan tafel komt, Claire,' zei ze ten slotte. 'Roger Fuller is een vriend van hem en de familie Fuller is een van de meest vooraanstaande families van deze staat.'

'Wat kan mij dat schelen,' mompelde Claire en trok de deken verder over haar hoofd.

'Dat moet je juist wel kunnen schelen. Meneer Fuller heeft een grote katoenplantage in de buurt van Pocotaligo en een prachtig huis in Beaufort.'

'Is hij net zo rijk als vader?' vroeg Claire van onder de deken.

'Nee,' zei mevrouw Goodman met een sluw glimlachje, 'ik denk dat meneer Fuller nog rijker is. Hij heeft twee zoons en alledrie de mannen zijn hier in de stad omdat de oudste zoon erover denkt zich aan te melden bij de Citadel.'

'Dan is hij te jong om op zoek te gaan naar een vrouw,' mompelde Claire. 'Ik dineer volgend jaar wel met hem.'

Mevrouw Goodman schreed door de kamer heen en trok de dekens naar het voeteneind van het bed. 'De vrouw van Roger Fuller is zes maanden geleden overleden. Dat zijn dus drie huwelijkskandidaten, Claire, die vandaag allemaal bij ons komen dineren. Je zult er ongetwijfeld in slagen om met je charmes op een van hen indruk te maken. Er zijn maar weinig mensen zo rijk als de familie Fuller.' Ze wendde zich tot Kitty en wees naar de zware gordijnen voor de ramen. 'Doe die gordijnen open en ga aan het werk, meisje. Je hebt iets meer dan een uur om Claire presentabel te maken.'

Missy kreunde. 'Maar ik heb krampen.'

'Dan neem je maar wat laudanum.'

'Ik heb gisteravond al laudanum ingenomen, moeder. Daarom voel ik mij nog steeds zo duizelig.'

'Dan helpt een beker warme melk misschien wel. Kitty!' schreeuwde mevrouw Goodman. 'Sta daar niet zo dom te kijken en kom in beweging. Zorg ervoor dat ze er prachtig uitziet!'

'Ja, mevrouw.' Kitty trok snel de gordijnen open en pakte toen de kan om beneden warm water te gaan halen voor missy's waskom. Nadat ze missy had afgesponsd, begon Kitty's moeizame taak om haar laag voor laag haar kleren aan te trekken — hemd, lange onderbroek, korset, kousen, hoepels, crinolines en petticoats. Ze hielp missy in een van haar mooie nieuwste japonnen en was verscheidene minuten bezig met de lange rijen haakjes en oogjes vast te maken. Toen was de lastige taak aan de beurt om missy's haar op te maken. Haar haar was zo dun als een spinnenweb en moeilijk in model te krijgen. Het raakte ook gemakkelijk in de war en daar ze wist dat missy vandaag in een slecht humeur verkeerde, hield Kitty er rekening mee dat ze een paar klappen zou krijgen als ze haar pijn zou doen. Tegen de tijd dat het rijtuig met de heren Fuller aankwam, was het enige wat nog gedaan moest worden, Claire te helpen bij het uitkiezen van de juiste juwelen en accessoires parasol, zakdoek, hoed, beursje, cape en avondtasje. Kitty was blij dat het diner hier in het huis van de familie Goodman was zodat de accessoires tot een minimum beperkt konden blijven.

Missy Claire stond erom bekend dat ze veel tijd nodig had om in deze dingen beslissingen te nemen.

'Blijf bij me in de buurt, Kitty,' beval missy toen ze op het punt stond de trap af te gaan om haar gasten te begroeten. 'Ik zou je nodig kunnen hebben.'

'Ja, missy Claire.' Kitty deed haar best haar stem bereidwillig en vrolijk te laten klinken, maar ze moest er niet aan denken dat ze de komende twee of drie uur stijf op haar plaats zou moeten blijven staan terwijl haar meesteres bezig was aan een diner van ettelijke gangen. Ze vond buiten de eetkamer een plaatsje in de hal en zag de bedienden de maaltijd opdienen — oesters, gestoofde vis, in boter gebakken aardappels, groenten en gegrilde ham. Alles zag er heerlijk uit, maar toen ze het aroma van de gebraden kalkoen en de roomsaus opsnoof liep Kitty het water in de mond. Ze sloot haar ogen en stelde zich voor dat ze de dikke saus over de koeken uitgoot die Cook bakte van bloem en karnemelk. Kitty's maag knorde bij de gedachte.

De uren gingen voorbij en missy liet meer eten op haar bord achter dan ze opat, waarbij ze al pratend voortdurend met haar vork het eten over haar bord heen en weer schoof. Kitty zag de bediende na de maaltijd het nog steeds volle bord van Claire terugbrengen naar de keuken en ze wilde het wel uit zijn hand rukken om het restant op te eten. Ze zou later de kans krijgen om in de keuken de restjes op te eten als missy naar bed was gegaan, maar dat kon nog uren duren.

Kitty besloot de gasten aan het diner eens nader te bekijken zodat ze niet voortdurend aan eten zou denken. Ze was verbaasd te zien hoe jong de beide zoons van meneer Fuller nog waren, niet ouder dan missy Claire. Ze zouden op die leeftijd toch niet al aan een huwelijk denken? En meneer Fuller zag er te oud uit voor missy; hij had bijna dezelfde leeftijd als haar vader. Meneer Fuller had echter wel een interessant gezicht, met een breed voorhoofd, een puntige kin en een borstelsnor. Zijn lichte ogen lagen diep in zijn hoofd en stonden iets te ver uit elkaar, maar hij leek erg vriendelijk. Kitty zou graag een tekening van hem hebben willen maken.

Toen het dessert werd opgediend deden Kitty's rug en benen zeer. Ze vroeg zich af hoe lang ze hier al had gestaan. Het leek wel dagen. Ze wist niet waarmee ze zichzelf nog verder af kon leiden en ze besloot wat dichterbij te gaan staan zodat ze iets van de gesprekken aan tafel op kon vangen.

'Hoe denkt u over de zaak Dred Scott?' hoorde ze meneer Fuller vragen.

Meester Goodman glimlachte breed. 'Ik denk dat rechter Taney en de Hoge Raad een uitstekende beslissing genomen hebben.' Hij keerde zich naar Fullers jongste zoon die een geeuw onderdrukte en zei: 'Jullie jongemannen beseffen misschien nu nog niet hoe belangrijk deze gerechtelijke uitspraak was, maar jullie zullen die in de toekomst zeker waarderen.'

'Waar ging dat dan over, vader?' vroeg de oudste zoon.

Fuller schoof zijn half-opgegeten dessert van zich af en trok zijn kopje koffie naar zich toe. 'Een slaaf, een zekere Dred Scott, verzocht het hof om zijn vrijheid met de bewering dat hij in Missouri verscheidene jaren in vrijheid had geleefd. De Hoge Raad verklaarde zijn eis niet ontvankelijk en zei dat het negroïde ras geen rechten heeft aangezien het inferieur is aan ons blanke ras. Daarom voelde het hof zich niet verplicht het onderwerp van de rechten van het negroïde ras in overweging te nemen. Scott zal gewoon een slaaf blijven.'

'We weten natuurlijk allemaal dat het negroïde ras inferieur is aan het onze,' voegde meester Goodman eraan toe. 'Iedereen die met hen gewerkt heeft, weet dat ze dat zijn. Zonder ons zou het ras niet voor zichzelf kunnen zorgen. Slavernij heeft de negers geholpen een zekere mate van beschaving te leren, maar ze zullen nooit en te nimmer het blanke ras evenaren. We doen hun een gunst door hun zekere vaardigheden te leren en door ze voedsel en kleding te geven. Zonder ons zouden ze nooit overleven.'

Na deze woorden wilde Kitty zich graag zo klein mogelijk maken en zich ergens verschuilen. Maar terwijl ze zich verzette tegen de aandrang om stilletjes te verdwijnen, zag ze dat missy Claire haar vanuit de eetkamer wenkte. Toen Kitty op haar tenen de kamer in liep en zich naar missy toeboog zodat ze in haar oor kon fluisteren, dacht ze dat alle ogen op haar gericht waren.

'Ik voel mij niet zo lekker. Ga eens een beker warme melk uit de keuken voor me halen.'

Kitty haastte zich naar de keuken, opgelucht dat ze de kans kreeg om van de gesprekken en de starende blikken weg te lopen. Ze trof Bessie en Cook en een aantal andere huisslaven aan terwijl ze aan de keukentafel zaten en de overschotten van de maaltijd opaten die ze bereid hadden. Tussen hen in zat de kleine, oude verhalenvertelster Delia, die al eens eerder met de familie Fuller was meegekomen.

'Neem mij niet kwalijk,' zei Kitty. Haar stem klonk luider dan ze bedoeld had. De gesprekken hielden op en iedereen keek naar haar op. 'Missy Claire wil een beker warme melk,' zei ze schuchter.

'Missy Claire is een verwend nest,' gromde Cook terwijl ze moeizaam overeind kwam. 'Is een vijf-gangendiner nog niet genoeg voor haar?'

Kitty antwoordde niet. Ze kon haar ogen niet van de verhalenvertelster afhouden. 'Neem mij niet kwalijk,' zei ze nog eens, 'maar ik heb u eens horen vertellen over een land met alleen maar zwarte mensen. U zei dat ze dorpen en families hadden en alles wat ze nodig hadden zonder dat ze door blanken werden geholpen. Is dat waar?'

'Natuurlijk is dat waar,' zei Delia. 'En dat mag je nooit meer vergeten, kind.'

'Maar ik hoorde hen net praten bij het diner en meester zegt dat we ons nooit kunnen redden zonder de blanken. Weet hij dan niet dat dit land bestaat?'

'O, dat weet hij heel goed,' antwoordde Delia. 'Hij moet wel liegen omdat hij ook weet dat zij ons daar vandaan gehaald hebben en ons gedwongen hebben hun slaven te zijn.'

Kitty dacht aan haar gevoel van schaamte toen ze meester zo had horen praten. 'Hij zegt dat we niet zo goed zijn als de blanke mensen. Hij zegt dat we een minderwaardig ras zijn.'

'Leugens!' Delia sloeg met haar vuist op tafel zodat de borden omhoogsprongen. 'We zijn niet anders dan zij. We zijn allemaal Gods kinderen en het doet er niet toe wat voor huidskleur we hebben. Weet je dan niet dat we allemaal van dezelfde vader en moeder komen — van Adam en Eva?'

'Nee, mevrouw.'

'Ga je dan niet naar de kerk? Heeft niemand je ooit het evangelie verteld, kind?' Iets in de blik van de kleine vrouw scheen Kitty tegen haar wil gevangen te houden. Ze had er spijt van dat ze de vraag gesteld had en ook dat ze de gesprekken van meester had afgeluisterd.

'Nee, mevrouw,' antwoordde ze terwijl ze een stap achteruit deed. 'Missy Claire en haar ouders gaan iedere zondag naar de kerk, maar ze zeggen dat godsdienst niets voor zwarte mensen is. Ze zeggen dat wij geen ziel hebben.'

Delia slaakte een diepe zucht en deed haar ogen even dicht. Maar toen ze tegen Kitty sprak, was haar stem vriendelijk. 'Je hebt een hart en een ziel en een geest net als je missy. Er is geen enkel verschil tussen jullie beiden.'

Haar woorden verbijsterden Kitty. Bang dat ze in de problemen zou kunnen komen door te luisteren naar Delia's ongehoorde ideeën, keek ze snel even naar de anderen om haar heen. 'Maar er is wel een verschil,' zei Kitty. 'Missy kan lezen en schrijven en haar vader heeft een plantage en een huis in de stad.

'Dat doet er helemaal niet toe,' viel Delia haar in de rede. 'Onder onze huid zijn we allemaal hetzelfde. En we zijn helemaal niet minderwaardig. Dat denken de blanken wel, en ze willen dat wij dat ook geloven, maar dat is niet waar.'

Kitty schudde haar hoofd alsof ze daarmee Delia's woorden af kon schudden. Die konden niet waar zijn. Als ze vanbinnen hetzelfde was als Claire, waarom at Claire dan al dat heerlijke eten, droeg ze zulke mooie kleren en sliep ze op een veren bed? Waarom moest Kitty dan Claire's toiletemmer leeggooien en op een stromatras slapen en alles doen wat Claire zei, of ze daar nu wel of geen zin in had? Nee, dat kon niet waar zijn. Ze was missy's slavin. En daar was ongetwijfeld een goede reden voor. Ze keek naar de pan melk die op het vuur stond. Ze wilde hem pakken en wegrennen.

'Luister naar me, kind,' zei Delia. Ze ging staan en liep om de tafel heen naar haar toe. De oude tengere vrouw had de zeggingskracht van een geladen kanon dat rechtstreeks op Kitty was gericht. Ze moest wel naar haar luisteren.

'Ik zal je nog een waar gebeurd verhaal vertellen,' begon Delia. 'Heel lang geleden maakte God de eerste man en vrouw, Adam en Eva. Ze woonden als Zijn kinderen bij God, maar op een dag zondigden ze en God moest ze wegsturen. En vanaf die dag is de hele wereld vol met lijden. En weet je, de eerste twee kinderen die geboren werden, konden niet met elkaar overweg. De ene jongen begon te vechten met de andere en hij werd jaloers. En weet je wat er toen gebeurde? Hij vermoordde zijn eigen broer. En zo is het sinds die tijd altijd gegaan — de ene broer vecht tegen de andere en ze haten en vermoorden elkaar. En nu haten onze blanke broeders en zusters hun zwarte broeders en zusters en ze dwingen ons om hun slaven te zijn. Maar daar zal God een eind aan maken. O ja. Op een dag zal Hij ons helpen en ons bevrijden van de blanke mensen.'

'Nu moet je je mond houden,' zei Bessie scherp.

Haar man Alfred kwam haastig overeind alsof hij op het punt stond weg te rennen. 'Je kunt beter uitkijken met wat je zegt, Delia,' fluisterde hij.

Toen Kitty om zich heen keek, zag ze uitsluitend verschrikte gezichten.

'Jezus zal ons allemaal bevrijden,' herhaalde Delia ferm. 'Hij houdt van al Zijn kinderen, blanken en zwarten. In Jezus' ogen zijn jij en ik niet anders dan onze meester. Alleen onze huidskleur is anders. Dat is alles.'

'Waarom laat God het dan toe dat we op deze manier door hen behandeld worden?' vroeg Cook. De anderen probeerden haar het zwijgen op te leggen, maar ze zei:'Nee, luister naar me. Als God evenveel van ons allemaal houdt, waarom helpt Hij ons dan niet? Waarom blijft Hij aan de kant staan als Hij ons zo ziet lijden? Je moet mij niet vertellen dat Hij van ons houdt, Delia. God houdt van de blanke mensen. Hij is hun God, niet die van ons.'

'Je hebt het mis,' zei Delia. 'Gods huid heeft helemaal geen kleur. En Jezus weet wat het betekent dat wij zo moeten lijden. Hij heeft ook de zweep op Zijn rug gevoeld, net als wij. Als we bidden en in Hem geloven, zal Jezus ons op Zijn tijd en op Zijn manier helpen.'

Kitty kon zich plotseling de stem van haar vader herinneren. Ze herinnerde zich dat hij zachtjes gemompeld had: Help ons, Jezus... Help ons... alsof hij tegen iemand sprak.

'Wie is Jezus?' vroeg Kitty. Iedereen staarde haar aan. 'Toen ik klein was, vroeg mijn papa Hem altijd om hulp,' legde ze uit.

Delia glimlachte. 'Jezus is Gods Zoon. Hij kwam naar de aarde om ons te redden. Je papa moet Hem zeker gekend hebben, als hij Hem vroeg te helpen.'

'Ik denk dat Jezus hem niet gehoord heeft,' zei Kitty, 'want Hij is ons nooit komen helpen. In plaats daarvan kwamen de blanke mannen met honden en geweren. Ze hebben mijn vader aan de Grote Eik opgehangen en mijn moeder hebben ze aan een slavenhandelaar verkocht.'

Ze had niet de bedoeling gehad haar verhaal wereldkundig te maken, maar de woorden waren eruit voordat ze er erg in had. Het werd zo stil in de keuken dat Kitty de melk in de pan hoorde sissen. Ze zag tranen in Delia's ogen. Maar toen Kitty ook tranen voelde opkomen, dwong ze die terug. Ze mocht missy niet laten zien dat ze gehuild had.

'Er zijn heel veel dingen die ik niet begrijp,' zei Delia. 'Maar op het moment dat je vader zijn laatste adem uitblies, was hij bij Jezus in het Paradijs en was al zijn lijden voorbij. Ze kunnen zijn lichaam doden, maar zijn ziel behoort God toe en die kan niemand ooit weggraaien. De duivel kan wel proberen ons te scheiden van God, en als er slechte dingen gebeuren, maakt hij ons wijs dat God niet van ons houdt en dat Hij ons geroep om hulp niet hoort. Maar...'

'Maar waarom heeft Jezus haar vader en moeder dan niet geholpen om te ontsnappen?' vroeg Cook terwijl ze de warme melk in een beker schonk.

Delia zuchtte. 'Dat zullen we aan deze kant van de hemel niet weten. Maar die blanken zullen op zekere dag door God geoordeeld worden en zich moeten verantwoorden voor wat zij haar vader en moeder hebben aangedaan.' Ze wilde kennelijk nog meer zeggen, maar Kitty onderbrak haar.

'Neem mij niet kwalijk, maar missy wacht op haar warme melk. Ze heeft er een grote hekel aan als ik treuzel.'

'God houdt van je, kind,' zei Delia zachtjes. Kitty verstijfde even door de intensiteit van haar blik. De woorden van de kleine vrouw maakten haar bang, maar toch zat er een kracht in die Kitty niet kon weerstaan. 'Je bent Zijn kind,' hield Delia aan. 'Jij en je missy zijn voor Hem beiden hetzelfde.'

'Dat kan niet waar zijn,' fluisterde Kitty. Ze wilde het wel geloven, maar ze kon niet. Er waren geen winkels in Charleston waar blanke mensen verkocht werden die aan elkaar geketend waren. Ze pakte voorzichtig de beker melk van Cook aan en liep haastig langs Delia heen naar de eetkamer.


8

Beaufort, Zuid-Carolina 1857

Grady stond naast de stoel van meester Coop en wuifde hem met een palmtak koelte toe. Zijn armen deden zeer en zijn ogen brandden en traanden van de zware sigaren die de mannen rookten. Meester had de afgelopen drie uren doorgebracht in zijn privé-salon in de herberg aan de baai in Beaufort, waar hij dronk en kaartspeelde met een groepje rijke planters, maar niets wees er nog op dat hij ermee zou ophouden. Grady was zo moe dat hij nauwelijks op zijn benen kon staan, en zeker niet meer met zijn armen kon zwaaien. Het was al na middernacht en hij wilde gaan slapen. Zijn voeten brandden van vermoeidheid, maar hij durfde niet te klagen.

'Schenk nog eens in, Joe,' gromde Coop.

Grady legde snel zijn waaier neer en pakte de fles whisky. Hij schonk langzaam en voorzichtig in en waagde het niet ook maar een druppeltje te morsen. Meester Coop nam een slok en knikte naar zijn tegenstanders aan de andere kant van de tafel.

'Jij ook nog, Fuller?'

Grady liep snel met de fles om de tafel heen om in te schenken. Maar Fuller legde zijn hand op zijn lege glas. 'Nee, dank je. Ik heb genoeg.'

'Weet je het zeker?' vroeg Coop. 'En jij, Jackson?'

Meneer Jackson schudde zijn hoofd en schikte zijn kaarten. 'Ik heb genoeg gehad.'

Grady reisde nu vier jaar met de slavenhandelaar mee. Ieder jaar was hij langer en sterker geworden. Evenals William was hij vertrouwd geraakt met alle hotels in alle havensteden die ze regelmatig bezochten, van Charleston tot Savannah tot Jacksonville, helemaal naar New Orleans en dan weer terug naar Richmond. En ook Grady's haat voor meester Coop — en voor alle blanken — was ieder jaar sterker geworden.

In de loop van de jaren had hij voldoende pokerspelletjes van Coop meegemaakt om te weten dat zijn meester vanavond flink aan het verliezen was — en hij had een grote hekel aan verliezen. Het stapeltje geld waarmee Coop was begonnen, was aanzienlijk kleiner geworden, terwijl Fullers stapeltje aan de andere kant van de tafel steeds dikker werd. Er waren nu nog maar drie mannen overgebleven. De anderen waren al naar huis gegaan toen ze door hun geld heen raakten. Maar Coop zou tot het bittere eind doorgaan om in ieder geval te proberen iets van zijn verloren geld terug te winnen. En als dat niet zou lukken, zou hij zijn woede bekoelen op een van zijn slaven — hoogst waarschijnlijk op Grady.

'Ik zet vijftig dollar in,' zei Fuller. Hij was een elegant geklede heer van midden dertig, een welgestelde planter die soms slaven van Coop kocht. Zijn golvende haar en zijn wenkbrauwen hadden de kleur van nat zand en zijn borstelsnor was iets donkerder bruin. Zijn hartvormige gezicht had een hoog voorhoofd en liep uit in een puntige kin. Hij scheen een sluwe speler te zijn, maar toch had zijn gezicht, ook na een hele avond drinken, iets vriendelijks, een welwillendheid die nooit op Coops gezicht te zien was, zelfs niet als hij nuchter was. Fullers lichtblauwe ogen, een beetje bloeddoorlopen door te veel whisky en sigarenrook, waren zachtmoedig.

Coop telde zijn geld en vloekte. 'Ik heb geen vijftig dollar meer. Hé, Joe. Wat hebben we nog in de slavenkooi om in te zetten? Zitten er nog vrouwen bij?'

'Ja, meester Coop. Een paar.' Grady kreeg plotseling een wanhopig idee. Hij boog zich naar Coops oor toe, zodat de beide andere mannen niet konden horen wat hij zei. 'Maar u weet dat die grietjes meer waard zijn dan vijftig dollar per stuk. Waarom zet u mij niet in? Dan hoeft u ook niet helemaal naar de kooi te gaan. Het lijkt erop dat u goede kaarten hebt.' Grady had er geen idee van of Coop goede of slechte kaarten had. Hij wachtte met ingehouden adem op de beslissing van zijn meester.

'Goed,' zei Coop, na even te hebben nagedacht. 'Weet je wat, Fuller? Ik zet mijn jongen in, Joe. Hij is op zijn minst vijftig dollar waard. Hij kan ook vioolspelen.'

Grady sloeg Fullers gezicht vol spanning gade. Toen Fuller zijn hoofd begon te schudden, voelde Grady een steek van teleurstelling door zich heen gaan.

'Het spijt me, maar ik heb geen slaven meer nodig.'

'Dan verkoop je hem toch gewoon aan iemand anders,' gromde Coop. 'Hij is gemakkelijk twee keer zoveel waard. En bovendien hoefje niet bang te zijn dat je met hem wordt opgescheept, want je kunt mij toch niet verslaan.'

Meneer Fuller bestudeerde de kaarten in zijn eigen hand en keek toen weer naar Coop. 'Goed dan,' zei hij met een zweem van een glimlach op zijn gezicht. 'Ik bied.'

Coop grijnsde terwijl hij zijn kaarten op tafel legde. 'Full house. Vrouwen en negens.'

Fuller wachtte even en spreidde toen zijn eigen kaarten uit. 'Het spijt me, Coop. Grote straat.'

De glimlach verdween van Coops gezicht. Hij werd eerst een beetje bleek en toen werd zijn gezicht zo rood als de harten en ruiten op zijn speelkaarten. Hij had verloren. Grady had zijn meester ertoe aangezet om alles op het spel te zetten en hij had verloren.

Grady kon nauwelijks ademen. Zijn blik ging van de ene man naar de andere en hij hield hun gezichten nauwkeurig in de gaten. Hij durfde niet te hopen dat meneer Fuller zijn nieuwe meester zou worden. Fuller had gezegd dat hij geen slaven meer nodig had en Grady wist dat, als Fuller zou weigeren hem als betaling te accepteren, hij met Coop naar huis zou moeten gaan en er ongenadig van langs zou krijgen.

Coop stond zo abrupt op dat zijn stoel omviel. Grady's huid tintelde van schrik. Hij zette de stoel weer haastig overeind.

'Een goede nacht, Fuller,' zei Coop kil. 'Het is mij een genoegen geweest.' Hij wankelde naar de deur en trok die open. Grady pakte de fles whisky en wilde hem naar zijn hotelkamer volgen, maar Coop draaide zich snel om en duwde hem zo hard achteruit dat hij bijna struikelde.

'Blijf hier, stomme dwaas. Je bent nu van hem!' Coop stormde het vertrek uit.

Grady voelde zijn hart in zijn oren bonzen. Hij was van Coop af. Maar stel dat William gelijk zou hebben en dat zijn nieuwe meester nog erger zou blijken te zijn dan Coop? Grady had Coop zien spelen en verliezen; nu vroeg hij zich af of hijzelf niet de grootste gok van zijn leven had genomen.

Toen Coop vertrokken was, brak er een glimlach door op het gezicht van meneer Fuller. 'Nou, heb ik vanavond even geluk,' zei hij tegen meneer Jackson. Grady keek zijn nieuwe meester behoedzaam aan. Fullers bewegingen waren sierlijk en bedachtzaam. Hij haalde een zakje met een koordje uit zijn zak en stopte het geld erin dat voor hem lag, terwijl de andere man de kaarten verzamelde. Fuller had niets van de gemene geprikkeldheid van Coop die zich altijd gedroeg als een opgerolde ratelslang die plotseling toe kon slaan. 'Ik kan mij niet herinneren op één avond zoveel geluk te hebben gehad,' zei Fuller terwijl hij het koordje van het zakje aantrok.

Meneer Jackson grinnikte. 'Dat mag je wel zeggen, ja. je hebt er zelfs een nieuwe slaaf aan overgehouden.'

Fuller trok een grimas. 'Ik had liever die vijftig dollar gehad. Wat moet ik nou met hem? Wil jij hem van me kopen? Je mag hem voor dertig dollar hebben.'

'Nee, bedankt. Ik ben blut,' zei Jackson, zijn hoofd schuddend. 'Maar maak je geen zorgen. Morgen komt Coop wel naar je toe als hij weer nuchter is om hem van je terug te kopen.'

Grady's hoop werd meteen de bodem in geslagen. Jackson had gelijk; Coop zou hem nooit verkopen.

Fuller stond op, rekte zich uit en geeuwde. Hij was erg lang en slank. 'Ik neem aan dat je gelijk hebt,' zei hij terwijl hij zijn jas van de rugleuning van zijn stoel haalde. 'Maar ik hoop wel dat hij dan vroeg komt, want ik ga morgen weer terug naar de plantage.'

Jackson glimlachte droogjes. 'Als ik jou was, zou ik Coop meer dan vijftig dollar laten betalen. Hij zei toch zelf dat de jongen twee keer zoveel waard was. Geef die smeerlap eens een koekje van eigen deeg. Hij wil zelf altijd het onderste uit de kan hebben.'

'Bedoel je dat ik een slavenhandelaar te slim af moet zijn?

Dat zou me wat wezen!' lachte Fuller. 'Ik heb al eerder zaken met Coop gedaan.'

'Je hebt hem met pokeren in ieder geval verslagen.'

Fuller glimlachte. 'Ja, dat heb ik inderdaad.' Hij liep op zijn gemak naar de deur waar Grady stond en bekeek hem nu voor het eerst. Grady sloeg zijn ogen neer. Als hij in al die jaren bij meester Coop al iets geleerd had, dan was het wel dat je een blanke nooit rechtstreeks aan mocht kijken.

'Hoe noemde Coop jou ook al weer?' vroeg Fuller.

Grady vroeg zich af of zijn nieuwe meester hem erin wilde laten lopen of dat hij werkelijk vergeten was dat Coop hem Joe had genoemd. Hij kwam tot het besluit dat het in ieder geval de moeite waard zou zijn om voor een kort moment zijn waardigheid en identiteit weer te krijgen, ook al zou het een valstrik zijn en ook al zou Fuller hem net zo slaan als Coop had gedaan. Ze zouden hem nooit zijn echte naam af kunnen pakken.

'Ik heet Grady,' zei hij. Hij zei het feller dan hij van plan was geweest. Vanuit zijn ooghoeken zag hij dat zijn nieuwe meester hem wat verbaasd aankeek.

'Jij bent een strijdlustig kereltje, hè?'

Grady staarde naar zijn voeten en moest zich beheersen om niet trots op te kijken. 'Nee, meneer,' zei hij gedwee.

'Goed, goed. Kom dan maar mee, Grady.'

Voor het eerst sinds vier jaar voelde hij weer iets van hoop. Hij volgde meneer Fuller de rokerige salon uit, het hotel uit en de trappen af naar de straat. Zodra hij buiten kwam, viel de warme, vochtige lucht als een deken over hem heen. Op dit late uur zag de stad Beaufort er erg vredig uit en de straten met aan weerszijden bomen waren verlaten. Fuller liep naar zijn koets toe die voor het hotel geparkeerd stond en maakte de grijze koetsier wakker die op de bok zat te dommelen.

'Ga jij daar maar bij Jesse zitten,' zei Fuller tegen Grady De oude slaaf nam hem verbaasd op. 'Ik heb hem vanavond met pokeren gewonnen,' zei Fuller met een glimlach. Hij scheen er trots op te zijn. 'Laten we nu naar huis gaan.'

Toen ze door de straten van Beaufort naar Fullers huis reden, had Grady het gevoel dat hij de vrijheid had gekregen. Hij ademde de vochtige nachtlucht in, genoot van het feit dat hij hoog op de bok van het rijtuig zat met de warme bries van de rivier in zijn gezicht, het gevoel van opluchting dat hij nu ergens anders was dan in die rokerige hotelkamers, overvolle slavenkooien en donkere scheepsruimen. En het meest genoot hij van het feit dat hij van Coop was bevrijd. Hij zou niet meer iedere minuut in onzekerheid hoeven te leven, hoefde niet meer bang te zijn dat hij iets verkeerds zou doen waardoor zijn meester, die iedere kans aangreep om hem te straffen, woedend zou worden.

Ze reden het centrum van de stad uit, door een straat met veel bomen die de kustlijn van de baai volgde. Uit het donker doemden grote, statige huizen met veranda's en zuilen op. Toen het rijtuig een zijstraat in sloeg, weg van het water, vormden de eikenbomen een koepel over hen heen met zilverachtig mos dat zachtjes in het maanlicht heen en weer zwaaide. Grady vroeg zich af of Beaufort altijd al zo mooi was geweest of dat de stad er alleen maar zo uit leek te zien omdat hij nu van Coop was bevrijd.

Veel te gauw naar zijn zin kwamen ze tot stilstand voor de trappen van Fullers huis, een groot, uit twee verdiepingen bestaand gebouw met sierlijke witte pilaren en zuilengangen. Grady keek op naar de fraaie gevel met brede veranda's en zacht ruisende eikenbomen en zijn maag trok samen. Het kon nooit lang duren dat hij van Coop verlost was. Fuller wilde geen andere slaaf. Hij had al aangeboden hem voor dertig dollar aan Jackson te verkopen. Bovendien was Grady van veel waarde voor Coop en hij zou hem vast niet zomaar voor vijftig dollar laten gaan. Hij zou Grady ongetwijfeld terug willen kopen en Fuller zou graag op zijn bod ingaan. Had William niet altijd gezegd dat Coop nooit een van hen beiden zou verkopen?

Meneer Jackson had gelijk. Morgenochtend zou zijn meester terugkomen met geld. Hij zou aanbieden Grady terug te kopen en natuurlijk zou Fuller daarop ingaan. Tegen de middag zou Grady weer in een donker ruim liggen van een stoomschip dat op weg was naar Savannah, op zijn minst gekneusd en bloedend door de aframmeling die Coop hem had gegeven omdat hij hem had aangeraden Grady in te zetten. De wetenschap dat Coop zijn voormalige slaaf had doodgeslagen, maakte Grady misselijk van angst.

Zodra het rijtuig tot stilstand kwam, klauterde hij van de bok af en deed het portier voor zijn nieuwe meester open. Hij zag Fuller, een beetje onvast door de drank, uitstappen. Hij zag er niet uit als een meester die zijn slaaf dood zou slaan. Kon Grady maar bij hem blijven.

'Je kunt de jongen maar beter voor de nacht opsluiten,' zei Fuller tegen Jesse, 'zodat hij er niet vandoor gaat.'

'Ik loop niet weg, meester. Echt niet,' zei Grady.

Fullers ogen vernauwden zich. 'O, nee?'

'Dat zal ik niet doen. Maar alstublieft, verkoopt u mij morgen niet terug aan meester Coop! Alstublieft!' Grady viel op zijn knieën voor Fuller neer, wanhopig genoeg om voor zijn leven te smeken. Het kon hem niet schelen dat deze blanke man zijn tranen zou zien. 'Ik zal alles doen wat u wilt, meester. Maar alstublieft, laat me niet naar hem teruggaan!'

Fuller fronste zijn voorhoofd. Toen draaide hij zich om en liep de trappen op, stak de veranda over en verdween in het huis. Grady zakte op de grond in elkaar, huilend van woede en vernedering. Hij had zich voor niets in het stof geworpen en zich vernederd. Hij had moeten weten dat een blanke man nooit medelijden zou tonen.

'Kom mee, jongen. Het is al laat.' De koetsier wenkte hem weer op de bok te klimmen voor het korte ritje om het huis heen naar het koetshuis. Grady gehoorzaamde. Zijn laatste beetje kracht en hoop waren verdwenen. Zodra ze de stal bereikten, stuurde Jesse Grady de hooizolder op en haalde toen de ladder weg.

'Je zult waarschijnlijk beide benen breken als je probeert naar beneden te springen,' zei Jesse. 'En misschien breek je je nek ook wel.'

Terwijl de koetsier de paarden op stal bracht, bestudeerde Grady iedere centimeter van de hooizolder zonder ramen, om de ontsnappingsmogelijkheden na te gaan. Maar hij zag niets.

De oude man moest hem hebben horen rondlopen want hij kwam met een lantaarn naar de opening en keek Grady aan.

'Meester Fuller behandelt ons goed,' zei hij zacht. 'Als je doet wat hij zegt en hard werkt, hoef je je nergens zorgen over te maken.'

Grady herinnerde zich dat William dat ook over meester Coop had gezegd. Maar hij was erachter gekomen dat dat niet waar was.

Toen blies Jesse de lantaarn uit en werd alles donker. Grady had geen andere keus dan in het hooi te gaan liggen en te proberen om te gaan slapen. Hij wilde wel dat hij kon bidden, dat hij nog steeds kon geloven in Eli's Jezus en de belofte dat Hij zou helpen. Hij voelde zich volkomen uitgeput en sloot zijn ogen. Door de vertrouwde geur en het zachte gesnuif van de paarden droomde hij van Eli en van zijn thuis in Richmond. Maar door zijn angst over wat 'er morgen zou kunnen gebeuren, sliep hij erg onrustig.

Toen Grady wakker werd, scheen de zon en was het drukkend heet en vochtig, zoals voor een julimorgen in Zuid-Carolina gebruikelijk was. Jesse was in de stal beneden hem druk aan het werk. Hij spande de paarden voor het rijtuig om te vertrekken. Hij liet Grady van de hooizolder komen en gaf hem wat te eten, maar Grady was zo bang dat hij niets door zijn keel kon krijgen. Iedere keer als hij buiten op de drukke straat paardenhoeven en het geratel van wielen hoorde, hield hij zijn adem in en wachtte tot ze zouden stoppen, tot meester Coop zou komen om hem te komen opeisen.

Toen Grady dacht dat hij zou moeten overgeven van de spanning, kwam een van de huisslaven vertellen dat meester Fuller klaar was om te vertrekken. Jesse reed het rijtuig voor de deur en Grady hielp de bagage van meester Fuller in te laden, in stilte wensend dat ze zouden opschieten. Hij zweette nog een paar uur van angst terwijl Jesse meester Fuller in Beaufort rondreed om allerlei boodschappen te doen. Grady zat hoog op de bok en meester Coop zou hem meteen kunnen zien. Grady vroeg zich af of Fuller hem misschien bij het hotel van Coop of in de haven zou afleveren. Maar uiteindelijk stuurde Jesse het rijtuig, weg van de baai, de stad uit. Hoe verder ze de stad achter zich lieten liggen, hoe vrijer Grady zich begon te voelen. Misschien was hij echt veilig! Hij keek naar het voorbijtrekkende landschap zonder het te zien, zijn gezichtsvermogen vertroebeld door tranen van opluchting.

Na een poosje bereikten ze de Coosaw-rivier en Jesse vertelde hem dat ze op de pont van Beaufort zouden moeten wachten om overgezet te worden naar het vasteland. Toen ze eenmaal aan de andere kant waren, begon Grady eindelijk om zich heen te kijken naar het landschap. Hij had in de stad Richmond gewoond tot Coop hem had gekocht en het enige wat hij daarna had gezien, waren slavenkooien, hotelkamers, havens en scheepsruimen. Nu hij voor het eerst van zijn leven op het platteland was, kon hij er geen genoeg van krijgen.

De weg, die verhard was met schelpengruis, kraakte onder de wagenwielen en liep soms evenwijdig aan de spoorlijn die tussen de bomen door zichtbaar was. Hij slingerde tussen bossen met pijnbomen en met mos begroeide eiken en dicht onderhout door. Toen veranderde het landschap en maakte plaats voor een doolhof van kreken, moerassen en zeearmen. Grady keek op naar de blauwe hemel en langsdrijvende wolken en voelde zich zo vrij als de vogels die boven zijn hoofd vlogen. De lucht rook naar pijnbomen en zilte moerassen.

Na verloop van tijd passeerden ze steeds vaker statige plantagehuizen met velden rijst en katoen. Grady zag honderden slaven met gebogen ruggen onder de blakerende zon werken en hij vroeg zich af of hij binnenkort daar ook tewerkgesteld zou worden.

De oude koetsier had nauwelijks een woord tegen Grady gezegd, maar hij leek wel vriendelijk. De zachtaardige manier waarop hij met de paarden van meester Fuller omging, herinnerde Grady aan zijn oude vriend Eli, thuis in Richmond, maar Jesse was veel ouder dan Eli. Grady dacht aan alle grijze hoofden die hij had moeten insmeren met zwarte schoenpoets en hij vroeg zich af wat er van al die arme, oude mensen geworden was.

Later in de middag bereikten ze de Fuller Plantage. Het indrukwekkende stenen huis was omringd door bloementuinen en met mos begroeide eiken en het maakte op Grady na al die hectische jaren in de stad een zeer vredige en rustige indruk. Hij kon zich niet voorstellen dat het erger was om slaaf te zijn op een plantage dan slaaf te zijn van meester Coop.

Toen het rijtuig op het erf tot stilstand kwam, zei Jesse: 'Ga de tassen van meester Fuller uitladen.' Grady haastte zich om te doen wat hem gezegd werd en nog voor de koets stilstond, was hij al van de bok gesprongen. Een aantal bedienden, onder leiding van een gedrongen, gespierde neger die kennelijk de baas over de anderen was, kwam het huis uit lopen om meester Fuller te begroeten. Fuller klom uit het rijtuig en hij zag er warm, vermoeid en verfomfaaid uit.

'Welkom thuis, meester Fuller,' zei de hoofdslaaf, breed glimlachend.

'Dank je, Martin. Het is goed weer thuis te zijn. Hoe staan de zaken?'

'Goed, meneer. Alles is goed verlopen tijdens uw afwezigheid.'

'Dat is mooi.'

Grady bestudeerde de gezichten van de huisslaven terwijl ze hielpen de bagage uit te laden. Omdat hij iedere dag dat hij bij Coop had gewerkt, bang was geweest, kon hij gemakkelijk zien of andere slaven bang waren. Maar hoewel Fullers slaven hun best schenen te doen om hun meester te behagen en ze voor de butler Martin op hun hoede waren, scheen niet een van hen zo bang te zijn als Grady vroeger was geweest.

De voordeur ging opnieuw open en twee blanke tienerjongens renden naar buiten, gevolgd door een kleine, gerimpelde slavin in een katoenen jurk. Grady nam aan dat zij hun mammy was. Van onder haar hoofddoek piekten grijze krulletjes terwijl ze scheldend achter de jongens aan liep.

'John! Ellis! Kom onmiddellijk terug. Je mag je vader nu niet lastigvallen. Hij heeft net een warme, lange reis achter de rug.'

Ze trokken zich niets van haar aan, renden naar meester Fuller toe en schreeuwden: 'Vader! Bent u eindelijk weer thuis? We hebben de hele dag op u gewacht!'

Hij klopte hen op de schouder en grinnikte. De jongste jongen was ongeveer even oud als Grady en de andere was een jaar of twee ouder. Grady zag de ontmoeting vanuit de verte aan en sloeg toen gauw zijn ogen neer om oogcontact te vermijden toen de jongste zoon zich plotseling omdraaide en naar hem keek.

'Wie is die jongen, vader?'

'Dat is een nieuwe slaaf die ik uit de stad heb meegebracht.'

'Is hij een slaaf?'

'Ja, natuurlijk is hij een slaaf.'

'Maar hij is helemaal niet zo zwart.'

'Kijk dan eens naar zijn haar,' zei de oudste jongen. 'Je ziet toch wel dat hij het kroeshaar van een neger heeft?'

Grady voelde dat ze hem nog even bekeken en toen vroeg de jongste jongen: 'Hebt u iets voor ons meegebracht, vader?'

Fuller lachte. 'Ja, natuurlijk. In die tas. Breng hem maar hier.' Ze hadden geen enkele aandacht meer voor Grady toen meester Fuller snoepgoed, boeken en nieuwe dominostenen uit de tas haalde. Zoals ze met hun drieën naar het huis liepen, leek het erop dat de genegenheid tussen vader en zoons oprecht was.

'Wat moeten we met die nieuwe jongen doen, meester Fuller?' vroeg de hoofdslaaf.

Terwijl Fuller de trap op liep naar het bordes, keek hij achterom naar Grady. 'Zie erachter te komen wat hij kan en zet hem dan aan het werk.' Hij verdween met zijn zoons in het grote huis.

Martin liep wat opschepperig naar Grady toe. Grady nam hem snel op en had onmiddellijk een afkeer van de negerbutler. Zijn meester had hem heel wat macht toebedeeld, en hij was daar kennelijk erg trots op en voelde zich superieur. Hij zou waarschijnlijk eerder partij kiezen voor de blanken dan voor zijn medeslaven, net als William had gedaan.

'Heb je iets nuttigs geleerd, jongen?' vroeg Martin.

'Ja, meneer.'

'O ja?' zei hij ongeduldig. 'Zeg op, wat voor werk deed je voor je vorige meester?'

Grady kon heel even alleen maar aan zijn angst denken. 'Ik... eh... ik poetste zijn laarzen en bediende hem bij het eten, schonk zijn borrels in... en ik deed verder alles wat hij mij vroeg.' De butler scheen niet onder de indruk te zijn en wilde kennelijk nog meer horen. 'En ik moest helpen om voor zijn andere slaven te zorgen, opruimen en dat soort dingen,' voegde Grady eraan toe.

'Is dat alles?'

'Ik... eh... ik speel ook viool.

Martin liet een kort, verachtelijk lachje horen. 'Dat dacht ik al — je bent volkomen waardeloos. Meester Fuller heeft geen andere schoenpoetser of bediende nodig. Dus ga jij maar op de katoenvelden werken. Je lijkt mij sterk genoeg. Wacht hier maar, dan zal iemand een opzichter voor je gaan halen.' Hij draaide zich om en wilde weggaan.

Grady voelde zich wanhopig. Hij dacht dat hij het zware werk op de hete katoenvelden, waar hij iedere dag de zweep op zijn rug zou voelen, niet zou overleven. 'Wacht even,' schreeuwde hij. 'Toen ik nog th...' Hij hield nog net op tijd het woordje 'thuis' binnen. 'Vroeger bij mijn eerste meester hielp ik met de verzorging van de paarden. Ik gaf ze voer en ik roskamde ze en al dat soort dingen. Ik weet ook hoe ik de assen van een rijtuig moet smeren en ik kan ook paardentuigen in de olie zetten.'

Jesse had het rijtuig nog niet weggebracht en Grady stak zijn hand uit en streelde de flank van de grote ruin. De rug van het paard was hoger dan Grady's hoofd.

'Ben je niet bang van paarden?' vroeg Jesse die vanaf de bok op hem neerkeek.

'Nee, meneer. Eli heeft me geleerd hoe ik met ze om moet gaan om ze rustig te krijgen en al dat soort dingen. Ze doen alles wat ik zeg. En er heeft nooit een paard naar me geslagen.' Hij liep naar het hoofd van het paard en wreef het over zijn hals om vriendschap te sluiten.

Jesse draaide zich op de bok om en keek naar Martin. 'Ik kan wel wat hulp gebruiken,' zei hij. 'Die andere twee staljongens die je mij hebt gegeven, zijn waardeloos.'

Martin sloeg zijn armen over elkaar en keek Grady indringend aan. 'Vertel mij eens, jongen, waarom wilde die eerste meester van jou af als je zo goed met paarden kon omgaan?'

Na vier jaar bij Coop te zijn geweest, wist Grady wat het beste antwoord op die vraag was. 'Meester had geld nodig,' zei hij. 'Hij moest een heel stel slaven verkopen.'

Het duurde even voordat Martin reageerde. Toen zei hij ten slotte: 'Goed, Jesse. Neem hem dan maar mee. Maar denk erom, jongen, loop niet weg. De moerassen hieromheen zitten vol alligators en slangen. Die hoeven maar één keer te bijten en je bent er geweest.' Hij liep zwierig de trap op en verdween in het huis.

Grady wist dat hem zojuist een geweldige gunst was verleend. Hij keek op naar Jesse en vroeg zich af waarom hij een goed woordje voor hem had gedaan, maar hij durfde het hem niet te vragen. 'Bedankt,' zei hij schor.

'Ja, ja. Ik verwacht natuurlijk wel dat je mij goed zult helpen, dat snap je wel,' zei Jesse nors. Hij gaf een ruk aan de leidsels en het rijtuig kwam in beweging. Terwijl Jesse langzaam over de lange oprijlaan naar de stallen reed, ervoor wakend niet te veel stof op te werpen, rende Grady ernaast.

'Ik zal je helpen. Ik kan echt goed met paarden omgaan,' zei Grady. 'Je zult het zien. Ik heb de slavenkooien schoongemaakt en ik kan ook wel een stal uitmesten.'

Hij hielp Jesse van de bok af klimmen en toen gingen ze beiden aan het werk. Grady voelde zich erg op zijn gemak tussen de vertrouwde geluiden en geuren van het koetshuis. Ze roskamden de paarden, gaven ze voer en water en maakten toen het rijtuig schoon van modder en stof. Grady had het gevoel dat er honderd jaar voorbijgegaan waren sinds het avondje poker - en daarmee honderd jaren van angst en zorgen. Hij kon alleen maar hopen dat dit geen droom was.

Toen ze klaar waren, liet Jesse zich op een houten stoel bij de staldeur zakken. 'Kom eens hier, jongen,' zei hij, hem wenkend. Grady legde de poetsdoek, waarmee hij het koperwerk van het rijtuig oppoetste, neer en gehoorzaamde. Jesse keek hem lange tijd bedachtzaam aan. 'Je oude meester is vanmorgen meester Fuller op komen zoeken,' zei hij rustig. 'Hij probeerde je terug te kopen.'

Grady staarde hem aan. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar bracht geen woord uit. Om de een of andere reden begon zijn hart zo hard te bonzen dat het wel leek of hij meester Coop aankeek in plaats van Jesse.

'De man bood meester Fuller een heleboel geld aan,' vervolgde Jesse. 'Hij zei dat hij je voor iedere andere slaaf wilde ruilen die meester Fuller wilde hebben - ook voor een mooi slavinnetje. Hij werd laaiend toen meester Fuller weigerde je te verkopen.' Hij knikte als om zijn woorden kracht bij te zetten en voegde er toen aan toe: 'Ik dacht dat je dat wel wilde weten.'

Grady's knieën knikten en hij liet zich op een baal hooi zakken. Hij had het gevoel dat hij nauwelijks adem kon halen, alsof hij uit diep water was getrokken en bijna verdronken was. Waarom had meester Fuller dat gedaan? Als hij geen andere slaaf nodig had, waarom had hij hem dan niet terugverkocht aan Coop? Hoe Grady ook zijn best deed, hij kon geen enkele aannemelijke reden bedenken. Hij was gewend aan onrecht en wreedheid, maar niet aan onverdiende vriendelijkheid.

Nog voordat Grady de kans kreeg zich te herstellen, ging de staldeur open en verscheen de kleine, grijze mammy in de deuropening. Ze bleef even naar hen staan kijken zonder iets te zeggen.

'Wat wil je, Delia?' vroeg Jesse toen hij haar zag.

'Waar komt deze nieuwe jongen vandaan?' vroeg ze.

'Meester Fuller heeft hem met pokeren gewonnen.'

'Van wie?'

'Niemand van hier. Een of andere slavenhandelaar die op doorreis was, neem ik aan.'

'Is dat zo?' vroeg ze aan Grady.

'Ja, mevrouw.'

'Ik heet Delia,' zei ze. 'En jij?'

'Grady.' Het voelde goed om zijn echte naam te zeggen.

'Ben je je hele leven de slaaf van een "zielenverkoper" geweest?' vroeg ze terwijl ze een paar stappen dichterbij kwam.

Iets in haar stem en in haar ogen maakte het Grady moeilijk om te antwoorden, moeilijk om zijn tranen in te houden. Ze keek hem aan met een gezicht waarop medelijden en begrip te zien was — en hij was nog steeds verbijsterd door de onverklaarbare goedheid van zijn nieuwe meester. Hij slikte een keer en wachtte tot hij er zeker van was dat hij weer gewoon kon praten.

'Nee, mevrouw. Helemaal in het begin was ik in Richmond het eigendom van meester Fletcher. Hij verkocht mij vier jaar geleden aan meester Coop. Sinds die tijd reisde ik overal met hem mee omdat hij altijd op weg was om slaven te kopen en te verkopen.'

Hij keek op en zag medelijden in haar ogen, iets wat hij in geen jaren meer had gezien. Hij sloeg zijn ogen snel neer. Een verschrikkelijk lange tijd had niemand ooit enige echte belangstelling voor hem gehad.

'Heb je hier ergens een plaatsje voor hem, Jesse, waar hij kan slapen?' vroeg ze.

'Dat weet ik niet. Hoezo?'

'Omdat hij wel bij mij kan blijven als jij geen plaats voor hem hebt. Dan stuur ik hem 's morgens wel weer naar je toe om je te helpen.'

'Neem hem maar mee, Delia. Ik vind het best.'

Grady vroeg zich af wat ze van hem wilde en hij realiseerde zich dat hij bang was om wie dan ook te vertrouwen. Meester Coop had hem iedere avond naar zijn kamer laten komen, waar hij hem had moeten bedienen en waar hij allerlei karweitjes moest doen, tot Grady te moe was om nog op zijn benen te blijven staan. Coop had hem ook voortdurend in de gaten gehouden en erop gewacht tot hij een foutje maakte om een excuus te hebben om hem te slaan.

'Ga je gang. Neem hem maar mee,' zei Jesse nogmaals. 'Voor vandaag zijn we klaar.'

Delia wenkte Grady haar te volgen. Ze was een kleine vrouw, haar hoofd reikte nauwelijks tot aan zijn kin, maar ze was wel stevig gebouwd. Ze liep zo kwiek dat hij haar amper bij kon houden toen ze hem de stal uit bracht en hem over het erf naar een hut leidde die waarschijnlijk eens als schuur dienst had gedaan. Hij was van binnen netjes opgeruimd, maar het was er wel erg warm, ook al stonden de ramen open. De twee vertrekken waren eenvoudig gemeubileerd, met een stenen haard, planken voor borden en potten en in de ene kamer een tafel met twee stoelen en in de andere een bed van touw met een stromatras. Delia liet hem midden in de eerste kamer staan terwijl ze bedrijvig aan het werk ging. Ze sloot de deur en trok de katoenen gordijntjes voor de ramen terwijl ze al die tijd verder-babbelde.

'Ik heb mijn hele leven op de plantage van meester Fuller gewerkt,' zei ze,'en ik heb heel wat slaven zien komen en gaan, gekocht en verkocht worden. Maar ik heb er nog nooit een gezien die op zo'n jonge leeftijd als jij werd verkocht. Ben je van je moeder weggehaald?'

Grady knikte en staarde strak naar de witgepleisterde muur. Hij wilde niet huilen. Maar hij raakte overstuur toen hij zich realiseerde dat hij zich zijn moeder nog maar nauwelijks kon herinneren en dat hij zich haar gezicht na al die tijd nog maar vaag voor de geest kon halen. Hij herinnerde zich echter nog wel haar zachte handen en hoe ze haar armen om hem heen had geslagen. Hij rechtte zijn schouders, sloeg zijn armen over elkaar en huiverde even alsof hij het koud had. Maar de kou die hij voelde, zat diep van binnen, niet in de verstikkende hut.

Toen Delia haar hand op zijn arm legde, schrok hij en toen hij opkeek, zag hij tranen in haar ogen. 'Het is erg moeilijk voor een kleine jongen om zijn moeder te verlaten, zeker als hij daarna bij een zielenverkoper moet leven.'

'Ja, mevrouw.' Hij slikte.

'We zijn helemaal alleen, Grady,' zei ze zacht. 'Niemand zal je zien huilen.' Ze opende haar armen voor hem.

Grady liep naar haar toe en ze trok hem tegen zich aan. Ze hield hem stevig vast en wiegde hem heen en weer. Hoe lang was het geleden dat iemand hem zo had vastgehouden? Esther was de laatste geweest die hem had omhelsd - op die verschrikkelijke morgen. Hij was geduwd en in slavenkooien en scheepsruimen gegooid, gestompt en gepord en geslagen, maar nooit omhelsd. De warmte van Delia's lichaam, haar zachtheid deed de harde klomp van haat in zijn borst langzaam wegsmelten. En toen die wegsmolt tot verdriet, begon hij te huilen.

'Huil maar gerust voor al die momenten dat je niet kon huilenjongen,' zei ze.

Grady huilde om de angst, om de pijn en de oneerlijkheid van de afranselingen die hij had gekregen. Hij huilde om alle verschrikkingen die hij had gezien, om de gezinnen die zo wreed uit elkaar waren gerukt, zoals hijzelf van zijn familie was weggerukt. Hij huilde om de herinnering aan het groene gras onder zijn blote voeten thuis in Richmond; om zijn vriendin Caroline met haar huid, die zo blank was als de bloesem van de magnoliaboom waar ze in waren geklommen. Hij huilde om de koude regen die hem doorweekt had op de dag dat hij werd weggehaald, en om de kilheid op het gezicht van meester Fletcher die had staan kijken toen hij werd weggevoerd. Maar Grady huilde vooral om zijn moeder, het geliefde gezicht dat hij zich niet zo duidelijk meer kon herinneren.

'Niemand zal dit ooit weten behalve alleen jij en ik, Grady,' mompelde Delia. Ze streelde zijn rug om hem te kalmeren. Hij herinnerde zich dat zijn moeder dat ook had gedaan en hij snikte.

Lange tijd daarna had Grady geen tranen meer over. Hij besefte dat hij naast Delia op het touwbed zat en dat ze haar armen nog steeds om hem heen had geslagen. 'Vertel mij eens iets over thuis, Grady. Vertel me wat je je nog herinnert.'

Hij begon te praten en er kwam een stroom van herinneringen terug — aanvankelijk haperend, maar daarna tuimelden de woorden over elkaar heen. 'Ik woonde in de keuken achter het Grote Huis bij Esther en Eli en de anderen. Ik ben nooit in het Grote Huis geweest, maar mama was daar altijd en zorgde voor missy Caroline omdat missy's mama altijd ziek was. Mama hield meer van mij dan van missy Caroline, maar dat mocht missy natuurlijk niet weten omdat ze dat niet fijn zou vinden. Mama zei dat ik een mooie bruine huid had, maar dat missy's huid lelijk was omdat die helemaal geen kleur had, en daarom moesten we extra aardig voor haar zijn om dat goed te maken. Esther en Eli en al de anderen zorgden goed voor mij omdat mama dat niet kon. Ze moesten altijd hard werken, maar Eli zei dat hij dat niet erg vond omdat hij God diende. En meester Fletcher schreeuwde nooit tegen iemand en hij sloeg ook nooit iemand...' Hij slikte een keer toen hij terugdacht aan meester Coop.

'Missy Caroline was mijn beste vriendin. We speelden iedere dag samen op de binnenplaats en klommen dan in de magnoliaboom en we praatten met Eli terwijl hij aan het werk was. Missy moest iedere morgen haar lessen maken en ik moest allerlei karweitjes doen, maar als we klaar waren, konden we samen spelen. Soms zaten we samen op Eli's schoot en dan vertelde hij ons verhalen over Meester Jezus...'

Grady hield plotseling zijn mond, de herinnering stak scherp en pijnlijk. Eli had gezegd dat Jezus altijd bij hem was en voor hem zorgde, maar dat was niet waar.

'Lieve help,' mompelde Delia, 'je wist dus helemaal niet wat slavernij was, jongen.' Ze zuchtte en voegde er toen aan toe: 'Maar ik neem aan dat je het nu maar al te goed weet.'

'Er was helemaal geen reden waarom meester Fletcher mij zou verkopen!' Het gezicht van zijn moeder mocht dan wel vervaagd zijn, maar hij kon zich het gezicht van meester Fletcher en de manier waarop hij daar met over elkaar geslagen armen in de regen had gestaan, nog maar al te goed voor de geest halen. 'Hij heeft mij verkocht zonder dat daar een aanleiding toe was.'

'Er moet een reden geweest zijn, jongen. Er is altijd een reden — gewoon een reden die jij niet kent.'

Grady haalde een keer diep adem. 'De wagen bracht mij naar het veilinghuis en Amos zei dat ik de gedachten aan thuis uit mijn hoofd moest zetten. Hij zei dat ik nooit meer terug zou gaan en dat ik mijn moeder nooit meer zou zien.'

'Dat is de waarheid, Grady. Ik weet dat het moeilijk is, maar het is de waarheid. Je bent wel heel ver weg van Virginia. Als slaven eenmaal verkocht worden, is er geen weg meer terug.'

Grady begon opnieuw te huilen. Delia had hem die verschrikkelijke dag opnieuw laten beleven, en nu was ook het verlies weer herleefd, het gevoel om helemaal alleen op de wereld te zijn, de wereld die zo groot en meedogenloos was.

'Was Eli je vader, Grady?' vroeg ze zacht.

De vraag verraste hem. 'Nee... Eli is Esthers man.'

'Heb je je vader gekend?'

'Ik heb geen vader. Ik heb mama eens gevraagd waarom Caroline wel een vader had en ik niet. Ze zei dat slaven geen vader hebben.'

'Je weet dat dat niet waar kan zijn,' zei Delia. 'Het enige kind dat op aarde geboren is zonder een vader van vlees en bloed was Meester Jezus.'

Grady verstijfde bij het horen van die naam. Eli had hem verteld dat Jezus God als Vader had in plaats van een vader hier op aarde. Maar Grady wilde niet meer aan Meester Jezus denken.

'Wat was de huidskleur van je moeder?' vroeg Delia. 'Was die net zo donker als die van mij of zo licht als die van jou?'

'Zoals van jou.' Dat herinnerde hij zich nu weer. Mama's huid was diepbruin geweest, zo donker en zacht als de melassekoekjes die Esther bakte.

Hij deed zijn best om zich het gezicht van zijn moeder weer voor de geest te halen toen Delia ineens zei: 'Je vader moet een blanke zijn.'

De woorden troffen Grady als een klap in zijn gezicht. Hij rukte zich uit haar armen los en schreeuwde: 'Dat is een leugen!'

Hij haatte blanke mannen — allemaal. Ze hadden hem weggehaald en opgesloten in een smerige cel en ze hadden hem zonder kleren op de slavenmarkt te kijk gezet. Meester Coop was een blanke en hij had Grady genadeloos geslagen. Blanke mannen kochten en verkochten negers, roofden hen uit hun huizen en gezinnen weg zonder ook maar enig medelijden te hebben. De enige blanke man die hij in Richmond had gekend, was meester Fletcher geweest, en Grady haatte hem het meest van allemaal. Hij was zijn vader nietl

'Misschien is Gilbert mijn vader wel of... of iemand anders,' zei hij met ingehouden woede, 'maar het is zeker geen blanke man!'

'Dat komt veelvuldig voor,' zei Delia zakelijk. 'Zwarte meisjes zijn per slot van rekening heel wat aantrekkelijker dan blanke vrouwen. Meester ziet zo'n zwart meisje en kan de verleiding niet weerstaan. Dat hoeft hij ook niet, want ze is zijn slavin en hij kan met haar doen wat hij wil.'

Grady wist dat zijn moeder erg mooi was, mooier dan de slavinnen die Coop gewoonlijk verkocht aan de bordelen in New Orleans. Grady had inmiddels geleerd wat bordelen waren. Hij begreep heel goed wat Delia bedoelde. Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen, maar hij was te boos, te woedend om iets te zeggen.

'Misschien zie ik er nu heel anders uit,' vervolgde Delia, 'maar heel lang geleden was ik ook een knap meisje. De plantage had toen een blanke opzichter en hij was van mening dat hij mij net zo vaak kon gebruiken als hij maar wilde. Ik kreeg een dochtertje van die blanke man. Ze had net zo'n lichte huid als jij, jongen. Ze zou voor een blank kind hebben kunnen doorgaan als niemand had gehoord dat ze mij mama noemde. Meester Fuller was toen zelf ook nog maar een baby en daarom brachten ze mij naar het Grote Huis en moest ik hem samen met mijn eigen dochtertje voeden. Ze waren alle twee even blank. Je kon geen verschil zien.'

Grady wilde dit niet horen en hij wilde er niet verder over nadenken. Hij keek in het kleine hutje om zich heen, maar hij zag slechts één bed. 'Woont je dochter hier bij je?' vroeg hij.

'Nee, ze is er niet meer,' zei Delia bedroefd. 'Ze ligt op de begraafplaats bij alle andere slaven die naar Jezus zijn gegaan. Mijn meisje was nog maar vijf jaar toen ze stierf. Ik zag je vandaag van die koets klimmen en je deed mij aan haar denken. Haar huid was net zo licht als die van jou.'

'Dat betekent nog niet dat ik een blanke vader heb,' zei hij nijdig.

'Daar hoef je je niet voor te schamen.'

'Maar het is niet waar!' Er woonde slechts één blanke man in het huis in Richmond. Mama had gehuild en hem gesmeekt toen ze Grady weggesleept hadden en hij had er zich niets van aangetrokken.

Delia probeerde Grady weer in haar armen te trekken, maar hij wrong zich los. Hij ging staan, zijn vuisten gebald en zijn hele lichaam gespannen van haat. Ze raakte zijn arm aan. 'Luister, Grady.

'Ik wil niets met een blanke man te maken hebben!', schreeuwde hij. 'Zoiets moet je nooit meer tegen mij zeggen!'