14
Beaufort, Zuid-Carolina, november 1861
Deze herfstzondag was zo prachtig begonnen, mijmerde Kitty. Het weer was zonnig en helder, meester Fuller en Grady waren weer thuis nadat ze een hele week weg waren geweest en de ochtendmisselijkheid van missy Claire was eindelijk verdwenen — en daarmee haar bedreigingen en slechte humeur. Kitty hielp missy een van haar nieuwe, aangepaste japonnen aan te trekken en zij en meester Fuller gingen samen naar de kerk om met de andere blanke mensen te bidden voor de oorlog. Kitty zat buiten naast Grady op de bok, luisterde naar de orgelmuziek in de verte en maakte intussen een schets van het aardige, witte kerkje met zijn sierlijke toren. Terwijl Grady haar gadesloeg, praatten ze rustig met elkaar op de manier zoals ze dat in Charleston gewend waren. Kitty voelde zich gelukkiger dan ze in maanden was geweest.
Daarna kwamen de blanken met sombere gezichten, zachtjes en ernstig met elkaar pratend, de kerk uit. De angst die Kitty voor het eerst had gevoeld tijdens de slag om Fort Sumter kwam weer terug. Door de manier waarop de blanken zich gedroegen, wist Kitty dat er weer verandering op til was. Het moest met de oorlog voor hen niet zo goed gaan. De blijdschap die ze had gevoeld, begon te verdwijnen.
'Je moet bij de lunch goed opletten wat ze zeggen,' fluisterde Grady tegen haar toen ze naar huis reden. Hij had geprobeerd het verloop van de oorlog te volgen door goed naar de gesprekken van zijn meester te luisteren als hij hem in Beaufort rondreed of hem naar het fort bracht. Hij had Kitty en Delia gevraagd hetzelfde te doen en alle gegevens te onthouden die ze over de veldslagen hoorden, en ook wie er gewonnen had.
'Het is belangrijk dat de Unie wint,' had Grady hun vanmorgen tijdens het ontbijt gezegd.
'Maar dat betekent dat meester Fuller en zijn zoons zullen verliezen,' had Delia geantwoord.
'Ja,' zei Grady, 'maar als zij verliezen, hebben wij de kans om onze vrijheid terug te krijgen.'
Delia schudde haar hoofd. 'Hoe graag ik ook vrij wil zijn,' zei ze bedroefd, 'je moet niet vergeten dat ik meester en zijn zoons heb grootgebracht vanaf het moment dat ze geboren werden. Ik zou niet willen dat een van hen iets zou overkomen.'
'Zij zijn met de oorlog begonnen,' zei Grady koppig. 'Ze wisten waar ze aan begonnen.'
Na de kerkdienst nodigde meester Fuller een militair uit om mee te gaan eten, waardoor Kitty de kans kreeg om wat nieuws te horen. Hoewel er slechts drie personen aan de grote tafel zaten, aten ze in de grote eetkamer. Kitty hielp Martin met het opdienen van het eten en stond toen terzijde en luisterde.
'Vertel ons eens iets wat je zeker weet, Lawrence,' zei meester Fuller terwijl hij een stuk ham afsneed. 'Wij horen hier allerlei geruchten.'
'Wat ik zeker weet? De vloot van de Unie is met meer dan zestig schepen uit Hampton Roads vertrokken,' zei hij.
'Zestig,' herhaalde meester. 'Oorlogsschepen, neem ik aan?'
'Ja, en troepenschepen.' Hij pakte een stuk brood. 'We weten natuurlijk niet welke stad ze zullen gaan aanvallen. Charleston. .. Savannah... misschien Beaufort wel. Dus we zullen allemaal op onze hoede moeten zijn.'
Meester Fuller knikte. 'Vanmorgen hebben ze ons in de kerk gewaarschuwd dat we ons erop moeten voorbereiden de stad onmiddellijk te evacueren als dat nodig mocht zijn.'
Kitty vroeg zich af hoe ze zo rustig konden zitten eten terwijl ze de mogelijkheid van een vijandelijke aanval bespraken. Zestig oorlogsschepen leek haar een heel grote vloot. Ze moest het getal onthouden zodat ze het later aan Grady door kon geven.
'Dominee Walker zei dat ze morgen om twaalf uur de klok zullen luiden,' voegde missy eraan toe. 'Nu de troepen van de Unie onze stad naderen, moeten we in onze huizen bijeenkomen om te bidden.'
'Ik vind het verschrikkelijk dat mijn hele gezin zo verspreid is,' zei meester.
'Waar zijn je jongens, Roger? Ze zijn toch nog niet oud genoeg om te vechten?'
'Mijn oudste zoon Ellis wel. Hij is ingedeeld bij een regiment uit Zuid-Carolina en is naar het noorden, naar Virginia, gezonden. Hij heeft vorig jaar juni in de slag bij Manassas gevochten en nu is hij ingedeeld bij onze verdedigingstroepen daar. Mijn andere zoon, John, is nog cadet op de Citadel in Charleston.'
'U komt toch uit Charleston, mevrouw Fuller?' vroeg Lawrence.
'Mijn vader heeft daar in de stad een huis, maar ook een plantage aan de Edistorivier.'
'Ik neem aan dat u naar Charleston gaat als u zult moeten evacueren?'
'Ik denk niet dat het nodig zal zijn dat ze helemaal daarheen gaat,' zei meester Fuller voordat missy zelf antwoord kon geven. 'Niet in haar delicate toestand. Ik dacht dat je wel een paar dagen naar mijn plantage zou kunnen gaan, lieve,' zei hij, zich tot missy richtend. 'Ik ben ervan overtuigd dat het niet lang zal duren — hoogstens een week.'
' Waarom zouden we dan weggaan?' vroeg ze.
Meester en zijn gast keken elkaar bezorgd aan.
'Wel, we zijn er vrij zeker van dat de forten stand zullen houden,' legde Lawrence uit,'maar we zijn bang dat er een oorlogsschip langs zou kunnen glippen en de Beaufortrivier op zou varen om de stad vanaf de rivier te bombarderen.'
Kitty dacht terug aan het verschrikkelijke bombardement van Fort Sumter. Bij de gedachte dat al die vlammende granaten uit de lucht op Beaufort zouden vallen, wilde ze het liefst zo gauw mogelijk gaan pakken. Aan het gezicht van haar meesteres te zien, dacht die er kennelijk net zo over.
'De evacuatie is slechts een voorzorgsmaatregel,' zei meester. 'Iedereen verwacht weer terug te kunnen keren zodra de Yankees verdreven zijn.'
Missy glimlachte wat onzeker. 'In dat geval weet ik niet helemaal zeker wat ik wel en niet mee moet nemen.'
'Je hoeft niet zoveel mee te nemen, schat,' zei Fuller. 'Wat persoonlijke en waardevolle dingen. De meubels, het zilver en al die dingen kunnen gewoon hier achterblijven. Jim en Minnie en de anderen zorgen er wel voor.'
'Helaas kunnen onze meest waardevolle zaken niet verhuisd worden om ze in veiligheid te brengen,' merkte Lawrence op. 'Onze landerijen, onze veldslaven en onze gewassen. En aangezien we die niet kunnen evacueren, zullen we ze ten koste van alles moeten beschermen als we onze manier van leven willen handhaven.'
Toen het diner voorbij was, wenkte meester Fuller zijn butler. 'We willen nu graag koffie, Martin.'
'Het spijt me, meneer. Maar ik denk niet dat we die nog hebben.'
'Ja, het spijt me, Roger,' zei missy,'maar sinds de blokkade van de Unie is begonnen, zijn sommige dingen nauwelijks nog te krijgen.'
'Ik zal ervoor zorgen dat u wat koffie krijgt,' zei Lawrence. 'Ik heb connecties.'
'Je kunt ons nu het dessert brengen, Kitty,' zei missy. 'En ruim heel stilletjes de tafel af.'
Kitty haalde snel de borden weg en liep er haastig de trap mee af naar de warme keuken. Toen ze een paar minuten later met het dessert weer in de eetkamer terugkwam, zat er nog een andere heer in uniform bij hen. Door zijn komst was de vrees en de spanning in de kamer nog groter geworden, alsof de nieuwkomer die op een goed brandend vuur had gegooid.
'Het spijt me dat ik u tijdens de maaltijd moet storen,' hoorde Kitty hem zeggen, 'maar ik ben bang dat mijn boodschap nogal dringend is. Uw beider aanwezigheid is dringend vereist, heren. We hebben zojuist het bericht ontvangen dat de vloot van de Unie Charleston is gepasseerd en nu verder naar het zuiden vaart.'
'Komen ze hier?' vroeg missy angstig.
'Ik ben bang dat het een reële mogelijkheid is,' zei de heer. 'We waarschuwen de burgers in Beaufort en van de omringende Sea Islands om zich voor te bereiden op een evacuatie op korte termijn van hun huizen en plantages.'
Aan de zo mooi begonnen dag was een abrupt eind gekomen. De verschrikking van Fort Sumter, waarvan Kitty op verre afstand getuige was geweest, zou nu ook op haar en de mensen van wie ze hield, losgelaten worden. Ze wilde nu meteen wegrennen en geen moment meer wachten.
Meester Fuller was al gaan staan. Hij liep om de tafel heen om missy Claire uit haar stoel te helpen. 'Lawrence en ik zullen nu meteen naar het fort moeten vertrekken,' zei hij tegen haar. 'Dat begrijp je toch wel, hè, schat? De bedienden zullen goed voor je zorgen. Alles zal goed met je gaan. Je hoeft je nergens zorgen over te maken, dat beloof ik je.'
'Als u een of ander vaartuig hebt,' voegde de nieuwkomer eraan toe,'en een paar negers kunt missen, wilt u dan zo vriendelijk zijn om die mee te nemen? We stellen in Seaside Plantation op St. Helena Island een vloot van kleine scheepjes samen om onze soldaten van Fort Beauregard te evacueren als dat nodig mocht zijn.'
'Ja, natuurlijk. Ik zal Martin en Jim met mij meenemen,' zei meester Fuller tegen missy Claire. 'Ik zal Grady hier achterlaten om je naar de plantage te brengen.'
'En als het fort valt?' vroeg ze. 'Kom je dan ook naar de plantage?'
Hij fronste zijn voorhoofd en schudde zijn hoofd. 'Als we gedwongen worden ons terug te trekken, wordt onze eenheid ingezet op het vasteland om de spoorbaan tussen Charleston en Savannah te beschermen. Het spijt me, Claire, maar ik ben bang dat ik volledig in beslag zal worden genomen door deze oorlog tot hij voorbij is.'
Kitty volgde meester Fuller naar buiten, waar hij Martin en Jim riep en de andere slaven instructies gaf voordat hij vertrok. 'Jullie moeten je voorbereiden om mijn vrouw uit Beaufort te brengen zodra de gevechten beginnen,' zei hij tegen hen. 'Ik vertrouw erop dat het maar voor een poosje zal zijn. Zodra we de Yankees verdreven hebben, zoals we ook bij Fort Sumter gedaan hebben, kunnen jullie weer terugkeren. Minnie, ik weet dat je goed voor alles hier zult zorgen zolang wij weg zijn. Grady, ik vertrouw erop dat jij je meesteres in veiligheid zult brengen. Je kent de weg naar de plantage. Zorg goed voor haar, Delia. En jij ook, Kitty.'
Door zijn geruststellende woorden verminderde het misselijkmakende gevoel in Kitty's maag enigszins. Haar eigen kleine gezinnetje zou in ieder geval bij elkaar blijven. Maar toen ze missy Claire en Minnie onder tranen afscheid zag nemen van hun echtgenoten, kon Kitty het niet nalaten zich af te vragen hoe haar toekomst met Grady zou zijn.
Ze was de volgende dag in de keuken bezig missy's ontbijt klaar te maken toen in de verte voor het eerst artillerievuur in Beaufort hoorbaar was. 'Ik weet wat dat is,' zei ze tegen de anderen. 'Het zijn kanonnen. Zo klonk het ook toen de strijd bij Fort Sumter begon.'
Missy was al opgestaan toen Kitty haar kamer in kwam. 'Ik weet niet wat ik moet inpakken,' zei ze. 'Je moet me helpen.' Even zag ze er bang en verloren uit als een klein kind. Ze stond op haar blote voeten midden in de kamer en had haar armen om haar middel geslagen alsof ze haar ongeboren baby wilde beschermen. Kitty kreeg onmiddellijk medelijden met haar. Ze vergat alle keren dat missy gemeen tegen haar was geweest, vergat al haar bedreigingen om haar terug te sturen naar het sla-venkwartier en ze nam zich in stilte voor er alles aan te doen om missy en haar baby te beschermen.
'Natuurlijk zal ik u helpen, missy. Gaat u maar zitten en eet wat. Dat is goed voor de baby. Hij heeft vast honger, ook al hebt u dan geen trek. Laat u het inpakken maar aan mij over.'
Ze bracht Claire weer terug naar haar bed en plaatste het dienblad op haar schoot. Toen keek ze in de kamer om zich heen naar al missy's spullen en vroeg zich af waar ze moest beginnen.
'Roger zei dat ik alleen de meest noodzakelijke dingen mee moest nemen,' zei missy. Haar stem klonk alsof ze een beetje versuft was. Haar anders zo scherpe toon en veeleisende manier van doen waren verdwenen, waardoor ze een totaal andere persoon was geworden. Op de een of andere manier boezemde deze vrouw Kitty nog meer angst in dan de echte Claire.
'Ja, mevrouw. Welk rijtuig wilt u nemen? Ik kan uw grote hutkoffer inpakken of een aantal kleinere tassen, maar ik moet wel weten hoeveel plaats er is.'
Missy schudde haar hoofd. Ze staarde zonder iets te zien naar het raam aan de andere kant van de kamer alsof ze probeerde de oorlogsschepen in de verte door de dichte gordijnen heen te zien. Kitty liep naar haar toe en stopte de vork in haar ijskoude vingers. 'Hier, u kunt die eieren beter opeten voordat ze koud worden. Ik ga nu naar beneden om Grady te vragen welk rijtuig we zullen nemen.'
Hij was niet in de keuken of op het erf. Kitty nam aan dat hij bij de paarden was en liep haastig naar de stal. 'Grady!' riep ze.
'Hier, boven,' antwoordde hij.
Kitty liep de steile ladder op naar hun kamer en zag dat hij al haar tekeningen zorgvuldig van de wanden haalde. Zodra ze over de bezem gesprongen waren, had hij haar gevraagd of hij ze mocht hebben en had ze toen allemaal zelf aan de wanden gehangen.
'Wat ben je aan het doen?' vroeg ze.
'Aan het inpakken. Ik wil die tekeningen niet achterlaten.'
Hij draaide zich weer om en haalde weer een tekening van de muur af. De zorg waarmee hij ze behandelde — alleen al het feit dat hij eraan gedacht had om ze in te pakken — maakte haar sprakeloos.
'Heb je iets nodig?' vroeg hij.
'Ik moet weten welk rijtuig je neemt als we Beaufort moeten verlaten. Ik moet weten hoeveel spullen ik voor missy mee kan nemen.'
'Dat moet zij weten. We nemen gewoon het rijtuig dat zij wil hebben.'
Kitty zag aan zijn strakke gezicht dat hij kwaad over iets was. Ze durfde hem niet te vragen wat het was. 'Ik denk dat jij beter de beslissing kunt nemen, Grady. Missy is zichzelf niet. Door dat kanonvuur vanmorgen is ze helemaal uit haar doen.'
'Ze schieten nu toch niet meer.'
Kitty was verbaasd toen het tot haar doordrong. Ze vroeg zich af wat dat betekende. 'Hoe dan ook, missy maakt zich grote zorgen om meester Fuller en haar baby'
'Goed, hoor. Laat die blanken zich ook maar eens een keer zorgen maken over hun geliefden.' Hij haalde de laatste tekening van de muur en maakte er toen een net stapeltje van.
'Maar je kunt mij toch wel vertellen welk rijtuig we nemen?' vroeg ze. Hij gaf geen antwoord. Zijn koppigheid frustreerde haar.
'Dan beslis ik wel,' zei ze kalm. 'We nemen het grootste rijtuig. Goed?'
Hij haalde alleen zijn schouders op. Kitty zuchtte en rende terug naar het huis.
Later op de morgen waren Delia en Kitty de laatste dingen van missy in de grote hutkoffer aan het pakken toen de kerkklokken begonnen te luiden. 'Betekent dat iets?' vroeg Delia verschrikt. Kitty herinnerde zich wat missy gisteren na de kerkdienst had gezegd.
'Het moet twaalf uur zijn. Iedereen moet nu zijn werk neerleggen en bidden voor zijn familie.'
Terwijl de klokken maar bleven beieren, liet missy zich in de schommelstoel zakken. De tranen sprongen haar in de ogen en rolden toen over haar witte gezicht. 'Wat moet ik doen als er iets met Roger gebeurt? O, ik ben zo alleen! Kwam er maar een eind aan!'
Delia knielde op de vloer voor haar neer en nam missy's hand in de hare. 'Zal ik met je bidden, kind?'
'Nee!' zei ze, Delia's hand wegduwend. 'Het komt allemaal door jullie negers dat we nu al die ellende hebben.'
Kitty verstijfde en was bang voor Delia's reactie. Maar die was heel anders dan ze had verwacht. De oude vrouw ging weer staan en met oprecht medelijden in haar ogen zei ze: 'Ik weet dat dit een heel moeilijke tijd voor u is, mevrouw Fuller. Kitty en ik kunnen nu maar beter weggaan zodat u zelf met God kunt praten.'
'Ik wil dat Kitty blijft,' zei missy. 'Ze blijft hier vannacht slapen. Ze moet maar een strozak op de vloer leggen.'
Een poosje later kwam er een boodschapper aan de deur die missy vertelde dat de vloot van de Yankees zich inderdaad voor de ingang van de inham van Port Royal verzameld had. De vrees van een ieder was nu bewaarheid geworden. De oorlogsschepen zouden niet Charleston of Savannah aanvallen, maar de haven van Beaufort, halverwege de twee steden. Confederale troepen in Fort Walker en Fort Beauregard bereidden zich voor om te vechten om hun stad te verdedigen.
Het lange wachten was voor Kitty nog het moeilijkst. Na een vrijwel slapeloze nacht waarin ze luisterde of de strijd zou beginnen, werd ze ten slotte wakker door het rumoer van een gevecht in de verte. Maar een poosje later hield het schieten weer op. 'Ik vraag mij af waar ze op wachten,' zei Delia tijdens het ontbijt. 'Gaan ze nu vechten of niet?'
'Misschien wachten de Yanks tot er nog meer schepen komen,' zei Grady.
Kitty bleef nog een hele dag en nacht bij missy zonder dat ze kanonvuur hoorden. Op woensdag stak er een storm op en in gedachten zag Kitty de schepen van de Yankees, die nu gedwongen waren te wachten tot de storm was uitgeraasd, als speelgoedbootjes op de donkere zee heen en weer slingeren. De regen kwam die middag nog steeds met bakken uit de hemel vallen. Een paar straten verder in het centrum van Beaufort hoorden missy en zij gejuich van mensen en trommelslagen. 'Ga eens kijken wat er aan de hand is,' beval missy.
Kitty sloeg een sjaal om haar schouders en rende naar buiten de koude regen in. Tegen de tijd dat ze met het nieuws naar huis terugkeerde, was ze doorweekt en bibberde ze van de kou.
'Er zijn een heleboel nieuwe soldaten aangekomen,' zei ze klappertandend tegen missy. 'Ze komen helemaal uit Colombia om de soldaten op Fort Beauregard te komen helpen. Iemand zei dat er vannacht ook duizend vrijwilligers uit Savannah gekomen zijn. Meester Fuller heeft nu heel veel hulp. U hoeft zich geen zorgen meer te maken.'
Voor het eerst sinds dagen glimlachte missy. 'God verhoort onze gebeden,' zei ze. 'Die Yankees gaan wel weer terug en slaan op de vlucht, net als bij Manassas.' Maar Kitty kon ook die nacht nauwelijks slapen en ze werd misselijk als ze eraan dacht dat er granaten op de stad zouden gaan vallen.
Tijdens de nacht ging de storm liggen en op donderdagmorgen scheen de zon stralend. Toen Kitty naar buiten liep om missy's ontbijt in de keuken te gaan halen, bleef ze even staan, verblind door de miljoenen regenboogjes van kleur en licht die uit alle waterdruppels straalden. Ze stond er nog steeds van te genieten toen ze de eerste explosies hoorde. Deze keer hielden ze niet op. De langverwachte strijd om Beaufort was begonnen. Het huis van meester Fuller lag verder van de forten verwijderd dan het huis van meester Goodman van Fort Sumter had gelegen, en deze keer kon ze niets van de gevechten zien, maar het rumoer van de strijd was onmiskenbaar. Kitty draaide zich om en snelde de trap weer op naar haar meesteres.
'O,' kreunde missy. 'Deze keer stoppen ze niet. Het zal een vreselijke strijd worden en... en Roger zit er middenin.'
Kitty deed de schuifdeur open en toen ze samen op het balkon stonden, keken ze in de richting van de havens. Het enige wat ze door de met mos bedekte bomen heen konden zien, was een reusachtige rookwolk die in de verte oprees. Toen de kanonnade aanzwol tot een onafgebroken gebulder, begonnen alle kerkklokken in Beaufort te luiden. Missy stond als verstijfd op het balkon, haar gezicht wit van angst en haar handen krampachtig tegen haar buik gedrukt.
'Ik denk dat we Beaufort nu maar beter kunnen verlaten, missy Claire,' zei Kitty.
'Je hebt gelijk,' fluisterde ze. Maar ze verroerde zich niet. Kitty moest haar bij de arm nemen en haar zachtjes naar binnen brengen.
Kitty's handen beefden zo erg toen ze missy met aankleden hielp en haar haar opmaakte dat ze haar werk nauwelijks kon doen. Het enige waar ze aan kon denken, was de stad uit te vluchten voordat de vijandelijke oorlogsschepen langs de forten waren gevaren en het huis van meester Fuller onder vuur zouden nemen. Het huis lag maar twee straten van de waterkant vandaan. Als de vijand eenmaal voorbij de forten was, had de stad geen enkele bescherming meer.
Grady reed met het rijtuig om het huis heen naar de voorkant. Kitty en Minnie moesten hem helpen om de zware hutkoffer van missy naar beneden te dragen, want er waren geen andere mannelijke slaven meer om hem te helpen. De paarden stonden schichtig en onrustig te wachten, aan het schrikken gemaakt door de beierende kerkklokken en het oorverdovende bombardement. Grady hield de paarden bij het hoofdstel vast, klopte ze op de hals en probeerde ze te kalmeren, terwijl Kitty en Delia missy in het rijtuig hielpen. Kitty klom ook naar binnen om naast haar te gaan zitten — wat ze nog nooit eerder had gedaan. Ze keken geen van tweeën om toen ze wegreden.
Ze reden naar het westen de stad uit en toen over de schelpenweg van het eiland naar het noorden. Kitty kreeg de indruk dat het uren duurde voordat eindelijk de donderende explosies achter hen in de verte vervaagden. Vluchtelingen blokkeerden de wegen, allemaal even wanhopig om de nu verlaten stad te ontvluchten. Missy's rijtuig sloot zich aan bij een geweldige uittocht van mensen, rijk en arm, blanke en slaaf. Ze reden in allerlei soorten voertuigen, sommigen te paard, de meesten te voet. Nu alle gezonde mannen bij de forten vochten, waren het voornamelijk vrouwen, kinderen en oudere mensen. Net als missy waren ze afhankelijk van hun slaven om hen in veiligheid te brengen.
Ze kwamen slechts langzaam vooruit, maar toen het rijtuig op zeker moment helemaal tot stilstand kwam, werd missy bang. 'Ga er eens uit om te kijken wat er is,' zei ze. 'Ik ben moe. Ik voel me ziek en moet een poosje gaan liggen om te rusten.'
Kitty klom met knikkende knieën het rijtuig uit. Delia, Faye en Grady stonden naast het rijtuig te praten. 'Waarom stoppen we?' vroeg ze hen.
'Voor ons ligt de Coosawrivier,' zei Grady. 'We moeten op de pont wachten om ons over te zetten naar het vasteland.'
'Hoe lang gaat dat duren?'
Hij haalde zijn schouders op. 'Er staan heel veel mensen te wachten. Missy zal gewoon haar beurt af moeten wachten.' Hij keek even achterom naar het rijtuig en wenkte Delia en Kitty om dichter naar hem toe te komen. 'Luister eens, ik heb met een paar andere mensen gepraat,' fluisterde hij. 'Ik denk dat we stilletjes weg moeten gaan en ons in de bossen verschuilen tot de Yankees komen.'
'Maar we kunnen missy niet zomaar in de steek laten!' zei Kitty. 'Meester vertrouwt erop dat we haar veilig naar de plantage brengen.'
'Ssst... er zijn voldoende andere blanke mensen om voor haar te zorgen,' zei Grady. 'Ik wil mijn vrijheid.'
'Je kunt niet weglopen!' zei Kitty. 'Je wordt toch weer gevangen!'
Grady gebaarde naar de wachtende menigte. 'Kijk eens om je heen. Er zijn alleen maar vrouwen en oude mannen overgebleven. Die komen ons in de bossen heus niet achterna.'
Delia legde haar hand op Grady's arm. 'Jongen, ik wil ook mijn vrijheid. Maar dit is niet de geschikte plaats en het juiste moment. We zijn nog niet van het eiland af. Als meester en de anderen de Yankees verdrijven, komt hij daarna achter jou aan. En dan zit je hier vast op het eiland en kunt nergens heen. Dat risico kun je niet nemen.'
Grady was nog steeds met Delia aan het debatteren toen het missy's beurt was om de rivier over te steken. Kitty voelde zijn woede toen ze op de pont naast hem stond en het vasteland steeds dichterbij zag komen. Hij was zo gespannen als een wild dier, klaar om te springen. Ze hoopte maar dat missy niets zou merken.
Aan de andere kant stonden honderden gewapende confederale soldaten die de haven bewaakten. Kitty huiverde toen ze hen zag. Maar misschien zou Grady nu van gedachten veranderen en het wel uit zijn hoofd laten om te vluchten.
Spoedig nadat het rijtuig weer op weg was gegaan, reden ze door het stadje Pocotaligo heen. Ook hier waren confederale soldaten gelegerd om de spoorlijn te bewaken. 'We zijn nu bijna thuis,' zei Kitty, die zich nog steeds zorgen over Grady maakte, hardop.
'Hoe weet jij nu waar we zijn?' zei missy. 'Je bent nog nooit eerder op Rogers plantage geweest.'
'Dat is zo, missy Claire. Maar Delia en Faye hebben mij verteld dat het niet ver van deze stad was met het station dat we zojuist gepasseerd zijn.'
Ook missy was nog niet eerder op de plantage van haar nieuwe echtgenoot geweest, maar toen ze de lange, beschaduwde oprit op reden en de gebouwen in de verte zagen liggen, kon Kitty aan het verbaasde gezicht van missy zien dat het allemaal nog veel mooier was dan ze zich had voorgesteld. Het indrukwekkende landhuis dat uit twee verdiepingen bestond, was bedekt met klimop en overschaduwd door met mos begroeide eiken en palmbomen. Kitty had gedacht dat het Grote Huis op de Great Oak Plantage al groot was, maar dit huis was nog veel groter en voornamer. Het huis was omringd door bloementuinen en grote gazons en het bood een zeer vredige aanblik — alsof er helemaal geen oorlog was.
'Is dat even een mooi huis,' zei Kitty. Ze zou graag papier en potlood tevoorschijn hebben gehaald om het te tekenen. Missy scheen te verbouwereerd om antwoord te geven.
Zodra Grady het rijtuig tot stilstand liet komen, kwamen er verscheidene slaven naar buiten gerend om missy's hutkoffer en andere spullen uit te laden. Toen Delia hen een rondleiding gaf door de schijnbaar eindeloze doolhof van kamers, liep Kitty achter haar verbijsterde meesteres aan.
'De familie Fuller heeft het huis in de loop van de jaren steeds verder uitgebreid,' legde Delia uit. 'Daarom is het zo groot. Toen de ouders van meester nog leefden en voordat zijn eerste vrouw overleed, kregen ze altijd veel gasten te logeren. Meester Roger en zijn vader vonden het heerlijk om hier te wonen. Ze deden hun zaken hier vanuit het huis en ze hebben er een hele vleugel aangebouwd voor alle heren die hen kwamen bezoeken.'
Kitty zwierf met de twee vrouwen van de ene kamer naar de andere en bekeek al het prachtige meubilair, de boeken en het porselein. Maar ze werd vooral geboeid door de schilderijen — landschappen, zeilschepen en talrijke portretten van meesters familie. Ze had er uren naar kunnen kijken, maar daar was geen tijd voor. Missy wilde na de lange rit gaan rusten, dus Kitty moest haar eerst helpen om haar kamer in te richten.
Later op de avond nam Delia Kitty mee naar buiten, naar een keurige rij witgepleisterde huisjes, die verscholen lag achter het Grote Huis, waar zij en de andere huisslaven woonden.
'Dat zijn toch niet voldoende huisjes voor alle slaven van zo'n grote plantage?' zei Kitty.
'Dit zijn niet alle hutten,' antwoordde Delia. 'De veldslaven wonen ergens anders, buiten zicht. Op die manier hoeft meester nooit het lijden te zien van die arme stumpers die hem rijk maken.' Delia wees naar het laatste huisje in de rij. 'In deze twee vertrekken wonen Grady en ik sinds hij hier op de plantage gekomen is,' zei ze.
Kitty bleef buiten voor de deur staan. 'Zijn Grady en ik nog steeds zogenaamd met elkaar getrouwd?' vroeg ze aan Delia.
'Jullie zijn getrouwd,' zei ze. 'Als je dat nu zou veranderen, zou missy daar ongetwijfeld achterkomen. Stel dat een van de wasmeiden of de dienstmeiden per ongeluk iets zou zeggen. Nee, jij slaapt bij mij in bed en Grady kan dan in de andere kamer slapen, zoals hij altijd heeft gedaan.'
Kitty vond het nogal oneerlijk dat ze met hun drieën in de twee kleine kamertjes moesten wonen terwijl missy helemaal alleen in het Grote Huis woonde waar tientallen mensen konden wonen. Maar Kitty was hier in ieder geval veilig: er waren hier geen kanonnen. En ze woonde bij de twee mensen van wie ze veel was gaan houden. En voorlopig was dat het belangrijkst.
Drie dagen later kwam meester Fuller te paard op de plantage aan. Hij zag er zo uitgeput en terneergeslagen uit dat het wel leek of hij tien jaar ouder was geworden. 'De Yankees waren te sterk voor ons,' hoorde Kitty hem tegen missy Claire zeggen. 'We hebben beide forten moeten evacueren en al onze mannen hebben we over de rivier heen naar het vasteland gebracht.' Hij was zichtbaar ontdaan.
Missy pakte zijn hand. 'Je bent in ieder geval veilig, Roger. Maar wat gaat er nu verder gebeuren?'
Hij zuchtte vermoeid. 'De Yankees zijn nu heer en meester in Beaufort, op Port Royal Island en alle andere eilanden voor de kust. Ze zullen waarschijnlijk niet gauw vertrekken . Maar jij zit hier in ieder geval achter de confederale linies. Hier ben je veilig.'
'Hoe lang kun je bij mij blijven? Ik ben hier helemaal alleen en ik heb mij grote zorgen over je gemaakt.'
'Ik kan niet blijven. Ik ben alleen maar even langsgekomen om te zien of alles goed met je was en om Walt Browning, mijn opzichter, te spreken.' Hij aarzelde even alsof hij overwoog of hij wel of niet meer zou zeggen. Missy merkte het.
'Wat is er?'
Hij zuchtte opnieuw. 'Toen de plantages op de eilanden voor de kust geëvacueerd werden, moesten de eigenaars duizenden van hun veldslaven achterlaten. Sommigen van ons zijn bang dat de Yankees hen zullen bewapenen om ze tegen ons in te zetten. Ik ben hierheen gekomen om Browning te zeggen dat hij mijn slaven goed in de gaten moet houden.' Hij wachtte even en vervolgde toen kalm:'Martin en Jim zijn alletwee naar de Yankees overgelopen.'
Kitty durfde het nieuws later op de avond nauwelijks aan Grady te vertellen. Maar hij had meester Fuller zien aankomen, en zowel hij als Delia wilden weten wat hij had gezegd. Grady werd woedend toen Kitty hem vertelde dat alle slaven op de eilanden voor de kust nu in handen van de Yankees waren.
'Zie je nu wel? Ik had ook weg moeten lopen! Dan zou ik nu vrij geweest zijn!' zei hij.
Delia probeerde hem te kalmeren, maar het had geen zin.
'Nooit meer!' verklaarde hij plechtig. Wat jullie dan ook mogen zeggen, zodra ik de kans krijg om weg te lopen, ben ik vertrokken!'
Toen Kitty hem de deur uit zag stormen, de donkere nacht in, wist ze dat er een dag zou komen dat hij niet meer terug zou komen. Op zekere dag zou Grady die deur uit lopen en voorgoed uit haar leven verdwijnen.
15
Fuller Plantage, februari 1862
Op een koude, mistige wintermorgen marcheerde een groepje confederale soldaten over de oprijlaan naar de voordeur van meester Fuller. 'O, nee,' fluisterde missy toen ze hen zag. 'Niet Roger... alstublieft...'
Kitty hielp haar meesteres overeind uit haar stoel bij de haard in de salon en rende toen weg om voor hen beiden een omslagdoek te gaan halen. De nieuwe butler, Lewis, haastte zich al naar de deur, maar Kitty begreep dat missy naar buiten wilde gaan om de soldaten zelf te spreken. Haar baby kon nu elke dag geboren worden en ze was zo zwaar dat ze, waar ze ook heenging, op Kitty's arm moest leunen. Ze was ook gauw geïrriteerd en slechtgehumeurd, zodat Kitty zich wel eens afvroeg of katoen plukken en in het slavenkwartier wonen misschien een makkelijker baantje was dan voor missy Claire werken.
'Goedemiddag, mevrouw Fuller,' zei een van de soldaten terwijl hij zijn hoed afnam. 'Ik ben kapitein Randolph. Het spijt me dat ik u moet lastigvallen, mevrouw, maar we komen voor uw paarden.'
'Mijn paarden?'
'Ja, ik ben bang dat het leger ze nodig heeft. Ik heb hier een brief van uw man, kolonel Fuller, waarin hij toestemming geeft ze voor het leger te vorderen.'
'U moet zich vergissen, mijn man is kapitein, geen kolonel.'
'Hij heeft promotie gemaakt, mevrouw.' Hij haalde een opgevouwen papier uit zijn tuniek en overhandigde het aan missy Claire. 'U krijgt toestemming om de muildieren voorlopig te houden,'vervolgde de kapitein terwijl missy de brief doornam. 'De oogst is voor onze zaak natuurlijk uitermate belangrijk.'
Missy vouwde de brief weer op nadat ze hem helemaal had gelezen. 'Ga je man halen,' zei ze tegen Kitty.
'Ja, mevrouw.' Kitty zag ertegen op om het Grady te gaan vertellen. Ze wist hoe gek hij op de paarden was. Nu hij meester Fuller niet meer rond hoefde te rijden, besteedde hij het grootste gedeelte van zijn tijd in de stal aan de verzorging van de paarden.
Kitty haastte zich naar het koetshuis. De mist scheen alle gebruikelijke geluiden op het erf en in de stal te dempen en de omtrek van de gebouwen werd erdoor vervaagd. Het vertrouwde landschap zag er zo vreemd uit, alsof het met een stomp potlood was getekend en toen weer uitgeveegd.
In de stallen en in het aangrenzende koetshuis was alles netjes opgeruimd en het rook er naar paarden. De eerste keer dat Grady haar had meegenomen, was Kitty verbaasd geweest toen ze zag hoe mooi beide gebouwen waren. Het mooie houtsnijwerk dat de stallen versierde, was bijna even sierlijk als het houtwerk in het Grote Huis. Grady zei dat meester Fuller voor de oorlog zijn vrienden en bezoekers graag naar de stallen had meegenomen om hun zijn mooie paarden en koetsen te laten zien.
Ze vond Grady, die Blaze uit de stal naar het paardenkamp achter de stallen bracht. 'Missy wil je nu meteen spreken,' zei ze buiten adem.
'Heeft ze een rijtuig nodig?' vroeg hij terwijl hij het paard losliet.
Kitty schudde haar hoofd en wilde verder niets zeggen. Maar zodra Grady de stal uit liep en de soldaten voor het Grote Huis zag staan, hield hij zijn pas in.
'Wat is er aan de hand, Anna?'
Ze vond het vervelend dat zij degene was die het hem moest vertellen. Maar het was misschien maar beter dat hij het van haar en niet van missy Claire hoorde. In het bijzijn van missy zou hij zijn gevoelens niet durven tonen. 'De soldaten hebben meer paarden nodig,' zei ze. 'Meester Fuller heeft gezegd dat ze zijn paarden mogen meenemen.'
Grady bleef staan, zijn gezicht vertrokken van ongeloof en verdriet. 'Hoeveel? Welke?'
'Dat weet ik niet. Ze gaven missy een brief van meester
Fuller, maar ik weet niet wat erin staat.'
Hij liep weer verder naar de wachtende soldaten, maar het leek of hij zich voort moest slepen.
'Kapitein Randolph vordert onze paarden voor de zaak van de Confederatie,' zei missy tegen hem toen hij bij het huis kwam. 'Je moet deze mannen meenemen naar de stallen en hen helpen bij alles wat ze je vragen.'
Grady verroerde zich niet. Hij bleef met gebogen hoofd staan en Kitty kon zich wel voorstellen wat er door hem heen ging toen hij dit verhes onder ogen moest zien. 'Welke paarden, mevrouw?' vroeg hij.
'Alle paarden.'
Grady sloot zijn ogen. Toen hij ze even later weer opendeed, smeulde er een grote woede in. 'Neemt u mij niet kwalijk, mevrouw,' zei hij gespannen, 'maar hoe kunt u dan een dokter laten roepen als u zover bent en u hebt geen paarden meer?'
Missy ademde diep in. 'Hoe durf je?' riep ze.
Het zou ook voor een blanke ongepast zijn geweest om in het bijzijn van vreemdelingen over haar toestand te praten, maar dat een slaaf dit waagde, was ronduit schandelijk. Kitty wist dat Grady dit alleen maar had gezegd omdat hij van zijn paarden hield. Hij had er alles voor over om er een te houden - zeer waarschijnlijk Blaze. Maar door zijn optreden had hij missy woedend gemaakt en Kitty kromp ineen, wachtend op de uitbarsting die nu zou moeten volgen.
'Er zijn geen dokters meer in de stad,' zei de kapitein vlug. 'De Confederatie had hen allemaal nodig.'
'Breng deze mannen naar de stal,' zei missy kil.
Kitty bleef bij haar meesteres achter, zich ervan bewust dat de spanning en woede zich in haar ophoopten als een naderende storm. Maar missy bleef aardig en beleefd tegenover kapitein Randolph, die bij haar achterbleef voor een praatje terwijl zijn mannen met Grady meeliepen.
'Is er nog nieuws over de oorlog, kapitein?' vroeg ze. 'We wonen hier nogal afgelegen en we horen vrijwel niets.'
Kitty wachtte op zijn antwoord en luisterde gespannen. Zij en de andere slaven wisten zelfs nog minder over de oorlog dan missy. Missy zag af en toe nog een krant en kreeg brieven van meester Fuller en van haar familie in Charleston. Maar missy zei nooit iets over de inhoud ervan tegen de anderen.
'Mevrouw, het spijt me dat ik u moet vertellen dat Nashville in Tennessee een paar dagen geleden in handen van de vijand is gevallen. Dat is de hoofdstad van de eerste confederale staat die we zijn kwijtgeraakt. Maar we vertrouwen erop dat we de stad in het voorjaar terug kunnen veroveren.'
Het scheen een hele tijd te duren, maar eindelijk kwamen de soldaten weer de stallen uit, waarbij ze de twaalf prachtige paarden van meester aan het hoofdstel meevoerden. Kitty herkende Grady's favoriete paard, Blaze, maar Grady was nergens te zien. Hij was in het koetshuis achtergebleven, zodat hij niet zou hoeven te zien dat zijn paarden vertrokken.
'Dankuwel, mevrouw. U hebt mij zeer verplicht,' zei kapitein Randolph toen hij met zijn mannen vertrok.
Kitty huiverde in de koude winterlucht. Ze droeg maar een dunne omslagdoek en wilde weer graag naar binnen om bij de haard te gaan zitten. Ook missy moest het koud hebben. Maar ook nadat de mannen waren vertrokken, bleef missy op de trappen van het bordes staan. 'Ga je man halen,' zei ze. De manier waarop ze je man snauwde, maakte Kitty bang.
Ze kon hem niet zo gauw vinden. Ze zwierf door de stallen en riep zijn naam tot hij ten slotte door de deur van het paardenkamp tevoorschijn kwam, zijn gezicht vertrokken van verdriet. 'Je moet weer bij missy komen,' zei Kitty. 'Je kunt maar beter gauw komen.'
Ze zeiden geen van beiden iets toen ze naar het bordes liepen waar missy stond met Lewis, de butler, naast haar. De woede straalde van Grady af als de hitte van een open vuur. Hij bleef met gebogen hoofd voor missy staan, zei geen woord en waagde het niet op te kijken. Maar toen Kitty snel een blik op haar meesteres wierp en ze ook de ingehouden woede op missy's gezicht zag, begon haar hart wild te bonzen.
'Je onbeschaamdheid om mijn toestand ter sprake te brengen, zal gestraft worden met veertig zweepslagen,' zei missy.
'Nee!' schreeuwde Kitty. Haar knieën knikten en ze zwaaide van afschuw heen en weer. Ze wilde zich op haar knieën laten vallen om missy te smeken Grady niet te laten geselen, maar hij pakte haar arm en hield haar tegen.
'Niet doen,' fluisterde hij.
'Het voorval van vanmorgen herinnerde mij er ook aan dat je de taak die je is opgedragen, niet hebt volbracht,' vervolgde missy. 'Je vrouw had nu een baby moeten hebben. Nu is het te laat. Je hebt niet alleen gefaald om een kind te verwekken, maar het lijkt erop dat we ook geen behoefte meer hebben aan een koetsier. Aangezien je hier geen taak meer hebt, zal Lewis je naar meneer Browning, de opzichter, brengen. Nadat je de veertig zweepslagen gekregen hebt, zal meneer Browning ervoor zorgen dat je je taak als veldslaaf ten uitvoer zal brengen.'
Missy wilde zich omdraaien maar bedacht zich toen. 'O, en van nu af aan ga je in het slavenkwartier wonen, niet meer bij Kitty.'
Grady draaide zich om en liep weg zonder op Lewis te wachten.
Kitty was zo verbijsterd dat ze geen woord kon uitbrengen. Ze was er al heel lang bang voor geweest dat ze gestraft zou worden omdat ze geen baby had gekregen, maar ze had er geen moment aan gedacht dat missy Grady zou straffen en hem weg zou sturen. In de afgelopen vier maanden hadden hij, Delia en Kitty samen in het huisje gewoond en waren ze een hecht gezinnetje geworden. Nu haalde missy hen uit elkaar, net zoals meester Goodman haar oorspronkelijke gezinnetje uit elkaar had getrokken.
Kitty, versuft van verdriet en verbijsterd over missy's wreedheid, volgde missy naar binnen. Ze had in al die jaren dat ze haar slavin was geweest heel wat gemene dingen gedaan, maar deze keer waren missy's daden niet te verontschuldigen. Kitty zag in gedachten de zweepslagen Grady's rug vol littekens openrijten en voor het eerst kon ze zijn tomeloze woede begrijpen. Hij was met Kitty getrouwd om haar te redden, en nu zou hij voor zijn goedheid gestraft worden. Kitty viel op haar knieën voor haar meesteres neer en klampte zich aan haar rokken vast.
'O, alstublieft, laat u Grady niet geselen, missy Claire. Het is niet zijn schuld dat...'
'Stil jij!' zei missy terwijl ze Kitty een klap in het gezicht gaf. 'Als je je mond niet houdt, krijgen jullie alletwee met de zweep. Sta op!'
Kitty kwam moeizaam overeind en snikte onbeheerst. 'Sla mij dan maar, niet Grady!'
'Ik zei: houd je mond! Moet ik meneer Browning soms zeggen dat hij je man nog tien slagen extra moet geven?'
Kitty dwong zich ertoe om ter wille van Grady verder haar mond te houden. Maar door haar tranen kon ze nauwelijks iets zien toen ze haar meesteres naar de salon bracht waar ze die morgen hadden gezeten. Missy wilde net gaan zitten toen ze plotseling naar adem hapte. Op haar gezicht was grote schrik te zien.
'Ga Delia halen,' zei ze.
Kitty keek verbaasd naar de plas water die zich langzaam om missy's voeten verspreidde.
Grady had het gevoel alsof hij een steen had ingeslikt toen hij voor Walter Browning stond. Hij wist weinig over de opzichter, alleen dat hij de zoon was van de opzichter die jaren geleden Delia had verkracht, waardoor hij de vader van haar kind was geworden. Deze Browning was een man van middelbare leeftijd met dunnend zwart haar, maar hij was even zwaar gebouwd als zijn slavenarbeiders. Grady betwijfelde of hij hem in een gevecht zou kunnen verslaan, ook al was Browning dan minstens twintig jaar ouder. Bovendien had de opzichter een pistool in zijn riem gestoken en volgens de geruchten was hij er razendsnel mee. Grady zag geen enkele manier om een tweede geseling te voorkomen.
'Mevrouw Fuller wil dat Grady gegeseld wordt,' zei Lewis tegen Browning. Grady hoorde de weerzin in Lewis' stem. 'Veertig slagen. En van nu af aan moet hij op de velden gaan werken.'
'Heeft hij iets gestolen?'
'Niet dat ik weet, meneer.'
'Oké. In die tweede schuur daar hangen nog wat slavenketenen,' zei Browning tegen Lewis. 'Ga er een paar voor me halen.' Terwijl ze stonden te wachten, bestudeerde hij Grady. 'Wat heb je gedaan?' vroeg hij ten slotte.
Grady was veel te boos om aan deze man uit te gaan leggen dat hij geweigerd had een kind te verwekken ten gerieve van mevrouw Fuller. Hij zou zich niet weten te beheersen, waardoor zijn straf alleen maar groter zou worden. 'Dat kunt u beter aan haar vragen,' mompelde hij.
'Dat zal ik zeker doen,' zei Browning. 'Maar nu vraag ik het jou.'
'Ik eh... ik weet het eigenlijk niet, meneer.' Grady begreep dat het maar beter was om zich van de domme te houden dan zijn zelfbeheersing te verliezen of onbeleefd te zijn tegen een blanke.
Lewis kwam terug met de boeien en Browning bracht Grady naar een ijzeren paal waar gewoonlijk dieren aan vastgebonden werden. Toen Grady voor Coop had gewerkt, had hij boeien om de polsen en enkels van talrijke andere slaven aangebracht, maar hij was te klein geweest om ze zelf te dragen toen hij van zijn familie in Richmond was weggevoerd. De zware ketenen pasten hem nu wel. Voor het eerst van zijn leven voelde hij hoe het was om het koude metaal waarmee hij aan de paal werd vastgebonden, strak om zijn polsen te hebben. Browning liet hem daar alleen in de koude mist staan en liep naar het Grote Huis om met mevrouw Fuller te gaan praten.
De wetenschap wat er zou gaan komen, maakte het wachten voor Grady tot een ware kwelling. Over een paar minuten zou hij gegeseld worden. Opnieuw. Zonder dat daar reden toe was. Grady wilde brullen van woede, maar niemand, in hemel of op aarde, zou hem horen en zich er iets van aantrekken.
Meer dan ooit was hij er zeker van dat er geen God bestond. Of als Hij dan wel mocht bestaan, dat Hij niet de liefde en de ontferming had om hem te sparen. In minder dan een uur was Grady zijn baan, zijn paarden en zijn thuis bij Delia en Kitty kwijtgeraakt. Als slaaf geboren worden was verschrikkelijk, maar zijn bevoorrechte positie als koetsier en zijn thuis bij de twee vrouwen hadden zijn leven de afgelopen paar jaar draaglijk gemaakt. Nu kreeg hij door de grilligheid van één blanke vrouw niet alleen te maken met een wrede straf, maar werd hij ook nog eens gereduceerd tot een dier — een lastdier dat van de vroege morgen tot de late avond moest zwoegen. Hij liet zich op de grond zakken en leunde met zijn hoofd tegen de ijzeren paal. Overstelpt door wanhoop wachtte hij.
Naar zijn gevoel duurde het heel lang voor Browning terugkeerde. Toen hij eindelijk weer terugkwam, had hij een lange, opgerolde zweep bij zich. Hij staarde Grady lange tijd aan alsof hij niet goed wist hoe hij beginnen moest.
Grady ging weer staan. 'Laat het allemaal gauw voorbij zijn, alstublieft,' zei hij. Hij pakte de stang met beide handen vast en zette zich schrap.
Browning verroerde zich niet. 'Ik heb mijn hele leven nog nooit een slaaf veertig slagen gegeven,' zei hij kalm.
Grady zei niets. Hij wilde niet gaan smeken. De mistige morgen was klam en kil, maar terwijl hij wachtte, al zijn spieren tot het uiterste gespannen, voelde hij het zweet over zijn rug stromen. Zijn mond was droog en voelde aan als katoen. Hij vroeg zich af of hij om een slok water zou durven vragen.
'Jij bent sinds de dood van de oude Jesse de koetsier van meneer Fuller geweest, hè?' vroeg Browning.
'Ja, meneer.'
'Jammer dat ze al die paarden van meneer Fuller meegenomen hebben,' zei Browning. 'Mevrouw Fuller heeft er mij alles over verteld.' Hij begon heen en weer te lopen.
Grady vroeg zich af waar Browning nog op wachtte. Moest iemand anders het vuile werk voor hem opknappen? Of wilde hij alle andere slaven erbij halen om te kijken? Hoezeer Grady de pijn ook vreesde, hij wilde dat het allemaal zo gauw mogelijk voorbij zou zijn.
'Weet je, als meneer Fuller thuis zou zijn, zou hij dit nooit goedvinden,' zei Browning terwijl hij de lange zweep uitrolde. 'Slaven zijn een kostbaar bezit en hij wil niet dat zijn bezit schade oploopt. Het is een paar keer voorgekomen dat een slaat iets van hem heeft gestolen. En er is ook eens een slaaf weggelopen. Maar zelfs toen heeft meneer Fuller de slaven alleen maar naar de slavenmarkt gebracht. Hij heeft er nooit een laten geselen.'
Grady sloot zijn ogen en durfde er niet op te hopen dat hij gespaard zou worden.
'Meneer Fuller was erg te spreken over je verzorging van de paarden en de stallen. Hij zei dat je een harde werker was en dat je veel verstand van paarden had...' Hij deed een stap achteruit. 'Om je de waarheid te zeggen, ik denk niet dat hij zou willen dat ik dit doe. En zeker niet omdat ik er geen enkele reden toe zie.'
Het wachten werd zo ondraaglijk dat Grady er zeker van was dat zijn hart uit zijn borst zou springen. Browning liep nog een volle, kwellende minuut heen en weer en stak toen zijn hand in zijn zak.
'Ik kan dit niet doen,' zei hij terwijl hij een sleutel tevoorschijn haalde. Hij maakte een van Grady's handen los en maakte toen de ketting van de paal los. 'Ik neem aan dat je niet tegen mevrouw Fuller zal vertellen dat ik haar niet gehoorzaamd heb?'
Grady zuchtte diep. 'Nee, meneer.'
'Iemand eens een zweepslag in het veld geven, nou ja... Maar ik heb nog nooit iemand veertig zweepslagen gegeven. Meneer Fuller staat dat niet toe.'
'Dankuwel, meneer.' Grady stond van opluchting zo wankel op zijn benen dat hij nauwelijks kon lopen. Browning bracht hem naar een voorraadschuur en maakte daar zijn ketting weer vast aan een ring in de vloer. Hij maakte een tweede paar boeien aan Grady's enkels vast.
'Ik zal je hier een paar dagen laten zitten tot iedereen weer wat bedaard is — en om er zeker van te zijn dat je het niet in je hoofd haalt om weg te lopen. Daarna hebben we hier volop werk voor je te doen. In het komende voorjaar zal je net als alle andere slaven hier de hele dag op het veld moeten werken.'
Browning liep naar buiten en de deur ging krakend achter hem dicht. Grady hoorde hoe hij aan de andere kant de grendel voor de deur schoof. Het was donker, koud en vochtig in de schuur en het rook er naar vermolmd hout en tabak. Maar door een of ander wonder waren hem net veertig zweepslagen bespaard gebleven. De tranen sprongen hem in de ogen en hij vroeg zich af of Delia misschien voor hem had gebeden.
Terwijl Kitty bij missy Claire bleef zitten, die voortdurend weeën kreeg, bleef ze zich zorgen maken over Grady. Delia had de vroedvrouw laten komen, die alle baby's in het slavenkwartier haalde, en samen hielpen ze missy door haar bevalling heen. Tijdens de laatste paar uur lieten de beide oudere vrouwen Kitty vertrekken, maar ze kon missy niettemin horen gillen. Kitty had geen greintje medelijden met haar. Het kon haar ook niet schelen of missy het wel of niet zou overleven. Af en toe, als Kitty terugdacht aan de lelijke littekens die op Grady's rug waren achtergebleven van de eerste geseling, kon ze haar tranen niet bedwingen. Ze moest er niet aan denken dat hij nu voor de tweede keer zo'n zelfde vernedering en kwelling moest doormaken.
Toen ze even alleen waren, zag Kitty kans om Delia het verhaal toe te fluisteren en Delia zakte bijna op de vloer ineen, zodat Kitty haar gauw naar een stoel bracht om te gaan zitten. 'O,' kreunde ze. 'O, nee, niet mijn Grady. Niet nog eens. 'Vanaf dat moment huilde ze voortdurend en het leek wel of het nieuws Delia's hart gebroken had.
Bijna vierentwintig uur nadat de vliezen waren gebroken, kreeg missy Claire een zoontje. Ze noemde hem Richard. De vroedvrouw bracht een jonge negerin, Patsy, uit het slavenkwartier naar het Grote Huis om zijn voedster te zijn.
Kitty zag er vreselijk tegenop om naar het huisje terug te keren nu Grady er niet meer was, maar uiteindelijk hoefde dat ook niet. Missy was bang om alleen met een vreemde veldsla-vin in het Grote Huis achter te blijven en Kitty en Delia moesten bij haar en de baby in het Grote Huis blijven slapen.
In de nacht na de geboorte van de baby zag Kitty Delia op haar tenen de kamer uit lopen. 'Waar ga je heen?' vroeg ze fluisterend.
Toen Delia zich omdraaide, zag ze haar ogen die opgezwollen waren van het huilen en ze wist het antwoord nog voor ze iets gezegd had. 'Als je Grady gaat opzoeken, wil ik met je mee,' zei Kitty. Ze gooide de deken van zich af en wilde opstaan, maar Delia haastte zich naar haar terug en fluisterde tegen Kitty:'Nee, jij kunt beter hier blijven, kind. Als missy ons roept en we zijn geen van beiden hier, krijgen we nog meer problemen. En bovendien wil Grady misschien wel niet dat je hem ziet nu hij er zo aan toe is.'
Kitty ging weer liggen, maar deed geen oog meer dicht.
Het geluid van de schuurdeur die piepend openging, maakte Grady wakker. Hij ging met bonzend hart rechtop zitten, maar kon in bet donker niets zien.
'Grady? Ben je hier?'
Bij het geluid van Delia's vertrouwde stem liet hij zich van opluchting weer achterover vallen. 'Ja, hier.'
Hij zag even haar kleine silhouet in de open schuurdeur voordat ze de deur weer dicht duwde. Hij wilde gaan staan en haar in zijn armen nemen, maar zijn ketenen waren te kort om te gaan staan. Delia boog zich over hem heen, kuste hem op het voorhoofd en nam zijn gezicht in haar handen. 'Gaat het een beetje, jongen?' vroeg ze, haar stem verstikt door tranen.
'Browning heeft me niet gegeseld, Delia. Hij zei dat meester Fuller dat nooit zou toestaan, en daarom deed hij het niet. Alles is goed met me.'
'Lieve Vader, dankuwel,' fluisterde Delia. Ze liet zich op haar knieën naast Grady op de vloer zakken en sloeg haar armen om hem heen. Grady voelde zo'n golf van nieuwe dankbaarheid en verwondering door zich heen gaan dat hij bijna 'amen' fluisterde.
'Ik heb een paar dingen voor je meegebracht,' zei Delia toen ze weer kon praten. 'God zij gedankt dat je geen medische verzorging nodig hebt, maar ik heb hier wat kleren en andere dingen voor je. Ik dacht dat je wel behoefte aan een deken zou hebben.'
'Dankjewel, Delia.'
'Je rilt helemaal, jongen. Zal ik hem om je schouders slaan?'
'Ja.' Hij was bang geweest dat hij ziek zou worden als hij nog een nacht in deze februarikou op de grond zou moeten slapen.
'Ik heb ook wat eten en water voor je meegebracht, maar je kunt het maar het beste nu allemaal meteen opeten, zodat Walt Browning er niet achter zal komen.'
Grady werd door de korte ketting in al zijn bewegingen belemmerd en hij moest zijn hoofd bijna helemaal naar de grond buigen om te kunnen eten. Het hinderde hem dat Delia hem zo zag, maar hij was in ieder geval blij met het eten. Hij had al een paar dagen niets gegeten.
'Kitty zei mij dat je van nu af aan in het slavenkwartier zult moeten wonen,' zei Delia.
'Daar ziet het wel naar uit, ja,' zei hij, terwijl hij een stuk maïsbrood doorslikte. 'Meester heeft geen koetsier meer nodig nu hij geen paarden meer heeft.'
'O, ik heb ook een paar tekeningen van Kitty bij je spullen gedaan. Ik weet dat je ze mooi vindt. Misschien kun je ze ergens ophangen op de plaats waar je nu gaat wonen. Dan lijkt het weer een beetje op thuis.'
'Is alles goed met Anna?' vroeg hij rustig. 'Mevrouw Fuller heeft haar toch niet ook gestraft?'
'Nee, ze maakt het goed - ze maakt zich alleen grote zorgen om jou. Ze wilde met mij meekomen, maar ik heb haar gezegd dat ze mevrouw Fuller beter geen enkele aanleiding kan geven om weer kwaad te worden.'
'Ik haat die vrouw.' Grady voelde een rilling over zijn rug lopen die niets met de kou te maken had.
'Als je je er beter door voelt, Kitty voert deze keer geen enkele verontschuldiging voor haar aan.'
'Goed.' Hij voelde dat Delia hem in het donker opnam.
'Grady, jongen, alsjeblieft, verspil je leven niet met het haten van mensen. Alleen jij bent degene die daardoor lijdt, niet zij. Weet je dan niet dat je jezelf erdoor vergiftigt?'
Hij gaf geen antwoord. Hij had het eten op en dacht niet dat hij een van Delia's preken over Jezus zou kunnen aanhoren nu hij als een dier aan de vloer geketend was. Grady had niets meer te zeggen. Hij dronk al het water op en boog zich toen zo ver mogelijk naar voren om haar op de wang te kussen. 'Bedankt dat je gekomen bent, Delia. En bedankt voor het eten en alle andere dingen. Je kunt nu maar beter weer teruggaan voordat je problemen krijgt.'
Ze stond langzaam op en streelde toen even zijn haar. 'Ik zal voor je bidden, jongen,' zei ze.
Hij glimlachte in het donker. 'Daar twijfel ik geen moment aan.'
Fuller Plantage, april 1862
Op een warme dag in het voorjaar keek Kitty uit een van de ramen aan de voorkant van het huis en zag meester Fuller over de lange oprit naar het Grote Huis komen lopen. Ze dacht dat ze droomde.
'Missy Claire!' riep ze. 'Missy Claire, kom gauw! Meester is thuis!' Kitty wachtte niet op de butler, maar rende naar de hal en zette de deur wijdopen.
'Welkom thuis, meester Fuller! Wat zal missy Claire blij zijn u weer te zien. En wacht maar eens tot u uw nieuwe zoon zult zien.'
'Dankjewel. Het is goed om weer thuis te zijn.' Hij glimlachte vermoeid en zette zijn geweer tegen de tafel in de hal. Hij liet de ransel van zijn schouders glijden en door de zware plof waarmee die op de grond viel, begreep Kitty dat hij erg zwaar moest zijn. Meester Fuller zag er uitgeput uit. Zijn laarzen waren kapot en het mooie uniform dat hij op zijn bruiloft had gedragen, zat onder de modder en was gescheurd.
'Ga je meesteres eens halen,' zei hij. Maar missy Claire kwam de hal al in rennen. Ze vloog hem in de armen.
Kitty keek een andere kant op toen ze elkaar omhelsden en herinnerde zich hoe heerlijk het was geweest om op die manier door Grady te worden vastgehouden. Ze had hem niet meer gezien sinds hij twee maanden geleden naar het slavenkwartier was gezonden en ze miste hem.
'Kitty, ren naar boven en ga de baby halen,' zei missy. 'En voorzichtig. We zitten in de salon.'
Baby Richard lag in zijn wiegje te slapen, zijn handjes tot vuisten gebald. Hij had geen haar en zijn huid was even bleek als die van missy, maar Kitty was in de afgelopen twee maanden dat ze hem verzorgde van hem gaan houden. Als ze hem in haar armen hield, deed ze haar ogen soms even dicht en stelde zich dan voor dat hij een mooie koffiebruine huid had en wollig zwart haar — en dat hij van haar en Grady was. Ze tilde Richard uit zijn wiegje, voorzichtig om hem niet wakker te maken, en bracht hem naar beneden om hem aan zijn vader te laten zien.
Meester Fuller stond op van de sofa toen Kitty Richard de kamer in droeg, maar hij vroeg niet of hij hem vast mocht houden. Wel staarde hij lange tijd naar zijn zoon en de lijnen van vermoeidheid in zijn gezicht werden wat verzacht.
'Ik kan je niet vertellen hoe geweldig het is om weer nieuw leven te zien, na al die...' Hij haperde en hield toen helemaal zijn mond.
'Hij lijkt op jou, Roger,' zei missy Claire. Ze was op de sofa blijven zitten. Meester Fuller raakte het handje van zijn zoon even aan en liet zich toen weer op de sofa naast haar zakken.
'Denk je?' vroeg hij.
'Natuurlijk. Hij is door zoveel leden van de familie Fuller omringd,' zei ze, met een gebaar naar de portretten die aan de muren hingen, 'dat hij geen andere keus heeft.' Ze lachten samen en Kitty voelde opnieuw een steek van eenzaamheid. Misschien zou ze met meester Fuller alleen kunnen praten en hem smeken om Grady weer thuis te laten komen - misschien vond hij dat wel goed. Meester Fuller was altijd goed voor Grady geweest.
De baby bewoog in haar armen en geeuwde. 'Zal ik hem weer naar boven brengen, missy Claire?' vroeg ze. Ze wist dat ze maar beter niet kon vragen of missy hem vast wilde houden. Dat wilde ze maar zelden.
'Nog niet,' zei ze. 'Het lijkt erop dat hij zich nu erg tevreden voelt.'
Kitty bleef staan en wiegde de slapende baby in haar armen. Ze was een beetje verbaasd dat missy en haar man niet liever alleen wilden zijn nadat ze elkaar zo'n lange tijd niet gezien hadden. Terwijl ze wachtte, droomde ze verder over Grady, maar toen het tot haar doordrong dat meester Fuller over de oorlog zat te vertellen, luisterde ze aandachtig. Dit was het eerste echte nieuws dat zij of de andere huisslaven sinds maanden gehoord hadden.
'Moeder heeft mij een krant uit Charleston toegestuurd,' zei missy, 'en ik heb over die zeeslag van de marine van de afgelopen maand gelezen. Ik was er zo trots op dat onze kleine confederale vloot de slag gewonnen heeft.'
'Ja, het gevecht tussen die pantserschepen moet een prachtig gezicht zijn geweest. Ik kan gelukkig zeggen dat we ook te land heel wat overwinningen hebben behaald. Maar het draait uiteindelijk altijd weer om aantallen. Ik hoorde over een veldslag bij Shiloh in Tennessee eerder deze maand. We hadden de Yankees er goed van langs gegeven tot ze uiteindelijk versterkingen stuurden. Onze mannen vechten beter dan die van hen, maar ze hebben altijd meer soldaten dan wij.'
'Heb je nog iets van Ellis gehoord?' vroeg missy.
'Ik heb van alletwee mijn zoons recent een brief gekregen. Ellis zit in Yorktown in Virginia en ze bereiden zich voor op een grote aanval die elk moment kan plaatsvinden. De commandant van de Unie zal vermoedelijk dit voorjaar een aanval doen op het Schiereiland met het doel Richmond in te nemen. Er gaan geruchten rond dat hij een geweldige wapenvoorraad heeft aangelegd en dat hij honderdduizend man kan inzetten. Maar Ellis zegt dat ze zich goed ingegraven hebben en dat ze klaar voor hem zijn. Het nieuws van John,' vervolgde meester zuchtend, 'was zorgelijker, vrees ik. Hij heeft de Citadel verlaten en heeft dienst genomen bij een nieuw regiment van Zuid-Carolina zodra hij oud genoeg was. Hij weet nog niet waar hij ingezet zal worden.'
'En hoe staat het met jou, Roger? Moet jij ook weer naar Virginia terug?'
'Nee, er gebeurt momenteel te veel hier. Ik weet niet of je het gehoord hebt, maar Fort Pulaski is in handen van de Unie gevallen. Het fort beschermde de haven van Savannah.'
'Nee, dat had ik nog niet gehoord. Gelukkig is Charleston goed verdedigd.'
'Ja, de Yankees zullen er hun handen vol aan hebben. Maar wat zo zorgelijk is ten aanzien van de val van Fort Pulaski, is dat er meer en meer slaven ontsnappen naar het gebied dat door de Unie wordt bezet en de Yankees weigeren hen terug te sturen.'
'Ik dacht dat ze de slaven terug moesten sturen op grond van de Wet voor weggelopen slaven?'
'Ja, dat zouden ze moeten doen, maar generaal-majoor Hunter trekt zich daar niets van aan. Hij noemt de vluchtelingen "oorlogsbuit", net als andere bezittingen die in oorlogstijd geconfisqueerd worden. Dat is de slaven natuurlijk op de een of andere manier ook ter ore gekomen en nu proberen er steeds meer slaven te vluchten naar het door de Unie bezette gebied - de hele kuststreek tussen Charleston en Savannah.'
Kitty had zich niet gerealiseerd hoe gespannen ze geworden was tijdens het luisteren naar het nieuws totdat ze de baby in haar armen voelde bewegen. Ze keek op hem neer en zag dat hij zijn ogen nu open had. Als hij zou gaan huilen, zou ze hem naar boven moeten brengen — en dan zou ze de rest van het gesprek missen. Ze legde Richard tegen haar schouder aan, streelde zijn rug en begon zachtjes te neuriën om hem te stil te houden.
'Momenteel ben ik hier vlakbij gelegerd,' hoorde ze meester Fuller zeggen, 'maar onze linies wisselen voortdurend om de spoorweg te beschermen. We lijken meer op guerrilla's dan op geregelde troepen. Onze verkenners houden de troepenbewegingen van de Unie langs de kust nauwlettend in de gaten en we kunnen ons snel verplaatsen als er een aanval op de spoorbaan dreigt. We kennen alle kreken, rivieren en watergangen natuurlijk veel beter dan de Yankees. Dus als we ergens op de waterwegen schepen van de Unie waarnemen, weten we waar die uiteindelijk terecht zullen komen en kunnen we onze maatregelen nemen. We hebben mijnen en andere obstakels in de belangrijkste waterwegen geplaatst en we hebben op strategische punten onze artillerie ingegraven. Tot nu toe is de vijand er niet in geslaagd om tot het vasteland door te dringen en ze zitten alleen nog maar op de eilanden voor de kust.'
Later op de avond liep Kitty voor het eerst naar het slavenkwartier om Grady op te zoeken. Ze was bang dat hij de geruchten zou horen dat gevluchte slaven niet naar hun eigenaren werden teruggezonden en dat ook hij weg zou lopen. Ze wilde hem ervoor waarschuwen dat de Confederalen overal uitkijkposten hadden en dat alle watergangen bewaakt werden. Het zou vrijwel onmogelijk voor hem zijn om veilig van het vasteland af te komen.
De stank en de sfeer van ellende en hopeloosheid die in het slavenkwartier hingen, deden Kitty bijna terugkeren. Maar plotseling kwam Grady uit een van de hutten tevoorschijn en hij zag haar voordat ze van gedachten kon veranderen.
'Anna? Wat doe jij hier?' vroeg hij verbaasd.
Kitty vroeg zich af of ze hem herkend zou hebben als hij niet eerst iets had gezegd. Hij leek ouder en ruwer, zijn wollige haar was langer en slecht geknipt. Hij was magerder maar zo mogelijk nog gespierder geworden. Maar de grootste schok was dat ze hem in lompen gehuld zag terwijl hij altijd met zoveel trots zijn koetsierslivrei gedragen had.
'Kunnen we ergens praten?' vroeg ze. 'Ik kan niet lang van huis wegblijven.' Hij nam haar mee de hut in waar hij juist uit was gekomen en ze moest haar best doen om niet te laten blijken hoe ontsteld ze was toen ze zag hoe hij moest leven. Het vertrek bevatte weinig meer dan een stookplaats — de meeste ruimte op de aangestampte grond werd in beslag genomen door ruwe, smalle bedden met een stromatras. Drie andere mannen van Grady's leeftijd lagen op hun bed, maar Kitty wist welk bed van Grady was nog voor hij haar gebaarde op het bed te gaan zitten. Aan de muur boven zijn bed hingen haar tekeningen.
Kitty ging zitten en vertelde hem snel wat ze die morgen gehoord had. Ook de drie andere slaven luisterden aandachtig. Zoals Kitty al had verwacht, reageerde Grady furieus op het nieuws. 'Ik geef het niet op! Er moet een manier zijn om hier weg te komen!' zei hij nors.
'Grady, luister. Ik zal met meester Fuller over jou praten. Zodra ik alleen met hem ben, zal ik hem vragen of je weer thuis kunt komen en...'
'Nee, dat moet je niet doen,' zei hij snel. 'Daar krijg ik alleen maar problemen door. En jij misschien ook wel. Stel je voor dat mevrouw Fuller erachter komt dat ik niet gegeseld ben.'
Kitty's ogen schoten vol tranen. 'Ik mis je,' zei ze zacht.
Hij stak zijn hand uit en streelde haar wang. Zijn hand was ruw en eeltig en zijn onderarm zat vol insectenbeten. 'Heb je nog nieuwe tekeningen gemaakt sinds ik weg ben?' vroeg hij.
Kitty aarzelde. 'Ik eh... mijn papier is weer op.'
'En je wilt je missy er natuurlijk niet om vragen,' zei hij. Het was geen vraag maar een constatering.
'Missy heeft ook geen papier meer,' zei ze hoofdschuddend. 'Door de blokkade kan ze maar nauwelijks papier krijgen om een brief te schrijven.'
De boosheid verdween uit zijn ogen en maakte plaats voor verdriet. 'Je kunt nu maar beter gaan,' zei hij. Kitty wist dat hij gelijk had. Hoe pijnlijk het voor haar ook was om hem zo te zien, het moest voor hem nog moeilijker zijn om haar te zien en herinnerd te worden aan alles wat hij was kwijtgeraakt. Ze ging staan. Ook Grady stond op van het bed tegenover haar. Kitty boog zich naar hem toe en sloot hem lange tijd in haar armen, alleen maar om zich te herinneren hoe dat voelde.
Ook hij omhelsde haar, maar het was niet meer zoals het geweest was. Zijn omhelzing was kort en zonder enige hartstocht en zijn overhemd voelde ruw aan tegen haar wang. Hij rook niet meer naar zeep, leer en paarden zoals ze zich herinnerde. Hij deed een stap achteruit.
'Dag,' fluisterde ze.
'Dag, Anna.'
16
Fuller Plantage, juni-november 1862
Nog voor het gekraai van de haan en voor de zon op was, werd er op de hoorn geblazen en begon Grady's lange, uitputtende dag. In plaats van samen met Delia en Kitty in de keuken te eten, moest hij nu zo goed als hij kon zijn eigen eten koken en inpakken om het mee te nemen naar het veld. De voorman deelde iedere week de rantsoenen van gerookt varkensvlees en maïsmeel uit, maar Grady had de indruk dat er nooit genoeg te eten was en dat zijn maag altijd rammelde van de honger.
Hij liep iedere dag met de andere slaven over de lange weg naar de velden met een hak of een schop over zijn schouder of hij trok een van de muilezels aan het hoofdstel met zich mee. Hij liet zijn eten aan het begin van de rij achter en wachtte zo lang mogelijk voor hij ging eten omdat hij wist dat hij pas na zonsondergang weer iets te eten zou krijgen. En ook dan moest hij zijn eigen potje koken.
Iedere morgen kreeg hij een taak opgedragen en hij moest net zo lang blijven werken tot die gedaan was, soms zelfs tot na het donker — iedere dag behalve op zondag. De werkzaamheden wisselden met de seizoenen, maar de vermoeidheid en de eentonigheid waren altijd dezelfde. En dat zou zo door blijven gaan tot de dag waarop hij stierf en ze hem na het einde van de werkdag bij het licht van een toorts zouden begraven.
Toen de winter bijna voorbij was, gaf meneer Browning Grady een door een muildier getrokken ploeg waarmee hij iedere dag een vierde deel van een akker moest omploegen, om de grond geschikt te maken voor de aanplant. Ze zouden dit jaar geen katoen verbouwen, zei de opzichter omdat de haven in Beaufort nog steeds bezet was en er geen enkel schip langs de blokkade van de vijand voor de kust heen kon komen. In plaats daarvan zouden ze tarwe, rijst en andere eetbare gewassen verbouwen. De Confederalen hadden altijd behoefte aan eten.
Zodra het zaad opkwam, moest er gewied worden en het gevecht tegen het onkruid ging het hele voorjaar en de hele zomer eindeloos door. Browning kon niet overal tegelijk zijn maar hij reed op zijn muildier de rijen langs en liet zijn zweep knallen iedere keer als hij zag dat een slaaf een plantje omhakte of per ongeluk een beetje onkruid over het hoofd zag of niet snel genoeg werkte.
Browning wist dat Grady ervaring had met paarden en hij liet hem vaak met de muildieren werken. De dieren waren sterk maar spreekwoordelijk koppig en de kunstjes die Grady bij de paarden gebruikte, werkten zelden bij de muilezels. Hij moest zijn toevlucht nemen tot bruut geweld om ze te laten doen wat hij wilde en zijn armen deden 's avonds vaak zeer van al het geworstel met de dieren.
Toen de voorjaarsregens kwamen, werden de hoeven van de ezels van houten klossen voorzien zodat ze niet te diep in de modder zouden wegzakken. Aangezien Grady wist hoe hij een paard moest beslaan, was het zijn taak om de klossen bij de ezels aan te brengen — en dat was een bijzonder beroerd baantje. De paarden van meester hadden hem nog nooit geslagen, maar door de ezels werd hij meer dan eens tegen de grond geslagen. En omdat hij ondervoed was, genazen de lelijke verwondingen maar heel langzaam.
Als de grond begon uit te drogen, schepte Grady slijk uit de sloten dat gebruikt zou worden om de rijstvelden te bemesten als de tijd daarvoor aanbrak. Ze zaaiden twee keer rijst — begin april en dan nog een keer in juni om te voorkomen dat trekvogels op de velden zouden neerstrijken om het zaad weg te pikken. Grady keek naar de zangvogels die over hem heen vlogen, luisterde naar hun roep en dacht terug aan wat Amos langgeleden in Richmond gezegd had. Dat is vrijheidjongen... wegvliegen wanneer je maar wilt, gaan waar je maar wilt... net als die vogel. Je moet je plan klaar hebben jongen. Weten waar je heen wilt en weten hoe je daar moet komen. Anders vangen ze je meteen weer en geven ze je met de zweep tot je zou wensen dat je dood was. Sinds ze uit Beaufort waren weggevlucht en Grady zijn kans om te ontsnappen voorbij had laten gaan toen ze in Port Royal op de pont hadden staan wachten, was vrijheid het enige waaraan hij kon denken. Hij zou er deze keer goed over nadenken. Hij zou er klaar voor zijn. Hij zou een tweede kans niet zomaar voorbij laten gaan.
Grady leerde na verloop van tijd hoe hij het knagende gevoel van honger en verveling van zich af moest zetten. Als hij aan het ploegen was, stelde hij zich soms voor dat hij weer met meester door de straten van Charleston en Beaufort reed en probeerde hij zich ieder gebouw en elk herkenningspunt te herinneren. Op andere momenten repeteerde hij tijdens het hakken de wijsjes die hij op zijn viool had gespeeld en droomde hij dat hij nog steeds in New Orleans bij Beau was, voordat meester Coop hem had gedwongen voor de slaven te spelen. Grady concentreerde zich dan op alle vingerzettingen, hoe hij de strijkstok moest bewegen, neuriede in gedachten de wijsjes mee en probeerde na te gaan hoeveel melodieën hij zich na al die tijd nog kon herinneren.
Maar de pijnlijkste dagen waren de dagen waarop hij het niet na kon laten aan Anna te denken. Hij dacht dan aan haar gezichtstrekken of stelde zich haar fijngevormde handen voor terwijl ze een boom of een bloem tekende. Hij dacht eraan terug hoe heerlijk het was haar in zijn armen te houden, tot de pijn zo hevig werd dat al zijn andere verdriet erdoor werd overschaduwd — de pijn van zijn spieren, de verzengende hitte en zijn voortdurende honger.
De andere slaven zongen vaak om hun ellende te verdringen, en toen Grady dit voor het eerst hoorde, werd hij boos. Ze zongen als ze naar de velden liepen en tijdens hun werkzaamheden op het veld en als ze 's avonds, moe naar lichaam en ziel, weer naar hun kwartier liepen. Hij wilde schreeuwen dat ze moesten ophouden. Waarom zongen ze? Muziek was een uitdrukking van vreugde die ze onmogelijk konden kennen. Het feit dat de meeste liederen iets met God te maken hadden, maakte zijn bitterheid nog groter.
Maar bij het verstrijken van de tijd begon Grady geleidelijk aan in te zien dat deze liederen een gevoel van samenhorigheid en van gedeelde ontbering onder de veldslaven creëerde. Nel als Grady's eigen dagdromen, hielp dit zingen om de tijd te doden, de verveling van hun eentonige werkzaamheden te verlichten en hen af te leiden van hun moeite. Als ze samen in groepsverband moesten werken, bepaalde de negervoorman het werktempo door een lied in te zetten. Maar meestal ontstonden de liederen spontaan zonder dat er verder over was nagedacht. Iemand zong een bepaalde zin en de anderen vielen hem bij, herhaalden de woorden en voegden er hun eigen verzen aan toe. Sommige melodieën waren erg levendig, maar de meeste waren treurig en betoverend mooi.
En op een dag, zonder dat hij een bewuste keus maakte, viel Grady hen bij. De verademing die hij voelde als hij meezong met de andere slaven — zijn broeders en zusters — was zelfs nog groter dan die hij gevoeld had toen hij viool had leren spelen. Deze keer was het zijn eigen muziek, slavenmuziek, niet de liederen van blanken. Niemand dwong hem om te zingen. En hij was zeer verbaasd toen hij merkte dat de muziek hoop op een ander, beter leven bood:
Mijn leger steekt over, o, farao's leger verdronk!
Mijn leger steekt over, we steken de rivier de Jordaan over...
Zelfs de liederen waarin Jezus werd genoemd, hadden een ondertoon van opstand en een verlangen naar vrijheid die Grady steeds meer begon te waarderen:
Rijd binnen, goede Heiland! Niemand kan mij tegenhouden.
O, Jezus is een machtig man! Niemand kan mij tegenhouden...
Hij repeteerde zijn plannen om te ontsnappen terwijl hij zong: 'Broeder, houd je lamp brandende... want deze wereld is bijna voorbij' of: 'Ver weg in de vallei, wie zal opstaan en met mij meegaan? We zullen rennen en nooit moe worden, Jezus bevrijdt arme zondaren.' Ze zongen over vrijheid en de opzichter kon het hun niet verbieden zolang de bevrijding van de slavernij schuilging achter woorden over sterven en naar de hemel gaan:
We zullen spoedig vrij zijn, als Jezus ons naar huis zal roepen.
Mijn broeder, hoe lang zullen we hier nog moeten lijden?
We zullen door de gouden straat lopen als Jezus ons bevrijdt.
We zullen vechten voor onze vrijheid, want Jezus roept ons naar huis.
Grady zwoegde die hele, lange, hete zomer onder een blakerende zon. De vochtige lucht plakte als een dikke laag natte watten tegen zijn huid. Hij droomde ervan om over een van de watergangen weg te varen naar de vrijheid terwijl hij met de anderen de bevloeiingssluizen openzette en toekeek hoe het water door de kanalen stroomde om de rijstvelden te bevloeien. Hij dacht aan Anna s liefde voor kleur toen hij de eindeloze rijen rijstplanten zag met stengels die helder geelgroen afstaken tegen het modderige water. Toen de aren van de rijst begonnen te buigen, hielp hij opnieuw om de velden te draineren zodat ze weer droog zouden zijn als de oogst begon — en hij vroeg zich af of hij dit werk zou blijven doen tot de dag dat hij zou sterven.
Op een snikhete dag in augustus — Grady's enige vrije dag — zat hij voor zijn hut naar alle andere families in het slavenkwartier te kijken. Hij zag kinderen spelen, mannen en vrouwen een paar uur samen van hun rust genieten, en zijn verlangen naar een eigen gezin werd zo groot dat hij plotseling besloot naar huis te sluipen om Delia en Anna te gaan bezoeken. Hij wist dat hij naar zweet en vuil stonk en daarom waste hij eerst zijn hemd en legde het in de zon te drogen terwijl hij zich zo goed mogelijk schoor en waste. Maar toen hij bij het kleine huisje kwam waar hij eens met beide vrouwen gewoond had, bleek er niemand thuis te zijn. Hij staarde naar de achtergevel van het Grote Huis, zwaar teleurgesteld, en herinnerde zich toen dat huisslaven geen vrije dag kregen.
Grady keerde weer naar zijn eigen hut in het slavenkwartier terug en hij voelde zich eenzamer dan ooit. Terwijl hij naar de grond zat te staren en probeerde geen aandacht te besteden aan de kookluchtjes en de geluiden om hem heen, hoorde hij plotseling een vrouwenstem. 'Hé. Jij ziet er daar zo alleen wel erg triest uit.'
Grady keek op. Een van de jonge slavinnen die de hele week naast hem op de rijstvelden had gewerkt, keek glimlachend op hem neer. Ze was knap en goedgebouwd, maar niet zo mooi als Anna.
'Ik heb net wat groenten gekookt,' zei ze. 'Ga je met me mee om iets te eten?'
Grady's maag begon te rammelen bij de gedachte. Veel slaven teelden wat groenten in hun eigen tuintje dat ze verzorgden als ze 's avonds thuiskwamen van hun werk. Het was een hele opoffering van dit meisje om het weinige wat ze had met hem te delen. Hij kon haar aanbod niet accepteren.
'Nee, bedankt. Ik heb geen honger,' loog hij. Hij verwachtte dat ze weer weg zou gaan, maar ze verbaasde hem door op het trapje naast hem te komen zitten.
'Als ik je zie, ben je altijd alleen,' zei ze. 'Ik begrijp niet dat een knappe kerel als jij niet tien meisjes om zich heen heeft die voor hem willen koken. Weet jij niet dat we elkaar allemaal nodig hebben om dit armzalige leven dat wij hebben een beetje aangenamer te maken?'
Grady dacht aan zijn leven bij Coop — een eenzaam bestaan zonder enig gezelschap. Hij had iedere dag met William gewerkt, maar de bediende was koel en afstandelijk gebleven alsof hij bang was vriendschap met Grady te sluiten en dan het risico te lopen dat Coop hem zou vermoorden zoals hij ook de eerste 'Joe' gedaan had. Grady's leven met Delia en Anna was heel anders geweest. Hij was nog wel een slaaf geweest, maar hun onderlinge liefde had dat draaglijk gemaakt.
'Dat weet ik. Je hebt gelijk,' zei hij. 'Maar ik heb een vrouw. Ik ben al getrouwd.'
'O ja? Waar is ze dan?'
'Ze werkt in het Grote Huis en ze woont daar ook.'
'Ga je haar wel eens opzoeken?'
Hij schudde zijn hoofd.
'Hoe ziet ze eruit?'
Mooi, wilde hij zeggen. Goed van vertrouwen en erg naïef. Ze had gevoel voor kleuren en ze zag overal schoonheid in, ook in dingen waarin hij niets zag. Maar ze had niet meer zelfrespect dan een hond. 'Ze maakt tekeningen,' zei hij.
Het meisje keek hem aan alsof ze niet wist waar hij het over had. 'Wat bedoel je?' vroeg ze.
'Kom maar mee naar binnen, dan zal ik het je laten zien.' Hij stond op, nam haar mee naar binnen en wees naar de tekeningen aan de muur boven zijn bed. Het meisje kroop op het bed, knielde erop neer en bekeek lange tijd aandachtig de tekeningen. Ze streek de hoeken, die door de warmte waren gaan krullen, met haar vingers glad.
'Geweldig. Ik vind ze heel mooi,' zei ze. Ze draaide zich om en keek Grady aan, maar bleef op het bed zitten. 'Ik hoorde dat jij de koetsier van meester bent geweest. Waarom heeft hij je hierheen gestuurd?'
'Dat heeft hij niet gedaan, maar mevrouw Fuller. Bovendien heeft meester geen paarden meer waar ik voor kan zorgen. De Confederalen hebben ze allemaal meegenomen voor de oorlog.'
Ze scheen niet te luisteren. Ze nam hem echter van top tot teen op en glimlachte verleidelijk naar hem.
'Waarom kom je niet naast me zitten?' vroeg ze terwijl ze op de matras naast zich klopte. Grady's hart begon sneller te kloppen. Het meisje was erg verleidelijk en hij voelde zich eenzaam. Waarom zou hij zijn ellendige leven niet even vergeten voor wat liefde die hem geboden werd? Waarom zou hij de deur niet sluiten en dit meisje in zijn armen nemen om alle pijn, eenzaamheid en verdriet even kwijt te zijn?
Maar Grady wist uit ervaring dat liefde uiteindelijk alleen maar tot meer verdriet leidde. Hij en dit meisje zouden van elkaar kunnen gaan houden — en dan zouden ze in een oogwenk weer van elkaar gescheiden kunnen worden, zoals dat ook met Anna en hem was gebeurd. Hij herinnerde zich dat Anna daar op diezelfde plaats als dat meisje had gezeten. Hoe ze was opgestaan om afscheid van hem te nemen en ze hem in haar armen had genomen voordat ze was weggegaan.
'Bedankt,' mompelde hij. 'Maar... maar ik houd van Anna. Mijn vrouw.' Grady was verbaasd toen hij tot de ontdekking kwam dat hij het echt meende. En dat hij niet bereid was het risico te nemen om in dit leven nog van iemand anders te gaan houden en haar dan weer kwijt te raken.
'O.' Het meisje keek teleurgesteld en ook een beetje boos. Ze klom van het bed af en ging vlak voor Grady staan. Ze legde haar handen op zijn borst en keek naar hem op. 'Nou, mocht je nog van gedachten veranderen, laat het mij dan weten.'
Grady's verlangen was bijna meer dan hij kon verdragen. Hij duwde de handen van het meisje zachtjes van zijn borst en dook de hut uit voordat hij tot andere gedachten zou komen.
Meneer Browning reed eens in de week naar de stad om voorraden en de post op te gaan halen en hij nam Grady vaak mee om de ezels in bedwang te houden en de wagen te laden. Het was de enige kans die Grady en de andere slaven hadden om het laatste nieuws over de oorlog en alle veldslagen te horen. Al waren er tegenwoordig niet veel spullen meer te krijgen in de winkel, de blanken die er kwamen, praatten graag met elkaar over de oorlog voor de onafhankelijkheid van het Zuiden.
Grady verheugde zich in stilte toen hij hoorde dat de stad New Orleans in handen van de Unie gevallen was. Hij stelde zich voor dat meester Coop gevangengenomen en gearresteerd was en dat de slavenhandelaar nu in een smerige gevangenis zat waar ook Grady en Coops andere slaven in gezeten hadden. Grady luisterde met de grootste aandacht toen hij hoorde dat er hevig gevochten werd om zijn vroegere woonplaats Richmond in Virginia. Zijn hoop dat zijn moeder en Eli de vrijheid zouden krijgen, nam toe toen hij hoorde dat een geweldig groot leger van de Yankees in het voorjaar en de zomer over het Schiereiland van Virginia oprukte met het vaste voornemen om Richmond in te nemen. Maar toen de laatste zomermaanden voorbijgingen en de laatste Yankee-soldaat weer verslagen naar Washington was teruggekeerd, werd zijn hoop de bodem in geslagen. In augustus vierde de hele stad de overwinning van de Rebellen bij een plaats die Manassas genoemd werd. En in september was het nieuws dat de Rebellen vooruitgang boekten en in Maryland het gebied van de Yankees waren binnengetrokken. Terwijl de plantage-eigenaren feest vierden over de overwinningen, werd Grady steeds wanhopiger.
Tegen de tijd dat de lange dagen van het oogsten en dorsen begonnen, was Grady een vertrouwd lid van de slavengemeenschap geworden. Iedere keer als hij het tochtje naar de stad gemaakt had, kwamen de slaven 's avonds in zijn hut bijeen om fluisterend plannen te maken voor hun ontsnapping.
'Wij zijn met bijna honderd man en alleen de opzichter is er om ons tegen te houden,' zei een van hen. 'Waarom wachten we nog langer? Laten we er nu vandoor gaan.'
Maar Grady dacht aan Anna's waarschuwing en gaf die door. 'Het is te gevaarlijk. We weten nooit zeker waar de Confederalen zitten. Ze trekken het hele laagland door om de spoorbaan te bewaken. Zij kennen dit gebied. En ze hebben overal uitkijkposten gestationeerd. De enige manier waarop we veilig door de confederale linies heen kunnen komen, is als de Yankees aanvallen en de Confederalen hier allemaal wegtrekken om ze tegen te houden.'
'En zelfs dan hebben we boten nodig om naar de eilanden ' voor de kust te varen waar de Yankees zitten,' voegde iemand eraan toe.
'Tenzij de Yankees naar het vasteland komen,' zei Grady. 'Ik heb gehoord dat de Yanks soms op het vasteland komen om slaven te helpen ontsnappen — en ze sturen ze niet terug naar hun eigenaars.'
Het plannen maken met de anderen gaf Grady nieuwe hoop. Ze gaven alles wat ze wisten aan elkaar door en verzamelden alle informatie die ze konden krijgen over routes over land en de waterwegen. Voor de oogst voorbij was, hadden ze een plan opgesteld. Het enige wat ze nu nog nodig hadden, was de juiste gelegenheid om hun plan ten uitvoer te brengen, het moment waarop de soldaten van de Rebellen zouden worden afgeleid. Grady was er zeker van dat hij zou weten wanneer dat gouden tijdstip was aangebroken.
Toen Grady op een koude middag in de herfst een van de muildieren op een verstuiking onderzocht, hoorde hij een onbekend geluid. Hij onderbrak zijn werk en luisterde. Na enige tijd meende hij het geluid te herkennen als marcherende voetstappen. Hij rende naar de rand van de wei om tussen de bomen door te gluren en zag honderden confederale soldaten in grote haast langs de Fuller Plantage marcheren. Grady had meester Fuller in Beaufort nieuwe rekruten zien africhten en hij wist dat deze mannen in een versneld marstempo marcheerden. Hij had nog nooit eerder zoveel soldaten — waarschijnlijk zo'n twee- tot drieduizend man — zo dicht bij de plantage gezien en hij vroeg zich af wat het te betekenen had. Voordat de opgeworpen stofwolk de kans had om weer te gaan liggen, kwam Lewis van het Grote Huis naar de schuur rennen.
'Missy wil nu meteen een wagen met een span muildieren ervoor,' zei hij.
'Wat is er aan de hand?' vroeg Grady. 'Hebben die soldaten iets gezegd toen ze langstrokken?'
'Ze zeiden dat de Yankees eraan komen. Er is een heel leger bij McKay's Point geland. De soldaten zeiden tegen mevrouw Fuller dat ze maar beter kon vertrekken. Op het Grote Huis is alles in rep en roer en ze treffen voorbereidingen om te vertrekken.'
'Waar gaan ze heen? Met de soldaten mee?'
'Nee, de soldaten zijn op weg naar Pocotaligo en missy gaat naar de plantage van haar vader aan de Edistorivier. Ze wil nu meteen een wagen hebben.'
Grady voelde de plotselinge paniek nu ook in zichzelf opkomen alsof die besmettelijk was. Maar hij maakte zich zorgen over Delia en Anna, niet over mevrouw Fuller. 'Wil ze nu vertrekken? Vandaag nog? En hoe staat het met Delia en Anna? Gaan zij met haar mee?'
'Mevrouw Fuller heeft niets gezegd over wie er met haar mee zullen gaan. Ze heeft ons alleen gezegd dat we allemaal mee moeten helpen om de wagen te laden, zodat ze morgenochtend meteen kan vertrekken. Meer weet ik niet. Ze zegt dat de wagen voor het huis moet worden gezet zodat al haar spullen erop geladen kunnen worden en dat de muildieren morgen meteen weer teruggebracht moeten worden.'
Pas toen Lewis weer was vertrokken, drong het goed tot Grady door wat dit te betekenen had. Hij keek in de schuur om zich heen om zich ervan te verzekeren dat meneer Browning niet in de buurt was en zei toen fluisterend tegen zijn medeslaven: 'Dit is het dan! Dit is de kans waarop we gewacht hebben! Nu kunnen we allemaal vrij worden!'
'Wat is er aan de hand?'
'De Yankees zijn hier op het vasteland bij McKay's Point geland. Alle Rebellen zijn nu op weg naar Pocotaligo om ze tegen te houden. We hebben nu de kans om langs de confederale linies heen naar het zuiden te trekken. Browning kan ons niet allemaal tegelijk achtervolgen, zeker niet als we in kleine groepjes in verschillende richtingen vertrekken, zoals we hebben afgesproken. Als we eenmaal bij McKay's Point zijn, zullen we vrij zijn. De Yankees zullen ons niet terugsturen naar onze eigenaren.'
'Dan zullen we nu snel moeten handelen, neem ik aan.'
'Ja, vannacht als de maan ondergaat,'zei Grady. 'Geef dat door aan alle anderen.'
'Moeten we een wagen naar mevrouw Fuller brengen?'
'Laat mij dat maar doen,' zei Grady. 'Ik moet met mijn vrouw en Delia praten.'
Grady bracht de wagen naar het erf bij de achterdeur en wachtte. Hij treuzelde zo lang als hij durfde in de hoop dat een van de vrouwen naar buiten zou komen om met hem te praten. Eindelijk ging de deur open en kwamen Delia en Anna samen uit het huis. Hoe graag hij Anna ook wilde omhelzen, hij bleef bij haar vandaan omdat hij niet het risico wilde nemen missy Claire boos te maken als ze toevallig uit het raam keek en hen samen zou zien. Maar het kon geen kwaad Delia te omhelzen en haar omarming was even welkom als een warm vuur op een koude dag.
'Jongen! Ik herken je nauwelijks,' zei ze. 'Breng jij morgenochtend missy Claire met de wagen weg?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik heb er meer dan genoeg van om slaaf te zijn,' zei hij kalm. 'Ik trek met de andere slaven vannacht de bossen in. Als we eenmaal bij de Yankees zijn, zullen we vrij zijn.'
'Je kunt niet zomaar weglopen, Grady!' riep Anna uit. Als je wegvlucht, zal ze de honden achter je aan sturen.'
Haar angst maakte hem boos. 'Wie zal dat moeten doen? Alleen de opzichter is er nog om achter ons aan te komen. Hij kan ons toch niet allemaal vangen?' Hij sloeg zijn armen over elkaar en stak uitdagend zijn kin in de lucht om haar te laten zien dat hij niet bang was en dat ze niets te vrezen hadden. 'Jij hoeft ook niet met missy mee te gaan, weet je. Ze heeft niets meer over je te zeggen.'
'Wat bedoel je? Ze is onze meesteres. We moeten doen wat missy zegt.'
'Nee, dat moet je niet,' zei hij nors. 'Nu de Yankees hier zijn, hoeven we nooit meer te doen wat zij zegt. Jullie moeten vannacht met ons meegaan als we ons in de bossen verschuilen... tenzij je natuurlijk denkt dat huisslaven er te goed voor zijn om zomaar met veldslaven weg te vluchten.'
'Dat denkt niemand,' zei Delia.
'Nou, dan gaan jullie dus met ons mee,' drong hij aan. Anna staarde in de verte alsof ze probeerde tot een besluit te komen. 'Missy zegt dat de Yankees niet onze vrienden zijn,' zei ze na even te hebben nagedacht. 'Ze zegt dat ze alle vrouwen zullen misbruiken en dat...'
'Weet je dan nog steeds niet dat blanken liegen?' Grady wilde haar overtuigen, maar wist niet hoe hij dat moest doen. 'Missy liegt niet! Ik ben al zo lang als ik mij kan herinneren bij haar en ze...'
'Als je dan zo graag haar slavin wilt zijn, moet je maar met je dierbare missy meegaan.' Geërgerd door haar verblinding en gefrustreerd door boosheid en angst spuwde hij voor haar op de grond. Stel je voor dat ze niet met hem mee wilde gaan.
Delia stond naast de wagen en zei geen woord. Maar ze keken allemaal op toen even later een raam op de verdieping met veel geknars openging. Missy Claire boog zich uit het raam.
'Kitty, kom onmiddellijk naar boven!'Anna draaide zich om en rende het huis binnen. Grady had het gevoel of hij een stomp in zijn maag had gekregen.
'Hoe kan ik haar ertoe overhalen met mij mee te gaan, Delia?' vroeg hij.
'Ik zou het niet weten, jongen.'
'Maar jij gaat toch zeker wel mee?' Hij greep Delia bij haar tengere schouders in een wanhopige poging om in ieder geval een van de vrouwen van wie hij hield, over te halen om met hem mee te gaan.
'Ik zal er eens over nadenken,' zei ze. 'Ik zie je later wel, als mevrouw Fuller niet uit het raam kijkt. Ik ben na het donker op de begraafplaats bij het graf van mijn dochter. Kun je mij daar ontmoeten?'
'Ik zal er zijn.'
17
Fuller Plantage, november 1862
Zodra het donker werd, sloop Grady zijn hut uit en haastte zich naar de begraafplaats om met Delia te praten. Meneer Browning patrouilleerde 's avonds vaak over het terrein van de plantage gewapend met een geweer, en Grady hoopte vurig dat hij dat vanavond niet zou doen. Zodra het gerucht dat ze zouden ontsnappen was rondgegaan, had iedereen in het slavenkwartier geprobeerd zo normaal mogelijk te doen en net te doen of er morgen weer een gewone werkdag zou aanbreken. Maar Grady voelde de spanning en opwinding in de lucht hangen. Iedereen wachtte tot de maan was ondergegaan, tot ze vrij zouden zijn. Hij vroeg zich af of meneer Browning misschien ook iets gemerkt zou hebben. De opzichter had heel wat boeien in de schuur hangen en hij zou alle leidinggevende mannen gemakkelijk kunnen vastketenen voor de nacht om te voorkomen dat ze weg zouden lopen.
De begraafplaats werd overschaduwd door een groepje eiken en het was er erg donker. Grady zag Delia op de omheinde strook grond bij een klein graf staan. Hij hoopte dat ze naar het graf van haar dochter gekomen was om afscheid te nemen voordat ze met hem zou ontsnappen. Grady was er de hele middag mee bezig geweest iets te bedenken waardoor hij Delia en Anna ertoe kon overhalen vannacht met hem mee te gaan. Als er al ooit een tijd geweest was dat hij ernaar verlangde te kunnen bidden, dan was het nu wel. Hij liep naar Delia toe, ging naast haar staan en wachtte tot zij iets zou zeggen.
'Heb je een goed plan?' vroeg ze hem. 'Heb je de tijd genomen om alles goed te overdenken? Ik weet dat je heel wat verhalen gehoord hebt over andere slaven die geprobeerd hebben weg te lopen. Weet je wat er allemaal mis kan gaan en wat er zal gebeuren als ze je weer vangen?'
'Ik ken de risico's,' antwoordde Grady. 'We hebben er met elkaar over gepraat en plannen gemaakt vanaf het moment dat we vanuit Beaufort hier kwamen. Vanavond nemen we onze kans, Delia. Het moet lukken. We zullen vrij zijn.'
'Je kunt alleen maar vrij zijn in je hart,' zei ze zacht. 'En dat gebeurt alleen maar als je Jezus kent. Als je zonden vergeven zijn en je Zijn kind bent, dan ben je vrij. Zo niet, dan zul je niet vrij zijn, ook al zie je kans om bij de Yankees te komen.'
Grady deed zijn best zijn geduld niet te verliezen en nam zich voor om niet met Delia te gaan discussiëren. 'We wachten tot de maan is ondergegaan,' zei hij. 'Gaan jij en Anna met ons mee?'
Delia staarde naar het graf zonder iets te zeggen. In de lange stilte die volgde, werd Grady zich bewust van de ruisende wind, het geritsel in de takken boven hem en van het gezoem van de insecten.
'Ik kom hier niet naar het graf om te treuren,' zei Delia ten slotte. 'Ik kom hier om hoop te vinden. Ik weet dat mijn kind naar een beter leven is overgegaan.'
Grady onderdrukte een zucht. Ze zou weer over God gaan praten en over hoe ze allemaal later in de hemel een beter leven zouden krijgen. Dat wilde hij niet horen. Hij wilde een beter leven nu! 'Kunnen we misschien een andere keer over de hemel praten, Delia?' vroeg hij zo vriendelijk mogelijk.
'Ik bedoel niet de hemel, jongen. Als je dit graf open zou maken en het kistje eruit zou halen, weet je wat je daar dan in zou vinden?' Ze keek glimlachend naar hem op en haar ogen vulden zich met tranen. 'Stenen... niets anders dan stenen.'
'Stenen?' herhaalde hij.
'Ja, je bent toch niet doof? Mijn meisje is hier niet in de grond begraven.'
'Waar is ze dan wel begraven?'
'Ze is niet dood, Grady. Ze heeft de vrijheid gekregen.'
'Ik kan je niet helemaal volgen, Delia.'
'Ik heb je toch verteld dat haar vader een blanke was? En dat ze net zo'n lichte huid had als jij? Nou, op een dag, toen mijn meisje vijf jaar was, ontmoette ik heel aardige Quaker-mensen die hier op bezoek waren vanuit Pennsylvania. Ze boden mij aan mijn dochtertje mee te nemen naar het Noorden, zodat ze geen slavin meer hoefde te zijn. Ze zeiden dat ze haar als hun eigen dochtertje zouden adopteren. Ik heb haar dus laten gaan.'
De tranen rolden nu over Delia's gezicht en lange tijd kon ze niets zeggen. Grady sloeg zijn arm om haar heen en trok haar dicht tegen zich aan. Ze stonden naast elkaar zwijgend naar het grafje te kijken.
'Ze kleedden mijn meisje aan in een mooie jurk voor blanke kinderen,' vervolgde Delia toen ze zich weer enigszins had hersteld, 'en op zekere avond zijn ze met haar weggereden. Ik zei tegen iedereen dat mijn dochtertje ziek geworden was en toen maakte ik hen wijs dat ze gestorven was. We hadden een begrafenis voor haar en alles wat daarbij hoort. Maar ze is naar het Noorden vertrokken, jongen. Ze is vrij.'
Grady herinnerde zich hoe hij van zijn moeder gescheiden was tegen haar wil, en hij verwonderde zich over Delia's liefde, die zo groot was geweest dat ze haar kind had laten gaan. 'Jij hebt haar de vrijheid gegeven,' zei hij zacht.
'Het was het moeilijkste wat ik ooit heb moeten doen, want ik hield van dat meisje als van mijn eigen leven. En nu moet ik weer iets doen wat vreselijk moeilijk is — afscheid nemen van jou. Ik neem aan dat je weet dat ik ook heel veel van jou houd.'
Grady keek op haar neer en knikte, nauwelijks in staat om iets te zeggen. 'Ga alsjeblieft met me mee, Delia.'
'Nee,' zei ze eenvoudig. 'Nee, jongen, dat kan ik niet doen.'
'Waarom niet? Dan zullen we alletwee vrij zijn, net als je dochter. Misschien kunnen we naar het Noorden gaan om haar te gaan zoeken. We hoeven alleen maar de linies van de Confederalen over te steken. Je weet dat ik goed voor je zal zorgen. Zo nodig draag ik je op mijn rug. Alsjeblieft, Delia. Ik kan je hier niet achterlaten.'
'Dat zal toch moeten, want ik ga niet met je mee. Ik heb ervoor gebeden, en God heeft mij duidelijk gemaakt dat ik hier nog steeds werk voor Hem te doen heb.' Ze maakte zich van hem los en liep abrupt weg.
'Wacht... waar ga je nu heen?'
'Ik wil je iets geven voordat je weggaat,' riep ze over haar schouder. 'Ga maar met me mee naar mijn huisje, dan zal ik het je laten zien.' Ze liep zo kwiek weg dat Grady moeite had om haar bij te houden.
Hij haalde een keer diep adem voordat hij het hutje binnenliep waar ze jaren samen hadden gewoond, alsof hij alle herinneringen die ze samen gedeeld hadden, kon inademen om ze diep van binnen te bewaren. Sinds mevrouw Fuller hem naar het slavenkwartier gestuurd had, was hij maar één keer terug geweest. Nu keek hij in de vertrouwde vertrekken om zich heen en dacht terug aan zijn eerste dag op deze plantage — hoe Delia hem in haar armen getrokken had en hem had laten huilen.
'Ik kan je niet achterlaten, Delia,' zei hij, een brok in zijn keel wegslikkend.
'O jawel, jongen. Hier... die zijn voor jou.' Ze overhandigde hem een stapeltje opgevouwen kleren met daar bovenop een hoed. 'Ik heb wat kleren van meester Fuller geleend uit zijn kledingkast in het Grote Huis.' Grady herkende de geklede jas en het gesteven overhemd, die meester soms aan had als hij 's zondags naar de kerk ging.
'Waar zijn die voor?'
'Meester heeft ze momenteel toch niet nodig,' zei ze. 'Ik weet dat je langer bent en wat breder in de schouders dan hij, maar ze zullen je wel passen. Toen mijn dochter de kleren van een blank meisje aantrok, hield ze iedereen voor de gek. Als jij deze kleren aantrekt, zal iedereen die je niet al te goed bekijkt je voor een blanke aanzien. Je moet de hoed van meester opzetten zodat ze je haar niet zien. De Rebellen zullen niet weten dat je een weggelopen slaaf bent. Je zult vrij zijn, jongen.'
Grady kon het zich niet voorstellen. Hij was er zeker van dat hij de rest van zijn leven altijd over zijn schouder zou blijven kijken en altijd zou verwachten dat hij gevangen, teruggebracht en gegeseld zou worden. Hij wilde niets liever dan gewoon als vrij man over straat kunnen lopen. Maar hij was er niet helemaal zeker van of hij zich wel wilde voordoen als een blanke — het ras dat hij haatte — om dat te kunnen doen.
'Er is nog één gunst die ik je wil vragen voordat je gaat,' zei ze.
'Wat je ook maar vraagt, Delia.'
'Neem Kitty met je mee.'
'Anna? Maar ze zei vanmiddag dat ze bang was om weg te lopen.'
'Dat weet ik. Dat arme kind weet niet wat ze doen moet. Ik weet wel dat ik er niets mee te maken heb, maar ze houdt van je, Grady. Of jij nu wel of niet van haar houdt, neem haar mee.'
'Ik houd van haar,' zei hij zacht. Hij was verbaasd dat hij het toegaf. Hij kon de gedachte dat hij haar achter zou moeten laten en haar misschien nooit meer zou zien, niet verdragen. Hij wilde niets liever dan dat ze beiden eindelijk vrij zouden zijn en als man en vrouw zouden kunnen leven. 'Ik wil haar graag meenemen — maar hoe kan ik haar ervan overtuigen dat het goed is met mij mee te gaan?'
Delia zuchtte. 'Ik ga nu terug naar het Grote Huis om voor de baby van meester te zorgen. Ik zal je vrouw hier naar je toe sturen. Laat haar merken dat je van haar houdt, Grady. Geef jezelf vannacht aan haar. Ik weet wel dat je altijd bang bent om van haar te houden, bang dat je haar weer kwijt zult raken zoals je iedereen bent kwijtgeraakt, maar de blanken zullen jullie nooit van elkaar kunnen scheiden als jullie eenmaal vrij zijn. En het geeft nu niet meer als ze zwanger zal worden; ook jullie kind zal vrij zijn. Als je Kitty vanavond tot vrouw neemt, weet ik zeker dat ze met je mee zal willen gaan als de maan eenmaal onder is gegaan.'
Grady trok Delia in zijn armen en hield haar stevig vast. De gedachte dat hij haar zou verliezen was bijna ondraaglijk. Hij vroeg zich af of hij de kleine vrouw van wie hij zoveel hield, ooit zou terugzien of haar nog ooit zou kunnen omhelzen. Toen hij haar losliet om haar nog een laatste keer aan te kijken, huilden ze beiden. 'Ik zou willen dat je met me meeging, Delia.'
'Ik zal altijd voor je blijven bidden, jongen. Ik zal geen dag overslaan. Geen dag zolang dit oude lichaam nog kan ademhalen.'
Delia huilde toen ze van Grady wegliep en zich naar het Grote Huis haastte. O, wat was dit moeilijk! Net zo moeilijk als die dag waarop ze, meer dan dertig jaar geleden, haar kind had laten gaan. Nu moest Delia weer afscheid nemen van twee van haar kinderen. Want dat waren Grady en Kitty voor haar — twee geliefde kinderen. Maar ze waren niet van haar om zich aan hen vast te klampen, net zomin als haar eerste dochter dat was geweest. Ze behoorden God toe en ze moest hen in Zijn handen achterlaten.
Ze hoopte dat ze de juiste beslissing had genomen toen ze Grady gezegd had dat hij Kitty vanavond tot zijn vrouw moest maken. Ze hoopte dat Kitty daardoor tot andere gedachten zou komen. Ze zou ongetwijfeld met hem meegaan als ze wist hoezeer Grady van haar hield. Ja toch? Kitty hield van hem — daar was Delia zeker van. En hij hield ook van haar - voorzover de arme jongen in staat was om van iemand te houden.
Delia zou Grady hier graag bij zich houden, hen beiden bij zich houden. Maar Grady's woede werd iedere dag gevaarlijker. Als hij niet spoedig zijn vrijheid zou krijgen - als hem nog een of andere tragedie zou overkomen — zou zijn woede tot uitbarsting komen, waardoor hij zichzelf en iedereen die hem in de weg liep, zou vernietigen. Hoe verschrikkelijk Delia het ook vond om hem kwijt te raken, ze wist dat zijn verwondingen nooit zouden helen zolang hij niet vrij was. En de kans dat hij genezing zou vinden, was groter als hij Kitty in zijn leven had. In de loop van de tijd zou ze met haar liefde en tederheid zijn haat kunnen verzachten. Als ze Grady alleen zou laten vertrekken, was dat zoiets als het loslaten van een gekooid, wraakbelust dier.
'Vader, ontferm U over hen,' bad ze. 'Neem hen in Uw handen.'
Delia dacht aan haar echte dochter. Ze herinnerde zich haar nog steeds als het meisje van vijf van wie ze zo lang geleden afscheid genomen had. Maar haar kind zou nu allang volwassen geworden zijn. Ze was nu waarschijnlijk zelf moeder. Het was moeilijk voor te stellen, maar ze zou nu zo oud zijn als mees-ter Roger. Ze scheelden slechts één maand in leeftijd. Het zwaarst was nog dat ze niets wist van haar kind, dat ze nooit iets van haar hoorde en dat ze niet wist of alles goed met haar was. Delia zou waarschijnlijk ook nooit weten wat er van Grady en Kitty zou worden als ze eenmaal weg zouden gaan.
O, wat was dit moeilijk.
Delia droogde haar tranen voordat ze het Grote Huis binnenging, zodat Kitty niet zou zien dat ze gehuild had. Ze liep langzaam de trap op naar de kinderkamer, waar Kitty met baby Richard in haar armen zat. Ze neuriede zachtjes en wiegde hem in slaap.
'En, heb je al besloten of je vannacht met de anderen zult meegaan?' vroeg Delia haar.
Kitty knikte. 'Zoals je zei, heb ik er goed over nagedacht, Delia — over alles wat er vanaf het begin gebeurd is. Maar hoe graag ik uiteindelijk ook bij Grady ben, ik kom er niet uit. Ik ben al eens met mijn vader en moeder weggelopen en dat is... dat is...' Ze kon haar zin niet afmaken. 'Ik ben bang, Delia. Ik ben verschrikkelijk bang.'
'Dat weet ik, kind. Ik weet dat je bang bent.' Ze pakte de baby uit Kitty's armen en legde hem in zijn wiegje.
'Ga jij wel met Grady mee?' vroeg Kitty.
Delia gaf geen antwoord. Ze klopte de baby op zijn rug tot hij weer in slaap viel en legde toen haar arm om Kitty's middel. 'Kind, ik denk dat je met hem mee moet gaan. Je weet dat Grady goed voor je zal zorgen. Het zal heel anders zijn dan toen je vader en moeder wegliepen. De Yankees zitten deze keer vlakbij. Zodra je die bereikt hebt, zul je veilig zijn.'
'Maar als we nu eens gevangen worden?'
Delia zei niet dat ze op Jezus moest vertrouwen. Ze wilde geen belofte doen die ze zelf niet in vervulling kon doen gaan. Ze wist dat Kitty's vader een man van geloof was geweest, een man die op God vertrouwd had. Kitty zou haar nooit geloven. En daarom zei Delia: 'Maar als jullie nu eens niet gevangen worden? Dan zullen jij en Grady vrij zijn. Hij wil niets liever dan dat en hij heeft het ook nodig.'
Kitty slikte. 'Ik heb nog geen afscheid van hem genomen.'
'Hij wacht op dit moment op je bij ons huisje,' zei Delia. 'Ga erheen en praat met hem. Ik blijf hier wel bij de baby.'
'Maar als missy dan...'
'Ik zal zeggen dat je je eigen spullen aan het pakken bent. Je hebt de hele dag niets anders gedaan dan haar spullen inpakken.'
Kitty aarzelde.
'Ga nu maar, kind. Ik blijf hier tot je weer terugkomt. Ik zal niet weggaan.'
Kitty had er de hele middag over nagedacht om samen met Grady te ontsnappen, maar ze kon gewoon de angst en het duister van haar vroegste herinneringen niet van zich afzetten. Ze had uiteindelijk besloten om met missy terug te keren naar de Great Oak Plantage, waar het veilig was. Nu moest ze Grady proberen over te halen om ook te blijven op een plek waar het voor hem ook veilig zou zijn.
Er brandde geen licht in het huisje en er kwam geen rook uit de schoorsteen. Ze vroeg zich af of Delia zich vergist had of dat Grady al was weggegaan. Maar toen ze de deur opendeed, zag ze hem aan de kleine tafel zitten.
'Ik dacht dat je al was vertrokken,' zei ze, opgelucht dat hij er nog was.
'We vertrekken pas als de maan onder is. Ga je met me mee, Anna?'
Ze schudde langzaam haar hoofd. 'Ik kan het niet.'
Grady ging staan en kwam in het donker naar haar toe. 'Mag ik je vasthouden?' Hij wachtte niet op haar antwoord maar trok haar zo stevig in zijn armen alsof hij van plan was haar nooit meer los te laten. En zij wilde dat ook niet.
De tranen die ze de hele dag had kunnen inhouden, begonnen nu te vloeien. Ze wilde zo graag op deze manier altijd bij hem zijn. Maar haar ouders hadden ook zo graag bij elkaar willen blijven. En het zou met hen net zo aflopen als met haar ouders. Kitty had vandaag de gewapende soldaten van de Rebellen gezien. Het waren er duizenden geweest. De slaven zouden zeker weer gevangen worden. Overstelpt door angst om Grady huilde ze.
'Ssst... het komt wel goed... het komt wel goed,' fluisterde Grady. Hij drukte haar nog steviger tegen zich aan alsof hij haar angst voelde. Ze voelde zich veilig in zijn armen. Maar ze had zich ook veilig gevoeld in de armen van haar vader. De mannen die haar vader hadden nagezeten, waren sterker geweest. Xe hadden geweren bij zich gehad. Papa was niet sterk genoeg geweest om haar te beschermen.
Toen begon Grady haar te kussen; zijn lippen beroerden haar hals, haar wangen en haar voorhoofd. Zijn lippen vonden de hare en ze vergat alles en koesterde zich in dit moment en de overweldigende liefde die ze voor hem voelde. Niets en niemand zou hen ooit van elkaar kunnen scheiden.
'Ik houd van je, Anna,' fluisterde hij. 'Ik wil vanavond met je naar bed. Niet omdat missy dat wil, maar omdat wij dat willen.'
Kitty liet zich naar het bed brengen. Toen bleef hij staan en keek in het maanlicht op haar neer, wachtend op haar antwoord. Zijn handen voelden warm aan toen hij haar rug, haar schouders en haar gezicht streelde.
'We zijn getrouwd, Anna. Ik behoor jou toe. Maar alleen maar als jij ook wil...'
Ze kon nauwelijks ademhalen. 'Ik wil het,' fluisterde ze. Ze trok hem stijf tegen zich aan en beantwoordde zijn kussen. Ze beefde en wist niet waarom.
'Je hoeft niet bang te zijn,' zei hij. 'Ik zal je nooit pijn doen.'
Het besef van tijd en ruimte verdween toen Kitty zich in Grady's liefde verloor. Delia had haar verteld dat huwelijksliefde een gave van God was en vanavond huilde Kitty van louter vreugde. Ze koesterde zich in de veiligheid en warmte van zijn armen, met diep ontzag voor het wonder van alleen elkaar toe te behoren. Grady had het aangedurfd zich kwetsbaar voor haar te maken en zij voor hem. De littekens op zijn blote rug waren alleen voor haar, om te verzachten en te strelen.
Haar hele leven was ze het bezit geweest van missy Claire, maar op deze geweldige avond behoorde ze Grady toe, de man van wie ze hield, en hij behoorde haar toe. Terwijl de maan langzaam door de lucht kroop en achter de horizon zonk, koesterde ze zich in de warmte van zijn armen.
'Ik wil voor altijd bij je blijven,' fluisterde Grady. 'Iedere nacht, zoals nu.'
Ze huilde en kuste hem opnieuw. Ze was er zeker van dat hij nu altijd bij haar zou blijven, dat hij voor haar zou zorgen, haar beschermen. Ze was totaal verbijsterd toen hij zei: 'Vlucht vanavond met me weg. Alsjeblieft, Anna.'
Ze schrok zo hevig dat haar hart begon te bonzen. Ze klemde zich aan hem vast en zag geen kans haar angst onder woorden te brengen. In de stilte van de nacht hoorde ze een uil roepen.
'Dat is het teken,' zei Grady. 'De maan is ondergegaan. Ga met me mee. De anderen wachten op ons.' Hij klom uit bed en begon zich aan te kleden. Ze keek naar hem maar was niet in staat om zich te bewegen. Haar ledematen waren verlamd van angst. Het leek wel of ze geen adem kon halen.
Anna dacht aan haar ouders en de nachtmerrie keerde weer terug - niet als een vage droom van langgeleden deze keer, maar als een levendige herinnering, vol kleur en geluiden. Ze voelde de angst van haar ouders terwijl ze door de naargeestige moerassen voort ploeterden, ze hoorde het geluid van de paarden en de honden die door het water achter hen plasten en steeds dichterbij kwamen. Haar vader die met haar in zijn armen rende en hortend ademhaalde. Ze zag de afschuwelijke angst op de gezichten van haar ouders toen ze gevangen werden genomen.
Anna had zich nooit het einde van de droom kunnen herinneren — tot nu. Nu zag ze iedere zweepslag die over de ruggen van haar ouders striemde en ze hoorde hun vreselijke gegil. Ze herleefde het nu allemaal, tot aan het bittere einde. En ze hoorde haar moeder haar naam roepen toen de mannen haar wegsleepten. Ze zag het lichaam van haar vader aan de Grote Eik bungelen, zijn gezicht helemaal paars.
'Nee,' fluisterde ze. 'Nee, Grady!'
Hij keerde terug naar het bed en nam haar gezicht in zijn handen en bedekte het met kussen. 'Kom mee, Anna. Alsjeblieft. We moeten opschieten.'
Ze pakte wanhopig zijn armen vast en kneep zo hard dat ze zijn gezicht zag vertrekken. 'Blijf hier bij me! Als je van me houdt, blijf je hier! Hier zijn we veilig!'
'Ik houd van je, maar we kunnen vrij zijn.' Hij maakte voorzichtig haar handen los, pakte haar kleren en gaf ze haar een voor een aan. 'Vertrouw me, Anna. Alles zal goed komen.'
'Hoe weet je dat? Hoe weet je dat we niet gevangen zullen worden, gegeseld en gemarteld?' Ze kon niet op adem komen. Het leek wel of ze heel hard gerend had, net als haar ouders gedaan hadden.
'Anna, ik moet gaan. Ik heb mijn hele leven op deze kans gewacht. Alsjeblieft, kom met me mee.'
Hij begon haar aan te kleden alsof ze een kind was; hij trok haar hemd over haar hoofd en begon de knoopjes vast te maken. Het was Grady's stem, maar hij was een vreemde voor haar, gekleed in een gesteven, wit overhemd, een donker vest en een geklede jas. Waarom droeg hij de kleding van de blanken? Hij zag er nu uit als een elegante heer, niet als een slaaf. Ze hield van hem; ze verlangde naar hem. Maar haar angst was groter.
'Ga niet weg, Grady. Alsjeblieft, ga niet weg! Ik wil je niet verliezen. Ik wil niet dat je zult sterven!'
'Ik ga niet dood. We zullen vrij zijn. Ga met me mee, Anna. Alsjeblieft!' Zijn donkere ogen stonden vol tranen. 'Hier zijn je schoenen. Schiet op. Trek ze aan.'
Ze schudde haar hoofd en klemde de schoenen tegen zich aan.
'Anna, ik smeek je, kom mee!'
Hij boog zich over haar heen om haar in zijn armen te nemen en haar te dragen, maar het idee dat ze tegen haar wil meegenomen zou worden, maakte haar hysterisch. 'Nee, nee, nee!'
Hij zette haar snel weer neer, deed een stap achteruit en bedekte haar mond met zijn hand. 'Goed... goed... stil maar.' Haar moeder had haar op dezelfde manier proberen te sussen toen ze door de moerassen getrokken waren. Buiten liet de uil opnieuw zijn roep horen om Grady te vermanen op te schieten. Anna voelde zijn haast en zijn wanhoop. Hij ging naar de deur, keek naar buiten en draaide zich toen weer om. Zijn gezicht was nat van tranen en hij keek haar smekend aan.
'Anna, alsjeblieft.
Ze schudde haar hoofd.
Grady wreef met zijn vuisten in zijn ogen en zuchtte diep. 'Vaarwel dan,' zei hij.
En hij rende de donkere nacht in.
Kitty bleef lange tijd rillend zitten en kon nauwelijks ademhalen. Buiten was het stil, alleen het zachte geritsel van de takken in de wind was te horen. Er was geen geluid van blaffende honden of gestamp van paardenhoeven; er klonken geen geweerschoten door de moerassen. Maar Kitty verroerde zich niet op haar bed.
Ze keek neer op de stromatras waarop Grady had gelegen, naast haar. Ze zag de geplette afdruk van zijn lichaam nog.
Maar Grady was verdwenen.