Hoofdstuk 19
'Waard! Deze wijn smaakte naar kameelwater!' De Moabiet sloeg
met zijn vuist op tafel. 'Als je ons niets beters dan dit hebt te
bieden, zullen we op zoek moeten gaan naar een andere
herberg.'
Hadad lachte mee met de twee andere Moabieten die bij hem aan
tafel zaten, maar hij blufte. Hij kwam graag in deze smoezelige
herberg. Het was zijn tweede thuis geweest. Hij voelde zich op zijn
gemak aan zijn gebruikelijke tafeltje in de donkerste hoek. Maar
soms wist hij niet zo zeker of hij zich op zijn gemak voelde bij
zijn drie Moabitische vrienden.
Het was vroeg in de avond en Hadad was nog steeds nuchter
genoeg om zich af te vragen of ze misbruik van hem maakten. Sinds
ze drie weken geleden bij hem aan zijn tafeltje waren aangeschoven,
leek hij meer dan zijn deel van de drankjes te betalen. Zijn
dronken black-outs kwamen steeds vaker voor en duurden langer en
toch doken de drie Moabieten altijd naast hem op, waar of wanneer
hij ook maar wakker werd. Hij vertrouwde ze niet helemaal en op
zijn nuchtere momenten vermoedde hij dat als ze er ooit achter
kwamen waar hij het goud van zijn grootvader verstopte, ze ermee
vandoor zouden gaan.
De waard haastte zich naar Hadads tafel met een nieuwe wijnzak
en vulde al hun glazen. De Moabiet die had geklaagd, nam een slok
en smakte. 'Ah, veel beter. Laten we op onze broeder Hadad
toasten.' Hij liet een brede, warme glimlach zien, terwijl hij
Hadad op zijn rug klopte.
Hadad dronk de helft van zijn glas in één teug leeg. Terwijl
de verdovende warmte van de wijn zich door zijn lichaam
verspreidde, berispte hij zichzelf voor zijn achterdocht. Dit waren
zijn vrienden, zijn beste kameraden. Ze hielpen de pijnlijke
eenzaamheid die hij in zijn leven voelde sinds de dood van zijn
grootvader te vullen. Het was aardig van hen geweest dat ze
vriendschap hadden gesloten met een vreemdeling in een vreemde
stad, zo ver van huis.
Er sprongen tranen in Hadads ogen, wanneer hij aan Jeruzalem
dacht. Hij miste die gouden stad en zijn bevoorrechte leven in het
paleis van de koning nog steeds. Hij sloeg het laatste beetje wijn
achterover en staarde in de lege beker.
'Hallo, Hadad.'
Het duurde eventjes voordat hij de bebaarde vreemdeling die
naast zijn tafel stond herkende. 'Jerimot! Wat leuk je weer te
zien. Zeg, wat is er toch van Jozua, die gekke broer van je
terechtgekomen?'
Jerimots sombere uitdrukking veranderde niet. 'Daarom ben ik
hier. Kan ik je alsjeblieft even spreken?'
Een van Hadads kameraden greep een stoel die in de buurt stond
en sleepte hem naar de tafel voor Jerimot. 'Hier, ga zitten. Een
vriend van Hadad is een vriend van ons. Waard, nog een glas voor
deze tafel.'
Jerimot ging niet zitten. 'Ik wil geen wijn. Alsjeblieft, ik
moet Hadad even alleen spreken.'
De Moabiet gaf een trap tegen Jerimots stoel, zodat hij
tollend door de bar vloog. 'Wat is je probleem, jood? Vind je
jezelf te goed voor ons? Zeg hem dat hij kan vertrekken,
Hadad.'
Hadad voelde een rilling van angst toen hij de boze blik zag
op het gezicht van zijn vrienden. Hij wist dat de kleine koopman
een vechtpartij met de drie dronken, door de wol geverfde Moabieten
nooit zou overleven. Hadad glimlachte zenuwachtig en hief zijn lege
glas. 'Het volgende rondje geef ik, vrienden. Laat ons alsjeblieft
even alleen, goed?'
De sfeer was gespannen, terwijl de Moabieten de tijd namen om
hun bekers leeg te drinken en van hun stoelen op te staan. Jerimot
ging pas zitten toen de mannen naar de andere kant van de bar
liepen om bij een groepje boemelaars aan een andere tafel aan te
schuiven.
'Vergeef mijn vrienden. Ze zijn een beetje dronken.'
'En jij, Hadad? Ben jij dronken?'
Hij haalde zijn schouders op. 'Maakt dat wat uit?'
'Ja. Het leven van mijn broer zou er weieens van af kunnen
hangen.' Jerimots gezicht stond zo somber, zijn blik was zo intens
dat Hadad op slag weer nuchter was. Hij schoof zijn lege beker
opzij en leunde dichter naar Jerimot toe. Hij steunde met zijn
armen op tafel.
'Wat is er gebeurd?'
Jerimot zuchtte. 'Eerst ontving ik een brief van Jozua, waarin
hij schreef dat zijn verloofde met een ander is getrouwd.'
'Dat spijt me. Dat is een zware dobber.'
'Ja, Jozua nam het nieuws zwaar op. Hij besloot om een tijdje
bij de karavaan te blijven in plaats van terug te komen naar Moab.
Tot gisteren was dat het laatste wat ik van hem had gehoord. Hij is
terug in Jeruzalem. Hij heeft onze hulp nodig.'
' Onze hulp?'
Jerimot knikte. 'Zijn brief was erg vaag — hij was duidelijk
bang dat hij in de verkeerde handen terecht zou komen - maar het
komt erop neer dat hij wil dat ik een karavaan met goederen naar
Jeruzalem stuur die vlak voor het einde van de paasweek moet
aankomen. Ik mag niet meegaan.'
'Dat is alles?'
'Hij zei dat de karavaan een aantal ossen en een kar, en
draagstoelen, op palen gedragen door kruiers moet bevatten. En hij
vroeg of ik dit aan jou wilde geven — maar alleen als je nuchter
was.' Hij haalde een opgevouwen, vierkant stuk perkament uit zijn
mantel tevoorschijn, maar drukte de verzegelde boodschap dicht
tegen zijn borst, alsof hij delibereerde of hij hem zou
overhandigen of niet.
'Ik heb een paar borrels op, Jerimot, maar ik ben niet
dronken. Ik bewonder de moed van je broer dat hij is teruggegaan.
Ik zal hem niet verraden.'
Jerimot knikte en schoof het pakketje over de tafel. Hadad
peuterde de klodder zegelwas eraf en vouwde de brief
open.
Hadad —
Omwille van de eer en de goede naam van je grootvader is
het
tijd dat je je schuld terugbetaalt. De karavaan van mijn
broer
kan het naar Jeruzalem brengen.
Hij las de brief drie keer door, voordat hij hem teruggaf aan
Jerimot.
'Heeft hij geld nodig?'vroeg Jerimot, nadat hij hem gelezen
had. 'Waarom heeft hij niet —?'
'Het gaat niet om het geld. De enige schuld die ik in
Jeruzalem heb, is mijn leven. Prins Amarja waarschuwde mijn
grootvader en mij dat we moesten ontsnappen. Ik denk dat Jozua nu
wil dat ik Amarja help te ontsnappen.'
'Dat moet de reden zijn dat hij de karavaan wil hebben. Maar
waarvoor dienen de kruiers en de draagstoelen?'
'Ik heb geen idee.'
Jerimot kreunde en schudde zijn hoofd. 'Ik had hem nooit terug
moeten laten gaan. Hij komt vast om.' Hij bleef enkele ogenblikken
met zijn hoofd in zijn handen zitten, starend naar het tafelblad,
en keek toen weer op. 'Ga je hem helpen, Hadad?'
'Ik weet het niet.'
Hadad wist dat hij Jozua omwille van de eer en de goede naam
van zijn grootvader moest helpen. Maar hij was veilig hier in Moab.
Waarom zou hij zijn leven op het spel zetten? Hij wierp een blik op
zijn Moabitische vrienden en plotseling zag hij de grove,
waardeloze dronkelappen die ze werkelijk waren. En hij was geen
haar beter.
Jerimots kruk schraapte over de stenen vloer toen hij opstond.
'Je hoeft niet vanavond al te beslissen, Hadad. Ik vertrek pas
volgende week naar Jeruzalem.'
'Ga je? Maar ik dacht dat Jozua zei dat 'Ik weet wat hij
heeft gezegd, maar ik ga desondanks. Laat
me maar weten wanneer je een beslissing hebt genomen.'
★
Mirjam zat met de anderen aan tafel te eten en vroeg zich af
waarom de sfeer vanavond zo gespannen en geladen was. Kwam het
omdat Jerimot morgenochtend met een van zijn karavanen zou
vertrekken? Vond hij het vervelend zijn vrouw achter te laten nu ze
weer zwanger was? Hij was al dagen niet meer zo vrolijk geweest als
anders en telkens wanneer Mattan of de kleine Rachel op zijn schoot
zat, leek hij hen een beetje dichter tegen zijn hart te drukken.
Jerusha was ook opvallend stilletjes. Mirjam vroeg zich af of dat
kwam doordat haar jongere zoon nooit van zijn reis met de karavaan
was teruggekeerd; nu stond haar oudste zoon ook op het punt haar te
verlaten.
Toen een bons op de deur door het huis echode, sprong Mirjam
overeind. 'Ik ga wel even kijken wie het is.'
In eerste instantie herkende ze Hadad niet. Zijn ogen stonden
niet alleen helder en hij was nuchter, maar hij had ook een baard
en een snor laten staan. 'Hallo, Mirjam. Is Jerimot thuis?'
'Ja. Kom verder.' Ze ging hem voor naar binnen, verbaasd dat
hij haar naam had onthouden.
Het gesprek stokte toen iedereen Hadad zag. 'Het spijt me. Het
was niet mijn bedoeling jullie tijdens het eten te storen,' zei
hij.
Jerimot leek van slag. 'Nee, nee, we waren net klaar. Wil je
ook iets eten?' Hij stond op en gebaarde naar Jozua's lege
plaats.
Hadad schuifelde met zijn voeten. 'Ik heb al gegeten.'
Mirjam nam hen nauwlettend op. Ze voelde aan dat er iets aan
de hand was gezien hun gespannen houding en toen zag ze dat ze
zwijgend een blik van verstandhouding wisselden.
Jozua.
Hij was de enige link tussen Hadad en Jerimot. Mirjams hart
begon snel te bonzen. Hadad had vast nieuws dat hij niet in het
bijzijn van de anderen wilde delen. Ze knielde naast de mat die ze
als tafel gebruikten en begon de borden op te stapelen.
'Als je zeker weet dat je geen trek hebt,' zei Jerimot, 'ik
stond net op het punt om een luchtje te gaan scheppen. Ga je
mee?'
'Goed.'
Mirjam keek hen na, terwijl ze door de achterdeur naar de
binnenplaats verdwenen. Ze moest erachter zien te komen waarom
Hadad was gekomen.
'Mag ik even weg, mevrouw Jerusha? Ik moet een paar kleren
uitwassen bij de rivier. Alstublieft, ik weet dat ik het eerder
vandaag had moeten doen, maar ik had er geen tijd meer voor en nu
wordt het al snel donker en...' Ze stopte, zich ervan bewust dat ze
aan het ratelen was. Erger nog, ze zat te liegen.
'Natuurlijk, Mirjam. Ga je gang. Wij ruimen de vaat wel
op.'
Mirjam pakte een paar spulletjes bij elkaar en haastte zich de
achterdeur uit. Jerimot bleef midden in zijn zin steken toen hij
haar over de binnenplaats naar het tuinhek zag lopen. Ze sloot hem
achter zich en dook toen achter de muur van de tuin om Jerimot af
te luisteren.
'Wat heeft je doen besluiten met me mee te gaan?'
'Wat doet dat ertoe?'
'Jij en ik zijn hier in Moab allebei veilig. We hebben een
nieuw leven. Ik heb een jong gezin.' Jerimot sprak langzaam,
weloverwogen, alsof hij elk woord op een goudschaaltje woog. 'Ik
zet mijn leven op het spel, omdat Jozua mijn broer is. Ik houd van
hem. Voor mijn eigen gemoedsrust, zou ik graag willen weten wat
jouw motivatie is?' Er volgde een lange pauze.
Toen Hadad niets zei, nam Jerimot opnieuw het woord. 'Het kan
niet vanwege het geld zijn. Ik heb begrepen dat heer Sebna je
een flinke som heeft nagelaten. Je zei dat Amarja je leven heeft
gered. Gaat het soms om dankbaarheid?'
'Tuurlijk, dankbaarheid. Stelt dat je gerust?'
'Je zou je dankbaarheid beter kunnen tonen door hier te
blijven, waar je veilig bent. Als de prins genoeg om je gaf om je
te waarschuwen, dan is het duidelijk dat hij wil dat je dat
doet.'
Er volgde opnieuw een lange stilte. Mirjam begon zich af te
vragen of ze naar binnen waren gegaan. Ze stond op het punt om over
de muur te gluren toen ze Hadad hoorde praten.
'Ik doe het voor mezelf, goed? Ik bewonder dappere mannen -
mannen die ergens in geloven, zoals jij en je broer — maar zo ben
ik niet. Ik heb me er nooit zo druk over gemaakt, voordat dit
allemaal gebeurde.' Hij lachte kort. 'Totdat dat stomme kleine
dienstmeisje van je me de les begon te lezen.'
'Bedoel je Mirjam?'
'Mijn grootvader probeerde me tientallen keren dezelfde preek
te geven - wat deed ik met mijn leven, wanneer zou er eens iets van
me terechtkomen. Maar hij wist nooit tot me door te dringen, zoals
zij heeft gedaan. Misschien komt dat omdat ik mezelf in haar
herken. Ik weet het niet. Of misschien ben ik het gewoon spuugzat
als een dronkelap door het leven te gaan. Hoe dan ook, ik heb
besloten voor de verandering eens iets edelmoedigs te doen. Iets
waarop mijn grootvader trots geweest zou zijn.' Hij begon zo
zachtjes te praten dat ze zijn laatste zin nauwelijks kon verstaan.
Er volgde nog een lange pauze. Deze keer wachtte Mirjam af.
'We vertrekken bij zonsopgang,' zei Jerimot uiteindelijk. We
zullen er ongeveer twee dagen over doen om in Jeruzalem te komen
met de last van de karavaan.'
'Hoe komen we in contact met Jozua?'
'We wachten, totdat hij contact opneemt met ons. Hij zal
uitkijken naar een karavaan uit Moab.'
'Nou, ik denk dat dat alles is wat ik moet weten,' zei Hadad
zuchtend. 'Ik zie je bij zonsopgang op de markt.'
'Hadad, wacht... luister, mijn zwager en ik zeggen rond deze
tijd altijd onze avondgebeden op. Wil je met ons meebidden?'
Mirjam kon zijn antwoord nauwelijks verstaan. 'Ja...
goed.'
★
In het zwakke licht voor zonsopgang schudde Mirjam haar broer
wakker. 'Natan...' Hij schoot overeind, net zo gespannen in zijn
slaap als wanneer hij wakker was. Ze streelde zijn haar om hem
gerust te stellen, zich ervan bewust dat zij de enige was van wie
hij zo'n teder gebaar accepteerde. 'Ik ben het, Natan.'
'Wat is er aan de hand?'
'Kom mee naar buiten. Ik wil Mattan niet wakker maken.' Ze
wachtte totdat hij zijn mantel en sandalen had aangetrokken en ging
hem toen voor naar buiten. Ze hoorde dat Jerimot op was toen ze
langs zijn deur liepen. 'Meester Jerimot gaat niet weg voor zaken.
Hij gaat terug naar Jeruzalem. Jozua heeft hulp nodig.'
'Heeft hij je dat verteld?'
'Nee, ik heb hem afgeluisterd toen Hadad hier was. Ik ga met
hem mee.'
'Hij laat je nooit gaan —'
'Dat weet ik. Daarom vertel ik hem ook niets. Ik ga zijn
karavaan volgen, totdat hij te ver van Moab is om terug te
keren.'
'Mijjam, nee! Dat is gevaarlijk!'
Ik beloof je dat ik op schreeuwafstand blijf. Luister, Natan,
ik wil dat je mevrouw Jerusha en de anderen vertelt waar ik heen
ben gegaan, zodat ze zich geen zorgen maken.'
Laten we Mattan wakker maken en dan gaan we.'
Ze legde zijn handen op zijn dunne schouders. 'Mattan is niet
dezelfde jongen die hij een jaar geleden was - en jij ook niet. We
hebben hier een nieuw leven, een beter leven, met mogelijkheden die
jullie nooit zouden hebben als je terug zou gaan naar Jeruzalem.
Jullie kunnen nu allebei lezen en schrijven. Jullie hebben hier een
toekomst.'
'Dat kan me niet schelen. Ik wil met je mee.'
'Als je me probeert te volgen, Natan, zal ik Jerimot vertellen
dat je nog steeds van de andere verkopers steelt. Hij zal jou en
Mattan in de gevangenis gooien. Is dat wat je wilt?'
Ze zag zijn verbazing en schaamte en toen zijn woede.
'Je bent net als mama! Jullie gaan er altijd vandoor en laten
ons in de steek! Ik wist wel dat je op een dag precies hetzelfde
zou doen! Ik wist het!'
'Maar ik zal weer terugkomen, Natan, dat beloof ik. Meester
Jozua heeft beloofd dat hij een vader voor je zou zijn. Hij heeft
hulp nodig. Ik zal hem terugbrengen, zodat hij dat kan doen,
begrijp je dat dan niet?'
Natan gaf geen antwoord. Hij hield zijn pezige lichaam stram
en bleef staan met zijn armen koppig over elkaar geslagen. Mirjam
trok hem dicht tegen zich aan en wiegde hem, totdat zijn lichaam
krachteloos tegen het hare zakte.
'Ik houd van je,' fluisterde ze.
Natan klemde zijn armen stevig om haar heen.
★
De weg uit Chesbon was het grootste deel van de ochtend
bezaaid met reizigers, zodat het makkelijk was voor Mirjam om de
karavaan op veilige afstand te volgen zonder gezien te worden. Laat
die middag, toen de weg naar het westen afboog richting Samaritaans
grondgebied, werd het minder druk met verkeer. In de lagergelegen
vlakte trad de Jordaan buiten zijn oevers door de vroege
lentebuien. Platbodems brachten passagiers en goederen naar de
overkant. Aangezien Mirjam geen geld had om de overtocht te
betalen, zou ze haar aanwezigheid bekend moeten maken.
Jerimot zag haar niet, terwijl hij langs de kant van het water
kuierde. Hij gaf onderwijl bevelen aan zijn drijvers en hield
toezicht, terwijl ze de draagstoelen aan boord laadden. Dus toen ze
Hadad in zijn eentje weg zag glippen naar een paar bosjes, besloot
ze hem te volgen. Mirjam keek toe hoe hij een klein flesje uit zijn
mantel tevoorschijn haalde en zich omdraaide om een slok te
nemen.
'Hadad...' Hij schrok toen ze plotseling achter hem opdook.
Hij draaide zich vliegensvlug om en greep haar beet bij haar
schouders. Zijn adem rook naar de fruitige wijn, terwijl hij haar
licht door elkaar schudde.
'Mirjam -! Wat doe jij hier in vredesnaam!'
'Hetzelfde als jij. Jozua helpen.'
'Weet Jerimot dat je ons gevolgd bent?'
'Nee. Weet Jerimot dat het geen water is dat je daar
drinkt?'
Hij liet haar foeterend los. 'Betaal mijn overtocht over de
rivier, Hadad, en hij zal er niet achter komen.'
'Je bent wel brutaal, jij klein...' Hij foeterde
opnieuw.
'Je kunt je nu net zo goed laten zien. We zijn al te ver om je
nu nog terug te sturen.'
'Niet voordat we stoppen voor de nacht. Ik wil eerst de rivier
oversteken.'
Hadad graaide in zijn buidel en schoof een klein stuk zilver
in haar hand. 'Hier. Ik hoop dat die verdraaide boot zinkt!' Hij
nam nog een flinke teug, terwijl Mirjam in de menigte van reizigers
verdween die op de overtocht stond te wachten.
Toen ze eenmaal aan de overkant van de Jordaan waren, stond
hen een lange, langzame klim van tientallen kilometer naar
Jeruzalem te wachten. De mannen en de dieren waren te vermoeid om
de reis voor het donker werd te beginnen en daarom besloot Jerimot
de nacht door te brengen in Jericho. Mirjam wist dat het niet
veilig was om alleen op de karavanserai te slapen. Ze zag
Hadad een eindje bij de anderen vandaan staan en ging naar hem toe.
Hij schudde vol afschuw zijn hoofd.
'Als we daar Mirjam niet hebben. Je huppelt dus nog steeds
achter ons aan.'
'En daar hebben we Hadad die zichzelf nog steeds moed in
drinkt. Ik wil dat je Jerimot vertelt dat je me gevonden
hebt.'
'Ik hoop dat hij je een flink pak rammel geeft.' Hij greep
haar arm en sleurde haar naar Jerimot. Hij kreunde toen hij Mirjam
zag en sloeg zijn handen tegen zijn hoofd.
'Mirjam! Lieve help! Wat doe jij hier?'
'Ik ben gekomen om meester Jozua te helpen.'
Hij kreunde opnieuw en draaide zich om naar Hadad. 'Wist jij
hiervan?'
'Nee, pas toen ze uit het niets opdook.'
'Maar mijn moeder... Mirjam... weet zij dat je hier
bent?'
'Natan weet waar ik ben. Hij zal het haar vertellen.'
'Lieve help! Ik zal een van mijn mannen vragen je
morgenochtend naar huis te brengen.'
'Wacht,' zei Hadad. 'Misschien kunnen we haar wel goed
gebruiken. Zij heeft je de vorige keer toch ook geholpen te
ontsnappen? Bovendien zie ik er niet uit alsof ik bij deze karavaan
hoor. Mirjam en ik kunnen de stad als twee pelgrims binnenkomen die
een paar dagen te laat zijn voor Pasen.'
Mirjam kon nauwelijks geloven dat Hadad het voor haar opnam.
Ze hield haar adem in, in afwachting van Jerimots antwoord.
'Waarom heb je zoiets doms gedaan, Mirjam? Je was veilig in
Chesbon.'
Mirjam flapte er het eerste antwoord uit dat bij haar opkwam;
ze schaamde zich te zeer om haar liefde voor Jozua op te biechten.
'U bent een vader geweest voor Mattan. Ik wilde niet dat hij u zou
verliezen, meester Jerimot.'
'Mijn broer zal woedend zijn als hij ziet dat ik mee ben
gekomen. Laat staan wat hij zal zeggen als hij jou ziet.'
★
De volgende ochtend maakte Mirjam zich voortdurend zorgen over
wat Jozua zou zeggen, terwijl ze de steile weg naar Jeruzalem
opliep. Ze liep met Hadad voor de karavaan uit om het stof te
ontwijken en daarbij hielden ze de hoofdrivier in de gaten. Haar
benen deden pijn van de inspanning om voortdurend omhoog te lopen,
aangezien er maar een paar plaatsen waren waar de weg vlak was,
zodat ze kon rusten. Hadad zei geen woord, totdat ze stopten voor
het middageten en hij zijn veldfles onder haar neus
duwde.
'Hier, ruik eens! Het is water.' Mirjam gaf geen antwoord en
vond het prima om de hele middag in stilte verder te lopen.
Ze vond dat Jeruzalem er prachtig uitzag — ongerept en
goudkleurig in de namiddagzon. Maar het was zo druk op straat met
pelgrims voor het paasfeest dat de karavaan nauwelijks door de
menigte heen kon komen. Ze keek toe hoe Jerimots mannen de goederen
op de karavanserai uitlaadden en ging toen bij hem en Hadad in het
kraampje zitten dat ze hadden gehuurd, wachtend op Jozua. Zelfs in
het zwakke avondlicht kon ze de diepe bezorgdheid die op het
gezicht van Jerimot stond geschreven zien. Toen de sjofar van de
tempel het avondoffer aankondigde, verroerde hij zich niet. Hadad
werd ongeduldig. 'Ik denk dat ik even ga kijken of—' 'Ga zitten,
Hadad!' Mirjam had Jerimot nog nooit zo dwingend horen spreken. 'Je
blijft hier!' Niemand zei nog iets, terwijl ze in de vallende
duisternis zaten te wachten.
Toen hij eindelijk kort voor zonsopgang opdook, kwam hij zo
stilletjes aangeslopen dat hij uit het niets tevoorschijn leek te
komen en ze schrokken allemaal op uit hun slaap. Zijn haar en baard
waren gegroeid en op zijn gebronsde huid na, zag hij er niet meer
als een Moabiet uit.
'Ik dacht dat ik gezegd had dat je niet moest komen, Jerimot.'
Hij sprak fluisterend, maar Mirjam hoorde de woede in zijn
stem en zag het aan zijn stramme houding. Jerimot stond op en
omarmde zijn broer.
'We zijn familie. We blijven elkaar trouw. Jouw strijd is mijn
strijd. God zij dank dat je niets mankeert.'
'Nu nog wel, maar wie zal er voor mama zorgen als er iets met
ons gebeurt?'
'Ik vertrouw erop dat Jahweh dat zal doen.'
Jozua zuchtte en keek om zich heen in het kleine kraampje. Hij
begroette Hadad met een kort knikje. Toen stond Mirjam op en stapte
uit de schaduw naar voren. In eerste instantie viel Jozua's mond
open van verbazing en toen verhardden zijn trekken zich snel in
woede. 'Ben je gek geworden, Jerimot? Waarom heb je haar
meegenomen?'
'Ik heb haar niet meegenomen, ze is ons gevolgd. Ze wil
helpen.'
Jozua liep naar Mirjam toe en bleef slechts een paar
centimeter bij haar vandaan staan. De spieren in zijn nek en armen
spanden zich samen, terwijl hij zijn handen tot vuisten balden.
Mirjam drukte haar rug tegen de muur, ervan overtuigd dat hij haar
zou slaan.
'Dom meisje, dit is geen spelletje! Ik heb je hulp niet nodig!
Ik wil je niet in mijn buurt hebben! Je hoort niet bij deze
familie!'
Zijn wrede woorden deden Mirjam meer pijn dan welk pak slaag
ook. Door een waas van tranen zag ze dat Jerimot naar voren stapte
om haar te verdedigen.
'Luister, Jozua, ze -'
'Houd je mond, Jerimot! Je hebt geen idee wat er op het spel
staat!'
Jozua greep Mirjams arm, sleurde haar naar de deur en duwde
haar hardhandig de staat op. 'Ga naar huis en blijf daar! Ik wil je
hulp niet! Je hoort hier niet!'
Mirjam rende het marktplein af zonder om te kijken.
★
Jozua trilde van de kracht van zijn woede. Hij had het gevoel
dat hij zou stikken toen de lucht langzaam uit zijn longen
verdween.
Hadad sprong overeind. 'Je kunt haar er niet zomaar alleen
vandoor laten gaan! Ik ga achter haar aan.'
Jozua blokkeerde de deur. 'Ga zitten! Jullie allebei! Ze weet
wel hoe ze zichzelf moet redden.'
'Maar je had het recht niet om haar zo te behandelen,' zei
Jerimot.
'Ik had alle recht! Is het niet erg genoeg dat Maki gestorven
is toen hij ons probeerde te helpen? Wil je haar ook dood hebben?
Ga zitten en luister naar me.' Jozua probeerde een paar keer diep
adem te halen. Hij hijgde, terwijl hij worstelde tegen zijn woede
en de paniek die altijd gepaard ging met zijn
benauwdheidsaanvallen. Hij nam het Mirjam zeer kwalijk dat ze hem
van streek had gebracht, waardoor zijn ziekte de kop weer had
opgestoken.
Jerimot leunde tegen een leeg krat. 'Wat is er allemaal aan de
hand? Wat doe je hier in vredesnaam, Jozua?'
'Ik wil niet dat Mirjam erbij betrokken raakt. Dit is geen
spelletje.' Hij haalde zijn vingers door zijn haar, terwijl hij nog
een keer diep inademde. 'Ik weet niet waar ik moet beginnen om te
beschrijven wat Manasse dit volk heeft aangedaan. Elke kwaadaardige
daad die je maar kunt bedenken... elke gruwel... loop de heuvel
naar de tempel op en bekijk zijn walgelijke afgoden, pal in het
midden van de binnenplaats! Er staat een Asjera-paal op de heilige
plaats en... en hij heeft zijn eigen zoon geofferd!' Hij stopte en
kromp ineen terwijl hij hoestte, snakkend naar adem. Jerimot kwam
naast hem staan en legde zijn hand op zijn schouder.
'Rustig, Jozua...' zei hij zachtjes. 'Ik geloof je. Wat wil je
dat we doen?'
'Rijd vanavond, vlak voordat de poorten dichtgaan, met je lege
karavaan uit Jeruzalem. Laat een paar ossen en een kar met een
betrouwbare drijver achter bij de Schaapspoort. Zeg hem dat iemand
hen zal komen ophalen na de laatste bijeenkomst van morgen.
Breng de rest van je mannen naar de Kidronvallei waar de priesters
de as uit de tempel storten. Ik zie je daar. Zorg dat je alles,
zodra het is ingeladen, zo snel mogelijk de dichtstbijzijnde
Egyptische grens over krijgt.'
Jerimot greep hem bij zijn armen. 'Wat smokkelen we,
Jozua?'
De lucht floot door Jozua's longen, terwijl hij diep inademde.
'De ark van het verbond.'
Jerimot plofte neer op het lege krat en sloot zijn ogen. 'Dat
meen je niet!'
'Je bent gek geworden!' zei Hadad. 'De priesters laten je
nooit —'
'De priesters en Levieten doen allemaal mee. Hun leven is al
in gevaar. We zullen hen en hun families allemaal uit Juda
smokkelen met de pelgrims, na de ochtendbijeenkomst.'
'Weet je zeker wat je doet?' vroeg Hadad.
Jozua knikte. 'De priesters hebben naar de wil van God
gevraagd met behulp van de Urim en de Tummim.'
'O, dit is veel te gevaarlijk,' kreunde Jerimot opnieuw.
'Begrijp je nu waarom ik niet wilde dat je hierbij betrokken
zou raken? Als we gesnapt worden, zullen we worden geëxecuteerd —
net zoals abba.'
Hadad plofte neer op zijn slaapmat en sloeg zijn benen over
elkaar. 'En wat wil je dat ik doe?'
'Kom de volgende ochtend vóór de laatste bijeenkomst naar me
toe bij de zuidelijke poort van de tempel. Ik wil dat je de
aandacht van prins Amarja trekt en hem naar een van de kamers van
de priesters brengt waar ik op jullie zal wachten.'
'En dan?'
'Dat is alles. Dan zit jouw taak erop. Daarna ben je vrij om
met de rest van de pelgrims naar huis te gaan.'
'Wacht eens even. Ik heb het recht om te weten wat je met hem
van plan bent.'
'Ik zal zorgen dat hij het land uitkomt, zodat de familielijn
van David zal voortbestaan!' Zijn uitbarsting bracht opnieuw een
hoestbui teweeg. Het duurde even, voordat hij kon praten. Hij
veegde zijn mond af met de rug van zijn hand. 'Hij zal bedwelmd en
in bedwang worden gehouden en daarna in een van de askarren worden
weggebracht.'
'Zweer dat je hem geen kwaad zal doen!'
'Ik probeer zijn leven te redden, niet hem te vermoorden!'
Plotseling galmde de sjofar van de tempel en Jozua schrok ervan.
Hij had zich niet gerealiseerd dat de dag was aangebroken. 'Ik moet
gaan. Hebben jullie verder nog iets nodig?' Jerimot schudde zijn
hoofd. 'Verlaat deze kraam dan vandaag niet meer. Geen van beiden.
Neem geen enkel risico dat iemand jullie ziet en herkent. Er zijn
teveel onschuldige vrouwen en kinderen bij dit alles betrokken.'
Hij deed de deur open.
'Jozua...' Hij draaide zich om naar zijn broer. 'Wees
voorzichtig,' fluisterde Jerimot.
★
De zon kwam juist op boven de Olijfberg toen Mirjam de kleine
hut bereikte waar ze vroeger had gewoond. Het eerste wat haar
opviel was de geur. Het huis stonk naar rottend afval en menselijk
vuil. Ze liet de deur openstaan en deed beide ramen open om de boel
te luchten.
Iemand had hier zijn intrek genomen, sinds zij en de jongens
bijna een jaar geleden waren vertrokken. De berg as in de haard was
lauwwarm. Muf ligstro lag verspreid over de vloer. Een magere
voedselvoorraad — meel, olie, geroosterd graan - lag slordig op de
plank. Elke pot en elk bord dat ze bezaten lag of op tafel of was
op de vloer naast de haard gestapeld. Ze zaten onder de vliegen die
afkwamen op de restjes voedsel. Haar moeder was eindelijk
teruggekomen.
Tranen van schaamte schoten in Mirjams ogen. Zelfs hun armste
huis in Moab was schoon geweest en had fris geroken. Hoe had ze
ooit zo kunnen leven? En hoe zou ze het kunnen opbrengen weer
zo te leven? Geen wonder dat Jozua niets met haar te maken wilde
hebben. Hij had dit allemaal gezien. Hij wist precies waar ze
vandaan kwam en wat ze was.
Mirjam liet haar tranen de vrije loop, terwijl ze water uit
het reservoir haalde en het samen met een enorme stapel vaat naar
buiten droeg. Ze werkte liever buiten, maar zelfs het piepkleine
stukje kale grond achter het huis stonk naar rondslingerend afval —
rottende groenten en vissenkoppen, nog meer ligstro met aangekoekt
braaksel. Een zwerm vliegen zoemde in de buurt van een hoek van het
huis dat iemand als wc had gebruikt.
Ze verzamelde hout om een vuur aan te leggen en groef toen een
gat om het afval te begraven, terwijl het water opwarmde. Maar
zelfs nadat ze de vaat had laten weken, lukte het Mirjam niet al
het aangekoekte voedsel eraf te schrapen. Terwijl ze er met een
houten lepel aan peuterde, brak een van de kommen in haar handen
doormidden. Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en huilde.
Boven alles verlangde ze ernaar mevrouw Jerusha's armen om
zich heen te voelen die haar zouden troosten. Wat hield ze toch
veel van die zachtaardige vrouw en ze wist dat zij ook veel van
haar had gehouden. Ze voelde het wanneer Jerusha haar aanraakte,
zag het weerspiegeld in haar zachte, groene ogen, hoorde het in de
tedere woorden van goedkeuring en bemoediging die Jerusha over haar
uitstortte. Nooit eerder had ze zoveel liefde en bevestiging
gevoeld. Het was een van de redenen waarom ze in Moab was gebleven.
Maar nu zou Mirjam Jerusha nooit meer zien. Jozua wilde niet dat ze
deel van zijn familie was. Dat had hij overduidelijk gemaakt.
Mirjam wou dat ze afscheid had genomen van Jerusha, maar misschien
was het wel beter zo. Hoe kwam ze erbij dat ze Jerusha's liefde
verdiende?
Eindelijk veegde Mirjam haar tranen af en liet een nieuwe berg
vaat in het hete water zakken om te weken.
'Kijk eens aan wie er eindelijk thuis is gekomen om op de
blaren te zitten.'
Mirjam draaide zich om en zag haar moeder met haar handen op
haar heupen in de deuropening staan. De vertrouwde kilheid in haar
ogen kwetste Mirjam erger dan ze ooit gedacht had.
'Dag, mama.' Mirjam maakte geen aanstalten haar te omarmen,
wetend dat haar moeders armen haar stijf en onbuigzaam zouden
ontvangen.
'En waar heb je al deze maanden uitgehangen?'
Mirjam aarzelde, twijfelend of ze alles wat ze mee had gemaakt
zou uitleggen. 'Doet het er werkelijk iets toe?'
'Waarschijnlijk niet,' zei ze en haalde haar schouders op,
'zolang je maar niet zwanger naar huis bent gekomen.'
Mirjam richtte haar aandacht weer op de teil met vaat om de
tranen die plotseling opwelden te verbergen. Ze dwong haar stem
niet te trillen. 'Ik heb zelfs nog nooit met een man geslapen,
mama.'
'Ha! Denk je dat ik dat geloof? Kijk nou toch eens hoe je
eruitziet. Met je dure kleren en glimmende haar op je hoofd
gedraaid als een koningin. Waar zou een meisje als jij anders geld
vandaan kunnen halen om zich op te doffen, behalve bij een
man?'
Van mensen die van me hielden, wilde ze zeggen. Mensen die me
als familie behandelden. 'Ik heb mijn eigen boontjes gedopt,' zei
ze in plaats daarvan. 'Ik heb voor een rijke familie gewerkt, heb
voor ze gekookt en gewassen.' Ze werd haar tranen liever met
koppigheid de baas dan dat ze hen in het bijzijn van haar moeder de
vrije loop liet.
Haar moeder liep het kleine stukje de achtertuin in en nam een
hoekje van Mirjams mantel tussen haar vingers. Ze betastte het om
de kwaliteit van het goed te taxeren. Ze haalde haar neus op, alsof
het haar aandacht niet waard was. 'Waarom ben je dan weggegaan bij
die rijke familie van je?'
Een simpele vraag waar geen simpel antwoord op was. 'Ze zijn
naar Moab verhuisd,' zei ze na een korte aarzeling.
'Ik wilde niet met hen mee.' Mirjam vroeg zich af wanneer haar
moeder naar Natan en Mattan zou vragen. Of ze het wel zou
vragen.
'En nu verwacht je zeker dat ik weer voor je ga zorgen?'
'Ik zal werk zoeken. Ik kan —'
'Zo, en wie is dit, lieveling?' dreunde een mannenstem vanuit
de deuropening. 'Je hebt me niet verteld dat we een dienstmeisje
hebben aangenomen. En ook nog zo'n knapperd.' Hij liep parmantig
naar buiten en sloeg zijn armen en handen om Mirjams moeder. Hij
was uit hetzelfde hout gesneden als al haar andere liefhebbers —
van middelbare leeftijd, arrogant en luidruchtig. Zijn papperige
lichaam, vernield door zijn levenswijze, was in goedkope,
schreeuwerige kleding gestoken. Mirjam herkende de begerige blik in
zijn ogen en wist dat ze een ander onderkomen moest zoeken.
'Dit is Mirjam,' zei haar moeder. 'Ze is niet het
dienstmeisje, maar ze is wel op zoek naar werk. Dat zegt ze
tenminste.' Mirjam wist dat ze haar nooit zou voorstellen als haar
dochter. Dat zou haar oud maken in de ogen van haar minnaar. De man
liet haar los en stapte op Mirjam af. Ze sprong overeind en deinsde
terug.
'Wat ben je een nerveus klein meisje.' Mirjam dook in elkaar
onder zijn blik, terwijl hij haar van top tot teen opnam. 'Ze is
jouw dochter, hè? Ik zie de gelijkenis.'
'Ze is een foutje dat ik heb gemaakt, voordat ik wist hoe ik
van mijn foutjes af moest komen.'
'Nou, ze is anders wel een erg aantrekkelijk foutje. Ja, ze
lijkt op haar moeder. Wat voor soort werk zoek je, liefje?'
'Ik kan koken en schoonmaken,' zei Mirjam snel, 'kleren
wassen, op baby's passen...'
Hij grinnikte naar haar. 'O, ja? Nou, toevallig heeft een
vriend van mij een herberg. Hij kan altijd wel een extra meisje in
de bediening gebruiken, vooral een knap meisje dat klanten zal
aantrekken.'
Mirjam zag een vlugge blik van jaloezie in de ogen
van haar moeder. Ze sloeg haar armen om het brede middel van
haar minnaar en liefkoosde zijn nek. 'Denk je dat je vriend haar
daar ook onderdak kan geven? Er is hier al nauwelijks genoeg plaats
voor ons tweeën.'
'Natuurlijk, ik denk dat hij wel een plaatsje voor haar kan
vinden om te slapen.'
Een stem binnenin haar spoorde haar aan van hen weg te rennen,
wetend wat voor een leven ze voor haar in gedachten hadden, wetend
wat ze uiteindelijk zou worden. Maar Mirjam wist ook dat ze nergens
anders heen kon. Ze zou nooit in haar eentje terug naar Moab kunnen
reizen en het was ook erg onwaarschijnlijk dat Jozua van gedachten
zou veranderen en haar terug zou nemen, zelfs niet als zijn
dienstmeisje. Zijn wrede woorden hadden haar diep gekwetst. Ik
heb je niet nodig... Ik wil je niet in mijn buurt hebben... Je
hoort niet bij deze familie!
Mevrouw Jerusha zou haar zeggen dat ze moest bidden, dat ze
erop moest vertrouwen dat Jahweh voor haar zou zorgen. Maar waarom
zou Jahweh haar helpen? Ze had Hem op haar beurt niets te bieden.
Hadad had uitgelegd hoe Mirjams leven eruit zou zien: ze zou nooit
een fatsoenlijke baan kunnen vinden of met een respectabele man
kunnen trouwen, omdat ze een buitenechtelijk kind was. Uiteindelijk
had ze geen andere keuze dan degene die deze man haar aanbood. Ze
was tenslotte een dochter van haar moeder.
Ze beantwoordde zijn blik met droge ogen, dankbaar dat haar
domme tranen geen bedreiging meer vormden.
Wanneer wil uw vriend dat ik begin?'