Hoofdstuk 11
Dina zat op het randje van haar bed en huilde. Ze had net
overgegeven na haar ontbijt. Nu wist ze zeker dat ze zwanger
was.
Volgens de kleine krassen die ze elke dag op de muur had
gemaakt, was het meer dan een maand geleden dat Manasse haar
gevangen had genomen. Alle andere symptomen waren er. Deze aanval
van ochtendmisselijkheid bevestigde haar angstige vermoedens.
God van Abraham, waarom nu? Waarom dit?
Haar plan om Manasses vertrouwen te winnen ging zo goed. Ze
kon zich vrijer bewegen in de kamers van de harem, maar nog steeds
niet daarbuiten. Haar ramen met de luiken ervoor gingen nu open,
hoewel ijzeren tralies verhinderden dat ze naar buiten zou klimmen
of haar dood tegemoet zou springen. Maar het belangrijkste dat ze
had bereikt, was dat ze Manasse had overgehaald haar geschenken van
goud en zilveren sieraden te geven - oorbellen, armbanden,
kettingen. Ze verzamelde deze voorwerpen om ze als steekpenningen
te gebruiken en om haar vlucht naar de vrijheid te bekostigen. Ja,
alles ging zo goed. Tot nu.
Als ze geen manier vond om te ontsnappen voordat haar
zwangerschap te zien zou zijn, zou ze zeker in het paleis moeten
blijven als Manasse eenmaal op de hoogte was. Maar de kans dat ze
in de komende paar maanden zou weten te ontsnappen leek
hopeloos.
Dina had een vaag plan om een karavaandrijver te betalen om
haar de stad uit te smokkelen, maar ze had geen idee waar ze daarna
naartoe zou gaan. Waar was de rest van haar familie? Leefden ze nog
wel? Ze zag abba of Jozua nooit tussen de edelmannen en ambtenaren
die op de binnenplaats onder haar raam rondliepen. Ze vreesde dat
ze dood waren.
Nu zou ze een baby krijgen. Manasses baby. Ze haatte hem
weliswaar, maar Dina twijfelde er geen moment aan dat dit ook haar
baby was. Het kind zou deel uitmaken van haar familie - deel van
abba en mama, deel van Jerimot en Tirza en Jozua, deel van
grootvader Chilkia. Zij en haar baby zouden op de een of andere
manier samen ontsnappen en haar familielijn voortzetten. Wat er ook
gebeurde, ze zou nooit toestaan dat Manasse dit kind naar zijn
eigen voorbeeld zou opvoeden.
Ze werd overvallen door een nieuwe golf van misselijkheid en
Dina viel op haar knieën naast het bed. God van Abraham...
alstublieft! Laat me zien wat ik moet doen. Help mij
en mijn kind te ontsnappen uit deze vreselijke plaats!
Zweet drupte van Jozua's voorhoofd en zijn tunica plakte aan
zijn rug. Hij veegde het uit zijn ogen met een tulband die hij om
zijn hoofd had gebonden en bukte vervolgens om de bundel graan die
hij zojuist had gekapt bij elkaar te binden. Hij had pijn in zijn
rug, omdat hij de hele ochtend voorovergebogen had gestaan met de
sikkel, maar hij kon tot het middaguur niet rusten. Zijn
Moabitische werkgever had een risico genomen door hem zonder
ervaring aan te nemen en Jozua moest zichzelf bewijzen als hij
wilde blijven voor het dorsen na de oogst.
Jozua was zware arbeid nog niet gewend. Elke avond na
zonsondergang viel hij uitgeput neer op zijn bed en bewoog zich
niet meer tot het ochtend werd. Dan stond hij op, bad
ochtendgebeden met Jerimot en Jaël en liep daarna de paar kilometer
naar de akkers om te werken. Maar hij was dankbaar voor deze zware
worsteling om te overleven. Daardoor had hij weinig tijd om lang
stil te staan bij de vraag waarom Jahweh hem en zijn familie in de
steek had gelaten.
Hij wierp een blik over zijn schouder naar de andere kant van
de akker waar de vrouwen achter de maaiers aanliepen en de aren
verzamelden die achterbleven. Jerimots vrouw, Sara, werkte langzaam
nadat ze de eerste dag was flauwgevallen in de hete zon. Haar
zachte handen waren niet gewend aan de scherpe, stekelige stengels
en ze zaten al onder de kleine sneetjes. Naast haar was Mirjam in
staat om twee keer zoveel werk te doen met haar sterke rug en
behendige, door het werk geharde handen. Maar de aanblik die
Jozua's hart brak, was zijn moeder die voorovergebogen op de akker
stond.
'Mama, blijf thuis en help Tirza met de kinderen,' had hij
gesmeekt. Ze wilde niet naar hem luisteren.
'Ik ben geboren als een boerendochter,' zei Jerusha. 'Ik
schaam me niet om op de akkers te werken.' Maar Jozua kon zich zijn
moeder maar moeilijk als boerendochter voorstellen. Hij had haar
alleen gekend als de rijke vrouw van de paleisbeheerder, gekleed in
prachtige japonnen, geparfumeerd en zittend tussen de vrouwen van
de andere edelmannen tijdens banketten op het paleis. Ze had een
druk huishouden van bedienden gerund die voor haar schoonmaakten,
kookten en haar kleren wasten. Als hij haar op haar knieën graan
zag malen tussen twee stenen of voorovergebogen zag staan in de
bloedhete zon - zoekend naar tarwe - kwamen er emoties bij Jozua
boven waar hij bang van werd. Woede, haat en het verlangen naar
wraak, allemaal tegen Manasse gericht. Bitterheid, wrok en
verschrikkelijke desillusie, allemaal tegen God gericht. De
pijnlijke woorden van Davids psalm maalden voortdurend door zijn
hoofd: Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij
verlaten?
De arbeiders aan beide kanten van Jozua namen een voorsprong
op hem. Hij boog zich voorover, haalde de sikkel door de tarwe en
haastte zich om ze weer in te halen. Zijn longen deden pijn van het
stof en het kaf, maar hij wist dat hij geluk had gehad dat hij werk
had gevonden. Het was voor alle boeren die ze benaderd hadden
duidelijk geweest dat Jaël en Jerimot niets afwisten van het
werken op een boerderij. Jong en sterk door zijn militaire
training, hadden ze alleen Jozua geschikt geacht om aan te
nemen.
'Concentreer jij je maar op het herstellen van grootvaders
bedrijf,' had hij tegen Jerimot gezegd. Zijn broer had zich vol
overgave op die taak gestort, bracht uren door met eindeloze
onderhandelingen, bedacht zakelijke ondernemingen en fusies en
probeerde een lening te versieren op de goederen die hij opgeslagen
had, zodat hij er nog meer kon kopen. Jozua beschikte noch over de
kennis noch over het geduld voor de harde wereld van de markt. Hij
kon beter zijn brood verdienen met lichamelijke arbeid, totdat de
risico's die Jerimot op de markt nam tijd hadden gehad om vruchten
af te werpen. Jozua had vertrouwen in zijn broer. Hij moest wel.
Zijn vertrouwen in God was samen met abba gestorven.
Joël, hun zwager, was terneergeslagen geweest dat hij als
veldwerker was afgewezen. Hoe zou hij voor zijn vrouw en zijn
pasgeboren zoon kunnen zorgen? Jerimot had uiteindelijk een baantje
voor Joël gevonden aan een kleine tafel op de markt waar hij om
werk als schrijver vroeg. Joël bracht zijn dagen door met het lezen
en overschrijven van contracten, brieven en andere documenten voor
iedereen die hem wilde inhuren. De paar zilverstukken die hij
verdiende, hielpen om de huur te betalen. Ook leerde hij Natan en
Mattan lezen en schrijven.
Jozua draaide zich weer om om te kijken hoe het met de vrouwen
ging. Mama zag er moe uit, maar leek verder wel in orde. Sara
raakte steeds vermoeider. Hij maakte zich zorgen dat ze misschien
weer zwanger was. Mirjam werkte hard genoeg voor hen allemaal. De
vrouwen konden na morgen rusten, op de sabbat. Voor Jozua zou het
een gewone werkdag zijn. Er waren genoeg Moabieten die in zijn
plaats wilden werken. Het zou de eerste keer in zijn leven zijn dat
Jozua bewust tegen de Tora handelde, maar zijn leven stond op het
spel. Hij vroeg zich af wat abba gedaan zou hebben.
Mijn God, mijn God... Op U hebben onze vaders vertrouwd...
Tot U hebben zij geroepen...
Eindelijk gaven de voormannen het teken dat ze voor het
middagmaal konden stoppen met werken. Jozua veegde zijn zanderige
voorhoofd weer af en gooide zijn sikkel op de stapel bij de andere.
Hij liep stijf over de akker naar de plek waar de vrouwen het eten
uitstalden. Hij zorgde ervoor dat hij elke dag bij hen ging zitten
om de andere werkers te laten weten dat hij hun voogd en beschermer
was.
Jerusha liep naar hem toe met een zak water. Voor de derde
keer die ochtend maalden de woorden van Davids psalm door Jozua's
hoofd: Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen, Gij deed
mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder... Mijn God...
Waarom...?
'Dank je, mama.'
'Je ziet er moe uit, Jozua.' Ze veegde het laagje kaf van zijn
baard en wenkbrauwen. Het maakte hem oud, met grijze haren. Hij
vroeg zich af of hij haar aan abba deed denken. Misschien gebruikte
zij het slopende, zware werk ook om haar herinneringen te
onderdrukken.
Mirjam maakte het bundeltje eten open en gaf iedereen een
gerstbroodje. 'Alstublieft, meester Jozua.'
'Mirjam, ik heb je toch gezegd dat je me niet zo moet noemen!
Kijk me aan! Zie ik eruit als een meester?' Hij had spijt van zijn
harde woorden zodra hij ze had uitgesproken, maar het leek Mirjam
niet te kunnen schelen. Terwijl hij zijn hand uitstak om het brood
aan te pakken, bekeek ze de bla ren op zijn palm, die door het
vasthouden van de sikkel ont staan waren.
'Uw blaren zijn opengesprongen. Doen ze pijn?' vroeg ze.
'Ik zal snel eelt hebben. Dan maakt het niet meer uit.'
Terwijl hij het brood aannam en begon te eten, deed Mirjam haar
hoofddoek af. Hij keek vluchtig om zich heen om te zien of er
Moabieten toekeken. 'Mirjam, het is niet gepast om -' Ze scheurde
een smalle strook van één kant. 'Wat doe je?'
'Steek uw hand uit.' Voor een jong meisje kon ze op dwingende
manier de touwtjes in handen nemen, waardoor iedereen naar haar
luisterde. Hij stak zijn hand uit. Een ogenblik later had ze het
lapje goed behendig om de blaren op zijn palm gewikkeld. Ze zette
het vast rond zijn duim en pols zodat het niet zou verschuiven.
Terwijl ze de uiteinden aan elkaar bond, viel hem op dat haar eigen
handen ruw waren en onder de krassen zaten van stoppels. 'Te
strak?' vroeg ze hem.
'Het is prima zo.' Hij draaide zijn rug naar haar toe en ging
naast zijn moeder zitten. Hij ontweek Mirjam zoveel mogelijk. Als
hij haar zag moest hij aan Maki's dood en zijn eigen stomme fouten
denken. De herinnering vervulde hem met een schuldgevoel waar hij
niet mee om kon gaan.
Toen de rusttijd voorbij was, stak Jozua de akker weer over om
zich bij de andere mannen te voegen. Hij bekeek het werk dat ze
gedaan hadden en berekende hoeveel ze nog moesten doen — nog
minstens drie dagen werk, hoopte hij. Toen hij de voorman op zich
af zag komen, bekroop hem een ongemakkelijk gevoel.
'Kan ik je even spreken, jood?' vroeg de man.
'Ja, mijn heer.' De voorman werkte met blote borst zoals de
andere Moabieten en zijn bronzen armen en borst waren flink
gespierd. Hij was waarschijnlijk ergens halverwege de dertig en
Jozua had gehoord dat hij een wild leven leidde tussen zijn
arbeiders. Hij kwam met zijn eigen vuisten tussen hun knokpartijen
en vierde na de oogst met hen mee met sterke drank. Hij woonde in
een bescheiden huis aan de rand van de grond van de landeigenaar en
hield het hele jaar door zijn oogst en zijn kuddes in de gaten.
Jozua had de rijke landeigenaar nog nooit ontmoet. Hij woonde in
een gigantisch huis in de stad.
'Het is me opgevallen dat je elke dag met die drie vrouwen
eet,' zei de voorman.
'Ja, we zijn allemaal familie.'
'Is een van hen je vrouw?'
'Ik ben niet getrouwd.'
'Ik heb die kleine met dat donkere gezicht in de gaten
gehouden, degene die al het werk doet. Ik vraag me af of ze
beschikbaar is?'
'Om voor je te werken?'
De voorman lachte. 'Zo zou je het kunnen noemen. Ik bedoelde
als mijn bijvrouw.'
Er welde enorme woede op in Jozua na deze belediging aan het
adres van zijn familie. Hij slikte het in, want hij bedacht zich
dat zijn familie voor niemand nog enig aanzien had. Bovendien, als
hij deze gespierde man een dreun zou verkopen, zou hij er
waarschijnlijk een aantal gebroken botten en een paar tanden minder
aan over houden. Hij had deze baan nodig. Hij moest slim
antwoorden.
'Zoals u weet, mijn heer, komen we uit Juda. Onze gewoonten
verschillen erg van —'
'Je bent nu in Moab, jood.'
'Ja, mijn heer, dat is zo. Desondanks vereist onze religie een
huwelijkscontract voordat -'
'Goed, dan trouw ik met het meisje. Ik vind haar
aantrekkelijk. Ik zal elke regeling treffen die je wilt. Ik zal er
zelfs op toezien dat je voor het dorsen wordt aangenomen. Daarna de
druivenoogst. Wie weet, als mijn zwager zou je de hele tijd voor me
kunnen werken.'
'Maar ik dacht dat u al getrouwd was, mijn heer.'
Hij haalde zijn brede schouders op. 'Nou en? Dat is toevallig
zo. Maar ik verdien een goed salaris. Ik verzeker je dat ik prima
voor twee vrouwen kan zorgen.'
De tweede belediging kwam harder aan bij Jozua dan de eerste.
Hij was niet eens in staat om zich een vrouw te permitteren en zijn
eigen moeder had zich moeten verlagen tot het verzamelen van graan.
'Ik zie dat het u goed gaat, mijn heer,' mompelde hij.
'Mijn eerste vrouw heeft me alleen maar dochters gegeven. Ik
zou graag een zoon willen hebben.'
'Er zijn zoveel mooie Moabitische vrouwen; het
verbaast me dat u een buitenlandse vrouw kiest — en één die
joods is.
De voorman grinnikte en die aanblik beviel Jozua helemaal
niet. 'Ik heb zo mijn redenen om een joodse te kiezen,' zei hij.
'Maar je hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag. Is het
meisje beschikbaar of niet? En tegen welke prijs?'
Jozua herinnerde zich Maki's doodsgreep om zijn pols, zijn
gestamelde smeekbede om voor Mirjam te zorgen. Op dit moment zag
Jozua's eigen toekomst er tamelijk hopeloos uit. Hoe kon hij voor
Mirjam zorgen? Het aanbod van de voorman zou haar zeker een beter
leven geven dan het oprapen van aren en het wonen in een overvol
krot, beter dan het leven dat ze in Jeruzalem had geleid. Maar ze
was zo jong — waarschijnlijk niet ouder dan een jaar of vijftien,
zestien. En zo dun. Desondanks was dit een oprecht
huwelijksaanzoek, ook al was het polygaam.
'Ik kan u werkelijk geen antwoord geven, mijn heer,' zei Jozua
uiteindelijk. 'Mijn oudere broer is het hoofd van onze familie. Ik
zal hem vanavond over uw aanzoek vertellen.'
De voorman grinnikte. 'Goed. Ik zal zijn antwoord
afwachten.'
Toen de dag eindelijk voorbij was, liep Jozua met de vrouwen
terug naar het dorp. Hij at het eenvoudige avondeten dat uit brood
en linzen bestond en had nog steeds honger toen hij van tafel
opstond. Het zware veldwerk wekte een eetlust op die deze schamele
porties niet helemaal konden bevredigen. Toch zou hij het met de
maaltijd moeten doen. Er waren drie mannen, vier vrouwen en vier
opgroeiende kinderen die gevoed moesten worden.
Toen Jozua voor het eerst in zijn leven echte honger voelde,
vroeg hij zich af hoe hij voedsel ooit als vanzelfsprekend had
kunnen beschouwen. Tegen zijn zin dacht hij aan alle rijke
maaltijden die hij in de bankethal van het paleis had gegeten, alle
schalen boordevol met restjes die weggegooid werden. Hij kon zich
de laatste keer dat hij vlees had gegeten niet herinneren. Of toch
wel — dat was bij Joël thuis geweest, de avond dat er een einde was
gekomen aan zijn bevoorrechte leven.
Hij ging bij zijn broer en Jaël in een hoek van de kamer
zitten om zijn avondgebeden op te zeggen. Jahweh wist dat Jozua
niet echt bad, dat hij alleen maar uit zijn hoofd geleerde woorden
opdreunde. Maar het ritueel leek een troost te zijn voor de andere
twee mannen. Na afloop vertelde Jozua hen over het huwelijksaanzoek
van de voorman.
'Is het een eerlijk man? Een godsdienstig man?' vroeg
Jerimot.
'We hebben het niet over religie gehad,' zei Jozua. Hij hoorde
het vleugje bitterheid in zijn stem. 'Hij is een Moabiet. Maar hij
kan Mirjam een beter leven bieden dan wij.'
'Denk je dat haar vader hem zou hebben goedgekeurd?'
'Weet ik veel! Jij kende Maki beter dan ik! Jij werkte elke
dag met hem samen!'
Jerimot fronste bezorgd. 'Je bent moe, Jozua. Misschien moeten
we het hier een andere keer over hebben.'
'Nee, luister. Het spijt me dat ik boos werd. Maar we moeten
het nu bespreken. Hij zit op je antwoord te wachten.'
'Mijn antwoord?'
'Jij bent nu de baas in huis.'
Jerimot zuchtte en wreef in zijn ogen. Eventjes zag Jozua de
enorme druk waaronder Jerimot stond. Jozua's werk was dan misschien
een aanslag op zijn rug, maar dat van Jerimot op zijn zenuwen. Hij
nam zware financiële risico's met het kleine beetje goud en zilver
dat ze met zich mee hadden weten te smokkelen.
'In dat geval,' zei Jerimot uiteindelijk,'denk ik dat we het
aan Mirjam moeten vragen.'
'Aan Mirjam? Ben je gek geworden?'
'Waarom?'
'Haar vader zou haar mening ook niet vragen! Heeft abba
Tirza's mening gevraagd vóór haar verloving?'
'Nou, je vader heeft het haar wel gevraagd,' zei Joël
zachtjes.
'Dat is ongehoord!'
'Ik weet het. Maar je vader hield van zijn dochters. Tirza's
geluk was belangrijk voor hem.'
Jozua draaide zich om om zijn verdriet te verbergen dat
opwelde bij de pijnlijke herinnering aan zijn vader en de liefde
waarmee hij hen allemaal had overladen. 'Ga je gang. Vraag het haar
dan maar.'
Jerimot riep haar bij zich. Jozua wist dat ze elk woord dat ze
hadden gezegd al gehoord had. In zo'n klein huisje was het
onmogelijk niets te horen.
'Mirjam, heb je die man voor wie Jozua werkt gezien? Je hebt
gehoord dat hij gevraagd heeft of hij met je mag trouwen?'
'Ja, ik heb het gehoord.'
'Wat wil je doen, meisje?' Ze staarde naar de aarden vloer en
wrong haar handen ineen.
'Hoe zit het met mijn broertjes? Zullen zij ook
meegaan?'
'We zullen met die man moeten praten en een of andere regeling
treffen voor de jongens. Maar zoals je weet, ben ik erg gehecht
geraakt aan Mattan. Beide jongens zijn van onschatbare waarde
geworden voor mijn werk op de markt. Ik zou ze niet graag
kwijtraken. Maar, het is aan jou, Mirjam.'
'Ik... ik weet niet.
'Jozua, kun je ons iets meer over deze man vertellen, zodat
Mirjam misschien makkelijker kan beslissen?' vroeg Jerimot.
Jozua kon geen van hen aankijken. 'Jullie moeten misschien
even weten dat hij al getrouwd is.'
'Getrouwd!'
'Mirjam zou zijn tweede vrouw worden. Zijn eerste vrouw heeft
hem alleen maar dochters gegeven.'
'Geen sprake van!' riep Jerimot uit. 'Daar komt niets van
in!'
'Waarom niet? Hij kan zich makkelijk twee vrouwen
veroorloven.'
'Je kunt nu gaan, Mirjam,' zei Jerimot. 'Het spijt me dat we
je hiermee lastig hebben gevallen.'
'Begrijp je het dan niet?' zei Jozua. 'Ik word waarschijnlijk
ontslagen als we hem afwijzen!'
'Dan moeten we op God vertrouwen dat je ander werk
vindt.'
'Jij hebt makkelijk praten! Jij hebt werk!' Jozua beende naar
buiten en sloeg de rieten deur met een klap achter zich dicht. Hij
dook onder de natte was door, die altijd aan de lijn hing, en ging
op een laag stoepje achterin de tuin zitten. Het avondbriesje
voelde koud aan na de muffe lucht in het overvolle huis, maar het
bracht een misselijkmakende rioollucht mee van de vuile straat. Die
Moabieten hadden slechtere sanitaire gewoontes dan de armste mensen
in Juda. Zijn hele familie was in eerste instantie ziek geworden
nadat ze het water hadden gedronken.
Na een paar minuten hoorde Jozua de deur achter zich open en
dicht gaan. Hij draaide zich niet om. 'Ga weg, Jerimot. Ik wil
alleen zijn.'
'Ik ben Jerimot niet,' zei zijn moeder. 'Mag ik blijven?' Ze
begon zijn zere schouders te masseren. Het voelde goed.
'Heb je onze discussie gehoord?' vroeg hij haar.
'Ja, ik heb het gehoord.'
'En wat vindt u dat Mirjam moet doen?'
'Ik ben het met Jerimot eens.'
'Maar hoe zullen we overleven? U weet hoeveel moeite het me
kostte om werk te vinden!'
'Je zou dit werk tot het einde van het seizoen hebben. Mirjam
zou met deze man, en zijn jaloerse eerste vrouw, de rest van haar
leven moeten samenwonen.'
'Het zou een beter leven zijn dan wat we haar nu geven.'
'Weet je dat zeker? Je vergelijkt dit leven met het leven dat
jij kende.'
Hij draaide zich met een ruk naar haar om. 'U soms niet, mama?
Soms lijkt alles zo hopeloos dat ik het nauwelijks aankan! Ik slaap
en werk, en werk en slaap, zodat ik niet aan mijn oude leven hoef
te denken, maar ik kan er niks aan doen. Ik wil het terug! Alles!
En ik wil weten waarom God mij liet overleven toen ik een baby was,
waarom Hij me een leven bood in dienst van de koning, waarom Hij me
opleidde en me erop voorbereidde en het daarna allemaal van me
wegrukte! Waar hebben we deze lijdensweg aan verdiend? Wat had abba
misdaan dat hij het verdiende te sterven?'
'Ik begrijp hoe je je voelt, Jozua.' Zijn moeder had tranen in
haar ogen toen ze zijn wang aanraakte. 'Je kent mijn levensverhaal.
Je weet dat dit geen loze woorden zijn. Ik begrijp het
werkelijk.'
Hij stortte zich in haar armen en klampte zich aan haar vast.
'Het spijt me, mama.
'Vertrouw op Jahweh, Jozua. Klamp je vast aan Hem net zoals je
je nu aan mij vastklampt. Zelfs in de duisternis. Zelfs in tijden
dat het lijkt alsof Hij je in de steek heeft gelaten. Want Hij
heeft je niet in de steek gelaten. "Waarheen zou ik gaan voor Uw
Geest. Maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde - Gij zijt er." Daar
zijn we nu — in een diep dal. Maar vertrouw op God, jongen. Dat is
wat we allemaal moeten doen.'
'Maar waarom gebeurt dit? Ik moet weten waarom?'
'Toen de Assyriërs mij gevangennamen, leek mijn lijden ook
zinloos. Maar God had er toch een reden voor. En ik heb ervoor
gekozen erop te vertrouwen dat Hij ook voor deze lijdensweg een
reden heeft. Ik zal Hem danken voor alles wat Hij me heeft gegeven
en Hem niet vervloeken om alles wat ik heb verloren.'
'Maar dat is zo moeilijk.'
'Ja, Jozua, dat is het ook. Maar ik weet dat je diep in je
hart Jahweh wilt dienen. Toen Hem te dienen jaren van discipline en
harde studie betekende, gaf je jezelf daar vol overgave aan over.
Ik was altijd bang dat je je ogen zou bederven door al die
perkamentrollen bij het licht van een lamp te lezen. Nu heeft
Jahweh je gevraagd de hele dagje rug te buigen en graan te snijden.
Kun je dat werk met dezelfde overgave voor Hem doen? Zonder
bitterheid en wrok in je hart toe te laten?'
'Waarom zou ik die moeite nemen? Moet je zien hoe God abba
heeft beloond voor zijn toewijding.'
'Je vader was bereid God als bouwmeester te dienen toen dat
betekende in een benauwde tunnel te werken. Hij was bereid als
staatssecretaris te dienen toen dat betekende vervolgd te worden
door prins Gedalja en heer Sebna. Hij diende graag als
paleisbeheerder gedurende de meest gevaarlijke tijd van koning
Hizkia's bewind, de confrontatie met de Assyriërs. En ik weet zeker
dat als God Eljakim zou vragen door Manasses hand te sterven om
Zijn plan te verwezenlijken, je vader zijn leven graag zou
geven.'
Een beeld van de wrede executieplaats kwam bij Jozua boven en
smolt samen met een beeld van het gezicht van zijn vader. Nee, deze
keer had Jahweh teveel gevraagd van abba. Jozua drukte zijn gezicht
tegen de schouder van zijn moeder. 'Ik mis hem zo!'
Jerusha hield hem stevig vast. 'Ik weet het, jongen. Ik weet
het.'