Hoofdstuk 11

Dina zat op het randje van haar bed en huilde. Ze had net overgegeven na haar ontbijt. Nu wist ze zeker dat ze zwanger was.
Volgens de kleine krassen die ze elke dag op de muur had gemaakt, was het meer dan een maand geleden dat Manasse haar gevangen had genomen. Alle andere symptomen waren er. Deze aanval van ochtendmisselijkheid bevestigde haar angstige vermoedens.
God van Abraham, waarom nu? Waarom dit?
Haar plan om Manasses vertrouwen te winnen ging zo goed. Ze kon zich vrijer bewegen in de kamers van de harem, maar nog steeds niet daarbuiten. Haar ramen met de luiken ervoor gingen nu open, hoewel ijzeren tralies verhinderden dat ze naar buiten zou klimmen of haar dood tegemoet zou springen. Maar het belangrijkste dat ze had bereikt, was dat ze Manasse had overgehaald haar geschenken van goud en zilveren sieraden te geven - oorbellen, armbanden, kettingen. Ze verzamelde deze voorwerpen om ze als steekpenningen te gebruiken en om haar vlucht naar de vrijheid te bekostigen. Ja, alles ging zo goed. Tot nu.
Als ze geen manier vond om te ontsnappen voordat haar zwangerschap te zien zou zijn, zou ze zeker in het paleis moeten blijven als Manasse eenmaal op de hoogte was. Maar de kans dat ze in de komende paar maanden zou weten te ontsnappen leek hopeloos.
Dina had een vaag plan om een karavaandrijver te betalen om haar de stad uit te smokkelen, maar ze had geen idee waar ze daarna naartoe zou gaan. Waar was de rest van haar familie? Leefden ze nog wel? Ze zag abba of Jozua nooit tussen de edelmannen en ambtenaren die op de binnenplaats onder haar raam rondliepen. Ze vreesde dat ze dood waren.
Nu zou ze een baby krijgen. Manasses baby. Ze haatte hem weliswaar, maar Dina twijfelde er geen moment aan dat dit ook haar baby was. Het kind zou deel uitmaken van haar familie - deel van abba en mama, deel van Jerimot en Tirza en Jozua, deel van grootvader Chilkia. Zij en haar baby zouden op de een of andere manier samen ontsnappen en haar familielijn voortzetten. Wat er ook gebeurde, ze zou nooit toestaan dat Manasse dit kind naar zijn eigen voorbeeld zou opvoeden.
Ze werd overvallen door een nieuwe golf van misselijkheid en Dina viel op haar knieën naast het bed. God van Abraham... alstublieft! Laat me zien wat ik moet doen. Help mij
en mijn kind te ontsnappen uit deze vreselijke plaats!

Zweet drupte van Jozua's voorhoofd en zijn tunica plakte aan zijn rug. Hij veegde het uit zijn ogen met een tulband die hij om zijn hoofd had gebonden en bukte vervolgens om de bundel graan die hij zojuist had gekapt bij elkaar te binden. Hij had pijn in zijn rug, omdat hij de hele ochtend voorovergebogen had gestaan met de sikkel, maar hij kon tot het middaguur niet rusten. Zijn Moabitische werkgever had een risico genomen door hem zonder ervaring aan te nemen en Jozua moest zichzelf bewijzen als hij wilde blijven voor het dorsen na de oogst.
Jozua was zware arbeid nog niet gewend. Elke avond na zonsondergang viel hij uitgeput neer op zijn bed en bewoog zich niet meer tot het ochtend werd. Dan stond hij op, bad ochtendgebeden met Jerimot en Jaël en liep daarna de paar kilometer naar de akkers om te werken. Maar hij was dankbaar voor deze zware worsteling om te overleven. Daardoor had hij weinig tijd om lang stil te staan bij de vraag waarom Jahweh hem en zijn familie in de steek had gelaten.
Hij wierp een blik over zijn schouder naar de andere kant van de akker waar de vrouwen achter de maaiers aanliepen en de aren verzamelden die achterbleven. Jerimots vrouw, Sara, werkte langzaam nadat ze de eerste dag was flauwgevallen in de hete zon. Haar zachte handen waren niet gewend aan de scherpe, stekelige stengels en ze zaten al onder de kleine sneetjes. Naast haar was Mirjam in staat om twee keer zoveel werk te doen met haar sterke rug en behendige, door het werk geharde handen. Maar de aanblik die Jozua's hart brak, was zijn moeder die voorovergebogen op de akker stond.
'Mama, blijf thuis en help Tirza met de kinderen,' had hij gesmeekt. Ze wilde niet naar hem luisteren.
'Ik ben geboren als een boerendochter,' zei Jerusha. 'Ik schaam me niet om op de akkers te werken.' Maar Jozua kon zich zijn moeder maar moeilijk als boerendochter voorstellen. Hij had haar alleen gekend als de rijke vrouw van de paleisbeheerder, gekleed in prachtige japonnen, geparfumeerd en zittend tussen de vrouwen van de andere edelmannen tijdens banketten op het paleis. Ze had een druk huishouden van bedienden gerund die voor haar schoonmaakten, kookten en haar kleren wasten. Als hij haar op haar knieën graan zag malen tussen twee stenen of voorovergebogen zag staan in de bloedhete zon - zoekend naar tarwe - kwamen er emoties bij Jozua boven waar hij bang van werd. Woede, haat en het verlangen naar wraak, allemaal tegen Manasse gericht. Bitterheid, wrok en verschrikkelijke desillusie, allemaal tegen God gericht. De pijnlijke woorden van Davids psalm maalden voortdurend door zijn hoofd: Mijn God, mijn God, waarom heeft U mij verlaten?
De arbeiders aan beide kanten van Jozua namen een voorsprong op hem. Hij boog zich voorover, haalde de sikkel door de tarwe en haastte zich om ze weer in te halen. Zijn longen deden pijn van het stof en het kaf, maar hij wist dat hij geluk had gehad dat hij werk had gevonden. Het was voor alle boeren die ze benaderd hadden duidelijk geweest dat Jaël en Jerimot niets afwisten van het werken op een boerderij. Jong en sterk door zijn militaire training, hadden ze alleen Jozua geschikt geacht om aan te nemen.
'Concentreer jij je maar op het herstellen van grootvaders bedrijf,' had hij tegen Jerimot gezegd. Zijn broer had zich vol overgave op die taak gestort, bracht uren door met eindeloze onderhandelingen, bedacht zakelijke ondernemingen en fusies en probeerde een lening te versieren op de goederen die hij opgeslagen had, zodat hij er nog meer kon kopen. Jozua beschikte noch over de kennis noch over het geduld voor de harde wereld van de markt. Hij kon beter zijn brood verdienen met lichamelijke arbeid, totdat de risico's die Jerimot op de markt nam tijd hadden gehad om vruchten af te werpen. Jozua had vertrouwen in zijn broer. Hij moest wel. Zijn vertrouwen in God was samen met abba gestorven.
Joël, hun zwager, was terneergeslagen geweest dat hij als veldwerker was afgewezen. Hoe zou hij voor zijn vrouw en zijn pasgeboren zoon kunnen zorgen? Jerimot had uiteindelijk een baantje voor Joël gevonden aan een kleine tafel op de markt waar hij om werk als schrijver vroeg. Joël bracht zijn dagen door met het lezen en overschrijven van contracten, brieven en andere documenten voor iedereen die hem wilde inhuren. De paar zilverstukken die hij verdiende, hielpen om de huur te betalen. Ook leerde hij Natan en Mattan lezen en schrijven.
Jozua draaide zich weer om om te kijken hoe het met de vrouwen ging. Mama zag er moe uit, maar leek verder wel in orde. Sara raakte steeds vermoeider. Hij maakte zich zorgen dat ze misschien weer zwanger was. Mirjam werkte hard genoeg voor hen allemaal. De vrouwen konden na morgen rusten, op de sabbat. Voor Jozua zou het een gewone werkdag zijn. Er waren genoeg Moabieten die in zijn plaats wilden werken. Het zou de eerste keer in zijn leven zijn dat Jozua bewust tegen de Tora handelde, maar zijn leven stond op het spel. Hij vroeg zich af wat abba gedaan zou hebben.

Mijn God, mijn God... Op U hebben onze vaders vertrouwd... Tot U hebben zij geroepen...

Eindelijk gaven de voormannen het teken dat ze voor het middagmaal konden stoppen met werken. Jozua veegde zijn zanderige voorhoofd weer af en gooide zijn sikkel op de stapel bij de andere. Hij liep stijf over de akker naar de plek waar de vrouwen het eten uitstalden. Hij zorgde ervoor dat hij elke dag bij hen ging zitten om de andere werkers te laten weten dat hij hun voogd en beschermer was.
Jerusha liep naar hem toe met een zak water. Voor de derde keer die ochtend maalden de woorden van Davids psalm door Jozua's hoofd: Gij toch hebt mij uit de moederschoot getogen, Gij deed mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder... Mijn God... Waarom...?
'Dank je, mama.'
'Je ziet er moe uit, Jozua.' Ze veegde het laagje kaf van zijn baard en wenkbrauwen. Het maakte hem oud, met grijze haren. Hij vroeg zich af of hij haar aan abba deed denken. Misschien gebruikte zij het slopende, zware werk ook om haar herinneringen te onderdrukken.
Mirjam maakte het bundeltje eten open en gaf iedereen een gerstbroodje. 'Alstublieft, meester Jozua.'
'Mirjam, ik heb je toch gezegd dat je me niet zo moet noemen! Kijk me aan! Zie ik eruit als een meester?' Hij had spijt van zijn harde woorden zodra hij ze had uitgesproken, maar het leek Mirjam niet te kunnen schelen. Terwijl hij zijn hand uitstak om het brood aan te pakken, bekeek ze de bla ren op zijn palm, die door het vasthouden van de sikkel ont staan waren.
'Uw blaren zijn opengesprongen. Doen ze pijn?' vroeg ze.
'Ik zal snel eelt hebben. Dan maakt het niet meer uit.' Terwijl hij het brood aannam en begon te eten, deed Mirjam haar hoofddoek af. Hij keek vluchtig om zich heen om te zien of er Moabieten toekeken. 'Mirjam, het is niet gepast om -' Ze scheurde een smalle strook van één kant. 'Wat doe je?'
'Steek uw hand uit.' Voor een jong meisje kon ze op dwingende manier de touwtjes in handen nemen, waardoor iedereen naar haar luisterde. Hij stak zijn hand uit. Een ogenblik later had ze het lapje goed behendig om de blaren op zijn palm gewikkeld. Ze zette het vast rond zijn duim en pols zodat het niet zou verschuiven. Terwijl ze de uiteinden aan elkaar bond, viel hem op dat haar eigen handen ruw waren en onder de krassen zaten van stoppels. 'Te strak?' vroeg ze hem.
'Het is prima zo.' Hij draaide zijn rug naar haar toe en ging naast zijn moeder zitten. Hij ontweek Mirjam zoveel mogelijk. Als hij haar zag moest hij aan Maki's dood en zijn eigen stomme fouten denken. De herinnering vervulde hem met een schuldgevoel waar hij niet mee om kon gaan.
Toen de rusttijd voorbij was, stak Jozua de akker weer over om zich bij de andere mannen te voegen. Hij bekeek het werk dat ze gedaan hadden en berekende hoeveel ze nog moesten doen — nog minstens drie dagen werk, hoopte hij. Toen hij de voorman op zich af zag komen, bekroop hem een ongemakkelijk gevoel.
'Kan ik je even spreken, jood?' vroeg de man.
'Ja, mijn heer.' De voorman werkte met blote borst zoals de andere Moabieten en zijn bronzen armen en borst waren flink gespierd. Hij was waarschijnlijk ergens halverwege de dertig en Jozua had gehoord dat hij een wild leven leidde tussen zijn arbeiders. Hij kwam met zijn eigen vuisten tussen hun knokpartijen en vierde na de oogst met hen mee met sterke drank. Hij woonde in een bescheiden huis aan de rand van de grond van de landeigenaar en hield het hele jaar door zijn oogst en zijn kuddes in de gaten. Jozua had de rijke landeigenaar nog nooit ontmoet. Hij woonde in een gigantisch huis in de stad.
'Het is me opgevallen dat je elke dag met die drie vrouwen eet,' zei de voorman.
'Ja, we zijn allemaal familie.'
'Is een van hen je vrouw?'
'Ik ben niet getrouwd.'
'Ik heb die kleine met dat donkere gezicht in de gaten gehouden, degene die al het werk doet. Ik vraag me af of ze beschikbaar is?'
'Om voor je te werken?'
De voorman lachte. 'Zo zou je het kunnen noemen. Ik bedoelde als mijn bijvrouw.'
Er welde enorme woede op in Jozua na deze belediging aan het adres van zijn familie. Hij slikte het in, want hij bedacht zich dat zijn familie voor niemand nog enig aanzien had. Bovendien, als hij deze gespierde man een dreun zou verkopen, zou hij er waarschijnlijk een aantal gebroken botten en een paar tanden minder aan over houden. Hij had deze baan nodig. Hij moest slim antwoorden.
'Zoals u weet, mijn heer, komen we uit Juda. Onze gewoonten verschillen erg van —'
'Je bent nu in Moab, jood.'
'Ja, mijn heer, dat is zo. Desondanks vereist onze religie een huwelijkscontract voordat -'
'Goed, dan trouw ik met het meisje. Ik vind haar aantrekkelijk. Ik zal elke regeling treffen die je wilt. Ik zal er zelfs op toezien dat je voor het dorsen wordt aangenomen. Daarna de druivenoogst. Wie weet, als mijn zwager zou je de hele tijd voor me kunnen werken.'
'Maar ik dacht dat u al getrouwd was, mijn heer.'
Hij haalde zijn brede schouders op. 'Nou en? Dat is toevallig zo. Maar ik verdien een goed salaris. Ik verzeker je dat ik prima voor twee vrouwen kan zorgen.'
De tweede belediging kwam harder aan bij Jozua dan de eerste. Hij was niet eens in staat om zich een vrouw te permitteren en zijn eigen moeder had zich moeten verlagen tot het verzamelen van graan. 'Ik zie dat het u goed gaat, mijn heer,' mompelde hij.
'Mijn eerste vrouw heeft me alleen maar dochters gegeven. Ik zou graag een zoon willen hebben.'
'Er zijn zoveel mooie Moabitische vrouwen; het verbaast me dat u een buitenlandse vrouw kiest — en één die joods is.
De voorman grinnikte en die aanblik beviel Jozua helemaal niet. 'Ik heb zo mijn redenen om een joodse te kiezen,' zei hij. 'Maar je hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag. Is het meisje beschikbaar of niet? En tegen welke prijs?'
Jozua herinnerde zich Maki's doodsgreep om zijn pols, zijn gestamelde smeekbede om voor Mirjam te zorgen. Op dit moment zag Jozua's eigen toekomst er tamelijk hopeloos uit. Hoe kon hij voor Mirjam zorgen? Het aanbod van de voorman zou haar zeker een beter leven geven dan het oprapen van aren en het wonen in een overvol krot, beter dan het leven dat ze in Jeruzalem had geleid. Maar ze was zo jong — waarschijnlijk niet ouder dan een jaar of vijftien, zestien. En zo dun. Desondanks was dit een oprecht huwelijksaanzoek, ook al was het polygaam.
'Ik kan u werkelijk geen antwoord geven, mijn heer,' zei Jozua uiteindelijk. 'Mijn oudere broer is het hoofd van onze familie. Ik zal hem vanavond over uw aanzoek vertellen.'
De voorman grinnikte. 'Goed. Ik zal zijn antwoord afwachten.'
Toen de dag eindelijk voorbij was, liep Jozua met de vrouwen terug naar het dorp. Hij at het eenvoudige avondeten dat uit brood en linzen bestond en had nog steeds honger toen hij van tafel opstond. Het zware veldwerk wekte een eetlust op die deze schamele porties niet helemaal konden bevredigen. Toch zou hij het met de maaltijd moeten doen. Er waren drie mannen, vier vrouwen en vier opgroeiende kinderen die gevoed moesten worden.
Toen Jozua voor het eerst in zijn leven echte honger voelde, vroeg hij zich af hoe hij voedsel ooit als vanzelfsprekend had kunnen beschouwen. Tegen zijn zin dacht hij aan alle rijke maaltijden die hij in de bankethal van het paleis had gegeten, alle schalen boordevol met restjes die weggegooid werden. Hij kon zich de laatste keer dat hij vlees had gegeten niet herinneren. Of toch wel — dat was bij Joël thuis geweest, de avond dat er een einde was gekomen aan zijn bevoorrechte leven.
Hij ging bij zijn broer en Jaël in een hoek van de kamer zitten om zijn avondgebeden op te zeggen. Jahweh wist dat Jozua niet echt bad, dat hij alleen maar uit zijn hoofd geleerde woorden opdreunde. Maar het ritueel leek een troost te zijn voor de andere twee mannen. Na afloop vertelde Jozua hen over het huwelijksaanzoek van de voorman.
'Is het een eerlijk man? Een godsdienstig man?' vroeg Jerimot.
'We hebben het niet over religie gehad,' zei Jozua. Hij hoorde het vleugje bitterheid in zijn stem. 'Hij is een Moabiet. Maar hij kan Mirjam een beter leven bieden dan wij.'
'Denk je dat haar vader hem zou hebben goedgekeurd?'
'Weet ik veel! Jij kende Maki beter dan ik! Jij werkte elke dag met hem samen!'
Jerimot fronste bezorgd. 'Je bent moe, Jozua. Misschien moeten we het hier een andere keer over hebben.'
'Nee, luister. Het spijt me dat ik boos werd. Maar we moeten het nu bespreken. Hij zit op je antwoord te wachten.'
'Mijn antwoord?'
'Jij bent nu de baas in huis.'
Jerimot zuchtte en wreef in zijn ogen. Eventjes zag Jozua de enorme druk waaronder Jerimot stond. Jozua's werk was dan misschien een aanslag op zijn rug, maar dat van Jerimot op zijn zenuwen. Hij nam zware financiële risico's met het kleine beetje goud en zilver dat ze met zich mee hadden weten te smokkelen.
'In dat geval,' zei Jerimot uiteindelijk,'denk ik dat we het aan Mirjam moeten vragen.'
'Aan Mirjam? Ben je gek geworden?'
'Waarom?'
'Haar vader zou haar mening ook niet vragen! Heeft abba Tirza's mening gevraagd vóór haar verloving?'
'Nou, je vader heeft het haar wel gevraagd,' zei Joël zachtjes.
'Dat is ongehoord!'
'Ik weet het. Maar je vader hield van zijn dochters. Tirza's geluk was belangrijk voor hem.'
Jozua draaide zich om om zijn verdriet te verbergen dat opwelde bij de pijnlijke herinnering aan zijn vader en de liefde waarmee hij hen allemaal had overladen. 'Ga je gang. Vraag het haar dan maar.'
Jerimot riep haar bij zich. Jozua wist dat ze elk woord dat ze hadden gezegd al gehoord had. In zo'n klein huisje was het onmogelijk niets te horen.
'Mirjam, heb je die man voor wie Jozua werkt gezien? Je hebt gehoord dat hij gevraagd heeft of hij met je mag trouwen?'
'Ja, ik heb het gehoord.'
'Wat wil je doen, meisje?' Ze staarde naar de aarden vloer en wrong haar handen ineen.
'Hoe zit het met mijn broertjes? Zullen zij ook meegaan?'
'We zullen met die man moeten praten en een of andere regeling treffen voor de jongens. Maar zoals je weet, ben ik erg gehecht geraakt aan Mattan. Beide jongens zijn van onschatbare waarde geworden voor mijn werk op de markt. Ik zou ze niet graag kwijtraken. Maar, het is aan jou, Mirjam.'
'Ik... ik weet niet.
'Jozua, kun je ons iets meer over deze man vertellen, zodat Mirjam misschien makkelijker kan beslissen?' vroeg Jerimot.
Jozua kon geen van hen aankijken. 'Jullie moeten misschien even weten dat hij al getrouwd is.'
'Getrouwd!'
'Mirjam zou zijn tweede vrouw worden. Zijn eerste vrouw heeft hem alleen maar dochters gegeven.'
'Geen sprake van!' riep Jerimot uit. 'Daar komt niets van in!'
'Waarom niet? Hij kan zich makkelijk twee vrouwen veroorloven.'
'Je kunt nu gaan, Mirjam,' zei Jerimot. 'Het spijt me dat we je hiermee lastig hebben gevallen.'
'Begrijp je het dan niet?' zei Jozua. 'Ik word waarschijnlijk ontslagen als we hem afwijzen!'
'Dan moeten we op God vertrouwen dat je ander werk vindt.'
'Jij hebt makkelijk praten! Jij hebt werk!' Jozua beende naar buiten en sloeg de rieten deur met een klap achter zich dicht. Hij dook onder de natte was door, die altijd aan de lijn hing, en ging op een laag stoepje achterin de tuin zitten. Het avondbriesje voelde koud aan na de muffe lucht in het overvolle huis, maar het bracht een misselijkmakende rioollucht mee van de vuile straat. Die Moabieten hadden slechtere sanitaire gewoontes dan de armste mensen in Juda. Zijn hele familie was in eerste instantie ziek geworden nadat ze het water hadden gedronken.
Na een paar minuten hoorde Jozua de deur achter zich open en dicht gaan. Hij draaide zich niet om. 'Ga weg, Jerimot. Ik wil alleen zijn.'
'Ik ben Jerimot niet,' zei zijn moeder. 'Mag ik blijven?' Ze begon zijn zere schouders te masseren. Het voelde goed.
'Heb je onze discussie gehoord?' vroeg hij haar.
'Ja, ik heb het gehoord.'
'En wat vindt u dat Mirjam moet doen?'
'Ik ben het met Jerimot eens.'
'Maar hoe zullen we overleven? U weet hoeveel moeite het me kostte om werk te vinden!'
'Je zou dit werk tot het einde van het seizoen hebben. Mirjam zou met deze man, en zijn jaloerse eerste vrouw, de rest van haar leven moeten samenwonen.'
'Het zou een beter leven zijn dan wat we haar nu geven.'
'Weet je dat zeker? Je vergelijkt dit leven met het leven dat jij kende.'
Hij draaide zich met een ruk naar haar om. 'U soms niet, mama? Soms lijkt alles zo hopeloos dat ik het nauwelijks aankan! Ik slaap en werk, en werk en slaap, zodat ik niet aan mijn oude leven hoef te denken, maar ik kan er niks aan doen. Ik wil het terug! Alles! En ik wil weten waarom God mij liet overleven toen ik een baby was, waarom Hij me een leven bood in dienst van de koning, waarom Hij me opleidde en me erop voorbereidde en het daarna allemaal van me wegrukte! Waar hebben we deze lijdensweg aan verdiend? Wat had abba misdaan dat hij het verdiende te sterven?'
'Ik begrijp hoe je je voelt, Jozua.' Zijn moeder had tranen in haar ogen toen ze zijn wang aanraakte. 'Je kent mijn levensverhaal. Je weet dat dit geen loze woorden zijn. Ik begrijp het werkelijk.'
Hij stortte zich in haar armen en klampte zich aan haar vast. 'Het spijt me, mama.
'Vertrouw op Jahweh, Jozua. Klamp je vast aan Hem net zoals je je nu aan mij vastklampt. Zelfs in de duisternis. Zelfs in tijden dat het lijkt alsof Hij je in de steek heeft gelaten. Want Hij heeft je niet in de steek gelaten. "Waarheen zou ik gaan voor Uw Geest. Maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde - Gij zijt er." Daar zijn we nu — in een diep dal. Maar vertrouw op God, jongen. Dat is wat we allemaal moeten doen.'
'Maar waarom gebeurt dit? Ik moet weten waarom?'
'Toen de Assyriërs mij gevangennamen, leek mijn lijden ook zinloos. Maar God had er toch een reden voor. En ik heb ervoor gekozen erop te vertrouwen dat Hij ook voor deze lijdensweg een reden heeft. Ik zal Hem danken voor alles wat Hij me heeft gegeven en Hem niet vervloeken om alles wat ik heb verloren.'
'Maar dat is zo moeilijk.'
'Ja, Jozua, dat is het ook. Maar ik weet dat je diep in je hart Jahweh wilt dienen. Toen Hem te dienen jaren van discipline en harde studie betekende, gaf je jezelf daar vol overgave aan over. Ik was altijd bang dat je je ogen zou bederven door al die perkamentrollen bij het licht van een lamp te lezen. Nu heeft Jahweh je gevraagd de hele dagje rug te buigen en graan te snijden. Kun je dat werk met dezelfde overgave voor Hem doen? Zonder bitterheid en wrok in je hart toe te laten?'
'Waarom zou ik die moeite nemen? Moet je zien hoe God abba heeft beloond voor zijn toewijding.'
'Je vader was bereid God als bouwmeester te dienen toen dat betekende in een benauwde tunnel te werken. Hij was bereid als staatssecretaris te dienen toen dat betekende vervolgd te worden door prins Gedalja en heer Sebna. Hij diende graag als paleisbeheerder gedurende de meest gevaarlijke tijd van koning Hizkia's bewind, de confrontatie met de Assyriërs. En ik weet zeker dat als God Eljakim zou vragen door Manasses hand te sterven om Zijn plan te verwezenlijken, je vader zijn leven graag zou geven.'
Een beeld van de wrede executieplaats kwam bij Jozua boven en smolt samen met een beeld van het gezicht van zijn vader. Nee, deze keer had Jahweh teveel gevraagd van abba. Jozua drukte zijn gezicht tegen de schouder van zijn moeder. 'Ik mis hem zo!'
Jerusha hield hem stevig vast. 'Ik weet het, jongen. Ik weet het.'