Proloog
Er gebeurde iets afschuwelijks.
Hij wist dat het een droom was. Dat gebeurde soms. Zwevend tussen waken en slapen was een gedeelte van zijn brein zich ervan bewust dat de gebeurtenissen die zich voor zijn geestesoog voltrokken slechts een droom waren. Niets ervan was echt. Over een paar minuten zou hij in zijn eigen bed wakker worden, en de ongelooflijke gebeurtenissen zouden het product uit de een of andere droomfabriek blijken te zijn. Niettemin was er terwijl hij droomde dat vreemde gevoel dat het toch wel eens echt zou kunnen zijn. Het zou toch wel eens kunnen zijn dat hij weer bij Joanna was. Dat hij een deel van haar leven vormde en dat hij was voorbestemd om een rol te spelen in dat wat er nu gebeurde.
Ryan draaide zich rusteloos op zijn andere zij, zodat het maanlicht op zijn gezicht viel. Als op een teken ging het licht aan in een gesloten garage, en via een binnendeur verschenen er twee mannen. Tussen hen in ondersteunden ze een derde man, die niet kon lopen. Dronken, besefte Ryan, en daardoor hulpeloos. Met een zacht gekreun verzette Ryan zich tegen de droom. Wat de twee van plan waren, was sinister en dodelijk.
Word wakker, sprak Ryan zichzelf toe. Zo is het wel genoeg. De dromen die hij de laatste tijd had, waren zo afschuwelijk dat ze hem zelfs overdag nog achtervolgden. Hij had er echt geen behoefte aan om ook nog de nachtmerries van een ander te ondergaan. Hoe dan ook, zijn poging om zich van de droom los te maken, was vergeefs. Het toneel ging meedogenloos verder tot een weerzinwekkend einde. Een van de mannen opende het portier van een lange limousine en duwde de beschonkene naar binnen. Toen boog hij zich naar voren, reikte langs het nu bewusteloze slachtoffer heen en startte de motor. Vervolgens drukte hij op een paar knopjes, waardoor alle ramen omlaag gingen, richtte zich op en sloot het portier.
De garage begon zich te vullen met de uitlaatgassen van de motor. De beide mannen draaiden zich om en verlieten snel de door koolmonoxide vergiftigde ruimte. De klap waarmee de deur achter hen in het slot viel, weergalmde in Ryans hoofd als een pistoolschot in een metalen vat. Achter hen bleef de giftige rook onder de auto uit wolken.
Stop. Kom terug. Laat hem niet achter.
Vanuit de gevangenis van zijn slaap smeekte hij hen, terwijl het dodelijke koolmonoxide uit de uitlaat van de auto bleef stromen. Hij kon de wagen nauwelijks nog zien door de gaswolken. Het slachtoffer kon hij echter wel zien. Heel duidelijk zelfs.
Kreunend sloeg Ryan de handen voor het gezicht, in de hoop datgene wat nu zou komen niet te zullen zien. Natuurlijk lukte hem dat niet. Op de een of andere manier was Joanna plotseling in het huis. Niet een gewoon huis, besefte hij nu, maar een soort bedrijfsruimte – een kunstgalerie? – met een aangrenzende garage.
Hij voelde haar angst. Ryans hart bonsde in zijn keel. Net toen hij haar wilde waarschuwen dat ze terug moest gaan, rukte ze de deur open. Het volgende ogenblik stond ze daar. Gevangen in zijn droom zag hij haar daar, omgeven door de bijtende witte rook. Hij zag dat ze ontzet met haar ene hand haar mond en neus bedekte en met de andere naar de schakelaar aan de muur tastte. Langzaam ging hierop de automatisch werkende garagedeur open en stroomde de koele, verse lucht naar binnen.
Hij werd wakker van haar gegil.
Met een ruk ging hij rechtop op de bank zitten. Nat van het zweet en snel ademend wachtte hij tot zijn hart wat tot rust zou zijn gekomen. Het was maar een droom. De hemel zij dank. Een heel intense droom. Van het soort dat je doodsbang maakte, hoe oud je ook was.
Joanna. Grote genade.
Voor zijn geestesoog zag hij het beeld van zijn ex-vrouw. Hij stond op en strompelde door de open deur naar de veranda. Enkele ogenblikken bleef hij roerloos naar het spookachtig aandoende verlaten landschap staan staren. Palmbomen wuifden in de aanwakkerende oceaanwind. Het gedempte gebulder van de branding kalmeerde hem.
Logisch dat Joanna in zijn gedachten was, vertelde hij zichzelf. Hij bevond zich in het bungalowtje op Sea Island, waar ze hun wittebroodsweken hadden doorgebracht.
Hoe lang geleden, O’Connor?
Veertien… nee, vijftien jaar geleden.
Toen je een ambitieuze, arrogante, eigenwijze dwaas was.
Nu ben je een op zijn retour zijnde vent van middelbare leeftijd. Wie heeft gezegd dat je nooit krijgt wat je verdient?
Hij draaide zich grommend om en liep het bungalowtje weer in. Hij wilde niet verstrikt raken in oude herinneringen. Met een onderdrukte verwensing trok hij zijn broek aan en ging op zoek naar een borrel. Iets pittigs, dat sterk genoeg was om de nawerking van een afschuwelijke nachtmerrie te verdrijven.