2

Maandag 20 september, 1.30 uur

‘Liv, wacht.’

Olivia liep bijna op een holletje rond het uitgebrande gebouw, maar kalmeerde bij het horen van Kanes stem achter zich. Ze had kortaf tegen hem gedaan terwijl hij alleen maar geprobeerd had te helpen. ‘Het spijt me,’ zei ze zacht. ‘Ik had niet zo tegen je moeten uitvallen.’

‘Dat ben ik wel gewend,’ zei hij op zijn zangerige toon die haar altijd aan Iejoor deed denken en waar ze altijd van ging glimlachen. Hij glimlachte terug. ‘Zie je wel. Ik wist wel dat je mondhoeken konden krullen. Dat doen ze de laatste tijd niet zo vaak meer. Luister... ik wilde het niet nog erger maken.’

Olivia liet haar schouders zakken. ‘Ik doe m’n werk, Kane.’

‘Dat weet ik,’ zei hij. Zijn stem klonk troostend zonder neerbuigend te zijn. ‘De politiepsych helpt niet echt?’

‘Ik heb helemaal geen behoefte aan een psych.’ Ze vond het zelf kinderachtig klinken en ze zuchtte. ‘Verdomme, Kane. Ik heb alleen wat tijd nodig.’

‘Neem die tijd dan. Maar beloof me één ding. Als het tegen het nieuwe jaar nog niet beter gaat, dan zeg je dat tegen me. Ik ken een psychiater die misschien kan helpen. Iemand die je volgens mij wel zult mogen.’

Ze wist waarom hij die datum noemde. Oudejaarsdag was zijn laatste offciële werkdag. Kane ging na bijna dertig jaar bij het korps met pensioen. Olivia wilde er niet aan denken. Wilde er niet over nadenken dat ze een nieuwe partner moest gaan inwerken. Maar ze wist dat hij zich zorgen over haar maakte, dus knikte ze. ‘Oké. Kunnen we dan nu naar die dode bewaker?’

Ze sloegen de hoek om en zagen onmiddellijk het lichaam van Henry Weems dat verlicht werd door de schijnwerpers van de technische recherche. Hij lag op zijn buik, een arm onder zich gevouwen, de andere uitgestrekt. Zijn pistool lag een paar centimeter van zijn vingertoppen. De achterkant van zijn uniform was donker van het bloed, de uittredewond groter dan Kanes vuist.

Naast zijn lichaam lag een nog niet opengeritste lijkzak. Londo’s partner, lijkschouwer Dale Eastman, stond geduldig te wachten terwijl Micki Ridgewell van de technische recherche foto’s aan het maken was.

‘Kogels met holle punt?’ vroeg Olivia.

‘Waarschijnlijk,’ zei Micki. ‘We zoeken de kogel nog. Zo gauw we klaar zijn met het lichaam, gaan we met een metaaldetector aan de slag. Maar met al die bouwrommel kan dat wel even duren. We hebben bloed gevonden bij de achterdeur, die ene aan de kant van het meer, dus dat is waarschijnlijk de plek waar hij een klap op zijn hoofd heeft gekregen. Gezien de hoeveelheid bloed die daar op de grond lag moet hij er een paar minuten hebben gelegen. Laten we hem maar omdraaien.’

Dat deden Kane en Dale. De voorkant van het uniform van de bewaker was doorweekt met bloed, maar vlakbij zijn hart was een kleine ingangswond zichtbaar.

‘Een schot met de bedoeling te doden,’ merkte Kane op. ‘Hoe lang is hij al dood?’

‘Hooguit een paar uur,’ zei Dale. ‘De arts zal je een exacter tijdstip kunnen geven.’

Olivia pakte het wapen van de bewaker en rook er aan. ‘Is niet afgevuurd, maar hij was er klaar voor. De veiligheidspal is omgezet. Als hij bewusteloos is geslagen, kan hij misschien zijn bijgekomen en de brandstichter hebben verrast.’

‘Die dan tussen hem en het meer moet hebben gestaan.’ Kane wees naar het meer. ‘Er zijn twee manieren om hier snel weg te komen − door het hek aan de voorkant en dan met een vluchtauto of met een bootje over het meer. Laten we eens kijken of het hek opengeknipt is, Mick.’

‘Hebben we al gedaan. We hebben drie plekken gevonden. Een hier bij de steiger, een aan deze kant’ − ze wees in de richting bij het gebouw vandaan − ‘en een aan dezelfde kant als waar het meisje is gevonden.We zullen het gaas testen op de mate van roestvorming om vast te stellen wanneer elk gat is gemaakt.’

Olivia keek naar boven. Op de hoekpaal van het hek was een beveiligingscamera gemonteerd. ‘Heb je gehoord van de camera’s?’

‘Ja.’ Micki keek helemaal niet blij. ‘Werk van een insider.’

‘We vragen de personeelsbestanden op,’ zei Kane. ‘Hoe moeilijk zal het zijn geweest om de camera’s uit te schakelen?’

‘Dat weet ik nog niet. Ik zal Sugar hun systeem laten nagaan en dan laat ik het je weten.’ Sugar was Micki’s goeroe op het gebied van elektronica.

‘Rechercheurs? Jullie wilden de brandweerman spreken die het meisje uit het gebouw heeft gehaald?’

Micah Barlow kwam de hoek van het gebouw om met een brandweerman. En iedere hoop die ze had gekoesterd nadat ze ladderwagen l21 had gezien, ging in rook op. Haar hart kneep zo sterk samen dat ze onwillekeurig naar adem snakte. Er waren maar weinig mannen die liepen zoals hij. Geen enkele man zag eruit zoals hij. Geen enkele man had het recht om er zo uit te zien.

Hij was groot, de brandweerman − minstens acht centimeter langer dan Barlow die zelf toch minstens één meter tachtig was. De felle bouwlampen van de technische recherche schenen op een gezicht dat onder het vuil zat waar het zweet strepen doorheen had getrokken, maar geen enkele hoeveelheid vuil kon iets veranderen aan het feit dat hij de mooiste man was die ze ooit had gezien. Of kon hopen ooit nog eens te zien. Alleen daarvoor al kon hij naar de hel lopen.

Natúúrlijk had hij vanavond dienst. Natúúrlijk was hij de brandweerman die het slachtoffer had gevonden. Die had geprobeerd haar te redden en slim genoeg was om belangrijk bewijsmateriaal intact te laten.

En uiteraard was hij de man die ze niet tegen had willen komen, vanavond niet en op geen enkele andere avond. Want hij had zijn uiterste best gedaan om haar te ontlopen. Zeven maanden lang. Hij was zeven maanden geleden naar Minneapolis verhuisd, maar er had geen enkel telefoontje gevolgd, geen enkele e-mail. Ze had zich maandenlang afgevraagd waarom hij hiernaartoe was gekomen. En nu kon het haar niet meer schelen.

Ze rechtte haar rug. Ze probeerde uit alle macht een toon te vinden die naar ze hoopte vriendelijk klonk en deed een stap naar voren. ‘David Hunter. Lang niet gezien. Hoe gaat het?’

Davids soepele gang leek even te haperen, maar toen hij zijn mond opendeed, klonk hij nauwelijks verrast. ‘Olivia, leuk je weer te zien.’

Barlows wenkbrauwen gingen omhoog en Olivia hoefde niet eens een blik in Kanes richting te werpen om te weten dat daar hetzelfde gebeurde. ‘Jullie kennen elkaar?’ vroeg Barlow.

‘We hebben wederzijdse vrienden,’ zei Olivia met een kalmte die volledig gemaakt was. Haar hart ging zo hevig tekeer dat dat het enige was wat ze kon horen, net als iedere keer was gebeurd dat ze hem had ontmoet. Maar dat had duidelijk allemaal niets voor hem betekend. Het deed er nu niet meer toe. ‘Kane, herinner jij je meneer Hunter nog? Hij is een vriend van Eve.’

En Eve was de vriendin van Olivia. Het was Eve geweest die haar had verteld dat David besloten had naar de Twin Cities te verhuizen. Het was Eve die haar had verteld dat David was aangenomen bij de brandweer. En het was Eve die was opgehouden haar de laatste nieuwtjes te vertellen omdat duidelijk was dat het Olivia niet meer kon schelen.

‘Natuurlijk weet ik dat nog,’ zei Kane, op zijn hoede, dacht Olivia. ‘Hoe gaat het met je arm?’

Hij had zijn arm zeven maanden geleden gebroken, toen de Put-kerel David van de weg had gereden omdat hij dacht dat Eve achter het stuur zat. Een van de laatste keren dat Olivia hem had gezien, had hij in het ziekenhuis gelegen. David stak zijn arm omhoog en draaide hem een paar keer heen en weer. ‘Zo goed als nieuw, dank je.’

Genoeg. ‘Brigadier Barlow zei dat jij het meisje hebt gevonden,’ zei ze, norser dan haar bedoeling was.

David trok een gezicht en zijn adamsappel ging op en neer toen hij moeizaam slikte. ‘We waren te laat. Ze was al dood.’

En dat deed hem pijn, dat was duidelijk te zien. Olivia keek tegen beter weten in in die grijze ogen en zag daar diep verdriet en haar bonzende hart ging naar hem uit. Zij kwam elke dag in aanraking met de dood. Hij gelukkig niet. ‘Je kon niets doen, David,’ zei ze zacht. ‘Het was niet de bedoeling dat ze daar was. Er hoorde niemand te zijn, toch?’

Even was er contact. Hét contact. Hetzelfde waarmee hij haar die ene avond... bijna alles had doen vergeten. Een ogenblik lang was hij niet David Hunter geweest, lang, donker, de Griekse god die vrouwen overal ter wereld deed smelten. Hij was de man die echt een mooie ziel had en die ziel, een paar korte uren lang, aan haar had getoond. Maar terwijl ze naar hem keek, zag ze zijn afgeschermde blik die haar opnieuw buitensloot.

‘Dat klopt,’ zei hij rustig. ‘Maar ze was binnen, om welke reden dan ook. Ik heb naar een identiteitsbewijs gezocht, een tasje, een rugzak, maar er was niets. Maar het is tamelijk donker. Misschien dat jullie op een van de andere verdiepingen iets vinden als het licht wordt.’

Barlow keek met een gretige blik van de een naar de ander en Olivia realiseerde zich met verbijstering dat ze als een stapelverliefde tiener naar Davids gezicht stond te staren. Aan de andere kant staarde iedere vrouw als een stapelverliefde tiener naar Davids gezicht, dus niemand zou het gek van haar vinden. Want ik ben niet anders.

‘Wanneer kunnen we naar boven om de plaats delict te bekijken?’ vroeg ze met een stem die een beetje koel klonk.

‘Vanavond niet meer,’ zei Barlow. ‘Een deel van de derde verdieping is ingestort. Het is gewoon niet veilig. Jullie zullen moeten wachten tot de constructie ondersteund kan worden voordat jullie naar boven kunnen waar ze haar hebben gevonden. Maar ze hebben iets meegenomen dat je beslist zult willen zien. David?’

‘Het lag op de vloer naast de plek waar ik haar heb gevonden.’ Hij stak zijn gehandschoende rechterhand uit. Daarin lag een glazen bal, ongeveer zo groot als Olivia’s gebalde vuist. Hij was bedekt met iets glinsterends dat op gel leek.

Olivia keek bedenkelijk. ‘Je hebt de plaats delict verstoord,’ constateerde ze met scherpe stem.

‘Hunter lag op de grond toen de vloer het begaf,’ zei Barlow zachtjes en haar blik vloog als vanzelf geschrokken naar David. ‘Dat je dit bewijsmateriaal hebt, is alleen maar te danken aan zijn snelle handelen.’

‘Met ons is niks gebeurd,’ zei David. ‘De bal stond op het punt in het gat in de vloer te verdwijnen. De adrenaline spoot door mijn lijf en ik heb hem in een reflex gegrepen, maar ik kon hem toen niet meer terugleggen waar ik hem had gevonden. Dat stuk is er niet meer.’

Ze deed haar best zich te ontspannen. Het idee dat hij door de vloer op de derde verdieping had kunnen zakken, joeg de adrenaline door haar eigen lichaam. ‘Is dit dezelfde gel als we op de handen van het meisje hebben aangetroffen?’

‘Waarschijnlijk wel,’ zei Barlow. ‘Het lab moet dat nog bevestigen.’

Kane boog zich over haar schouder om de glazen bal te bestuderen. ‘Vanwaar die gel?’

‘Ik denk dat het aan jou is om daarachter te komen,’ zei David.

Olivia draaide zich om op zoek naar Micki en schrok toen de leidster van het forensisch team vlak achter haar bleek te staan. ‘Wil je dit in een bewijszak doen, Micki?’

Micki’s blik ging veelbetekenend van de bal naar Olivia’s gezicht. ‘Natuurlijk.’

‘En neem zijn handschoen ook mee, voor eventuele restanten. Heb je nog andere handschoenen?’ vroeg ze David en ze spande zich in om haar blik deze keer onpersoonlijk te houden.

‘Ik heb reservehandschoenen in de ladderwagen. Als je klaar met me bent, ik heb nog meer werk te doen.’

Als je klaar met me bent... Nee, ze dacht niet dat ze ooit klaar met hem zou zijn. Niet dat het ook maar iets uitmaakte. Hij was na één nacht klaar met haar geweest. Wat een idioot ben ik geweest.

Olivia dwong zichzelf naar hem te kijken. Ze maakte haar glimlach even onpersoonlijk als haar blik was geweest. ‘Dank je. We bellen je wel als we nog vragen hebben. Kane, we moeten de weduwe van meneer Weems op de hoogte brengen voor ze het op het journaal te horen krijgt. Moeten we hier nog iets doen?’

Kane schudde zijn hoofd. ‘Dat kan pas als we naar binnen kunnen. Je hebt de nummers van onze mobiele telefoons, Barlow?’

Barlow knikte. ‘Die heb ik. Ik bel jullie zo gauw het gebouw veilig is.’

Micki stopte de glazen bal in een bewijszak en was bezig de handschoen van Davids hand te trekken. ‘Ik stuur deze terug zodra het kan,’ zei ze en ze liet de handschoen in een papieren zak glijden.

‘Geen probleem,’ zei David en draaide zich zonder verder nog een woord te zeggen om. Hij was de hoek van het gebouw om en uit het zicht verdwenen voor Olivia in de gaten had dat ze nog steeds haar adem inhield.

Verdomme. ‘Micki, kun je kijken of je de vingerafdrukken van het meisje ergens in een database kunt vinden? Hou in de gaten of er iets uit Florida opduikt. Ze had Gator-nagelversieringen. Bel ons als je weet wat voor gel dat is. Bedankt.’

‘Zoals die man al zei: geen probleem,’ antwoordde Micki met een uitgestreken gezicht, maar Olivia kende die blik in de ogen van haar vriendin. Ze verwachtte een verklaring.

Alsof ik die heb. ‘Abbott zal ons om acht uur in zijn kantoor willen zien,’ zei Olivia van onderwerp veranderend. Haar hoofdinspecteur was dol op vergaderingen die om acht uur ’s morgens begonnen.

‘Ik verheug me er nu al op,’ was het enige wat Micki zei. ‘Ik zal proberen de afdrukken voor die tijd na te gaan. Daarna gaan we een bakje koffie doen, even bijpraten.’

‘Afgesproken,’ zei Olivia vlak. Vervolgens draaide ze zich om naar Micah Barlow die haar te nauwkeurig stond op te nemen en ze voelde woede in zich opborrelen. Dat ze zelfs maar een microseconde aan David Hunter had gedacht, was voor een deel Barlows schuld, die smerige, bemoeizuchtige kloothommel. ‘Hij zal jou er ook bij willen hebben,’ zei Olivia koeltjes. ‘Weet je Abbotts kantoor te vinden?’

‘Ik heb al vaker met jullie hoofdinspecteur samengewerkt,’ zei Barlow, ‘ik zal er zijn.’

Ze knikte kort en ging toen met Kane naar haar auto. Hij zei geen woord tot ze het portier van het slot had gedraaid.

Hij leunde met zijn armen over elkaar geslagen tegen de motorkap. ‘En dat was...?’

Ze rukte haar portier open. ‘Ik heb geen flauw idee waar je het over hebt.’

Kane duwde het portier met zijn vlakke hand dicht. ‘Olivia.’

Ze zuchtte. ‘Een gigantische vergissing, oké. Een vergissing waar ik het niet over wil hebben.’

Hij keek teleurgesteld. Kane hield wel van een roddel. ‘O, oké,’ mopperde hij. ‘Hier is het huisadres van Weems. Wil je dat ik het doe?’

‘Nee, jij hebt het de laatste keer gedaan. Ik ben aan de beurt om het nieuws te vertellen.’ In tegenstelling tot andere teams bij de recherche deden ze nooit kop of munt. Ze verdeelden de akelige karweitjes eerlijk tussen hen beiden. Zo was het altijd geweest, zelfs toen ze nog een groentje was en hij haar mentor. ‘Ik zie je daar.’

Ze deed haar portier open toen Kane wegliep, maar stopte met een ongemakkelijk gevoel. Ze keek over haar schouder, zag David naast zijn wagen naar haar staan te kijken en de rillingen liepen over haar lichaam. Even kruisten hun blikken elkaar en toen ging zijn kin omhoog, alsof hij haar uitdaagde. Hij trok een nieuwe handschoen aan, draaide zich om en ging weer aan het werk.

Olivia stapte bevend in haar auto. Hier heb ik geen zin in. Niet nu.

Hij had zeven maanden de tijd gehad. Zeven hele maanden om iets te zeggen. Iets te doen. Ze had gewacht, aanvankelijk geduldig. Toen was de pijn ontstaan, vervolgens gegroeid en elke dag groter geworden. Elke week. Tot ze het had opgegeven. Ik heb hem tijd genoeg gegund. Er was tweeënhalf jaar voorbijgegaan sinds die avond dat ze elkaar in Chicago op de bruiloft van haar zus hadden ontmoet. Sinds de nacht dat ze... Verdomme. Het was niet de bedoeling dat ze er door eraan te denken weer naar zou verlangen. Maar dat was wel zo. En dat maakte haar meelijwekkend. Hij had tweeënhalf jaar de tijd gehad om iets te doen.

Misschien wacht hij tot jij de eerste zet doet.

En misschien ben je wel de grootste idioot ter wereld. Ze wist op wie David wachtte. En dat is zeker niet op mij. Zichzelf vervloekend omdat ze zelfs maar durfde denken dat iemand als hij op haar kon zitten wachten, reed ze achter Kane aan en negeerde de vragen die de verslaggevers op haar afvuurden. Er zou gauw genoeg een persconferentie komen. Ze stond nu op het punt om mevrouw Weems te vertellen dat ze weduwe was geworden, dat haar leven onherroepelijk veranderd was.

In de auto repeteerde ze de woorden die in vier jaar bij Moordzaken niet gemakkelijker waren geworden om uit te spreken.

David hoorde niets boven het gebrom van de truck naast hem uit komen terwijl hij een pikhaak uit de bergruimte trok, maar hij wist op welk moment haar auto wegreed. Hij draaide zich om en zag haar achterlichten door het hek van de bouwplaats verdwijnen.

Ze was moe geweest vanavond. Bezorgd. En niet blij om mij te zien. Die ronde, blauwe ogen van haar hadden een geïrriteerde uitdrukking gekregen. Maar er was meer geweest. Medeleven, bezorgdheid. En toen schaamte. De schaamte knaagde aan hem, want hij wist dat hij daarvoor verantwoordelijk was.

Maar hij had vooral de dodelijke vermoeidheid gezien die zo zwaar op die smalle schouders drukte. Hij had haar de afgelopen zeven maanden voldoende gadegeslagen om te kunnen zien dat het er niet beter op werd. Als er al sprake was van verandering, dan ging het eerder slechter.

De oproep had haar uit haar slaap gehaald. Het beeld dat hij daarbij kreeg, verwarde hem. Ze had haar gebruikelijke vlecht achterwege gelaten en haar blonde haar in plaats daarvan in zo’n strakke paardenstaart gedaan dat hij al hoofdpijn kreeg als hij er nog maar naar keek. Als ze niet aan het werk was, had ze haar haar los over haar schouders en hij herinnerde zich vaag hoe het aanvoelde tussen zijn vingers.

Hij slikte moeizaam. Hij had een vage herinnering aan een heleboel dingen en het had geen zin om daar nu aan te denken.

Hoe vaak had hij de afgelopen zeven maanden niet bijna bij haar aangeklopt? Te vaak. Hij had het al zo’n beetje opgegeven om op haar te wachten. En vanavond was ze er ineens. Zij had het ook gevoeld, wat het ook was wat er tussen hen gaande was. Hij had het in haar ogen gezien. Dus zou hij nog wat langer wachten.

Hoeveel langer? Hoeveel langer voor je de koe nou eindelijk eens bij de horens vat?

‘En?’ klonk een stem achter hem.

David draaide zich met een ruk om en Micah Barlow sprong achteruit, zijn blik gericht op de pikhaak die David in zijn handen geklemd hield. ‘Je moet me niet zo besluipen, Barlow,’ gromde hij met opeengeklemde kaken en dwong zich vervolgens te ontspannen. ‘Wat wil je?’

Micahs blik schoot van de pikhaak naar de poort die de geüniformeerde agent net achter Olivia’s auto dichtdeed en vervolgens weer naar Davids gezicht. ‘Ze mag je echt niet, hè? Hoe komt dat?’

David voelde zich rood worden. ‘Gaat je niks aan.’

Micah fronste zijn voorhoofd. ‘Ja, in zekere zin wel. Maar daar hebben we het later nog wel over. Voorlopig wil ik alleen dat je me precies vertelt wat er vanavond is gebeurd, vanaf het moment dat je hier aankwam tot het moment dat je met die verrekte gombal in je hand naar buiten stapte.’

Irritatie laaide in hem op en daarmee het verlangen om Micah te zeggen dat hij uit de buurt van Olivia Sutherland moest blijven. Maar ook dat zijn mijn zaken niet. Nog niet, in elk geval. Als hij zijn zin kreeg, zou dat veranderen, en al heel binnenkort. Op dit moment zou hij gewoon zijn werk doen.

‘Het was geen gombal,’ zei hij. ‘De bal was van massief glas. Hij was gewoon bedekt met een gel.’

‘Dat is een begin. Dus vertel me alles, stap voor stap.’

Maandag 20 september, 2.00 uur

Hij zette de tv aan en leunde achterover in zijn luie stoel. Hij nipte van het biertje dat hij van zichzelf mocht hebben als hij een nieuwe ‘klant’ had binnengehaald. Vanavond had hij het hele sixpack verdiend, maar hij stond zichzelf er nooit meer dan één toe. Dronken mensen deden domme dingen. Hij kon het weten. De domme dingen van dronken kerels maakten een belangrijk deel uit van zijn handel.

Met de afstandbediening in de hand bekeek hij de dvd die hij had gebrand en glimlachte toen het scherm rookwolken vertoonde. Elk woord dat het viertal had gezegd, was duidelijk te verstaan. In sommige stukken was het volume harder dan in andere, maar het geluid was helder, dankzij zijn eersteklas apparatuur. Bezuinigen op apparatuur was op de lange duur niet economisch.

En mijn plannen zijn voor de lange termijn. Hij liet zijn blik door zijn kleine appartement gaan. Het was spartaans ingericht, praktisch. Maar uiteindelijk zou zijn bankrekening dik genoeg worden om zich een villa op een eiland te veroorloven met discrete bedienden. Hij wist al welke villa hij zou kiezen. Die was op dit ogenblik eigendom van een rijke politicus met een heel akelige voorkeur voor minderjarige jongeren. De politicus leefde in de veronderstelling dat hij van hem af was als hij klaar was met het storten van de chantagebetalingen in kleine, maandelijkse termijnen op een overzeese bankrekening.

Zijn slachtoffers dachten altijd dat ze weer van hem af zouden zijn. Dat hij tevreden zou zijn en hen met rust zou laten. Maar hij liet ze nooit met rust. Hij verhoogde gewoon stilletjes de bedragen en zijn slachtoffers betaalden altijd.

Want hij koos zijn doelwit altijd zorgvuldig uit, net als vanavond. Deze vier hadden ouders die bereid waren veel op te offeren om hun lieve schatjes uit de gevangenis te houden. En dat was exact de plek waar ze zouden belanden. Ze waren heel erg stout geweest door zo’n zware brand te stichten. Er waren twee doden gevallen. Natuurlijk was de bewaker zíjn werk, maar hij was graag bereid de Vier van de Universiteit daar alle eer voor te geven. Ze waren weggelopen bij een gillende tiener en hadden haar aan haar lot overgelaten. De politie zou er geen enkel probleem mee hebben om te geloven dat ze ook een bewaker zouden doodschieten.

Met zijn ogen aan het tv-toestel gekluisterd keek hij toe en hij vertrok zijn gezicht toen Albert de jammerende Joel met zijn knuppel neersloeg. Au. Hij durfde te wedden dat Joel op dit moment flink hoofdpijn had.

Hij vroeg zich af of ze zich al tegen elkaar gekeerd zouden hebben. Dat zou uiteindelijk gebeuren wanneer de shock afnam en tot hen doordrong wat ze hadden gedaan. Het was de kunst het juiste moment uit te kiezen om contact op te nemen. Hij wilde ze lang genoeg laten sudderen om doodsbang te zijn dat ze zouden worden gepakt, maar ook weer niet zo lang dat ze stomme dingen gingen doen. Opbiechten, bijvoorbeeld. Vooral Joel de Jammeraar.

Als Joel een te groot gevaar ging vormen, kon er natuurlijk met hem worden afgerekend.

Hij ging terug naar het moment waarop Eric het Brein Albert de Kleerkast opdroeg Joel op zijn kop te timmeren. Eric bezat een zekere koelbloedigheid, een bereidheid om te doen wat nodig was die nog goed van pas kon komen.

Want ik heb zo eens zitten denken. Zijn investeringen hadden een flinke optater gehad toen de beurs instortte. Met het tempo waarin hij nu bezig was, zou hij veertig zijn voor zijn portfolio weer op het niveau was dat hem in staat stelde te leven zoals hij van plan was. Hij was niet van zins zo lang te wachten. Hij wilde jong genoeg zijn om te genieten van zijn bij elkaar gestolen vermogen.

Hij liep er al geruime tijd over te denken iemand in dienst te nemen. Uit te breiden. Maar wie kon hij vertrouwen?

Hij zat lang genoeg in het vak om te weten dat je een man maar zo ver kon vertrouwen als het touw om zijn nek lang was. En dat gold net zo goed voor vrouwen. Verdomme, vooral voor vrouwen. Het touw moest kort blijven en de knoop moest zo sterk zijn dat hij of zij niet uit de strop kon glippen. Hij keek toe hoe Albert en Eric de bewusteloze Joel wegdroegen met Mary achter hen aan. Brandstichting, moord... Dat vormde een verrekte sterke knoop en een heel kort stukje touw.

Hij stak zijn bierflesje bij wijze van toost omhoog. ‘Op mijn nieuwe werknemers. Dat jullie maar veel geld voor me verdienen.’ Hij haalde de dvd uit het apparaat en liet hem in een papieren hoesje glijden. Dankzij de prachtige vinding van streaming video zou Eric het Brein binnenkort weten dat hij vreselijk de lul was.

Hij drukte een zoen op het schijfje. ‘Jullie,’ mompelde hij, ‘zijn allemaal van mij.’

Maandag 20 september, 2.15 uur

Eric zette het raam van zijn woonkamer open en liet het briesje zijn oververhitte huid afkoelen. Het zou niet lang meer duren voor het licht werd. Maar hij betwijfelde of het ochtendlicht nieuwe mogelijkheden zou brengen. Hij staarde naar het vuur in de open haard. De dansende vlammen maakten hem misselijk.

Bespotten hem. Moordenaar. Moordenaar. Moordenaar.

Vierentwintig uur geleden was alles nog super geweest. Hij had op het punt gestaan iets groots te doen. Iets waarover gepraat zou worden. Voor één keer zou híj degene zijn die het verschil maakte, zoals Joel anders altijd deed. Ik zou het leven van mensen hebben veranderd.

Hij lachte bitter. Dat had hij zeker gedaan. Zijn leven, het leven van de anderen... Dat zou nooit meer hetzelfde zijn.

Wat moest ze daar? Hij klemde zijn kaken op elkaar. Hou daarover op. Het antwoord was hetzelfde als die eerste honderd keer dat hij de vraag had gesteld. Verkeerde plaats, verkeerde moment.

Wat heb ik in mijn hoofd gehaald? Ik had niet naar Joel moeten luisteren. Ik had me niet druk moeten maken om zijn verdomde natuurgebied. Hij gaat natuurlijk praten. Hij zal alles verpesten.

Hij gaat mijn leven ruïneren. Ik had hem nooit moeten laten gaan.

Maar dat had hij wel gedaan. Ze hadden allemaal gedoucht en de stank van de brand zo goed mogelijk van hun huid geboend. Toen waren de anderen weggegaan. Hou je aan je normale routine, had hij tegen hen gezegd. Ga naar huis. Doe gewoon. Ga vandaag naar college alsof er niks aan de hand is. Dus waren ze vertrokken en nu was zijn flat leeg en stil, afgezien van het knetteren van het vuur.

Hij had het vuur in de open haard aangestoken om de geur te maskeren die ze hadden meegebracht van het flatgebouw. Nu kon hij als iemand iets zou merken of ernaar zou vragen, zeggen dat de geur van oude rook van zijn open haard kwam.

Je bedoelt, als we gepakt worden. Wat, naar Erics overtuiging, zeer onwaarschijnlijk was. Niemand had hen gezien. Hij had persoonlijk de bewakingscamera’s uitgeschakeld. Het was kinderspel geweest om het computergestuurde bewakingssysteem te hacken. Rankin and Sons had alles geautomatiseerd, zodat ze op personeel konden besparen. Vergissing nummer één.

Vergissing nummer twee − het uploaden naar hun eigen server van de route die de bewaker op zijn ronde nam. En vergissing nummer drie: niet de moeite nemen een vijfjarige te vragen om hun systeem te hacken. Ze hadden de deur die toegang gaf tot hun systeem wagenwijd open laten staan. Het was bijna beledigend geweest. We hebben alle voorzorgsmaatregelen genomen. Niemand heeft ons gezien.

Behalve het meisje en zij was dood. Elke keer dat hij zijn ogen dichtdeed, zag hij haar gezicht voor zich. Schreeuwend, haar handen die langs de ruit omlaag gleden.

Eric kneep zijn ogen tot spleetjes. De bewaker was incompetent – hij had moeten weten dat het meisje daar was. Het is niet onze schuld. Om te beginnen had ze daar al helemaal niet horen te zijn.

‘Het is niet onze schuld,’ zei hij hardop en dacht dat als hij dat nog een paar miljoen keer zou zeggen, hij het zelf misschien zou gaan geloven. We hebben haar vermoord. Dat was de waarheid. De bittere waarheid.

Maar niemand weet het. Tenzij Joel het vertelt. Eric dacht aan wat Albert fluisterend gezegd had toen hij het appartement verliet. Ik had hem harder moeten raken. Dat kan nog steeds.

Eric had nee gezegd, op niet mis te verstane wijze. Maar als Joel zijn zelfbeheersing niet hervond, wat dan? Zijn maag kwam in opstand en hij liet zich in de stoel naast de televisie zakken.

Wat een rotzooitje. Wat een vreselijke rotzooi. En dat alleen maar voor een of ander stomme watervogel.

‘Laat die stomme vogels de kolere krijgen,’ mompelde hij en hij zette de televisie aan. De nieuwslezeres staarde in de camera en Eric durfde te wedden dat ze heimelijk een kick kreeg van alle opwinding.

‘De brandweer is op dit moment bezig met nablussen. De schade aan het flatgebouw wordt geschat op meer dan vijftig miljoen dollar. Maar het echte verlies zijn de twee slachtoffers.’

Eric schoot overeind. Twee? Wat is er verdomme gaande?

‘Onze bronnen melden dat een van de slachtoffers een vrouw was die is aangetroffen op de derde verdieping.’ Het scherm toonde het panoramavenster waar het meisje had gestaan. Aan één kant was een groot, onregelmatig gat gezaagd. ‘Het tweede slachtoffer is een man van in de vijftig. De politie heeft zijn naam nog niet vrijgegeven omdat de familie nog niet is ingelicht. Maar volgens onze bron is de man doodgeschoten.’

Een ogenblik lang was Eric te verbijsterd om iets te doen. Doodgeschoten? Nee, Albert had hem neergeslagen. Had hem alleen maar geslagen. Geen van hen had een vuurwapen. Wat was hier verdomme aan de hand?

Hij sprong overeind toen zijn mobiele telefoon op het tafeltje naast hem begon te trillen. Hij staarde ernaar, wachtte. Waarop? Verdomd als hij het wist. Maar zijn hart ging tekeer, hard, zacht en zijn hand bewoog alsof hij hem door dikke stroop haalde. Hij klapte de telefoon open en zijn bonzende hart stond stil en zijn longen verstijfden toen hij de tekst zag die op het schermpje verscheen.

ik weet wat je hebt gedaan.

Eric bleef zitten staren en de telefoon begon opnieuw te trillen toen er een nieuw bericht verscheen.

wil je bewijs zien?

Er verscheen een link en met toenemend afgrijzen klikte Eric erop. Het was een video. Hij zag zichzelf en de anderen naar het brandende flatgebouw staan kijken. De camera ging vervolgens omhoog naar het meisje achter het raam, haar mond open in die geluidloze schreeuw die nog steeds door zijn hoofd spookte. Toen werd de camera weer op hen gericht en hij knikte naar Albert terwijl ze de worstelende Joel vasthielden. Albert sloeg Joel neer en ze droegen hem weg. De video duurde niet meer dan dertig seconden.

Maar het was genoeg. Ze waren gesnapt. Ze waren genaaid.

Ondanks zijn trillende vingers slaagde Eric er op een of andere manier toch in op de juiste toetsen in te drukken. Wie ben je?

Je meester.

Zijn hele lichaam beefde nu, oncontroleerbaar. Wat wil je?

Maak je niet druk. Vertel het binnenkort. Sms adres als ik zover ben. Wacht op bericht. Zeg niemand iets. Ja of nee?

Hij kon niet nadenken. Kon niet ademhalen. Kon alleen maar zitten staren.

Een minuut later kwam er een nieuwe sms. Ik begin mijn geduld te verliezen. Denk je dat het leuk is in de gevangenis? Je ziet er schattig uit. Laat je zeepje niet vallen. Ja of nee?

Eric haalde een paar keer diep adem en met elke teug werd zijn misselijkheid erger. Er was maar één antwoord mogelijk. Ja, toetste hij in en sloot vervolgens de telefoon. Hij ging staan en legde zijn mobieltje voorzichtig weer op tafel. Toen rende hij naar de badkamer en gaf over.

Hij leunde achterover in zijn gemakkelijke stoel en hij grijnsde zo breed dat zijn gezicht bijna in tweeën spleet toen Erics antwoord op het scherm verscheen. Ja. Natuurlijk had hij ja gezegd. ‘Pak aan, rijkeluisjochie. Je bent van mij.’

Maandag 20 september, 3.30 uur

Austin Dent verstijfde. Hij had één been over de vensterbank geslagen en werd verblind door het licht van een zaklantaarn. Zijn hand zwaaide door de lucht. ‘Hou op.’

Austin kwam door het raam naar binnen en deed hem achter zich dicht. Hij was niet in de stemming om de stomme vragen van zijn kamergenoot te beantwoorden, maar het zag er niet naar uit dat Kenny daar genoegen mee zou nemen.

Kenny’s vinger zwaaide heen en weer. ‘Waar ben je geweest?’ Austin stapte in zijn bed en negeerde hem, maar Kenny liet hem niet met rust. Hij zat te snuiven. ‘Wat is dat? Rook? Vuur?’

‘Hou je kop.’ Austin begroef zijn gezicht in zijn kussen. Hij kon de rooklucht van zijn huid ruiken. De leiding van het studentenhuis zou het morgen ruiken. Ze zouden het weten. Iedereen zou het weten.

Het deed er niet toe. Tracey was dood.

O god. Er welde een snik op in zijn borst en hij deed zijn uiterste best die te onderdrukken, maar hij barstte in snikken uit en zijn schouders schokten. Ze is dood. O god, ik had beloofd dat ik voor haar zou zorgen en nu is ze dood.

Het bed schudde toen Kenny zich op de vloer liet zakken en hem op de schouder klopte. Austin deed zijn hoofd omhoog en keek zijn vriend in de ogen. Kenny keek bang. ‘Wat heb je gedaan?’

Austin rolde op zijn rug zodat zijn handen vrij waren. ‘Je mag het tegen niemand zeggen.’

‘Wat zeggen?’

‘Dat ik niet hier was. Dat ik door het raam naar binnen ben gekomen. Dat ik naar rook ruik.’

Kenny keek nu nog banger. ‘Wat heb je in vredesnaam uitgespookt?’

Austin schudde heftig met zijn hoofd. ‘Je bent mijn vriend. Je moet me helpen.’

Kenny staarde een ogenblik voor zich uit en duwde toen het raam open. ‘Zorg dat je die stank kwijtraakt.’

‘Ze zullen het morgen ruiken.’ Paniek greep Austin bij de keel. ‘Wat moet ik doen?’

Kenny deed zijn matras omhoog en haalde een platgedrukt pakje sigaretten tevoorschijn. ‘Is wat je hebt gedaan erger dan betrapt worden bij het roken?’

Austin dacht aan Tracey, die in de val zat. Hij dacht aan de dode bewaker en aan de man die hem had neergeschoten. Hij knikte ongelukkig en in de duisternis zag hij Kenny terugdeinzen.

‘Steek er een op,’ zei Kenny. ‘Blaas de rook het raam uit, anders zet je de sprinklers in werking. Rook er morgenochtend nog een. Dan denken ze dat de stank daarvan is. Je wordt gepakt vanwege de sigaretten en verder heeft niemand iets door.’ Kenny haalde de lucifers die hij had verstopt tevoorschijn. ‘Geef eens een peuk. Ik zal hem voor je aansteken. Je handen trillen. Straks laat je de lucifer nog vallen en fikt de hele tent af.’ Kenny fronste zijn voorhoofd. ‘Het komt in orde. Het komt allemaal in orde.’

Nee, dacht Austin verdoofd en kromp ineen toen de lucifer ontbrandde. Het komt nooit meer goed met me.