35
Het werd een avond van vieze koffie drinken op stoelen waar je een houten reet van kreeg. Ryan en ik keken op de monitor naar Adamski/Keith/O’Keefe en zagen hoe Claudel twee deuren verderop zijn toverkunsten liet zien.
Het verhaal kwam er stukje bij beetje uit. Claudel was begripvol, Adamski afwisselend opschepperig en zeurderig.
Tegen tweeën bekende hij Marilyn Keiser. Tegen vieren kwam hij met de Villejoins op de proppen.
Dit had die griezel te melden.
Adamski’s bootongeluk was echt. Nadat hij was omgeslagen, wist hij zich aan wal te slepen. Terwijl hij daar doorweekt en uitgeput lag, had hij een openbaring gehad. Zijn huidige leven was waardeloos. Omdat hij een hekel had aan advocaten en papierwinkels, wilde hij het ongeluk in zijn voordeel ombuigen.
Nadat hij zijn eigendommen in het meer had gestrooid, was Adamski naar Nova Scotia gelift. In Halifax zocht hij een collega sjoemelaar op, stak geld in een nieuwe identiteit en ging ten zuiden van de grens kijken of het gras van de buren inderdaad groener is.
Het leven in Amerika was niet wat Adamski zich ervan had voorgesteld en in 2006 keerde hij terug naar Quebec. Hij gebruikte een oud alias, Bud Keith, en nam een baantje aan in de keuken van het hotel in de buurt van Sainte-Marguerite. In die periode ging een alcoholische vrouw een wandeling maken en verdween.
Omdat het leegschrapen van borden en schuren van pannen hem ging vervelen, werd Adamski aangetrokken tot Montreal. Hij gebruikte nog steeds de naam Bud Keith toen hij Poppy ontmoette, een serveerster uit Saint-Eustache. Ze woonden al snel samen.
Aanvankelijk was alles tiptop. Maar na een tijdje begon Poppy tegen Adamski zeuren dat hij moest bijdragen in de kosten van het samenleven. Ze bood hem haar Honda aan, zodat hij zich huis aan huis als klusjesman kon aanbieden.
Adamski zat de ochtend van 4 mei in een bar bier te drinken en af te wegen wat zwaarder woog: persoonlijke vrijheid of een gratis dak boven zijn hoofd en op vaste tijden seks. Vol met Moosehead en zelfmedelijden reed hij over snelweg 344 naar Pointe-Calumet en zocht een huis uit met een dode dennenboom in de tuin. Anne-Isabelle, zijn eerste doelwit, stemde in met zijn voorstel om de boom weg te halen en betaalde hem vervolgens met geld dat ze uit een havermoutblik haalde dat in de keuken stond.
Hij was kwaad omdat het werk meer tijd in beslag nam dan hij had verwacht en vroeg om meer geld dan ze hadden afgesproken. Anne-Isabelle weigerde. Er volgde een woordenwisseling die eindigde toen Adamski de wandelstok van de vrouw pakte en haar ermee doodsloeg.
Christelle, die het lawaai hoorde, kwam poolshoogte nemen. Buiten zichzelf van woede eiste Adamski meer geld. Toen Christelle een bankpasje tevoorschijn haalde, duwde Adamski haar in Poppy’s Honda, reed naar de stad en dwong haar geld op te nemen.
Maar de rit werkte ontnuchterend. Hij durfde niet langs nog meer geldautomaten te gaan, zoals hij van plan was geweest, en hij durfde ook niet meer terug naar Pointe-Calumet. Adamski stopte onderweg ergens om een schop te kopen. Hij vermoordde Christelle ermee en begroef haar in Oka.
Daarna gooide Adamski het bankpasje van de Villejoins weg, schrobde de Honda en reed ermee naar Poppy’s appartement in Saint-Eustache. Hij had een paar maanden lang wat los-vastwerk, volgde het onderzoek in de zaak-Villejoin en hield zich gedeisd.
Naarmate er meer tijd verstreek en de sterke arm der wet zich niet liet zien, ging Adamski steeds meer denken dat hij was weggekomen met moord. Volgens hetzelfde patroon werd hij ook steeds ontevredener over zijn woonsituatie.
In deze periode zat Adamski veel op de bank naar Poppy’s tv te kijken. En goddank had ze kabel. Naast ijshockey en herhalingen van The Rockford Files en Miami Vice volgde hij ook de berichtgeving rond een aantal inbraken net over de grens in het noorden van de staat New York. Hij kwam erachter dat er in een periode van twee jaar drie bejaarden waren beroofd en doodgeslagen.
Dat zette Adamski aan het denken over de oude vrouw die uit L’Auberge des Neiges was verdwenen. Over de Villejoins. Hoewel het jaren geleden was dat hij zijn ex-vrouw had gezien, dacht hij ook aan haar. Hij herinnerde zich hoe ze had gedreigd haar geld van de bank te halen en vroeg zich af of ze dat ook echt had gedaan.
Hij was met Keiser getrouwd om er financieel beter van te worden. Maar dat oude mens was gek, wilde nog steeds seks. Met haar samenleven was onverdraaglijk. Net zoals alles in zijn leven was ook dit mislukt. Net zoals het met Poppy niet lukte.
Adamski maakte een rekensommetje. Marilyn Keiser moest nu tweeënzeventig zijn. Hij had de Villejoins vermoord en was ermee weggekomen. De vrouwen waren zwak en waren niet echt een uitdaging geweest.
Adamski ontdekte dat Keiser nog steeds hetzelfde appartement bewoonde. Hij zat wekenlang in Poppy’s Honda op Édouard-Montpetit te kijken wat ze allemaal deed. Hij volgde haar naar een synagoge, de markt, een buurtcentrum en een yogastudio.
Op een vrijdag droeg Keiser een weekendtas naar buiten en reed naar Memphrémagog. Adamski volgde haar. Tot zijn verbazing ging ze naar zijn voormalige jachthut.
Hij observeerde dit weekendritueel drie keer. Toen Keiser er niet was, controleerde hij hoe het was beveiligd. De zichtbaarheid. De afstand tot de buren.
Langzaamaan ontvouwde er zich een plan. Hij zou inbreken in de blokhut, de auto van Poppy in de schuur zetten en gaan zitten wachten. Als Keiser zou arriveren, zou hij eisen dat ze vertelde waar ze het geld verborg. Als het in de blokhut was verstopt, zou dat super zijn. Als het bij haar thuis lag, zou hij met haar terugrijden naar de stad en haar daar vermoorden. In beide gevallen zou hij ervoor zorgen dat het leek alsof er was ingebroken.
Alleen gaf Keiser zich niet zo makkelijk gewonnen als hij had verwacht. Toen ze uiteindelijk was bezweken, was Adamski zó kwaad dat hij haar overgoot met kerosine en er een brandende lucifer op gooide.
Volgens Adamski was het de eigen schuld van de vrouwen dat ze dood waren. Hij beredeneerde het als volgt. Hij kan niet goed met woede omgaan. Ze hadden hem niet kwaad moeten maken. Geen speld tussen te krijgen.
Na bijna tien uur naar die gore klootzak te hebben gekeken, sprong ik bijna uit mijn vel. Of wilde het er uit walging af trekken. Gedeeltelijk door de koffie? Misschien wel.
Mijn hersenen werden nog steeds gekweld door eerst naar de microfilm te staren en daarna naar het korrelige beeld van de bewakingscamera. Vermoeidheid had mijn emoties door elkaar gegooid en ik had geen behoefte om mijn psyche weer op een rijtje te krijgen. Ik voelde absoluut verdriet. Afkeer. Woede. O ja, een heleboel woede.
Hoe dan ook: tegen vieren was ik er wel klaar mee.
Met de belofte van Ryan dat hij me op de hoogte zou houden, ging ik naar huis.
Ik droomde die nacht weer over motten en geraamten en verbrande lijken. Ryan was er, en Ayers en Chris Corcoran. Anderen te donker om te herkennen.
Ik werd om acht uur wakker en had weer het gevoel dat mijn onderbewuste me iets wilde vertellen.
Maar wat? De zaken Jurmain, Villejoin en Keiser waren gesloten. De beenderen uit het Lac Saint-Jean zouden binnenkort geïdentificeerd worden. Er bleef niets over behalve de beschuldiger van Edward Allen. Was dat de reden dat mijn id ‘pssst’ tegen me zei?
Terwijl ik de kat eten gaf realiseerde ik me dat ik Ryan vergeten was te vertellen over het bootongeluk in Sainte-Monique. Maakte niet uit. Hij kon ieder moment bellen met een update over Adamski.
‘Grote dag vandaag, Bird.’
Birdie bleef op zijn kleine bruine balletjes zitten knagen.
‘Eerst ga ik de zaak-Lac Saint-Jean oplossen. Daarna ga ik die klootzak te grazen nemen die mijn naam besmeurd heeft.’
Bird keek me aan met het poezenequivalent van een verwijtende blik. Vanwege mijn taalgebruik? Het verwijzen naar een lichaamsdeel dat ik zelf niet bezat?
Ik liet hem alleen met zijn ontbijt.
Op Wilfrid-Derome lag er een kleine bruine envelop op het bureau in mijn lab. Joe had eindelijk post mortemröntgenfoto’s gemaakt van alle tanden die bij de in het Lac Saint-Jean gevonden resten hoorden.
Ik legde de films op een lichtbak en bestudeerde iedere tand.
De doffe plek op de tweede melkkies in de bovenkaak lichtte wit en ondoordringbaar op voor röntgenstralen. Een vulling. Interessant, maar van weinig waarde zonder de ante mortemgebitsgegevens.
Vervolgens bestudeerde ik nog een keer alle Lac Saint-Jean-geraamten. Daarna belde ik Labrousse, de gynaecoloog-lijkschouwer in Chicoutimi.
Nadat ik hem mijn ontdekking op de microfilm had beschreven, vroeg ik Labrousse of hij bij hem in de buurt kon kijken of hij nog iets te weten kon komen over de verdronken slachtoffers. Hij zegde toe naar familieleden te zoeken, en naar medische en gebitsgegevens. Hij bood ook aan om in het archief van de lijkschouwer te zoeken, maar betwijfelde of er nog iets uit 1958 bewaard zou zijn.
Ik dacht ook niet dat vijftig jaar oude dossiers bewaard zouden worden en vroeg Labrousse om drie dingen voor me uit te zoeken. Behoorde Richard Blackwater tot de Canadese indianen? Had Claire Clemenceau als kind antibiotica gebruikt? Had ze vullingen?
Labrousse zei dat hij me terug zou bellen.
Daarna belde ik de hoofdlijkschouwer.
De reactie van Hubert sceptisch noemen is ongeveer hetzelfde als beweren dat de Slag bij Waterloo een schermutselingetje was. Of misschien wilde hij niet toegeven dat mijn scepsis gerechtvaardigd was. Wat maakt het ook uit.
Hij hing op met de woorden: ‘Valentin Gouvrard gebruikte tetracycline toen hij zeven maanden oud was. Het kind uit het meer had aangetaste melkkiezen. Quelle coincidance!’
Het is inderdaad toevallig dacht ik met mijn hand nog op de hoorn die ik net had neergelegd. Een toeval zo groot als het stadion van de Yankees.
Soms wéét je gewoon iets. Noem het intuïtie. Noem het deductieve redenering gebaseerd op ervaring en onbewuste patroonherkenning.
Ik voelde aan mijn water dat de mensen uit het Lac Saint-Jean de picknickers uit Sainte-Monique waren. Ik moest het alleen nog bewijzen.
Ik groef in mijn hersenen. Was er ook maar iets wat het geslacht van de jeugdige geraamten aantoonde? Gezien de toestand waarin de beenderen verkeerden was opmeten onmogelijk.
Ik kon niets verzinnen.
Ik zat me in het probleem vast te bijten toen Ryan belde. Hij klonk net zo moe als ik me voelde. Dat verbaasde me niks. Zijn update wel.
‘Adamski geeft alles toe, van Keiser en de Villejoins, beschrijft alles tot in detail alsof hij een boek aan het schrijven is, maar hij is onvermurwbaar in zijn bewering dat hij niets met Jurmain te maken heeft.’
‘Geloof je hem?’
‘Waarom zou je drie moorden bekennen en de vierde niet?’
‘Je hebt het terloops over een Amerikaanse gewoonte gehad die doodstraf heet.’
‘Adamski heeft een advocaat. Hij weet dat uitlevering niet aan de orde is.’
‘Ga je nog last krijgen met dat geintje?’
‘Niemand heeft Adamski gezegd dat hij naar de Verenigde Staten zou moeten. Wij kunnen er ook niks aan doen als die randdebiel een verwijzing naar de nationaliteit van Jurmain verkeerd begrepen heeft. We plaatsten haar dood alleen in de juiste context.’
Ik dacht even na. De beenderen van Jurmain vertoonden geen sporen van geweld.
‘Misschien was het gewoon vette pech voor Adamski dat hij in het hotel was,’ zei ik.
‘Wat zou betekenen dat onze eerste bevindingen klopten. Jurmain gaat dronken wandelen en vriest dood.’
‘Er waren geen verwondingen op haar geraamte.’
‘Behalve van de beren.’
‘Behalve die. En haar lijk was niet begraven of op een andere manier verborgen.’
‘Over verwondingen gesproken: wat dacht je hiervan? Adamski zweert dat hij Keiser heeft doodgeslagen.’
‘Waarom zou hij liegen over dat hij haar heeft doodgeschoten?’
‘Al sla je me dood. Maar dat verhaal ligt niet op een lijn met het zijne.’
‘Maar ik heb het kogeltraject gezien. Ayers heeft me de foto’s getoond.’
‘Misschien heeft Adamski problemen met zijn zelfbeeld. Je weet wel, alleen watjes gebruiken een pistool of zo iets. Of misschien is het pistool van iemand die hij in bescherming neemt. We zijn er nog mee bezig. Het is wel moeilijker geworden nu hij een spreekbuis heeft ingehuurd.’
Ik vertelde Ryan over het bootongeluk in 1958 op Lac Saint-Jean.
‘Heb je Jacquème naar de afkomst van zijn zwager gevraagd?’
‘Ja mevrouw. Achille Gouvrard was pur laine.’
Pur laine. Zuiver scheerwol. Vertaling: een eerstegraads blanke Québécois.
‘En Jacquème herinnerde zich nog iets. Gouvrard heeft in 1944 meegevochten in de Slag om de Schelde. Keerde terug naar huis met granaatscherven in zijn rechterdijbeen. Klaagde over pijn in zijn botten als de temperatuur daalde.’
Nadat ik had opgehangen stond ik op en legde een röntgenfoto op de lichtbak. Er zat geen spoor van metaal in zijn rechterbovenbeen.
Ik bestudeerde zijn brede jukbeenderen en schepvormige snijtand.
Ik was er meer dan ooit van overtuigd dat deze man niet Achille Gouvrard was.
Mijn blik dwaalde af naar de verkleurde kiezen van het jongste kind.
Ik bloosde weer van schaamte.
Briel had de tetracyclinevlekken gezien. Ik niet.
Ik wendde mijn blik af, keek uit het raam. Naar het uitzicht dat ik al jaren zo rustgevend vond. De rivier. De brug. De automobilisten en voetgangers die doorgingen met hun dagelijkse leven.
Er lag een mot in de vensterbank, zijn pootjes gevouwen, zijn vleugeltjes zo droog als een mummie in het museum. Al dood sinds de zomer?
Het kleine lijkje riep beelden op van mijn nachtelijke bezoeken. De motten. De geraamten. De verbrande lijken.
Diep in mijn hersenen ontwaakte iets.
Ik keek naar de beenderen.
Briel had de vlekken gevonden.
Het ‘iets’ veroorzaakte een rimpeling aan de oppervlakte van mijn onderbewustzijn.
Briel had het traject dat de kogel had afgelegd gevonden.
Het traject van de kogel.
Het ‘iets’ brak door in mijn bewustzijn.