26
‘Indruk?’ vroeg Ryan.
‘Ik wil douchen.’
‘Hij vond je lekker.’
‘Zijn haar zit goed.’
‘Inderdaad. Viel mij ook op. Goedkope kleren, duur haar.’
Het was na tweeën en het bedrijfsrestaurant was uitgestorven. Ryan en ik hadden een sandwich uit de automaat getrokken. Mijn hamsalade zag eruit alsof hij tijdens het Tet-offensief gemaakt was.
‘Explosieve persoonlijkheid.’
‘Dat kun je wel zeggen, ja. Die gozer is de rust zelve en dan ineens komt er een woedeaanval.’
‘Denk je dat hij schuldig is?’
Ryan zette zijn aktetas op een tafel bij de automaat en haalde er een dossier uit dat hij opensloeg.
‘O’Keefe had in één opzicht wel gelijk. Hij heeft nog nooit geweld gebruikt. Er zit een aantal afgesloten jeugdzaken bij. Daar zou ik wel naar kunnen kijken. Hij werd voor het eerst in 1968 gearresteerd. Tasjesroof. Kreeg voorwaardelijk.’ Hij bladerde wat pagina’s door. ‘In 1972 opgepakt met valse papieren; weer voorwaardelijk. Ging van 1975 tot 1978 voor het eerst de bak in. In Bordeaux. Creditcardfraude.’ Meer pagina’s. ‘Nog een hobbel eind jaren tachtig in Halifax, nog een begin jaren negentig in Edmonton. Beide keren creditcards. Laatste keer was hier in Quebec, van 1996 tot 1997.’
‘Waar komt O’Keefe vandaan?’
‘Moncton. Zijn echte naam is Samuel Caffrey.’
‘Wat doet hij als hij niet in de bak zit?’
‘Dan is hij bezig met verschillende oplichtingzaken. Neemt een baantje als dagloner. Draait ploegendiensten in fabrieken, werkt voor plaatselijke verhuisbedrijven. Af en toe een parttime baantje, zoals pompbediende.’
‘Hij is veranderd,’ deed ik O’Keefe na.
‘Stel je voor.’
We dachten tegelijkertijd hetzelfde.
‘Ik trek wel na of er iemand verhuisd is naar of uit de buurt van de Villejoins ten tijde van de overval,’ zei Ryan.
‘Of hun huis liet schilderen.’
‘Of het dak liet repareren.’
‘M. Keith,’ zei ik terwijl we naar de liften liepen. ‘Die naam komt niet vaak voor in Quebec.’
‘Inderdaad. Ik wil een foto van O’Keefe laten rondgaan in Pointe-Calumet om te kijken of een van de buren van Villejoin hem herkent.’
Ik vertelde Ryan over mijn gesprek met Ayers.
‘Is Briel écht zo goed?’ Eerst die kootjes, nu de baan van de kogel. Hij zei het niet.
‘Ze heeft het sorteren van de beenderen van de Lac Saint-Jean-slachtoffers verknald.’
‘Hoe staat het daar eigenlijk mee?’
‘Ik wil het werk aan het jongste kind tout de suite afmaken.’
Ik drukte op de liftknop toen er een vraag in me opkwam.
‘Je zei toch dat de Villejoins een spaarrekening hadden?’
Ryan knikte.
‘Hoe betaalden ze de rekeningen die ze in hun grootboek bijhielden?’
‘Daar kan ik wel achter komen. Hoezo?’
‘We weten dat ze geen creditcards of een betaalrekening hadden. Ze maakten geen gebruik van internet. Misschien hadden ze contant geld in huis.’
‘Ga door.’
‘Stel dat ze een klusjesman inhuurden en hem betaalden. Hij ziet het geld in de koektrommel en wil later terugkomen om het te halen. Misschien betrapt een van de zussen hem, het gaat van kwaad tot erger…’
Ik maakte de zin niet af.
Er speelde een vage glimlach om Ryans lippen.
‘Niet slecht, Brennan.’
Het was alsof de goden tegen me samenzwoeren. Of dat er in ieder geval één iets tegen me had.
Toen ik bovenkwam, trof ik Duclos aan in mijn lab, lusteloos bladerend in haar osteologiehandboek. Dit keer zat het geler dan gele haar in twee staartjes die uit de zijkant van haar hoofd staken. Haar lippenstift was zachtpaars.
Ik legde mijn half opgegeten sandwich neer.
‘Waar is dokter Briel?’
‘Haar interview aan het voorbereiden.’ Misschien deed ze het uit eerbied voor het aanstaande interview van haar baas, maar Duclos sprak Engels. ‘Vindt u dat niet cool!’
‘Eén woord, juffrouw Duclos: zelfwerkzaamheid.’
Duclos keek me onbegrijpend aan.
‘Heb je echt niets te doen?’
‘O.’ Nerveus gegiechel. ‘De tanden liggen in het kastje. Ik kon er niet bij.’
Ze had gelijk. Hoewel niemand zich ook maar een reet interesseerde voor de tandenverzameling van Bergeron, bewaarde hij ze toch achter slot en grendel. Alleen Joe en ik hadden het voorrecht. Mocht een van Bergerons studenten iets uit het kastje nodig hebben tijdens zijn afwezigheid, dan hadden wij tweeën toegang tot de schat. Joepie!
Ik greep in mijn tas en liep naar het kastje om het doosje te bevrijden.
Duclos zat me aan te kijken, op aanwijzingen te wachten.
‘Vergelijk tijdelijk met permanent.’ Zakelijk. Duclos was niet mijn verantwoording. Ik werd er chagrijnig van haar te moeten begeleiden.
‘Melkkiezen hebben een bolvormige kroon en dunne, uiteenwijkende wortels.’ Ze sprak alsof ze een tekst oplas.
‘Ja.’ Ik pakte er een voorbeeld van uit het doosje en gaf het haar.
Met de kroon naar boven en de wortels naar beneden, wiebelde ze ermee door de lucht. ‘Het lijkt wel een spin!’
Ik at mijn sandwich op en verfrommelde het cellofaan.
‘De voortanden hebben schelpvormige bijtranden, toch?’
Ik schudde met mijn hoofd en vroeg me af wat voor kruiden er waren gebruikt voor de hamsalade.
‘Niet altijd.’ Ik tikte met mijn vinger op het boek van Bass.
‘Prima. Ik zoek het wel op.’
Ik wendde me tot het jongste Lac Saint-Jean-kind.
Ik baalde. Joe had röntgenfoto’s van de beenderen genomen, maar was de tanden vergeten. Na twintig minuten zoeken vond ik hem in de koffiekamer beneden, buiten het mortuarium.
Ik was waarschijnlijk iets te kortaf. Jammer dan. Het was laat en ik had tot nu toe weinig voor elkaar gekregen.
Joe ging ermee akkoord om apicalen te maken. Niet van harte.
Terug naar de elfde verdieping.
Duclos en ik werkten in stilte naast elkaar. Af en toe rommelde het in mijn buik. Ze bood me kauwgom aan. Ik zei dat ik niet hoefde.
Sommige mensen hebben hoofdpijn, andere een allergie, weer andere last van gasvorming. Ik behoor soms tot A en B, nooit tot C. Als ik dus een keer last heb van spijsverteringssymptomen, ben ik totaal in verwarring.
Aan het eind van de middag moest ik er iets tegen innemen.
Na het aan Ayers, de secretaresses en de receptioniste gevraagd te hebben, bietste ik uiteindelijk een maagtablet van Morin. Hij stond erop een beschrijving te geven van de autopsie die hij net had gedaan. Het was tien over drie toen ik uiteindelijk terug was bij de Lac Saint-Jean-slachtoffers.
Joe moest de tanden voor de röntgenfoto’s nog ophalen.
Ik voelde me schuldig omdat ik zo kortaf had gedaan, en legde de tanden per persoon gesorteerd klaar op schaaltjes. Twaalf voor de volwassen vrouw, allemaal afkomstig uit de onderkaak. Eenentwintig voor de volwassen man, sommige uit de kaakboog, andere uit het kaakbeen. Geen van het oudste kind. Drie van het jongste kind, allemaal los.
Ziezo. Ik had mijn best gedaan. Dat scheelde Joe weer tien minuten.
Ik schoof net de röntgenfoto’s uit de koker, toen mijn mobieltje ging. Nummer uit Chicago. Ik nam op.
‘Tempe, met Chris Corcoran.’
‘Hoi.’ Nu begon de sandwich echt zijn werk te doen. Ik probeerde een boer te onderdrukken. Het klonk als het geknor van een cavia.
‘Gaat het?’
‘Mm.’
‘Je klinkt vreemd.’
‘Het gaat wel.’ Ik voelde een pijnscheut en drukte met mijn hand op mijn buik.
‘Goed nieuws. De politie denkt een doorbraak te hebben in de zaak-Tot.’
‘O?’ Ik voelde me schuldig omdat ik hem er niet naar had gevraagd. Dat wilde ik al een week doen.
‘Een medegevangene in Stateville wil graag een deal sluiten om naar Pontiac te worden overgeplaatst.’
Corcoran verwees naar twee extra beveiligde inrichtingen in Illinois.
‘Wat is er zo bijzonder aan Pontiac?’ Een tikkeltje snibbig.
‘Oei. Weet je zeker dat het goed met je gaat?’
‘Sorry, ik ben een beetje moe.’ Ik slikte. ‘Ga verder.’
‘Die gozer zegt dat zijn celgenoot liep op te scheppen over het feit dat hij met een maat van hem iemand gerold had en zijn lijk in een groeve heeft gegooid.’
‘Wanneer?’
Door het raam zag ik Briel energiek door de gang lopen en haar kantoor in gaan. Duclos sprong uit haar stoel en vloog de deur uit.
‘Die gozer wil geen verdenking op zich laden door vragen te stellen. Tot nu toe luistert hij alleen maar. Maar hij heeft erin toegestemd een zendertje te dragen.’
‘Waar zit die celgenoot voor?’
‘Gewapende overval.’
De telefoon op mijn bureau ging.
‘Ik moet ophangen, Chris. Hou me op de hoogte.’
Ik verbrak de verbinding en nam de andere telefoon op.
‘Brennan.’
‘Je hebt het ’m geflikt. Het jongetje dat het gras maaide en sneeuw ruimde voor de zusjes Villejoin zegt dat ze altijd contant betaalden. Zegt dat de slachtoffers geld in de keuken hadden liggen.’
‘Veel?’ Ik voelde een golf van warmte en legde mijn hand op mijn wang.
‘Dat wist hij niet.’
‘Hoe oud is die jongen?’ Ik verplaatste mijn hand. Mijn voorhoofd voelde klam aan.
‘Vijftien.’
‘Dan was hij dus, wat zal het zijn, twaalf, toen de Villejoins werden vermoord? Dat is waarschijnlijk te jong.’
‘En het jong is zo groot als een stokstaartje. Een kleintje. Hij zou niet eens sterk genoeg zijn geweest.’
‘Laat staan dat hij een auto had om naar een geldautomaat in Oost-Montreal te rijden of helemaal naar Oka,’ beaamde ik. ‘Waren er die week verhuis- of schildersbedrijven in de buurt?’
‘Dat is op niks uitgelopen, maar ik ben bezig met de dagloners. Volgens de vader van de jongen komt er af en toe een scharrelaar aan de deur. Ik ga nu met O’Keefes foto naar Pointe-Calumet. Zin om mee te gaan?’
Mijn maag maakte een geluid dat zich niet laat omschrijven.
‘Voel je je wel goed?’ vroeg Ryan.
‘Super.’
‘Wat voor sandwich heb je uit die automaat getrokken?’
‘Ham.’
‘Ik sla even over. Laat het me weten als die foto iets oplevert.’
Ik gooide nog een maagtablet naar binnen en legde een paar röntgenfoto’s op de lichtbak, niet wetend waar ik eigenlijk op hoopte. De ante mortemgegevens van de Gouvrards suggereerden geen aandoeningen of verwondingen die de beenderen zouden aantasten. In ieder geval niet de beenderen die ik had liggen.
Ik was halverwege de foto’s toen mijn ingewanden weer van zich lieten horen. Niks scheut. Dit was officieel kramp.
Mijn blik dwaalde af naar de schaaltjes die ik voor Joe had klaargezet.
‘Joe,’ riep ik.
Wat zouden we nou krijgen?
‘Joe!’ blafte ik.
Mijn hoofd knalde uit elkaar en mijn ingewanden maakten een slinger.
Ik keek naar de tanden. De beenderen. De nutteloze röntgenfoto’s.
Deze mensen waren al tientallen jaren dood. Ze konden nog wel een dag wachten.
Ik knipte de lichtbak uit, sloot af en ging weg.
Tegen de tijd dat ik thuis was, tapdanste de bedorven hamsalade door mijn maag, en kondigde schreeuwend nog veel slechtere tijden aan.
Ik liep de keuken in om het bakje van Birdie te vullen, kleedde me uit, trok een t-shirt aan en viel in bed. Binnen een paar minuten was ik er weer uit en stormde naar de badkamer.
Het braken ging door toen mijn maag allang leeg was. Toen het over was, smaakte mijn mond naar gal en deden mijn tussenribben en buikspieren pijn van de inspanning.
Maar ik voelde me wel beter.
Dat duurde niet lang.
De microben maakten rondjes van twintig minuten. Razen. Herstellen. Weer misselijk worden. Razen.
Tegen tien uur lag ik te rillen en was ik leeggelopen. Letterlijk. Mijn thermoregulatoren hadden het allang opgegeven en lieten mijn lichaam zelf bepalen wanneer het moest rillen of zweten. Soms deed het allebei tegelijk.
Ik kroop onder de dekens na een sessie met de porseleinen prins toen ik op mijn wekker keek. Vijf voor half twaalf. Mijn bonkende hersenen kregen het voor elkaar om zich iets steekhoudends te herinneren.
Briel.
Ik greep de afstandsbediening, zette de tv aan en vond de juiste zender.
Het interview was het hoofdonderwerp, een van die items waarin een ongewoon beroep of werk wordt uitgelicht. De interviewer was een mannetje in een tweedjasje dat eruitzag alsof hij net van de middelbare school kwam. Misschien.
Tweedjasje introduceerde Briel alsof ze Onze Lieve Vrouwe van de forensische wetenschappen was. Misschien had hij haar zelfs wel zo genoemd. Ik was zo ziek tegen die tijd dat ik het, erop terugkijkend, niet meer weet.
Briel droeg een witte katoenen blouse en een zwarte broek die te veel van haar enkels liet zien. Haar haar zat naar achteren en vast met een strik. De eeuwigdurende frons zat stevig op zijn plek.
Als ik al niet ziek was geweest van mijn sandwich, was ik het wel geworden van haar dikdoenerij. Tweedjasje gaf voorzetjes, Briel vertelde over haar korte, maar illustere carrière.
Een opgraving in Frankrijk. Een zaak over een mysterieuze vergiftiging. De ongrijpbare zaak van Marilyn Keiser. Hoewel Briels gezicht niets verried, was haar toon zelfvoldaan.
Tot mijn schrik ging het gesprek tegen het einde over de ontbrekende kootjes van Christelle Villejoin.
‘Kent u dokter Temperance Brennan?’ vroeg tweedjasje.
‘Ze is mijn collega.’
‘Ze is opgeleid tot antropologe, nietwaar?’
‘Ja. Net als ik.’
Ik vloog overeind.
‘Een cursus! Je hebt verdomme een cursus gevolgd!’
‘Is dokter Brennan normaal gesproken niet verantwoordelijk voor opgravingen die op verzoek van de lijkschouwer gedaan moeten worden?’
‘Jawel.’ Slechts een zeer kleine aarzeling. Zakkende wenkbrauwen. Om effect te sorteren? ‘Dokter Brennan heeft de eigenlijke opgraving in Oka geleid. De kootjes werden over het hoofd gezien.’
Hoewel ik het koud had en lag te rillen, gloeide mijn hoofd.
Was dat zo? Had ik ze echt over het hoofd gezien? Dat moest haast wel. Maar hoe dan?
Misselijk en wel schraapten mijn hersens een beeld van de tent bij elkaar: de kuil, de met aarde bedekte beenderen.
‘… gespecialiseerde training in forensische antropologie. Wat je in dergelijke zaken nodig hebt, is een aanpak als een team, het inzetten van experts op het gebied van opgravingen, tafonomie en ontbinding, en de anatomie en pathologie van menselijk huid- en spierweefsel.’
‘Bestaan dergelijke teams in Quebec?’
‘Een. Een particulier bedrijf dat Body Find heet. Corps découvert. Ik ben…’
Mijn vergiftigde maag had weer een hele ronde afgelegd.
Ik stommelde op onvaste benen naar de badkamer.
Toen het kokhalzen voorbij was, liep ik wankelend terug naar bed.
Ik lag hevig te rillen, zette de tv uit en trok de dekens tot onder mijn kin.