6
De man was dood.
Trouwens, zijn vrouw waarschijnlijk ook, maar dat wist Tom niet
zeker.
Tom zag hen vanuit zijn auto in de berm liggen.
Verbijsterd staarde hij naar de levensloze lichamen die kort
daarvoor nog levend wezens waren. Een echtpaar met een gezin, hun
nukken, talenten, domheden, plannen voor de toekomst. Nu lagen ze
als een voddenbaal langs de kant van de weg.
Het was de man die hem gered had van het ogenschijnlijk
onontkoombaar noodlot. Hij was degene die slaags was geraakt met de
soldaten. Ze hadden hem om een of andere reden uit de wagen
gehaald. Tom was op dat moment nog aan het bijkomen van de angstige
ogenblikken die hij net beleefd had.
De verkoelende bries, die door de open ramen naar binnen kwam, deed
haar werk.
Hij keek toe hoe de soldaat die hem neergeschoten zou hebben, daar
was Tom overtuigd van, de terugweg naar zijn makkers aflegde.
De opgewonden man uit de auto was ondertussen tegen de grond
gewerkt. Hij werd door twee collega’s vastgehouden toen de soldaat
bij het groepje arriveerde. Op dat moment ging de achterdeur van de
auto open en stapte een kleine gezette vrouw uit. Waarschijnlijk de
vrouw van de man.
Tom kon niet verstaan wat er gezegd werd, maar zo te zien probeerde
de vrouw de soldaten over te halen om haar man te laten gaan.
De mannen lachten wat en grijnsden haar provocerend toe.
Ze wendde zich tot de leider van het groepje.
Dat was een grote stevige Arabier die een eindje verder wat
afzijdig stond van het groepje. Hij stond wijdbeens, de 55
vijandigheid straalde er van af en draaide zijn hoofd weg van de
vrouw.
Ze bleef tegen de Arabier praten en smeken. Na een ogenblik draaide
de Arabier zich om en wilde weglopen. De vrouw stak haar hand uit
en pakte de Arabier bij de mouw. Deze draaide zich langzaam om en
haalde plots met de volle vuist uit. Hij raakte haar midden op het
gezicht, haar hoofd sloeg naar achteren, de mond als verstart in
een verbaasde O. Als een balletdanseres zeeg de vrouw bevallig in
elkaar en lag levenloos naast de auto.
De soldaten, afgeleid door de actie van de grote Arabier, vergaten
even op de opgewonden man te letten. Deze zag wat er met zijn vrouw
gebeurde en vloog met een brul overeind. Hij wist zich los te
rukken en stormde op de Arabier af.
Als in slow–motion zag Tom hoe een van de soldaten wat opzij stapte
om zijn leider buiten schot te krijgen, zijn geweer hief en
aanlegde voor een schot.
De Arabier bleef bewegingsloos staan en wachtte rustig de man
af.
De soldaat vuurde.
De zijkant van het hoofd van de opgewonden man ontplofte.
Stukken hoofdhuid, schedel en hersenweefsel sprongen in een waas
van bloed van het hoofd weg. Een groot gat ontstond in de
schedel.
Tom kon zelfs van deze afstand de rest van de hersenen zien zitten.
Een grijze–roze massa met kronkels er in. Een lap huid ter grootte
van een washand flapperde op wang van de man.
Deze liep nog een paar stappen door en bleef toen staan.
Verbaasd draaide de man zich om en keek naar de soldaat die het
schot gelost had. Hij bracht zijn hand naar zijn hoofd en betaste
met zijn vingers het gat in zijn hoofd.
Zijn vingers gleden over zijn hersens en namen wat losse stukjes
weefsel en botsplinters mee. De man keek onbegrijpend naar de
kliederboel in zijn hand.
Zijn vrouw kwam ondertussen bij. Ze zag hem zo staan en begon te
krijsen.
Een snerpend geluid dat Tom door merg en been ging.
De man wendde zich tot zijn vrouw met een blik waarin steeds meer
begrip kwam.
Weer ging de hand naar het gapende gat in het hoofd terwijl zijn
vrouw aankeek met een blik alsof hij wilde zeggen ‘Ik begrijp er
ook niets van, maar hier klopt iets niet.’ Hij bracht zijn handen
omhoog in een bijna verontschuldigend gebaar en stortte toen ter
aarde.
De vrouw werd nu helemaal hysterisch en begon nog harder te
krijsen. De Arabier haalde weer uit. Als een moker landde de grote
vuist in de nek van de vrouw. Ze gaf nog een felle schreeuw en zeeg
weer naar de grond. Haar hoofd lag in een vreemde hoek van haar
lichaam.
Tom keek met grote ogen, zijn mond open gezakt naar het
tafereel.
Steeds weer zag hij het hoofd van de man ontploffen. Steeds weer
zag hij die vingers over de hersenen gaan, stukjes weefsel, bloed
en bot vergarend. De blik van de man en het begrip wat er daagde.
Het besef dat hij dood was, zijn hoofd en een gedeelte van zijn
hersens kapot geschoten, maar het lichaam dat nog niet wilde
opgeven.
Plotseling voelde Tom zijn maag in opstand komen, Hij deed alsnog
zijn deur open en gaf over in de berm. Met krampachtige schokken
kwam zijn lunch naar buiten. De halfverteerde brokken kwamen
dampend in het gras terecht. Na een kort moment trokken de krampen
weg en ging Tom weer rechtop zitten. Hij veegde zijn mond af met de
mouw van zijn jas.
‘O, shit, zouden ze me gezien hebben?’ 57 Geschrokken keek Tom naar
de soldaten. Geen blik zijn kant op. Opgelucht haalde Tom adem. Hij
probeerde de zure nasmaak van zijn braaksel weg te slikken.
Weer kwamen de beelden van de man en vrouw voor zijn ogen.
‘O, God hij had de hersens gezien!’ Met een grote krachtsinspanning
kon hij de beelden wegdrukken.
Nu kwam de angst in grote zwarte golven terug.
‘Jezus, wat had hem bezield?’ Als hij betrapt werd met zijn
illegale pakketje vlees was hij overgeleverd aan dat stelletje
moordenaars.
Tom keek achter zich of er nog een manier was om met de auto uit de
rij te steken en om te keren. Dan maar het risico lopen dat ze
achter hem aan kwamen, maar met de auto had hij misschien nog een
kans. Maar die mogelijkheid was uitgesloten. De ruimte tussen de
afzetting en de auto’s was te smal om te kunnen keren. Hij zat
gevangen in de rij die door de fuik van hekken naar het
controlepunt liep.
Hij keek voor zich naar de groep soldaten. Een van hen stapte in de
auto van het neergeschoten echtpaar en parkeerde hem voorbij het
controlepunt in de berm.
Tom verwachtte dat de soldaten de twee lijken zouden oppakken en
verwijderen. Niets van dit al. Ze draaiden zich van de lijken af,
alsof ze niet bestonden en gingen verder met de auto’s
controleren.
Zoveel was je dus waard in de ogen van de bezetters.
Oud vuil langs de weg.
Een goede waarschuwing. Weet waaraan je begint als je van plan bent
je tegen hen te verzetten. Het bewijs ligt verfrommeld aan de kant
van de weg.
Nu geloofde hij de verhalen die hij eerder als “broodje aap” had
afgedaan voor het volle honderd procent. Nee, duizend!
Tom keek achter zich naar de bestuurder die eerder zo 58
geïrriteerd op zijn claxon gedrukt had toen hij niet op tijd
aansloot in de rij.
De man keek met grote ronde ogen van schrik en verbazing recht voor
zich uit. De mond hing open.
Tom kon bijna de angst ruiken die de man uitstraalde. Ook in de
wagens voor hem zag hij de inzittenden doodstil zitten. Geen
beweging, geen geluid. Allemaal waren ze geschokt door de
gebeurtenissen die zich vlak voor hun neus hadden afgespeeld.
Vóór hen gebaarden de soldaten dat de volgende auto moest
doorschuiven naar het controlepunt. Bokkend kwam de voorste auto in
beweging. Het ritueel ging verder. Tom sloot weer aan bij de auto
voor hem.
De wereld was veranderd. Nog steeds geloofde hij dat niet en iedere
keer werd hij met de neus op de feiten gedrukt. Ook nu weer.
Toch bleef dat ongeloof hangen. Net zo als toen de eerste groepjes
plunderaars hun straat binnen trokken.
De eerste dagen na het incident bij de supermarkt liep Tom rond met
een gigantische spierpijn. Vooral zijn armen, handen en benen
klopten met een weeë pijn. Zodra hij zich bewoog laaide de pijn op.
Als een oud mannetje strompelde door het huis. Langzaam was de pijn
afgezakt, de onrust werd steeds sterker.
Ze waren niet meer naar buiten geweest sinds die dag.
De berichten op de tv en Internet werden steeds grimmiger. De angst
voor besmetting zorgde er voor dat iedereen elkaar ontweek.
Ze hadden nog voor een aantal dagen verse voorraad. Daarna konden
ze altijd nog het voedsel eten dat elk modern gezin in allerlei
verpakkingen op allerlei plekken had staan. De vriezer was nog goed
gevuld, de kasten in de kelder bevatten een behoorlijke voorraad
blikken, pakken en zakken met voedsel.
Zij hadden een groot aantal flessen en jerrycans gevuld met
water.
Wonderlijk genoeg bleven stroom-en watervoorziening op peil.
Wel was het onwaarschijnlijk stil op straat.
Tom en Marion woonden in een gezellige buurt met leuke vrijstaande
huizen, gebouwd in een boerenstijl. De huizen waren in grote
vierkanten gesitueerd, met de achtertuinen aan elkaar grenzend.
De afscheiding tussen de tuinen was gemaakt van manshoge
groenblijvende hagen, wat de boerenstijl nog wat versterkte.
Zij gingen goed om met hun buren. De meeste kwamen wel bij elkaar
over de vloer. Zodra een van hen hulp bij een klus nodig had was er
altijd wel een buur die een helpende hand bood.
Ron en Judie Bankstra, die naast hen woonden, waren degenen 60 waar
ze het meest mee omgingen. Ze waren meer dan buren, ze waren
vrienden.
Ron was een grote stevige vent. Hij was marinier in ruste. Door de
tropenjaren in zijn actieve dienst was hij vroeg met pensioen
gegaan.
Judie was een klein pittig vrouwtje. 165 lang, een beetje dik maar
toch goed geproportioneerd. En een persoonlijkheid die het verschil
in grootte met Ron meer dan genoeg compenseerde. Ze waren aan
elkaar gewaagd die twee.
Tom had onmiddellijk een vriendschapsband gehad met de robuuste wat
oudere man.
Marion moest erg wennen aan de onomwonden wijze van communiceren
die Judie gebruikte. Ze nam geen blad voor de mond, terwijl Marion
altijd erg rekening hield met de gevoelens van de andere. Maar toen
ze eenmaal gewend was aan de directe manier van omgaan, konden ze
het goed met elkaar vinden. Ze kwamen toch wel wekelijks bij elkaar
over de vloer.
Nu telefoneerde en chatten ze geregeld met elkaar.
Onafgesproken bleven ze in huis en kwamen niet meer bij elkaar over
de vloer.
Besmettingsgevaar, je kon nooit weten. Overal zag je de bewijzen
dat het fout ging dus waarom zou je risico lopen? Ook met hun
familieleden, het waren er niet zo veel want Tom en Marion kwamen
uit kleine gezinnen, werd geregeld getelefoneerd of gemaild.
Iedereen waarmee Tom contact had was zo langzamerhand tot de
conclusie gekomen dat het erger was dan de media deed geloven.
Marion belde nog elke dag naar het ziekenhuis. Meestal kreeg ze
geen verbinding. Als het al gebeurde dan kreeg ze geen
informatie.
Haar boosheid was nu vervangen door een zwaarmoedige
gelatenheid.
Meer en meer mensen vielen ten prooi aan de uitgebroken epidemieën.
Het openbare leven raakte steeds meer ontregeld.
De veebedrijven die besmet waren werden niet meer ontruimd door
gebrek aan mankracht. Hierdoor brak op sommige plaatsen cholera
uit. Dat was sinds honderd jaar niet meer voorgekomen. Binnen een
paar uur na besmetting kregen de slachtoffers builen en zweren over
hun hele lichaam. Door de diaree en het braken droogde men uit,
binnen een korte tijd was de patiënt overleden.
Gelukkig waren de besmettingshaarden op het platteland, dicht in de
buurt waar de duizenden dode dieren het grond-en oppervlakte water
van sloten bedorven. Ver bij de omgeving van Tom en Marion
vandaan.
Nog wel.
De daaropvolgende weken ging het snel.
Internet werd meer en meer een chaos. Bijna alle providers waren
onder curatele gezet. Nu begonnen de providers weg te vallen door
gebrek aan bemanning en onderhoud. Steeds meer virussen deden de
ronde, uiteindelijk liepen alle zoekmachines vast.
De economie viel stil. De beursen waren gestopt met handelen, nadat
de een na de andere gecrasht was. Miljoenen mensen verloren hun
spaargeld, duizenden bedrijven gingen failliet.
Binnen een ongelofelijke korte tijd was de economische motor, waar
het Westen op dreef, kapot gemaakt. Brandweer en politie rukten nog
alleen maar bij grote calamiteiten uit. Het openbaar vervoer kwam
in de loop van de dag stil te liggen.
Niemand hield zich meer op in grote groepen. Er was ook geen
personeel meer om de trams, metro, bussen en treinen te
bedienen.
Vuilnis werd niet meer opgehaald. In de straten ontstonden grote
hopen vuilnis. De geur van ontbinding hing overal en werd met de
dag meer penetrant.
Binnen een aantal dagen was de wereld op zijn kop gezet.
De zieken werden nu thuis gelaten. Alle grote ruimtes zoals
sporthallen en zalencomplexen lagen al vol met slachtoffers.
De premier was nu bijna dagelijks op tv.
De regering probeerde de gemoederen rustig te houden door een
aantal maatregelen, zoals garantie van het inkomen nu het grootste
deel van de bevolking ziek was en vrijwel iedereen thuis zat.
Noodrantsoenen worden binnenkort uitgedeeld. Ook medische hulp werd
gratis voor iedereen beschikbaar gesteld.
De boodschap was wel iets bijgesteld, maar werd steeds minder
geloofwaardig. Volgens een snel groeiende groep bevolking werd het
ervaren als volksverlakkerij.
Ja, het was een noodtoestand, inderdaad er was nog geen oplossing
gevonden, maar alles onder controle.
‘Bullshit, dacht Tom. ‘Niets is onder controle, dit loopt gillend
uit de hand.’ De afgelopen dagen hadden ze zich afgevraagd hoe ze
in godsnaam later aan eten moesten komen. Gelukkig hadden ze nog
cash geld in huis, maar ze hadden geen idee hoeveel dat geld nog
waard was. De banken waren dicht, Internet lag plat, ze zagen geen
mogelijkheid om nog aan geld te komen.
Hun salaris was ook al niet meer overgemaakt, ook het gegarandeerde
inkomen. Ze waren op zichzelf en hun overlevingsdrang
overgeleverd.
De tv stond de hele dag aan. De berichten werden gebracht alsof
alles onder controle was. Het viel Tom op dat er vooral de nadruk
op de tijdelijkheid van het probleem werd gelegd, maar duidelijke
beelden van slachtoffers werden niet uitgezonden.
Tom vermoedde dat de beelden van de media werden gecensureerd. Ook
die van CNN.
Na weer een nietszeggend interview met de premier pakte Tom de
afstandsbediening en zette CNN maar weer op. De zender gaf dezelfde
beelden door. Andere landen, dezelfde problemen.
Op dat moment viel de stroom uit.
Marion die aan tafel bezig was haar strijkgoed te vouwen keek
geschrokken op.
‘Wat is dat nu, is er een stop door?'
'Ik zal even kijken,’ zei Tom en liep naar de kelderdeur.
Beneden in de kelder was de stoppenkast ondergebracht. Tom rommelde
wat in de kast ernaast en haalde een zaklantaarn en een aantal
kaarsen te voorschijn.
Hij keek alle schakelaars na, maar alles leek in orde. De
hoofdschakelaar stond nog in de juiste stand. Hij liep weer naar
boven. Daar had Marion de radio en tv uitgeprobeerd, maar er was
geen leven in te krijgen. Ook de telefoon had ze gecontroleerd. Die
was uitgevallen. Ze hadden een van die moderne Dec–telefoontjes dat
via een zender werkte. Nu de stroom weggevallen was, werkte het
niet.
Tom had alleen nog zijn mobiele telefoon. Hij wist bij god niet of
de batterij van het toestel opgeladen was. Hij lette daar nooit op.
Meestal was hij aan de late kant om dat ding op te laden.
Vele malen kwam het voor dat hij wilde bellen en dan pas merkte dat
de batterij opgeladen moest worden. Hij moest niet vergeten dit nog
even na te kijken. Tom bedacht zich dat ze geluk hadden dat het nog
vrij warm was, want de centrale verwarming werkte natuurlijk ook
niet meer.
Hij vroeg zich ook af hoelang er vers water beschikbaar was.
Als het een grote storing was zouden dit soort voorzieningen
uitvallen. Gelukkig hadden ze een voorraad aangelegd.
‘Wat moeten we nu,’ vroeg Marion. ‘Er zit vlees in de vriezer.
Trouwens over vlees gesproken, hoe moeten we nu eten koken?'
'Shit we koken elektrisch.’ Dat was Tom vergeten.
Vreemd genoeg hadden ze wel voor voorraden gezorgd, maar 64 zich
niet voorbereid op het uitvallen van stroom en water. Het was
vanzelfsprekend geweest dat het altijd voorhanden was.
Gelukkig hadden ze nog een ouderwetse houtkachel in de kamer staan.
Dat ding was niet alleen voor de sier. In de winter stookten ze
daarin blokken hout. Beide vonden het een gezellige warmte.
‘We hebben de kachel nog,’ zei Tom. ‘Het is wel behelpen, maar dat
is wel te doen volgens mij. Vroeger kookten ze niet anders.’ Marion
keek hem aan met een bezorgde blik.
‘Leuk idee lieverd, maar een houtkachel werkt alleen op hout of
kolen voor mijn part. Maar dan moet je dat wel hebben.'
'Kut!’ Dat woord gebruikte Tom zelden, maar nu schoot het uit zijn
mond.
Naast het huis lag een klein stapeltje houtblokken. Het restant van
vorige winter.
‘Ik kan proberen om een partij op te halen, de houthandel is vast
nog open.'
'Nee, je gaat niet naar buiten.’ geschrokken keek Marion hem aan.
‘Straks sta je in de rij of kom je mensen tegen die besmet zijn. Ik
wil niet dat je gaat!’ Tom pakte haar bij de schouders.
‘Lieverd, ik moet wel, anders moeten we het huis slopen en het
hekwerk om de tuin. Ik kijk wel uit, ik ga alleen daar naar toe en
kom direct weer terug.’ Marion wilde nog protesteren, maar Tom
legde zijn vinger op haar lippen en zei ‘je weet dat het nodig is.
Het is dichtbij, ik ben zo terug.’ Marion wist dat Tom gelijk had,
maar ze had plotseling een onbestemd gevoel gekregen over het feit
dat hij de deur uit zou gaan. Ze drukt het gevoel naar de
achtergrond. Ze produceerde een klein glimlachje en gaf hem een kus
op het puntje van zijn neus.
‘Ga dan mijn grote jager, ga en kom terug met een grote buit.’ Tom
nam haar even in zijn armen en pakte daarna zijn jas en mondkapje.
De auto stond op de oprit. Een nieuwe Ford Mondeo Stationcar, nog
niet zo lang geleden aangeschaft en over drie jaar hun eigendom. Ze
hadden lang er over nagedacht om een nieuwe auto te kopen. Ze
hadden altijd auto’s gekocht van een paar jaar oud en reden deze
dan een paar jaar. Nu ze beiden werkten en geen kinderen hadden
konden ze het zich veroorloven om eens een nieuwe te kopen.
7
Tom genoot iedere keer weer van de geur die in de auto hing.
De odeur van nieuwigheid noemde hij het.
Hij stapte in en startte de motor. Deze kwam brullend tot
leven.
Marion stond in de deuropening en bracht haar kindergroet, de hand
open en dicht knijpend. Tom deed het ritueel terug en reed
achteruit de straat op. Hij zwaaide nog een keer en reed weg.
Marion keek hem na en bleef nog even in gedachten op de stoep
staan.
Een beetje angstig. Hoe snel was je leven toch ontregeld. Een
doodnormale handeling als naar de houthandel rijden werd een bron
van ongerustheid.
Ze keek de stille straat in. Het leek wel of zelfs de natuur haar
adem in hield. Marion kreeg weer dat onaangename gevoel.
Plots wist ze wat ze miste. Verkeersgeluiden! In de stad hoorde je
altijd het geraas en getoeter van verkeer, het snerpen van de
treinen en trams over de rails. Je luisterde er niet bewust naar,
het was altijd op de achtergrond, maar nu was er een vreemde
stilte.
Ze hoorde wel wat geschreeuw van mensen. Blijkbaar was wat aan de
hand, een paar straten verderop. Waarschijnlijk was bij een winkel
een ruzie ontstaan tussen de klanten die nog buiten durfden te
komen.
Het ging de laatste dagen niet anders. Overal werd gevochten om de
laatste voorraden in de winkels. Zo te horen een 66 behoorlijke
grote groep.
Marion besteedde er geen aandacht meer aan en ging naar binnen. Ze
was al met haar hoofd bij de maaltijd voor die avond.
Ze merkte niet dat het geluid dichterbij kwam.
Tom reed de straat uit richting het industrieterrein bij de rivier
de Amstel, dat vlak bij hen in de buurt lag. Daar was de houthandel
gevestigd waar ze altijd hun hout bestelden.
Het duurde even voordat het hem doordrong dat hij geen tegenliggers
tegenkwam. Hij zag in de verte een andere auto rijden, maar verder
zat hij in het enige bewegende vervoersmiddel. Wel stonden her en
der verlaten auto’s, waarvan Tom vermoedde dat de eigenaren acuut
ziek waren geworden.
Hij reed door en zag dat er geen mensen op straat liepen. Een
onwerkelijk gevoel kwam over hem. Het leek wel op het gevoel dat je
krijgt, als je heel laat na een feestje door een uitgestorven stad
loopt.
Twee straten verder was het industrieterrein.
Hij draaide zijn auto het industrieterrein op en reed naar de
houthandel. Het bedrijf besstond uit een groot omheind terrein met
daarop een houten keet dat als kantoor diende. Achterin stond een
woonhuis. Daar woonde de eigenaar. De man was een verstokte
vrijgezel. Het verhaal ging dat hij ooit getrouwd was geweest. Zijn
vrouw was er vandoor gegaan met een vertegenwoordiger die zijn
monsters achterliet en zijn vrouw en zoontje meenam. Martin, zo
heette de eigenaar, zei vaak dat de vertegenwoordiger juist de
monsters meegenomen had. Meer wilde hij er niet over kwijt.
Martin was een vrolijke stevige kerel, nu achter in de vijftig. De
man had een paar kolenschoppen als handen en had als gewoonte elke
klant een hand te geven. Tom was, net als de 67 andere klanten,
altijd blij dat zijn hand weer heelhuids uit die van Martin kwam na
een hartelijke handdruk.
Normaal gesproken zag je hem altijd in zijn rode overall het
terrein rondscharrelen. Nu was het daar uitgestorven. Het hek stond
open, maar er was niemand te zien.
Tom stapte uit de auto en drukte op de claxon.
Geen reactie.
Hij liep naar het kantoor en probeerde de deur te openen. Het zat
op slot.
Tom keek om zich heen en zag dat er nog maar weinig voorraad hout
op het terrein lag. Dan maar aanbellen bij het woonhuis. Hij liep
het terrein over naar de voordeur en drukte op het knopje van de
bel.
Een beschaafd ding–dong klonk achter de deur. Vrijwel direct ging
een klein raampje open in de deur. De loop van een geweer verscheen
in de opening.
‘Wat moet je?’ De vrolijke stem van Martin klonk nu bars en
angstig.
‘Martin ik ben het Tom. Ik zou het erg waarderen als je dat ding
niet op mij zou richten.'
'Wat moet je?,’ was het antwoord achter de deur.
‘Martin toe, doe niet zo raar, ik wil alleen wat hout bij je
kopen.'
'Ik verkoop geen hout meer, ga weg je hebt hier niets te zoeken.’
Tom probeerde naar binnen te kijken, de loop van het geweer volgde
nauwgezet zijn bewegingen.
‘Alsjeblieft Martin!’ Tom hoorde een smekende toon in zijn stem.
Hij kreeg een hekel aan zichzelf, maar kon er niets aan doen. ‘Wij
hebben geen hout meer en de stroom is uitgevallen.
Voor het eten en warmte kunnen we niet zonder hout. We zijn toch
altijd een goede klant geweest?’ Het was even stil achter de deur.
Toen verdween de loop van 68 het geweer en kwam het grote gezicht
van Martin in beeld. Hij had een ouderwetse rood-wit-geblokte
theedoek voor zijn neus en mond gebonden. Zo leek hij wel op een
zeerover.
De man was angstig, dat was duidelijk te zien.
‘Sorry Tom, maar voor hetzelfde geld ben je ziek. Dus de deur
blijft dicht en ik blijf binnen. Als je hout wilt, moet je het zelf
meenemen, ik bezorg niet meer. Er is bijna niets meer over, maar
achterin ligt nog wel wat los hout.’ Tom keek de man bezorgd
aan.
‘Wat was dat nu voor gedoe met dat geweer,’ vroeg hij.
‘Er zijn plunderaars aan de gang. Hier zijn ze al geweest, ik heb
ze weggejaagd met mijn geweer. Ze hebben gezegd dat ze terug zullen
komen de schoften. Volgens mij was het een groep van die
Klote–Marokkanen. We hadden ze al jaren geleden het land uit moeten
schoppen.’ Voor Martin een hele tirade af kon steken viel Tom hem
in de rede en vroeg hoeveel de kosten waren.
‘Neem maar mee jongen, ik ben toch al failliet. Dat beetje hout
maakt ook niets meer uit. Kijk wel uit als je terug rijdt want er
zijn heel wat groepjes van die zwartjoekels op pad.’ Tom die op de
heenweg niets gezien had nam het voor kennisgeving aan en bedankte
Martin.
Deze mompelde iets van ‘geen probleem.’ Met een klap werd het
kleine luikje gesloten.
Tom keek nog even naar de deur. Hij dacht er nog over na om nog een
keer aan te bellen en te vragen of Martin nog hulp nodig had.
‘Hij is mans genoeg met dat geweer,’ dacht Tom en haalde zijn
schouders op. Hij liep terug naar zijn auto en reed de wagen naar
een van de stapeltjes hout dat nog over was. Hij was blij dat hij
een stationcar had. Als hij de achterbak vol kon laden, dan hadden
ze voor de komende dagen wel genoeg. De stroomstoring zou toch wel
weer verholpen worden als alles 69 weer een beetje normaal werd.
Hij deed de achterklep open en begon de blokken hout in zijn auto
te laden.
Marion had de ingrediënten van een eenvoudige maaltijd bij elkaar
gescharreld. De rijst kon op de kachel gekookt worden.
Het ding had een deksel, bestaande uit ringen van verschillende
diameter die je er uit kon halen, daar werd dan de pan op
gezet.
Verder had ze vlees en bonen uit de vriezer, die moest het eerst
leeg, er bij gepakt. Dit moest voldoende zijn.
Ze schrok op van het geluid van brekend glas. Het klonk alsof er
verderop in de straat een ruit aan diggelen ging.
Nu hoorde ze ook geschreeuw. Het leek er op dat, de ruzie die ze
gehoord had, zich verplaatst had naar haar straat. Marion liep naar
het raam. De luxaflex was dicht getrokken tegen het zonlicht. Ze
draaide ze open en keek naar buiten.
Haar hart maakte een paar huppelsprongetjes van de schrik.
Een groep opgeschoten jongens liep aan het begin van hun straat. Ze
hadden allerlei wapens bij zich. Sommige hadden messen, anderen
hadden een bijl of een honkbalknuppel in de hand. Een enkeling had
zelfs een vuurwapen zag Marion. Het waren buitenlanders,
waarschijnlijk Marokkanen, Algerijnen of Turken. Ze kon ze nooit
uit elkaar houden.
Het geluid van brekend glas bleek een autoruit te zijn die door een
van de jongens ingeslagen was. De jongen sloeg systematisch met een
honkbalknuppel alle ruiten van de wagen in.
Het was de auto van John en Betty van Berkel, een gepensioneerde
politieman. Hij was een doorgaans rustige man die altijd wel te
vinden was voor een praatje met de buren. Zij was een wat schuwe
vrouw die zich niet zo vaak liet zien.
‘Blijf binnen John,’ fluisterde Marion. ‘Blijf binnen als je leven
je lief is.’ John bleef niet binnen.
Hij kwam woest naar buiten stormen.
Hij greep de eerste de beste jongen beet die in de buurt stond.
Betty stond achter het raam met haar handen tegen de wangen
gedrukt. Volgens Marion had ze geprobeerd John tegen te houden maar
dat was niet gelukt. Vertrouwend op zijn gezag dat hij had toen hij
nog in functie was riep John de groep toe.
‘Stop onmiddellijk, leg jullie wapens neer.’ Maar het gezag was er
niet meer. De jongens begonnen te joelen en John uit te dagen. Een
paar duwde John heen en weer en scholden hem uit.
De jongen die John had beetgepakt haalde plots uit en deelde een
rechtse hoek uit. John liet de jongen los, wankelde en stapte
achteruit. Met zijn hand betaste hij zijn kin.
’Wat...?’ Voor dat hij verder kon spreken sloeg een van de jongens
met een honkbalknuppel op zijn rug. John zakte door zijn
knieën.
Dat was het teken voor de groep om verder in de aanval te gaan.
Met afgrijzen zag Marion dat John verder neerzeeg onder een kluwen
van stompenden armen, knuppels die neer daalden en weer
omhoogkwamen en trappende voeten.
Betty stond nog steeds in dezelfde houding voor het raam.
Handen aan het gezicht, De mond open in een verbaasde O.
John was bewusteloos. Hij kreeg nog een paar trappen na, maar hij
deed niets meer terug dus de lol was er van af.
‘Gelukkig ze hebben hun vuurwapens niet gebruikt,’ dacht Marion. Ze
stond te trillen op haar benen. Ze wilde iets voor John doen, maar
durfde zich er niet mee te bemoeien. Op dat moment kwam Betty al
gillend naar buiten.
De jongens deden haar niets. Ze keken lachend toe hoe zij bij John
neerknielde en huilend hem in haar armen nam.
Ook zij werd uitgescholden en er werden een paar dreigende gebaren
in haar richting gemaakt. Ze riep iets naar de jongens.
Marion kon niet verstaan wat ze zei.
Een van de jongens, schijnbaar de leider, met een vuurwapen in de
hand kwam naar haar toegelopen. Hij richtte het wapen op haar
hoofd. Betty zei weer iets en keek de jongen met een verwoestende
blik aan. Dit tafereel duurde een paar seconde.
Marion dacht dat de jongen ieder moment de trekker over kon halen.
Zie hield ongemerkt haar adem in.
Als twee standbeelden stonden de vrouw en de jongen tegenover
elkaar. Dan liet de jongen het vuurwapen zakken. Hij gaf een
signaal aan zijn makkers. De groep keerde zich als een man van John
en Betty af en ging al joelend verder. Blijkbaar was het
neerschieten van een oude vrouw niet macho genoeg.
Marion blies haar adem uit. De groep trok verder de straat in.
Nog meer ruiten sneuvelden.
Betty zat nog op straat met Johan’s hoofd in haar schoot. Zij
wiegde zachtjes heen en weer. Een stil beeld van ellende in de
verlaten straat. Een beeld dat Marion vaak gezien had in de vele
reportages vanuit de oorlogsgebieden. Nu zag ze het van dichtbij.
Te dichtbij.
Marion trok zich terug van het raam. De groep trok voorbij.
Niemand kwam naar buiten om zijn bezit te verdedigen en hen tegen
te houden. Een paar autoruiten woog niet op tegen je leven.
Toen de geluiden van de groep wegstierven, keek Marion door het
raam naar buiten. Niemand te zien, alleen nog dat verstilt
oorlogsbeeld in haar eigen straat.
Ze liep naar de voordeur en deed hem op een kier. Weer keek ze naar
buiten. Niets te zien. Marion rende de straat op richting Betty en
Johan. Vergeten was de angst voor besmetting, alle voorzichtigheid
was overboord gezet.
Bij hen aangekomen stond ze stil.
Het zag er slecht uit. Het hoofd van John zat onder het bloed.
Maar hij leefde nog.
‘O, Betty wat erg, ‘zei Marion. Ze wist niet wat ze moest
zeggen.
‘Bel een ambulance’ zei Betty met verstikte stem. ‘Bel in godsnaam
een ambulance, mijn Johnny gaat dood!’ Ze bleef haar man heen en
weer wiegen alsof ze hem in slaap suste.
‘Het komt goed mijn jongen,’ prevelde ze. ’Het komt goed.’ Marion
rende weer naar huis, maar halverwege herinnerde ze zich dat hun
telefoon het niet meer deed. Ze draaide zich om en liep het tuinpad
op van Ron en Judie. Voor zover ze het zich kon herinneren hadden
zij een vaste telefoon. Ze belde aan.
De deur ging direct open. Ron had direct achter de deur
gestaan.
‘Jezus, Marion wat is er aan de hand? De wereld wordt gek!'
'John is neer geknuppeld door die klootzakken!’ Marion barste in
snikken uit. ‘We moeten een ambulance bellen.'
'Ga maar naar Judie die zit binnen. Wij durfden niet naar buiten’
Ron had als marinier geleerd in dekking te blijven wanneer de
vijand overmacht had. Dit was een duidelijk geval van overmacht
geweest.
‘De telefoon doet het niet meer, maar het mobieltje vast nog wel.
Ik zal wel even bellen.’ Marion liep naar de huiskamer, waar ze
Judie in de armen viel.
Beide huilden van de schrik en angst. Ondertussen zag Ron dat de
andere buren voorzichtig naar buiten kwamen. Ook zij zetten hun
angst voor besmetting opzij.
Een aantal liep naar John en Betty.
Ron toetste 112 op zijn mobiel en hoorde niets.
‘Verdomme, wat is dit nu?’ Hij probeerde het nog een keer.
Weer niets! Pas na verschillende pogingen begreep hij dat door de
uitval van de elektriciteit, ook de zenders voor het mobiele 73
telefoonnet het niet meer deden.
Met een vloek deed hij het toestel uit en liep de huiskamer
binnen.
‘We moeten hem zelf vervoeren, het telefoonverkeer werkt niet meer.
We moeten het zelf oplossen’.
‘Als we met een paar man John in de auto tillen, kunnen we hem naar
een opvangplaats brengen. De ziekenhuizen zullen wel vol liggen,
maar misschien is daar nog ruimte. De ramen liggen wel uit mijn
auto, maar rijden doet hij nog wel. Wil jij Tom even halen Marion,
dan tillen we hem samen in de auto.’ Op dat moment realiseerde
Marion dat Tom nog niet terug was.
‘O, nee Tom is naar de houthandel met de auto en hij is nog niet
terug. Zou hij die groep tegen gekomen zijn?'
'Shit, ook dat nog.’ Ron was gewend snel te handelen tijdens het
uitoefenen van zijn beroep. Hij was het nog niet verleerd.
Zijn stem kreeg automatisch een bevelende klank, zonder aanstoot te
geven. De kunst van goed leiderschap ontwikkelt door jaren
praktijk.
‘Judie, ga jij met Marion naar haar huis en wacht samen met haar op
Tom. Ik ga met een paar andere mannen uit de straat John
wegbrengen.’ Judie nam Marion bij de arm.
‘Kom meisje, we gaan die kerel van je thuis opwachten. Voor je weet
is hij er weer. Hij zal weer aan het kletsen zijn met Martin. Je
weet toch wel wat een stel oude wijven die twee zijn.’ Marion
lachte door haar tranen heen, half overtuigd dat Tom zo weer thuis
zou komen.
Ron leidde hen naar de voordeur, keek even of de kust veilig was en
liep de straat op terug naar John.
Marion liep samen met Judie snel naar haar huis. Het glas van de
autoruiten knerpte onder hun voeten. Overal lag glas en stukken van
spiegels en koplampen.
‘Jezus Judie, dit is toch niet normaal. Moet je kijken het lijkt
wel een oorlogsgebied.’ Marion kon niet vermoeden hoe snel ze weer
aan haar woorden zou worden herinnerd.
Ron liep naar Betty en Johan toe. Ze zat nog steeds daar op straat
met John in haar armen.
Ondertussen was een heel groepje om het tweetal heen ontstaan.
Het was voor een aantal van hen de eerste keer sinds weken dat ze
weer buiten kwamen. Ze hadden af en toe een ambulance de straat in
zien komen. Dan werd weer een zieke bij een van hun straatgenoten
weggehaald. Later hield dat op.
Ron vroeg zich af hoeveel bewoners er nog over waren. Het groepje
buren was angstig klein.
Misschien bleef de rest uit angst binnen en viel het wel mee.
Ron raakte even de arm van Betty aan.
‘Bet, er komt geen ambulance, we zullen John met onze auto
wegbrengen.’ Betty keek Ron met een intens verdrietige blik aan.
Een steek van medelijden joeg door Ron’s hart heen.
‘De schoften, een ouwe kerel aanvallen.'
'Ron, dat overleeft hij niet.’ Betty’s stem trilde. ‘Ze hebben hem
half doodgeknuppeld!’ Ron bekeek en betaste het levensloze lichaam
van John.
Voor zover zijn medische kennis reikte zag hij dat John wel
bewusteloos was, maar volgens hem niet in levensgevaar. Hij pakte
de pols beet en voelde een duidelijke polsslag.
Het enige risico met vervoeren was dat John een gebroken nek of een
schedelbasisfractuur kon hebben. Ook inwendige bloedingen waren
mogelijk. Toch moesten ze het risico nemen.
Ron draaide zich om en keek het groepje aan.
‘Wie helpt er mee om John naar het ziekenhuis te brengen?’ 75
Niemand bood zich aan.
Het groepje schuifelde wat met de benen, keek omhoog of opzij,
zolang het maar niet in de richting van Ron, John of Betty was.
‘Kom op, het had een van jullie kunnen zijn.’ Ron begon boos te
worden.
‘We blijven liever hier, overal wordt gevochten op straat en er
wordt geplunderd,’ zei Willem met een zachte stem.
Hij was een grote man met een zware bril op de neus met
jampotglazen waardoor hij met een uilenblik de wereld in keek.
Hij sprak met een hoge bijna vrouwelijke stem. Hij richtte zijn
uilenblik even op John en Betty, daarna snel weer naar een plekje
vijf centimeter voor de voeten van Ron.
‘We kunnen beter wachten tot er een ambulance vrij komt.’ Willem
keek bijziend het kringetje rond voor bijval.
Ron zag dat een aantal beamend knikten. Ook zag hij een paar van de
mensen achter in het groepje langzaam weg schuifelden om naar hun
eigen huis te vertrekken. Iedereen keek zenuwachtig om zich heen of
er niet nog een groep vandalen uit een van de zijstraten kwam.
‘Willen jullie John gewoon laten verrekken? Wat zijn jullie voor
lafaards, jullie moesten je schamen!’ Ron was woest zo
langzamerhand. Met een verontschuldigende blik schuifelde Willem en
de rest van de groep weg van hem.
‘Sorry Ron, we zouden graag......’ Wat ze graag wilden kwam Ron
nooit te weten, want op dat moment zwol het geraas van een auto
aan. Een auto met grote haast. Het groepje keek elkaar aan en
binnen een paar seconden was iedereen op weg naar hun huis.
‘Lafaards’ riep Ron hen na.
Hij draaide zich om richting het geluid, vast van plan John en
Betty te verdedigen.
De Ford van Tom kwam in volle vaart de bocht om rijden. Met
gierende banden stopte hij vlak voor het groepje. De Ford had
diverse butsen en deuken op de zijkanten. Ron dacht zelfs een
kogelgat in de achterruit te zien.
‘Zo te zien is Tom het groepje tegen gekomen,’ dacht Ron.
Tom sprong uit de auto.
‘Wat is hier aan de hand?’ Hij wees naar Betty en John. ‘Ze moeten
weg er komt een grote bende jongens aan die alles molesteren wat ze
tegen komen.’ Hij keek snel om zich heen, zijn blik flitste van de
ene straat naar de andere.
Ron pakte Tom beet bij de schouders.
‘Rustig maar, kalmeer een beetje.’ Ron bracht hem op de hoogte wat
er gebeurd was en vertelde hem dat het met de meiden niets aan de
hand was.
‘Wat is er met jou gebeurd?.’ Ron wees naar de gebutste Ford.
Tom had ondertussen met een blik om zich heen de situatie in
ogenschouw genomen.
‘Daar is nu geen tijd voor,’ zei hij. ‘De bende is weer op weg
hierheen, we moeten John en Betty wegbrengen naar het ziekenhuis,
voordat die jongens weer hier zijn.’ Ton opende de achterklep van
de Ford en begon de blokken hout op straat te gooien. Ron begon mee
te helpen.
Marion en Judie kwamen naar buiten gelopen.
‘Marion, Judie, ga terug naar binnen,’ riep Tom. ‘Het hout komt
later wel, het is te gevaarlijk! Dat gajes komt weer terug!'
'Tom doe jij de rest, dan breng ik de meiden naar binnen.’ Ron nam
Marion en Judie bij de arm en sleurde ze bijna het huis in. Hij was
weer de militair die hij ooit geweest was.
‘Ga naar de kelder, barricadeer de deur. Alleen voor ons te
voorschijn komen.’ En weg was hij weer, naar buiten. Marion en
Judie keken elkaar angstig aan. Marion begon zich weer richting de
voordeur te bewegen.
’Ik wil naar Tom,’ mompelde ze.
‘Meissie niet doen. Ron weet wat hij doet en geloof me als hij zegt
dat we ons moeten barricaderen, dan kunnen we dat ook beter doen.’
Met zachte dwang nam ze Marion mee naar de kelder.
Tom en Ron hadden de houtblokken uit de achterbak gehaald.
De achterbank was ook neergeklapt om meer hout te kunnen vervoeren.
Nu was er ruimte genoeg om John er in te leggen.
Ron haalde John zachtjes uit de armen van Betty. Samen met Tom
droeg hij hem naar de Ford. Voorzichtig legden ze de man in de
lengte van de achterbak. Betty kroop er bij en hield hem weer
vast.
Tom greep Ron even vast bij de arm. ‘Het ziekenhuis is geen goed
plan. Daar kom je niet meer in de buurt en er zijn zeker geen
bedden meer vrij. Volgens mij kunnen we het beste naar het
sprotcomplex gaan, waarschijnlijk zijn daar ook nog artsen
aanwezig.’ Ron knikte instemmend. ‘Ik hoop dat je gelijk hebt,
anders zou ik niet weten wat we dan moeten doen. Kom laten we
gaan.’ De beide mannen stapten in de auto en de Ford kwam langzaam
op gang. Tom reed de straat uit, weg van de richting waar nu al het
geschreeuw van de naderende groep te horen was.
‘Als het maar goed gaat met de meiden.’ Tom gaf onbewust minder
gas.
‘Zolang ze in de kelder blijven is er niets aan de hand,’ zei
Ron.
‘Gas geven maatje, we hebben een pakketje af te leveren.’