3
Het was nog donker toen Kate Mularkeys wekker ging. Ze kreunde en staarde naar het schuine plafond. De gedachte om naar school te gaan, maakte haar misselijk. Godzijdank was het nog maar een maand tot de zomervakantie; niet dat die zoveel meer beloofde.
Twee jaar geleden had ze nog twee goede vriendinnen gehad. Ze deden werkelijk alles samen. Maar in de zomer waarin ze twaalf waren geworden, was daar abrupt een einde aan gekomen. Haar vriendinnen waren wild geworden; er was geen andere manier om het te beschrijven. Ze rookten marihuana voor de school, spijbelden en struinden alle feesten af. Toen ze daar niet aan meedeed, zetten ze haar aan de kant. En de ‘brave’ kinderen wilden niets met haar te maken hebben omdat ze bij ‘de drugkikkers’ had gehoord. Nu waren boeken haar enige vrienden. Ze had The Lord of the Rings al zo vaak gelezen dat ze hele fragmenten uit haar hoofd kon opzeggen.
Het was geen vaardigheid die hielp om populair te worden.
Met een zucht stapte ze uit bed. In de kast die kortgeleden tot badkamer was verbouwd, nam ze snel een douche en vlocht haar lange, blonde haren in, waarna ze haar bril met hoornen montuur opzette. Die was nu hopeloos ouderwets. De hippe kinderen droegen nu ronde brillen zonder montuur, maar haar vader had gezegd dat ze nu nog geen geld hadden voor een nieuwe.
Beneden liep ze naar de achterdeur, vouwde haar wijde pijpen om haar kuiten en stapte in haar grote, zwarte rubberlaarzen. Door de diepe modder waadde ze naar de schuur achter het huis. Hun oude renpaard hinkte naar het hek en hinnikte ter begroeting. ‘Hoi, Sweetpea,’ zei Kate terwijl ze wat hooi op de grond gooide en achter het fluweelzachte oor van het paard krabbelde.
‘Ik mis jou ook,’ zei ze, en dat was waar. Twee jaar geleden waren ze nog onafscheidelijk geweest; Kate had de hele zomer op de merrie gereden en veel lintjes gewonnen op de Snohomish County Fair.
Maar dingen veranderden snel. Dat wist ze nu. Een paard kon in een mum van tijd oud en mank worden, net zo snel als een vriendin een vreemde kon worden.
‘Doei.’ Ze strompelde terug over de donkere, modderige oprijlaan en liet haar vuile laarzen op de veranda achter.
Toen ze de achterdeur opentrok, werd ze begroet met een hels kabaal. Haar moeder stond bij het fornuis, gekleed in haar vale bloemetjesjurk en pluizige roze pantoffels. Ze rookte een mentholsigaret, terwijl ze beslag in een rechthoekige, elektrische koekenpan schonk. Haar schouderlange haar was in twee dunne staartjes verdeeld, die ze met knalroze lintjes had vastgezet. ‘Dek de tafel, Katie,’ zei ze zonder op te kijken. ‘Sean, naar beneden komen.’
Kate deed wat haar werd opgedragen. Nog voor ze ermee klaar was, stond haar moeder al achter haar melk in de glazen te schenken.
‘Sean, ontbijt,’ riep haar moeder naar boven. Deze keer voegde ze er de magische woorden ‘Ik heb de melk al ingeschonken’ aan toe.
Enkele seconden later rende de achtjarige Sean de trap af. Giechelend struikelde hij bijna over de labradorpup die ze kortgeleden hadden aangeschaft.
Kate wilde net op haar vaste plek gaan zitten toen ze via de keuken toevallig in de woonkamer keek. Door het grote raam boven de bank zag ze iets wat haar verraste: een bus reed de oprit van het huis aan de overkant van de straat op.
‘Wauw.’ Ze liep met haar bord door de twee kamers en staarde naar het huis aan de overkant. Het stond al tijden leeg. Ze hoorde haar moeders voetstappen achter zich.
‘Er komt iemand tegenover ons wonen,’ zei Kate.
‘Echt?’
‘Nee, ik lieg.’
‘Misschien hebben ze wel een dochter van jouw leeftijd. Het zou leuk zijn als je een vriendinnetje kreeg.’
Geïrriteerd slikte Kate haar weerwoord in. Alleen moeders dachten dat het zo gemakkelijk was om vrienden te maken. ‘Zal wel.’ Ze draaide zich abrupt om en liep met haar bord naar de gang, waar ze onder het portret van Jezus in alle rust haar ontbijt opat.
Zoals ze wel verwacht had, volgde haar moeder haar. Ze ging naast het wandtapijt met de afbeelding van ‘Het Laatste Avondmaal’ staan en zei niets.
‘Wat is er?’ beet Kate haar uiteindelijk geïrriteerd toe.
Haar moeder zuchtte zo zachtjes dat het nauwelijks te horen was. ‘Waarom kibbelen we de laatste tijd toch zoveel?’
‘Jij begint altijd.’
‘Door “hallo” te zeggen en te vragen hoe het met je gaat? Ja, ik ben echt een heks.’
‘Jij zegt het.’
‘Het is niet mijn schuld, hoor.’
‘Wat niet?’
‘Dat je geen vriendinnen hebt. Als je…’
Kate liep weg. Nog meer van die als-je-er-nu-iets-meer-moeite-voordeed-speeches en ze zou overgeven.
Gelukkig volgde haar moeder haar deze keer niet. In plaats daarvan liep ze weer de keuken in en riep: ‘Opschieten, Sean. De Mularkey-schoolbus vertrekt over tien minuten.’
Haar broertje gniffelde. Kate rolde met haar ogen en liep naar boven. Het was zo suf. Hoe kon haar broertje elke dag om hetzelfde grapje lachen?
Het antwoord kwam net zo snel als de vraag: omdat hij vrienden had. Het leven met vrienden maakte alles gemakkelijker.
Ze verschool zich in haar slaapkamer totdat ze de motor van de oude Ford-stationwagen hoorde starten. Het laatste wat ze wilde, was naar school gereden worden door haar moeder, die luid groetend en wild zwaaiend afscheid nam als Kate uit de auto stapte. Iedereen wist dat het een doodzonde was om door je ouders naar school gereden te worden. Toen ze de autobanden langzaam over het krakende gravel hoorde rijden, rende ze naar beneden, spoelde haar ontbijtspullen af, pakte haar spullen en verliet het huis. Buiten scheen de zon, maar door de regen van gisteravond zat de oprijlaan vol met moddergaten. De modder zoog zich vast aan de zolen van haar nep Earth-schoenen, waardoor ze niet snel kon lopen. Ze was er zo op gefocust om haar enige regenboogsokken niet vies te maken dat ze pas aan het einde van de oprijlaan het meisje aan de overkant van de straat opmerkte.
Ze was beeldschoon. Lang, grote borsten, lang golvend kastanjebruin haar en een gezichtje zoals dat van prinses Caroline van Monaco: een bleke huid, volle lippen en lange wimpers. En haar kléren. Ze droeg een hippe, wijd uitlopende heupbroek van spijkerstof met grote geknoopverfde lapjes in de naden. Haar plateauzolen hadden een hak van minstens tien centimeter, en de wijd uitlopende, roze hippieblouse die ze droeg, legde ten minste vijf centimeter van haar buik bloot.
Kate klemde haar boeken tegen haar borst en wenste dat ze gisteren haar puistjes níét had uitgedrukt. ‘H… hoi,’ zei ze terwijl ze aan haar kant van de weg bleef staan. ‘De bus stopt aan deze kant.’
Twee chocoladebruine ogen, zwaar aangezet met zwarte mascara en glanzende blauwe oogschaduw, staarden haar aan en onthulden niets.
Precies op dat moment verscheen de schoolbus. Piepend en krakend kwam hij met een schok tot stilstand. Een jongen op wie ze ooit verliefd was geweest, stak zijn hoofd uit het raam en schreeuwde: ‘Hé, Kootie, de overstroming is allang voorbij, hoor,’ waarna hij lachte.
Kate boog haar hoofd, stapte in de bus en ging op haar vaste plaats voorin zitten. Ze hield haar hoofd gebogen en wachtte tot het nieuwe meisje voorbij zou lopen, maar er stapte verder niemand in. Toen de deur dichtklapte en de bus naar voren schoot, durfde ze pas om te kijken.
Het coolste meisje van de wereld was er niet.
Tully hoorde er nu al niet bij. Ze had er vanochtend twee uur over gedaan om haar kleren uit te zoeken – een outfit die zo uit het tijdschrift Seventeen kon komen – maar toch was ze niet tevreden.
Toen de schoolbus aan kwam rijden, had ze in een fractie van een seconde een besluit genomen: ze zou niet naar school gaan in dit achterlijke gat. Snohomish mocht dan nog geen uur van het centrum van Seattle liggen, maar het voelde alsof ze zich op de maan bevond. Zo vreemd voelde het hier.
Nee.
Nee, verdomme.
Ze beende over het gravel van de oprijlaan en duwde de voordeur zo hard open dat hij tegen de muur sloeg.
Drama, zo had ze geleerd, was als goede interpunctie: daarmee onderstreepte je je punt.
‘Je bent zeker high,’ zei ze hardop. Een seconde te laat besefte ze dat de verhuizers de enige mensen in de woonkamer waren.
Een van hen keek haar vermoeid aan. ‘Hè?’
Ze wrong zich langs hen en stootte zo hard tegen de grote klerenkast die de mannen droegen dat ze binnensmonds vloekten. Niet dat het haar iets kon schelen. Ze haatte het als ze zich zo voelde, helemaal opgezwollen van woede.
In de grote slaapkamer knipte haar moeder op de grond plaatjes uit de Cosmo . Zoals gewoonlijk was haar lange haar een golvende, pluizige massa die in bedwang werd gehouden door een vreselijk ouderwetse, leren hoofdband met kraaltjes. Zonder op te kijken sloeg ze de pagina om naar een foto van een naakte, grijnzende Burt Reynolds die zijn penis met zijn hand bedekte.
‘Ik ga níét naar deze boerenschool. Het zijn een stelletje pummels.’
‘O.’ Haar moeder bladerde naar de volgende pagina, pakte haar schaar en knipte een bos bloemen van een Breck-advertentie uit. ‘Oké.’
Tully wilde het liefst schreeuwen: ‘Oké? Oké? Ik ben nog maar veertien!’
‘Het is mijn taak om van je te houden en om je te steunen, schat. Niet om je in de weg te staan.’
Tully sloot haar ogen, telde tot tien en zei toen weer: ‘Ik heb hier geen vrienden.’
‘Dan maak je nieuwe. Op je oude school was je heel populair, hoorde ik.’
‘Kom nou, mam. Ik…’
‘Cloud.’
‘Ik ga je geen Cloud noemen.’
‘Ook goed, Tallulah.’
‘Ik hoor hier niet.’
‘Je weet wel beter, Tully. Je bent een kind van de aarde en de hemel, je hoort overal. De Bhagavad Gita zegt…’
‘Laat maar.’ Tully liep weg terwijl haar moeder nog aan het woord was. Het laatste wat ze wilde, was advies van een drugsverslaafde. Onderweg naar buiten graaide ze een pakje sigaretten uit haar moeders tas en liep naar de weg.
De daaropvolgende week bekeek Kate het nieuwe meisje van een afstandje.
Tully Hart was duidelijk heel anders, cooler en op een bepaalde manier slimmer dan alle anderen die door de vaalgroene schoolgangen liepen. Ze hoefde nooit op tijd thuis te zijn en zat er niet mee als ze rokend in de bosjes achter de school werd betrapt. In de ogen van de kinderen die op de melkveeboerderijen en in de arbeidershuisjes van de papierfabriek in de Snohomish-Vallei waren opgegroeid, was Tully Hart exotisch. Iedereen wilde bevriend met haar zijn.
De onmiddellijke populariteit van haar buurmeisje maakte Kates vervreemding nog ondraaglijker. Ze wist niet waarom het haar zoveel deed. Het enige wat ze wist, was dat ze elke ochtend, als ze samen zwijgend bij de bushalte stonden, een wanhopige behoefte voelde om door Tully erkend te worden.
Niet dat dat ooit zou gebeuren.
‘… voordat The Carol Burnett Show begint. Hij is nu klaar. Kate? Katie?’
Kate tilde haar hoofd van de tafel. Ze was boven haar studieboek aan de keukentafel in slaap gevallen. ‘Hè? Wat zei je?’ vroeg ze terwijl ze haar zware bril weer op haar neus drukte.
‘Ik heb een lasagneschotel voor onze nieuwe buren gemaakt. Ik wil dat je het naar hen toe brengt.’
‘Maar…’ Kate probeerde een excuus te verzinnen, alles om er onderuit te komen. ‘Ze wonen er al een week.’
‘Dus ik ben een beetje aan de late kant. Ik heb het nogal druk gehad.’
‘Ik heb te veel huiswerk. Stuur Sean maar.’
‘Sean hoeft geen nieuwe vriendjes te maken.’
‘Ik ook niet,’ antwoordde Kate sip.
Haar moeder keek haar aan. Haar bruine haar, dat ze vanochtend zo zorgvuldig had gekruld en gekamd, was gedurende de dag ingezakt, en haar make-up was vervaagd. Haar ronde gezicht met appelwangetjes zag bleek. De knoopjes van haar geel-paarse gehaakte vest – een kerstcadeau van vorig jaar – zaten in de verkeerde gaatjes. Ze liep de kamer door en ging aan tafel zitten. ‘Kan ik iets zeggen zonder dat je meteen in de aanval gaat?’
‘Vast niet.’
‘Ik vind het jammer van jou en Joannie.’
Het was een opmerking die Kate totaal niet had verwacht. ‘Het maakt niet uit.’
‘Het maakt wel uit. Ik heb gehoord dat ze behoorlijk is losgeslagen.’
Kate wilde zeggen dat het haar geen biet kon schelen, maar tot haar eigen afgrijzen prikten er tranen in haar ogen. Er kwamen meteen herinneringen boven – Joannie en zij in de Octopus op de kermis, samen bij de stallen terwijl ze praatten over hoe leuk de middelbare school zou zijn. Ze trok haar schouders op. ‘Ja.’
‘Het leven is soms moeilijk. Vooral als je veertien bent.’
Kate rolde met haar ogen. Eén ding wist ze zeker: haar moeder had geen idee hoe moeilijk het leven voor een tiener kon zijn. ‘Gelul.’
‘Ik doe maar net alsof ik dat woord niet heb gehoord. Zo moeilijk kan dat niet zijn, want ik zal het nooit meer horen. Begrepen?’
Kate wenste dat ze zoals Tully was; die zou het nooit zo gemakkelijk opgeven. Waarschijnlijk zou ze nu een sigaret opsteken en haar moeder uitdagen om er iets van te zeggen.
Haar moeder graaide in de flodderige zak van haar rok naar haar sigaretten. Ze stak er één op en keek Kate aandachtig aan. ‘Je weet dat ik van je hou, dat ik je steun en dat ik er alles aan zou doen om te voorkomen dat iemand je pijn doet. Maar Katie, ik wil je één ding vragen: Waar wacht je op?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Je brengt al je tijd door met lezen en huiswerk maken. Hoe kunnen mensen je zo leren kennen?’
‘Ze wíllen me niet leren kennen.’
Haar moeder streelde liefdevol over haar hand. ‘Het is niet goed om te zitten wachten totdat iets of iemand je leven verandert. Dat is de reden waarom vrouwen zoals Gloria Steinem hun beha’s verbranden en in Washington demonstreren.’
‘Zodat ik vrienden kan maken?’
‘Zodat je weet dat je alles kunt worden wat je wilt. Jouw generatie heeft zo’n geluk. Je kunt alles worden wat je wilt. Maar je moet soms risico’s nemen. Je openstellen. Ik kan je één ding zeggen: je krijgt alleen spijt van de dingen die je in je leven níét hebt gedaan.’
Kate hoorde een vreemde klank in haar moeders stem, een droefheid die het woord ‘spijt’ kleurde. Maar wat wist haar moeder van het populariteitsslagveld op school? Háár tienerjaren lagen al ver achter haar. ‘Het zal wel.’
‘Het is waar, Kathleen. Op een dag zul je inzien dat je een slimme moeder hebt.’ Haar moeder glimlachte en klopte op haar hand. ‘Als je net zoals de rest van ons bent, zal het besef doordringen rond de tijd dat je me voor het eerst vraagt om te babysitten.’
‘Waar heb je het over?’
Haar moeder lachte om een grapje dat Kate niet eens begreep. ‘Ik ben blij dat we dit gesprek hebben gehad. Ga nu maar. Sluit vriendschap met je nieuwe buurmeisje.’
Ja, alsof dat zou gebeuren.
‘Doe ovenwanten aan. De schaal is nog heet,’ voegde ze eraan toe.
Perfect. De ovenwanten.
Kate liep naar het aanrecht en staarde naar de roodbruine ovenschotel. Ongeïnteresseerd bedekte ze de schotel met folie, krulde de randen naar beneden en trok vervolgens de dikke, gewatteerde ovenwanten aan die haar tante Georgia had gemaakt. Bij de achterdeur stak ze haar kousenvoeten in de nep Earth-schoenen en liep over de drassige oprijlaan.
Het huis aan de overkant was langgerekt en laag, een soort L-vormige bungalow. Er groeide mos op de dakspanen, de muren moesten nodig geverfd worden en de dakgoten zaten vol met bladeren en takken. De meeste ramen gingen schuil achter reusachtige rododendronstruiken, en woekerende jeneverbesstruiken vormden een stekelige barricade rondom het huis. De tuin was al jaren niet meer onderhouden.
Bij de voordeur haalde Kate even diep adem.
Met de ovenschotel balancerend op haar ene hand trok ze één ovenwant uit en klopte aan.
Alsjeblieft, laat er niemand thuis zijn.
Vrijwel meteen hoorde ze voetstappen binnen.
De deur zwaaide open, en daar stond een lange vrouw in een golvende, Indiase jurk. Om haar voorhoofd zat een hoofdband van Indiase kralen. In haar oren droeg ze twee verschillende oorringen. Haar ogen stonden dof, alsof ze eigenlijk een bril nodig had, maar toch was ze op de een of andere manier best knap. ‘Ja?’
Vreemde, pulserende muziek leek overal vandaan te komen. De lichten waren uit, maar er borrelden en pruttelden diverse lavalampen in mysterieuze groene en rode flessen.
‘H… hallo,’ stamelde Kate. ‘Mijn moeder heeft deze ovenschotel voor jullie gemaakt.’
‘Perfect,’ zei de dame terwijl ze achteruit strompelde en bijna omviel.
En ineens snelde Tully door de deuropening. Ze bewoog zich met een gratie en zelfverzekerdheid die meer bij een filmster dan bij een tiener pasten. In haar felblauwe mini-jurk en witte gogo-laarzen leek ze oud genoeg om auto te mogen rijden. Zonder iets te zeggen, greep ze Kates arm vast en trok haar door de woonkamer de keuken in, waar alles roze was: muren, kastjes, gordijnen, aanrecht, tafel. Toen Tully haar aankeek, meende ze in haar donkere ogen even iets van gêne te zien.
‘Was dat je moeder?’ vroeg Kate onzeker.
‘Ze heeft kanker.’
‘O.’ Kate wist niet wat ze moest zeggen, behalve: ‘Wat erg voor je.’ Er volgde een beladen stilte. In plaats van oogcontact met Tully te maken, keek Kate naar de tafel. Nog nooit van haar leven had ze zoveel junkfood bij elkaar gezien. ‘Wauw, ik zou willen dat ik die dingen van mijn moeder mocht eten.’ Kate wenste meteen dat ze haar mond had gehouden. Ze klonk hopeloos uncool. Om zichzelf iets te doen te geven – en om ergens anders naar te kijken dan naar Tully’s niet te ontcijferen gezicht – zette ze de ovenschotel op het aanrecht. ‘Hij is nog heet,’ zei ze, en ze besefte meteen dat het een domme opmerking was, aangezien ze zulke grote ovenwanten droeg.
Tully stak een sigaret op, leunde tegen de roze muur en keek Kate aandachtig aan. Kate blikte weer richting woonkamer. ‘Vindt ze het goed dat je rookt?’
‘Ze is te ziek om er iets van te zeggen.’
‘O.’
‘Wil je een trekje?’
‘Eh… nee. Dank je.’
‘Dat dacht ik wel. Nou, je moet vast naar huis om te eten,’ zei Tully.
‘O,’ zei Kate weer. Het klonk nu nog sulliger dan daarvoor. ‘Je hebt gelijk.’
Tully ging haar voor door de woonkamer, waar haar moeder nu uitgestrekt op de bank lag. ‘Dag, tof meisje van de overkant.’
Tully trok de deur open. ‘Bedankt voor het eten,’ zei ze. ‘Ik kan niet koken, en Cloud is gaar, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Cloud?’
‘Zo heet mijn moeder tegenwoordig.’
‘O.’
‘Het zou tof zijn als ik wel kon koken, of dat we een kok hadden of zo, aangezien mijn moeder kanker heeft en zo.’ Tully keek haar aan.
Zeg dat je het haar wel wilt leren.
Neem een risico.
Maar ze kon het niet. De kans op vernedering was te groot. ‘Nou… tot ziens.’
‘Later.’
Kate stapte langs haar heen naar buiten.
Ze was halverwege de weg toen Tully haar riep: ‘Hé, wacht even.’
Kate draaide zich langzaam om.
‘Hoe heet je?’
Ze voelde een sprankje hoop. ‘Kate. Kate Mularkey.’
Tully lachte. ‘Mularkey? Wat een rare naam.’
Kate zuchtte en draaide zich om.
‘Sorry dat ik moet lachen,’ zei Tully, maar ze hield niet op.
‘Ja, zal wel.’
‘Oké, kreng.’