HOOFDSTUK EEN

Margaret ontwaakte en haar eerste blik viel op de rotszoldering boven haar. De hoogte was ongeveer twee meter, maar hij leek op haar neer te drukken. Die tonnen steen konden gemakkelijk boven haar lichaam worden opgehouden, maar er was niets om ze van haar geest af te tillen. Het volle gewicht rustte erop, trachtend haar koppige weerstand te verpletteren. Dit was altijd het ergste moment van haar “dag”. Haar verdediging was dan het zwakst. Haar reserves bijna uitgeput. Zij vond het prettiger haar ogen dicht te houden als ze ontwaakte om kracht te verzamelen ze open te doen.

Hoeveel keer had ze zo wakker gelegen, vrijwillig blind, vergeefs hopend dat het allemaal een droom was? Zij wist het niet. In het begin had ze getracht enig idee van tijd te houden door streepjes op de muur te zetten, maar ze had er een gemist of waren het er twee? Ze had twee streepjes op de muur gezet en er toen een uitgeveegd. Later miste ze er nog een. De hele zaak liep in de war. Maar wat had ze er eigenlijk aan? Zelfs als haar perioden van slaap ongeveer overeenkwamen met de nachten in de wereld boven, had ze er niets aan te weten hoe de dagen, de weken, de maanden voorbij gleden. Het hielp niet. In tegendeel, het maakte de dingen alleen maar erger. Zonder data kon je je de wereld nog voorstellen, zoals je haar het laatst gezien had. Data betekende verandering buiten en het was een bittere gedachte te denken aan een wereld, die doorging met veranderen, aan seizoenen, die kwamen en gingen, aan bloemen, die bloeiden en verwelkten terwijl je hier opgesloten lag, dood voor dat alles.

Ja, dood… alleen moest de werkelijke dood vrediger zijn. Waarom pleegde ze geen zelfmoord? Bij elk ontwaken stelde zij zich weer diezelfde vraag. Soms had ze besloten het te doen, maar dan, als ze weer helemaal bij haar positieven was, had zij zichzelf kwijtschelding verleend voor het koesteren van zulke gedachten. Er was voor dat later nog wel tijd. Per slot van rekening waren er nog moeilijkheden… Als ze ouder geworden was, als haar huid haar soepelheid had verloren en haar haar grijs was geworden, als er in feite niets meer was om voor terug te gaan naar de buitenwereld, dan, ja dan zou ze het doen.

Zij stak een hand op en trok een lok haar vlak voor haar gezicht. Zij hield hem uitgestrekt voor zich en keek scheel om hem te kunnen zien. Tenslotte veegde ze hem weer terug op zijn plaats. Nauwkeurige inspectie had geen grijs haartje kunnen ontdekken. Er waren verhalen over mensen, die in één nacht grijs geworden waren. Met het oog op haar eigen situatie was ze geneigd dit alles als een fabeltje te beschouwen. Als het geen fabels waren, had zij nu minstens sneeuwwit moeten zijn. Misschien was ze wel grijs aan de slapen…?

Dat was een moeilijke zaak zonder spiegel.

Ze ging rechtop zitten. Een bundeltje vuilgele vacht in de andere hoek krulde zich uiteen, geeuwde met wijdopen gesperde beken rekte zich uit.

Het ging op de achterpoten zitten en keek haar met knipperende ogen aan.

‘Goeie morgen, Bast’.

De kat geeuwde weer, sloeg de ogen neer en begon aan haar ochtendtoilet.

‘Ja,’ zei ze, ‘het is tijd voor het bad’.

Zij stond op van de hoop zwam-stroken, die als bed dienst deden en liep naar de ingang. Ze moest bukken om de gang in te komen. Het vertrek was door pygmeeën uitgehakt voor gebruik door pygmeeën. Buiten begroette zij haar bewakers. Haar ergste ergernis over hen was allang verdwenen. Wat had het voor zin? Zij baarden haar geen zorgen meer. In de grond der zaak waren het alleen maar eenvoudige, niet kwaadaardige mensen, die door het leven niet plezierig behandeld waren.

De gewone processie stelde zich op. Eerst twee witte dwergen, wiens enige kledingstuk zuiver uit nuttigheidsoverwegingen werd gedragen: een koord rond het middel, waaraan een stenen mes hing. Daarna zijzelf in dat witte rijkostuum, dat zo leuk stond, maar dat nu te smerig was om te dragen. Tenslotte nog twee pygmeeën met slingers en ieder een zakje stenen, dat naast hun mes hing. In deze volgorde marcheerden ze naar de halfverlichte grot, die als zwembad dienst deed.

Margarets reiniging had een ceremoniële sfeer gekregen. De handeling, die uit zuiver praktische overwegingen werd gepleegd, was een populair schouwspel geworden. Talloze geïmponeerde toeschouwers, die blijkbaar niets te doen hadden, woonden het bij zoals zij onder andere omstandigheden het aflossen van de wacht hadden bijgewoond.

Zij dacht zelden zonder glimlach terug aan de agitatie, die haar eerste bad had veroorzaakt. Zij lag al in het water voor haar bewakers haar bedoeling begrepen. Het vreselijke gehuil en geweeklaag, dat haar her-verschijnen aan het oppervlak begroette, kon niet helemaal op rekening geschreven worden van belangeloze bezorgdheid voor haar veiligheid. Welke straffen bewakers kregen, die een halfgoddelijk persoon toestonden hen te ontvlieden, hetzij door zelfmoord, hetzij door vlucht, had ze nooit gevraagd, maar ze waren waarschijnlijk erg pijnlijk. Ze draaide haar hoofd om en keek naar hen op, waarop de kreten wegstierven en plaatsmaakten voor uitroepen van verbazing. Een opgewonden gekwetter steeg op toen ze met forse slagen terug naar het platform zwom en aan land stapte, waar zij werd ontvangen door een groep verbaasde, bewonderende en onderdanige dwergen.

In die tijd was ze niet in staat geweest hun taal te spreken of te verstaan, maar het was duidelijk dat zij enorm in hun achting was gestegen. Haar goddelijkheid, die eerst betwijfeld werd en die slechts werd aangenomen wegens haar band met Bast, was nu een onomstotelijk feit. Zij voelde het verschil in hun benadering en besloot direct, dat dit niet meer mocht veranderen. Zij slaagde er zo in haar “dagelijkse” bad tot een gewoonte te maken. Om deze “morgen” - ze bleef koppig doorgaan haar tijd in te hanteren gedeelten te delen - ging de ceremonie zoals gewoonlijk. Een menigte van meer dan honderd personen, die grote hoeveelheden water slechts associeerden met overstroming en dood, was op het duikplatform aanwezig, gereed om haar te bewonderen en te vereren.

De valse schaamte, waaronder ze aanvankelijk had geleden, kwelde haar niet meer terwijl ze haar kleren uittrok. Noch de mannen, noch de vrouwen der pygmeeën droegen ooit kleren en zij wist nu dat ze de hare niet als een bedekking beschouwden, maar als een teken van waardigheid. Haar naakte lichaam bekeken zij met geheel overgegeven bewondering. Een van hen had haar eens verteld, dat het er uitzag als zat er vanbinnen licht in. Een wit licht, maar dan uitermate verschillend wit van de doodse bleekheid van hun eigen huid. Wat haarzelf betrof, zij vreesde het moment, dat komen zou, waarop de doorzichtigheid van haar huid zou verdwijnen door het gebrek aan zonlicht en lucht en een ondoorzichtige kalkkleur zou krijgen.

Zij bleef even staan, een slanke gestalte op de rand van het platform, terwijl de toeschouwers in eerbiedige stilte toekeken. Toen sprong zij, haar armen gespreid als een zwaluw en ze kwam met nagenoeg geen geluid drie meter lager in het water terecht. Een tijd lang vermaakte zij hen, lachend naar hun gezichten, waarop de angst toch niet geheel verdwenen was. Zij draaide en spartelde en liet haar blanke ledematen door het water flitsen. Ze liet zich ondergaan en zwom een meter of vijf onder water, hen beminnelijk voor de gek houdend wat haar richting betrof. Een opgewonden ovatie begroette haar toen ze weer opdook. Zij had nagenoeg een wonder verricht. Tenslotte zwom ze met een snelle crawlslag naar de steiger.

Een oudere pygmee, wiens gerimpelde gezicht de indruk gaf strak rond zijn schedel getrokken te zijn, kwam bij haar lopen, op weg terug naar haar grot. Hij viel op, omdat hij een kledingstuk droeg. Het was geen elegant kledingstuk, want het was een erg korte kiel, geweven uit smalle stroken paddenstoelenhuid, maar het diende om hem van zijn medestamgenoten te onderscheiden.

Margaret begroette hem als “Garm” en ze wist niet eens zeker of het zijn naam of zijn titel was, maar het beantwoordde aan zijn doel. Hij reageerde op die groet door uitgebreid naar haar gezondheid te informeren en met nog meer bezorgdheid naar die van Bast. Zij antwoordde kort en zij wist dat hij niet meer zou spreken tot ze in haar grot waren en de bewakers hem niet konden horen.

Garm was de enige pygmee met wie ze een gesprek kon voeren. Toen ze eenmaal genoeg van de taal had geleerd om zich verstaanbaar te maken, had ze besloten meer van de mensen te weten zien te komen, maar de meeste van haar vragen werden op een onheuse manier tegemoet getreden. Vaak kreeg zij woedende antwoorden en nog vaker werden ze genegeerd op een manier, die duidelijk aantoonde dat de vragen van weinig goede smaak getuigden en bepaald onfatsoenlijk waren. Zij vergaven haar inbreuk op hun minder belangrijke taboes - per slot van rekening was zij bevoorrecht als bewaakster van een godin - maar werden stuurs en boos als zij bepaalde, geheimzinnige grenzen van het fatsoen overschreed. En dat gebeurde vaak.

Je hebt al een lange ervaring nodig om veilig door de porseleinkast der moraal van je eigen ras te manoeuvreren. Nog moeilijker wordt het als het de morele code van een ander ras betreft en als die moraal dan zo ingewikkeld als een doolhof is en totaal wordt ondersteund op onbegrijpelijke principes, is het logisch dat je af en toe een misser maakt. Margaret deed haar best om na haar eerste grote blunders zo voorzichtig mogelijk door de porseleinkast heen te lopen, maar gemakkelijk was dat niet.

Garm was anders dan de rest. Het zijn de dommen, die naarmate zij ouder worden zich steeds meer als kwezels gaan gedragen. Garm was niet dom. In zijn wereld was hij een wijs man, die in het geloof van zijn volk vele onlogische zaken onderkende. Zijn zielenrust werd al vroeg verstoord door theorieën, die op rotte wortels stoelden en hij begon te speuren naar meer zwakke plekken, waarvoor hij een steeds groeiende tolerantie koesterde. Hij ontwikkelde ketterse redenaties in zijn geest, die zich daar als korstmossen vastzetten, nauwelijks voedsel vindend, maar toch in leven blijvend. Veel van wat hij in zijn jeugd had geleerd en veel ingeplante overtuigingen verdorden, slechts enkele kwamen beredeneerd tot volle bloei, terwijl slechts weinige opvattingen overbleven, die hij niet tot in de consequenties had overdacht.

Zijn leven lang had hij zijn twijfels verborgen gehouden, deels uit vrees, deels ook uit politieke overwegingen. Waarom zou hij hun zijn twijfels tonen? Of ze zouden de gevestigde orde omver werpen, óf - en dat was waarschijnlijker - hij zou gestraft worden. Geen van beiden had enige zin. Waarschijnlijk zou hem het lot van alle ketters treffen en hij zou slechts de dood winnen in ruil voor een weinig meer weten.

Hij wilde meer weten. Het verlangen om te leren was de voornaamste kluister voor zijn tong geweest en nu was hij blij, dat hij gezwegen had. De stukjes en brokjes informatie, die hij van deze gevangen vrouw had ontvangen waren deels wijs, onbeduidend of absurd. Een paar dingen pasten in zijn eigen legkaart van geloofsovertuigingen. Maar vele waren nutteloos. Doch ze waren allemaal interessant en nieuw. Misschien was hij de enige van zijn ras, die belangstelling had voor het nieuwe. Hij was tenminste nooit een andere tegengekomen.

Een gesprek tussen hun tweeën was niet gemakkelijk. Het was niet voldoende, dat hij haar zijn taal had geleerd. Er waren zoveel dingen in haar leven, die niet in het zijne voorkwamen. Vele woorden, die zelfs met hele zinnen van zijn taal niet uitgelegd konden worden, zodat hij werd gedwongen iets van haar taal te leren. Zij spraken nu met elkaar, wadend door moerassen van misverstanden, in een mengeling van beide talen.

Toen Margaret terug in de grot was, gold haar eerste zorg Bast. Zolang de kat leefde, was zij veilig. Als Bast stierf, wist ze niet wat er zou gaan gebeuren. Als ze zeker geweten had, dat de dood van Bast haar overbrenging naar de gevangenisgrotten tot gevolg zou hebben, was Basts leven maar kort geweest. Doch de pygmeeën geloofden in een leven na de dood, een geloof dat zich helaas ook uitstrekte tot de dieren. Het zat er dik in, dat zij ter dood gebracht zou worden ten einde de kat op haar reis door de schaduwen des doods te vergezellen. Voorzichtige vragen aan Garm, die nog vasthield aan de goddelijkheid der katten, gaven weinig hoop, dat haar vrees ongegrond was. Per slot van rekening, beweerde hij, kon van een heilige kat moeilijk verwacht worden, dat zij voor zichzelf zorgde en wie kon die taak beter overnemen dan degene, die haar tijdens haar leven had verzorgd? Bast zou wel eens boos kunnen worden als vreemden zich over haar ontfermden en dan zouden degenen, die haar hadden gestuurd, haar ongenoegen op hun hals halen. Zelfs een wijs man trachtte aan de grillen van een godin toe te geven. Als je uitging van de onsterfelijkheid van een kat, klonk het echter onbehaaglijk logisch. Voor Margaret, die elke soort onsterfelijkheid werd overgegeven, was het dubbel verontrustend. Zij onderzocht de kat en zorgde ervoor dat het nog enige tijd zou duren voor zij haar huidige koord had doorgeknaagd. Als het aan haar lag, zou Bast nooit kunnen ontsnappen. Er waren al moeilijkheden genoeg. Toen ze zich er van had overtuigd, dat de kat goed vastlag, haalde zij een kleine kom uit een hoek. Bast keek naar de inhoud, snuffelde eraan met de gereserveerdheid, die katten nu eenmaal hebben, maar begon zonder enige reserve te eten. Er waren tevoren enkele moeilijkheden ten aanzien van haar dieet geweest. Bast had beslist geweigerd paddenstoelen in welke vorm dan ook te eten. Margaret was er door middel van een reeks tekeningen, die allerwege bewondering wekten, in geslaagd dit de pygmeeën aan hun verstand te brengen. Hiermee schoten ze maar weinig op, omdat voor hen voedsel en paddenstoelen hetzelfde waren. Melk? Maar je kon geen melk tekenen. Zij probeerde het met een koe. Maar dat bleek geen succes. Niet alleen was het een slechte tekening van een beest met vier poten, maar er rustte ook nog een zwaar religieus taboe op. Pas later, toen ze reliëfs van Hathor zag, realiseerde zij zich dat ze op gevaarlijk terrein was geweest.

Zij dacht weer na. Wat aten katten? Vis natuurlijk. Ditmaal ontstond door haar tekening een enorme discussie. Volgens Garms latere uitleg was het een kwestie van precedent-scheppen geweest. Was het geoorloofd het symbool van Bast met de symbolen van Hamhit te voeden? Dit behelsde de praktische vraag: welke godin meer macht had haar ongenoegen te laten blijken, omdat ze nu voor het probleem stonden, dat óf de kat óf de vis sterven moest. De puzzel werd tenslotte opgelost door de gedachte, dat ze veel vissen konden krijgen, maar slechts één kat. Hammit zou wel niet boos zijn als zij een paar vissen miste.

Zij had de vissen gebracht. Het waren afstotelijke monsters, die ze in de ondergrondse rivieren gevangen hadden. Margaret had nooit eerder zulke vissen gezien: wit en zonder ogen, sinds miljoenen generaties in het donker geboren. Er was een palingachtig schepsel, dat de speciale voorkeur van Bast genoot.

Gerustgesteld door de eetlust van de kat, kon ze nu aan haar eigen voedsel gaan denken. Zij was gewend geraakt aan het monotone dieet en ze was in staat de gehakte paddenstoelenbrij met hetzelfde gemak te eten als een brood thuis.

Garm ging bij haar zitten, doopte een stenen kom in een schaal drank en nam er kleine teugjes van. De schaal stond daar speciaal voor hem. Margaret had het spul slechts eenmaal geproefd en ze had het enkele klassen lager geschat dan de inferieure wodka, die van aardappelen wordt gestookt. Maar Garm vond het blijkbaar lekker. Hij nam verscheidene teugen voor hij de afgebroken conversatie van “de vorige dag” resumeerde. Zijn speciale belangstelling op dit moment was gericht op de behandeling van dieren. Hoewel zijn ervaring werd beperkt tot enkele katten, honden, ratten en andere kleine dieren, die op de een of andere manier beneden waren gekomen, kende hij ook andere dieren van tekeningen en reliëfs.

Aanvankelijke misverstanden waren nu uit de weg geruimd. Margaret was erin geslaagd hem van de gedachte af te brengen, dat een koe bestond uit een runderachtige kop, die op een menselijk vrouwenlichaam geplaatst was. De oude man vond dit een revolutionaire gedachte, maar niet ongeloofwaardig. Hij had zich al verbaasd over het verschil van een levende hond en de klassieke gestalte van Anubis.

‘En gij vereert geen dieren?’ vroeg hij.

‘Nee’, antwoordde Margaret. ‘Tenminste, niet in ons land’.

‘En wekt dat dan niet de toorn der goden op?’

‘Dat geloof ik niet. Wij hebben andere goden, ziet u.’

Daar dacht Garm even over na. De gedachte dat dieren niet met goden werden geassocieerd, was moeilijk, maar hij accepteerde het.

‘Maar als ge niet bang zijt voor de goden en de dieren veel voedsel moeten eten, waarom doodt ge dan niet alle dieren, die ge niet wenst te eten?’

‘Wij laten hen voor ons werken”.

‘Maar ge sprak over speciale metalen schepsels, die ge had gemaakt om voor u te werken en die veel sterker zijn dan mensen of dieren.’

‘Ja, maar voor sommige zaken is het goedkoper om dieren te gebruiken dan machines.’

Garm keek peinzend naar Bast.

‘En wat doen katten voor u?’

‘Zij vangen muizen.’

‘Wat zijn muizen?’

Margaret kreunde bij zichzelf en begon aan een uitleg. Dat was altijd de moeilijkheid met deze gesprekken. Er waren zo weinig werkelijke contactpunten, dat ze voortdurend werden onderbroken door de meest zinloze verklaringen. Bovendien was ze de gesprekken over de status van het dier meer dan beu en wilde van onderwerp veranderen. Maar dat was Garms manier niet. Hij had zijn tanden in een onderwerp gezet en hij wilde het helemaal uitdiepen. Al gauw had hij tot zijn eigen opgetogen tevredenheid ontdekt, dat er een klasse van dieren was, die men troeteldieren noemde. Deze dieren werkten niet en bovendien was er een vereniging voor de rechten van het dier, die voornamelijk werd gesteund door de liefhebbers van deze parasieten. Hij bleek dit te beschouwen als het begin van de terugkeer naar het normale fatsoen.

‘Het toont aan,’ zei hij, ‘dat ze de dieren weer gaan vereren.’

‘Dat toont het helemaal niet aan,’ wierp Margaret tegen. ‘Het toont alleen maar een sublimering van een bepaald soort dier aan.’

Dat woord sublimering had weer verklaring nodig, maar die begreep hij tenslotte. In plaats van het idee te verwerpen, verwelkomde hij het en loosde een aantal onbegrijpelijke verklaringen over de relatie van godsdienst met sublimering, waaruit hij tevoorschijn kwam met de conclusie, dat de gedachte van een groeiende verering van dieren erdoor werd versterkt.

‘Zij houden dieren. Troeteldieren, zoals gij ze noemt. Ze houden die zonder duidelijke reden. Dat betekent, dat ze iets in de dieren ontdekken, dat ze nergens anders kunnen vinden. Dat is de goddelijke geest. Nu zij die goddelijke geest kennen, hebben zij zich verenigd in een nobele gemeenschap om haar te prediken, opdat anderen haar ook zullen kennen.’

‘Nee. U begrijpt het niet. Er is niets goddelijks aan. In feite zeggen ze zelfs, dat dieren geen zielen hebben.’

Garm keek duidelijk geschokt bij deze ketterij.

‘Maar ze leven.’

‘Natuurlijk, maar onze mensen zeggen, dat alleen menselijke wezens een ziel bezitten.’

‘Waarom?’

Margaret werd gedwongen toe te geven dat ze niet wist waarom. Garm keek triomfantelijk.

‘Het betekent, dat uw volk het geloof gaat herwinnen. Spoedig zullen zij erkennen, dat dieren een ziel hebben. In hun hart moeten zij dat al weten. Als dat niet zo was, zouden ze waarschijnlijk niet zoveel tijd en rijkdom aan dieren spenderen.’

‘Heel waarschijnlijk,’ vond Margaret.

‘Nee, ge begrijpt het niet. Ik bedoel, als zij dachten dat dieren geen ziel hadden, zouden ze ze waarschijnlijk gebruiken ten bate van de mensen, van wie ze weten dat zij een ziel hebben. Het zou verspilling zijn anders te handelen

‘Ge zegt, dat uw wereld in moeilijkheden verkeert. Dat is niet zo verbazend, want ge hebt de goden afgezworen. Maar nu hun dienaren opnieuw erkend worden, zullen de goden weer gunstig tegenover u gestemd worden en u met een glimlach bezien.’

‘O…’ zei Margaret.

De gedachte van een wereldverlossing door middel van de Vereniging voor Dierenbescherming was nieuw.

Nu Garm de status der dieren naar zijn volle tevredenheid had afgehandeld, stond hij open voor andere onderwerpen.

Zij vroeg naar nieuws. ‘Zijn er nog meer doorbraken geweest?’

‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Geen doorbraken meer, doch er moesten twee luchtschachten dichtgemaakt worden, omdat het water naar binnen sijpelde.’

Dus de Nieuwe Zee rees nog steeds. Margaret vroeg zich af hoelang de grote pijpleidingen van Qabés zouden voortgaan hun miljoenen liters water te spuiten. Enige tijd had er geen ernstige doorbraak plaatsgehad, maar het was een altijd aanwezige mogelijkheid. Het gewicht van het water zocht langzaam en meedogenloos de zwakke plekken op en brak er doorheen. Tot dusver hadden zij het water verslagen met het blokkeren van de tunnels, maar nu werden ook de luchttoevoerschachten een voor een afgesloten. Hoeveel van de honderden spleten, die het natuurlijke luchtcirculatiesysteem van de grotten vormden, konden ze missen voor de lucht ongeschikt werd om in te ademen? Iedere keer dat ze hoorde, dat er weer een minder was, kwam het haar voor als werden de grotten bedompter. Het zou de vraag worden wat tenslotte de laatste klap zou zijn: verstikking of verdrinking?

Het stelsel der grotten was een groot raadsel voor haar. Op een “dag” was zij erin geslaagd haar bewakers te ontwijken en ze was teruggegaan naar de spelonk, waar zij en Mark geland waren. Zij had op het platform gestaan en omlaag gekeken, waar de Sun Bird nog steeds gemeerd lag op de plek, waar Mark haar had vastgelegd. Hoelang was dat geleden? Maar het water gutste niet meer door de grot. Het wateroppervlak werd nu nog slechts nauwelijks beroerd door een stroming, die ging van de ge-barricadeerde tunnel naar een opening aan de andere zijde. Het meer in de grot was nu zo glad, dat het feilloos zichzelf weerspiegelde.

Terwijl ze neerkeek op de romp van de verminkte Sun Bird, kwam Margaret in de verleiding. Het zou zo gemakkelijk zijn om gewoon naar beneden te gaan, aan boord te springen en weg te varen. Het was beter die andere tunnel in te drijven en de kans te wagen dan voort te gaan met dit bestaan onder de pygmeeën. Waarschijnlijk zou ze falen, maar wat betekende dat helemaal? Alleen dat ze een beetje eerder stierf. Was het niet beter te sterven in een poging weg te komen dan te wachten en te verdrinken? En ze had misschien het geluk de vrijheid te vinden en dit ondergrondse volk en Mark te redden. Zij stelde zich voor hoe ze met de autoriteiten zou vechten, dag en nacht werken tot tenslotte de pijpleidingen van Qabés werden dichtgedraaid. Daarna zou er een expeditie worden uitgerust om Mark en de andere bewoners van de gevangenisgrotten te bevrijden.

Zij bleef lange tijd staan kijken, maar hoewel haar fantasie bijna tastbaar in haar leefde, bewoog haar lichaam zich niet. Zij was bang, maar dat was niet de hele oorzaak van haar aarzeling. Ze was niet banger om te gaan dan om te blijven. Een gevoel, dat ze hier kon helpen, dat iemand - Mark? - haar hulp nodig had, was sterker dan haar verlangen weg te gaan. Het zou bijna onmogelijk voor haar zijn op haar eentje te ontsnappen en door het toch te proberen zou ze misschien de kansen van de anderen vernietigen. Die gedachte was nog niet erg duidelijk, maar wel indringend. En met een zucht draaide zij zich weg van de Sun Bird en was terug gegaan, op zoek naar haar verontruste bewakers.

Ze had gehoord, dat er nadat ze met Mark was geland, nog meer doorbraken waren geweest, en toch dreef de Sun Bird nog op praktisch hetzelfde niveau als tevoren. Dat was vreemd. Ze besloot er Garm naar te vragen zonder haar eigen bedoelingen te onthullen. In die tijd ging het spreken nog moeilijk, maar voor zover zij het had kunnen begrijpen, was zijn antwoord als volgt geweest.

‘De grotten liggen op verschillende hoogten. Vaak zijn het reeksen diepe holen, die door gangen met elkaar zijn verbonden. Alleen daar waar de grond van de grotten met elkaar in verbinding staat op gelijke of nagenoeg gelijke diepte, liggen de gangen op gelijke hoogte. Vaak was het gemakkelijker om een ingang hoger in de muur te maken en vandaar uit een glooiing naar de grond te hakken. Aldus wordt het werkelijke gangenbouwen verkort. Soms komen er spleten voor en in andere gevallen hardere rotsformaties, die beter ontweken kunnen worden. Daar is geen regelmaat in. Hieruit volgt logisch, dat hoewel sommige doorbraken het water naar de laagste niveaus hebben gestuwd, anderen deze op bronnen gelijkende grotten zijn binnengedrongen. We zijn in staat geweest hen te stoppen voor ze de zijgangen konden overstromen. Het is maar een geluk, dat we met minder mensen zijn dan vroeger, want de laagst gelegen grotten zijn al diep onder water.’ Hiermee moest zij tevreden zijn, hoewel er nog veel te verklaren was. Waarom was er bijvoorbeeld maar zo weinig stroom in de grot, waar de Sun Bird lag? Ging dat water naar de lagere niveaus? En als dat zo was, waarom hadden zij het dan niet tegengehouden? De enige andere mogelijkheid leek haar, dat het water voorbij het grottenstelsel van de pygmeeën stroomde en dat het binnenkomende water in een ondergrondse rivier terecht was gekomen, die door de grotten liep.

Tenslotte zuchtte zij en gaf het op. Je moest zoveel problemen opgeven in deze onbegrijpelijke wereld. Het was een opluchting, dat er de laatste tijd geen doorbraken meer waren gemeld. Iedere keer dat ze over een doorbraak hoorde, bonsde haar hart van schrik tot zij er zeker van was, dat de gevangenisgrotten niet bedreigd werden. In het begin was ze boos op zichzelf geweest om haar bezorgdheid, maar die was er desondanks. Zij had Mark de slachting van de pygmeeën nog niet vergeven. Het was die plotselinge uitbarsting van geweld, die haar meer had geschokt dan het geweld zelf. Lange tijd kon ze onmogelijk aan Mark denken zonder de pathetische beelden voor zich te zien van de kinderlijke lichaampjes, die voor hem op de grond lagen. Als zij voor haar wraakgierige afkeer was weggeëbd in staat was geweest de Sun Bird te bereiken, zou ze zonder enige aarzeling vertrokken zijn.

Het gewend raken aan de gedachte had het gevoel geschokt te zijn verzacht en tenslotte geheel doen verdwijnen. Ongeweten begon ze iets van de houding der pygmeeën over te nemen. Het was gebeurd. Er waren levens verloren gegaan. Het was vervelend, maar er was niets aan te doen. Niemand eiste het bloed van de moordenaar. Niemand maakte de opmerking, dat hij zich anders had moeten gedragen. De pygmeeën bleken minder belang te hechten aan de dood dan haar eigen volk. Maar was dat wel zo? Was het niet veel eerder zo, dat haar volk een overdreven belang hechtte aan de meer sensationele en spectaculaire vormen van de dood? Thuis wekte één enkele moord (gerechtvaardigd of niet) meer verontwaardiging en publiciteit, dan honderd verkeersongelukken met dodelijke afloop. Maar de dood was in beide gevallen net zo onherroepelijk. Het was dus duidelijk, dat de manier waarop telde en niet het feit zelf. Als dat niet zo was, dan zou er geen verschil zijn tussen ophangen na een gerechtelijke veroordeling en het ophangen door een individuele burger, aangezien iedereen weet dat de regering meer dingen mag doen dan de privéburger. Ja, het was de manier waarop, die de emoties van de mensen opwekte. Als je een man neerschoot, omdat hij een publiek gevaar was, dan was iedereen toch woedend, maar als je een uitstekend burger door onoplettend rijden doodreed, trok niemand zich daar veel van aan. Het was allemaal wel erg verwarrend… Maar wat er van zij, het duidelijke feit was dat de pygmeeën dit fraaie onderscheid niet maakten. Zij leken alle gewelddadige doden te vatten onder het hoofdstuk dood door pech. Per slot van rekening was de dood net zo natuurlijk als de geboorte. Het enige wat er gebeurd was, was dat men zijn komst versneld had. Iedereen was ter dood veroordeeld bij de geboorte. Daar kon je niets aan veranderen.

Terwijl de tijd verstreek kreeg het beeld van de verslagen pygmeeën steeds minder betekenis. Zij waren niet langer meer het schokkende bewijs van een onverwachte gewelddadige trek in Marks karakter… Tenminste, het idee van een gewelddadige trekt in Marks karakter was niet schokkend meer. In feite waren er dingen, die voor een gewelddadige trek (natuurlijk een klein trekje) in zijn karakter pleitten…

Garm onderbrak haar interessante gedachtegang. Het verbazende tijdgevoel, dat de pygmeeën hadden ontwikkeld, kwam in het spel alsof er een ingebouwde wekker in zijn geest afliep.

‘We moeten nu gaan!’

Margaret had allang opgehouden zich over dit soort dingen te verbazen. Zij stond op en liep naar Bast. Ze maakte haar koord los en tilde haar op. Garm dronk het laatste restje van zijn kommetje drank op en ging haar voor naar de gang.