HOOFDSTUK VIJF

Gedurende het gedwongen wachten sloop er een verandering over de groep. Iets van die lethargie, waaraan ze, ondanks alle inspanningen toch in meerdere of mindere mate onderhevig waren, ebde weg. De tijd begon iets te betekenen. Zelfs degenen, die nogal sceptisch tegenover Gordons waarschuwingen stonden, werden levendiger. Of het gevaar urgent was of niet, hier was een moment, waarop de monotonie van het bestaan kon worden doorbroken. Het gemompel en het geschuifel van de mannen ondereen bewees dat hun apathie verdwenen was en had plaatsgemaakt voor spanning. Een paar bespraken de toestand voor zover ze die kenden. Hun ogen glansden. Het doelloze van planloos dromen, dat elk gezicht zo versomberd had, was verdwenen en de gelaatsuitdrukkingen werden levendig. Mark was net zo verwonderd over die verandering als Gordon korte tijd geleden over zijn verandering was geweest.

Hij liet zijn blik door het vertrek gaan. Het was een kale kamer, die slechts was gemeubileerd met uitgehouwen stenen banken en zitplaatsen en enkele kommen met water of zwammenlikeur. In een hoek lagen enkele gebrekkig gemaakte houwelen, hamers en andere gereedschappen tussen wat hij als lange, dunne en in het gebruik tot op de draad versleten Franse bajonetten herkende. Hij vroeg zich af hoe ze aan die gereedschappen waren gekomen, want ijzer en staal was zeldzaam en kostbaar in de grotten. Misschien in de loop der jaren, bijeenverzameld van binnengekomen gevangenen. Er schoot hem een probleem te binnen: hoe raakten ze het puin van de uitgehakte vluchtgang kwijt? Van de vele tonnen rots, die in de loop der jaren waren uitgehakt, was geen spoor te bekennen, toch moest er genoeg verplaatst zijn om een kleine berg mee te vormen. Hij legde de vraag aan Gordon voor.

‘Op gezette tijden komen we al hakkend spleten in de rots tegen, waarin we het puin kunnen wegwerken. Sommige zijn nauw en ondiep, zodat ze snel opgevuld zijn, maar anderen lijken praktisch bodemloos en moeten worden overbrugd. Wij gaan dan naar de andere zijde en vervolgen ons werk aan de tunnel. Het puin gaat terug en wordt in de schacht gegooid tot we een nieuwe diepe spleet tegenkomen en dan gebeurt weer hetzelfde.’

‘Maar in het begin? Toen ze dit hier zijn gaan maken?’

Gordon haalde zijn schouders op.

’Tk neem aan, dat ze het allemaal mee moesten nemen tot ze de eerste rotsspleet bereikten. Het moet zwaar werk geweest zijn voor die arme donders. Ik ben blij…’

Een plotseling krabben op de stenen deur onderbrak hem. Hij sprong op en greep een stuk steen. De rest volgde zijn voorbeeld en bleven in werphouding staan, gereed om te gooien. De deur bleef kraken en schoof toen langzaam open. Er viel een streep licht door vanuit de paddenstoelenspelonk. De armen van de wachtende mannen verstrakten. Er verscheen een slordig, gebaard hoofd. De eigenaar grijnsde breed toen hij hen zag.

‘Oké! Je kunt je rotte peren wel houden, jongens,’ zei hij. ‘Ik ben het en de andere jongens.’

De dreigende armen zakten en men herademde. De deur ging ver genoeg open om een mens door te laten. De gebaarde gleed erdoor, gevolgd door nog tien metgezellen van verschillende rassen en nationaliteiten.

‘Wat is er aan de knikker?’ wilde hij weten. ‘Die halvegare neger kletst of het Laatste Oordeel op komst is. Is-ie krankzinnig geworden soms?’

‘Nee, hij makeert niets. Wij hebben hem gestuurd. De moeilijkheid is Miguel…’

‘Moeilijkheid? Die smerige rotzak? Zeg, je gaat toch geen honderd kerels bij mekaar trommelen om hem een pak op zijn donder te geven? Hij is een lafbek en zijn hele bende bestaat uit schijthuizen! Wat heeft-ie nou weer uitgevreten?’

Gordon begon het voor de zoveelste maal te vertellen, maar voor hij halverwege was, kwam Smith de tunnel uitkruipen en wilde inlichtingen hebben. Mahmoed werd verzocht zijn verhaal voor de derde maal te doen.

Smith luisterde zwijgend en met een ernstig gezicht. Hij fronste zijn wenkbrauwen toen Gordon zijn relaas aanvulde met het rapport over de spionnen tussen de paddenstoelen.

‘Je hebt gelijk,’ gaf hij toe. ‘We moeten aan de slag. Mahmoeds verhaal kan wel niet veel te betekenen hebben en die paar rondsnuffelende kerels ook niet, maar als je de dingen bij elkaar optelt zou ik zeggen, dat er iets aan de gang is.’ Hij keek de laatst binnengekomene aan. ‘Trommelt Zacharias de rest bij elkaar, Ed?’

Ed keek weifelend en krabde in zijn baard.

‘Ik neem aan, dat-ie zijn best doet, maar ze houden hem gewoon voor de gek. Ik en de jongens dachten dat er misschien toch wel wat aan de knikker was en daarom kwamen we maar eens kijken.’

‘Nou, dan kunnen jij en je jongens beter teruggaan om de anderen te vertellen op te houden met die neger te narren of ze krijgen nooit meer de kans hem nog ooit te narren. Snap je? Breng ze verdomd gauw hier en geen gejamaar!’

‘Oké. Ik ben al weg!’

De fors gebouwde Ed en vier van zijn volgelingen gingen weg en lieten de deur open.

‘En nu snel,’ resumeerde Smith. ‘Als Mahmoed gelijk heeft, nemende pygmeeën maatregelen zodra Miguel hun vertelt waar de tunnel is. De tijd, die we nog hebben, hangt af van hoelang het duurt voor ze het nieuws hebben rondgegeven en zijn gemobiliseerd. Wat wij moeten doen is ze van ons lijf houden en aan de tunnel blijven werken. We hebben een verdomde hoop werk verzet en ik mag doodvallen als ik dat allemaal voor niks uit handen geef. We kunnen niet ver meer van de top zitten. We kunnen er elk moment doorheen zijn. Het punt is: waar houden we ze tegen?’

Na een uitgebreide discussie werd de voor de hand liggende koers om de hoofdwegen af te sluiten met tegenzin afgewezen. Smith wees erop, dat er te veel zijgangen waren. Ondanks de grootste voorzichtigheid zou het netwerk van gangen gelegenheid bieden tot het doen van aanvallen vanuit de flank en van achter. Bovendien bestond de mogelijkheid, dat de pygmeeën van de bovenliggende grotten uit een gang omlaag groeven om de verdedigers op die manier schaakmat te zetten.

De veiliger, hoewel aanmerkelijk moeilijker, methode was om het gevecht dichter bij huis te voeren. De paddenstoelengrot, waarin de ingang van de vluchttunnel lag, kon slechts door drie openingen bereikt worden en die lagen aan het andere eind. Het was Smiths plan om een barricade te bouwen over het nauwste gedeelte van de spelonk. Dit zou volgens hem ongeveer twee derde van de paddenstoelengrot voor hen veilig stellen en tegelijkertijd een overvloedige aanvulling van voedsel betekenen. De barricade zelf zou worden gebouwd van de gewassen van het andere gedeelte, waarmee dat gedeelte dan tevens open voor de aanvallers kwam te liggen. Toen men eenmaal tot dat plan had besloten, ging hij de taken verdelen.

‘Mahmoed en twee anderen houden de drie tunnels in de gaten en treden verder op als verkenner. Een van hen gaat naar boven en haalt al degenen op, die bij het tunnelgraven gemist kunnen worden, maar laat het werk er niet door vertragen. De rest gaat de barricade bouwen.’

Mark kreeg een scherp geslepen stuk steen en aanwijzingen hoe hij de reuzenpaddenstoelen aan het andere eind van de grot moest vellen. Ondanks de onhandigheid van zijn gereedschap, vond hij dat hij het voor de eerste maal niet gek deed. De in het stuk steen geslepen tanden gingen gemakkelijk zagend door de zachte stam en het was mogelijk de paddenstoel om te duwen als je de helft van de stam had doorgezaagd. De grote hoeden werden in hun val meestentijds van de stam losgerukt en de stammen, die eraan vast bleven zitten werden later losgehaald. Elke witte stam werd door twee andere mannen gepakt en weggerold, terwijl Mark de volgende paddenstoel te lijf ging.

Maar het werk begon al gauw zwaar te worden. Het duurde niet lang of zijn rechterarm begon pijnlijk te steken onder de inspanning waarmee hij de zaagsteen hanteerde. De mannen weerszijden van hem schoten beter op. Hun spieren waren door het werk aan de tunnel in betere conditie en zij hadden niet onlangs op het ziekbed gelegen. Ondanks dat bleef hij vastbesloten doorwerken, terwijl de pijn in zijn arm zich tot over zijn schouders verspreidde. Hij dacht dat hij meer dan twintig dikke stammen had omgelegd, toen hij werd gestoord.

Een plotseling rumoer vanuit het smalle gedeelte van de grot deed alle mannen ophouden met hakken. Hun handen om hun stenen gereedschappen balden zich tot vuisten. Zij keken naar de barricade van stammen, klaar om hun scherpe stenen naar de eerste de beste pygmee te gooien, die in zicht kwam. Iemand daarvoor, waarschijnlijk een der verkenners, verwachtte hen. Het geluid van een steen tegen een rostwand en toen het gebrul van een bekende stem.

‘Kijk uit je doppen! Ik ben het met de jongens!’

De gespierde gestalte van Ed vloog als een logge olifant tussen de paddenstoelen door. Hij leek het plezierig te vinden dat het nu niet langer meer nodig was om zich voorzichtig te bewegen. Smith, die het oppertoezicht over de bouw van de barricade had, riep hem aan.

‘Heb je ze allemaal, Ed?’

‘De hele troep, ja! Wat gaan we nu doen?’

Mark wierp zijn snijsteen naar een van Eds volgelingen.

‘Ga jij er maar mee door,’ stelde hij voor. ‘Ik kan niet meer voorlopig.’ Hij liep een eindje terug en ging zitten om wat te rusten. Hij keek naar de vorderingen in de bouw van de barricade. Op sommige plaatsen was de muur al meer dan anderhalve meter hoog en de moeilijkheden om de dikke, pulpachtige palen omhoog te krijgen werden steeds groter. Voor het eerst zag hij hoe gehandicapt je bent als je geen hout ter beschikking hebt. Als ze palen hadden gehad, die ze als hefbomen konden gebruiken, zouden de stammen gemakkelijker op hun plaats te krijgen zijn. En van planken zouden ze een plankier kunnen leggen, waar de stammen overheen gerold konden worden. Zelfs de neolithische mens had beter gereedschap gehad dan zij, bedacht hij bitter. En wapens ook… Met hout zouden ze speren hebben kunnen maken en met de juiste soorten hout pijl en boog. Ze hadden knuppels gehad, zowel van hout als met stenen koppen. Maar zonder hout waren ze praktisch weerloos. Ze hadden alleen maar stukken steen en hun vuisten…

De aankomst van Ed en zijn versterkingen versnelde het werk aanmerkelijk. De meerderheid van de honderdvijftig werkers werden nu aan het werk gezet met het aanrollen van de stammen en het bouwen van de muur. Die taak beloofde sneller uitgevoerd te worden dan Mark had verwacht. Smith had de plek uitstekend gekozen. De plattegrond van de grot leek ruwweg gezien op een acht, waarvan het onderste gedeelte tweemaal groter was dan het bovenste. In het stuk, waar de lus waarbinnen boog waren de beide muren vijftig meter van elkaar verwijderd en over deze betrekkelijk smalle ruimte richtte hij zijn verdediging op. Als ze erin slaagden om de grond van het bovenste gedeelte van de acht vrij te maken vóór de aanval begon, stonden de pygmeeën voor de onplezierige opdracht om zonder dekking dat open gedeelte over te steken.

Een korte rust was genoeg om Mark weer geheel versterkt op de been te helpen. Hij was niet uitgeput geweest, maar hij had last van zijn spieren, die hij lange tijd niet gebruikt had en die nu ineens grote inspanningen moesten verrichten. Hij stond op en liep naar de barricade. Smith zag hem komen en wenkte hem.

‘Kom hier en help deze kerels een handje,’ beval hij.

Aan de verdedigerskant van de muur vond hij een groep, waaronder Gordon, die bedrijvig bezig was met een ruwgevlochten koord. Het koord was gemaakt door het vlechten van smalle stroken taaie paddenstoelenhuid, die eerst op natuurlijke wijze waren gedroogd of zorgvuldig boven een laag vuurtje gerookt. Hij bleef een tijdje aandachtig naar hen staan kijken. Ze zochten een behoorlijk stuk steen open wonden daar eerst een paar slagen van het koord omheen. De beide einden van het koord werden vervolgens samengenomen en op een afstand van ongeveer twintig centimeter van de steen samengebonden. Daarna werd de steen en het “handvat” nog eens met koord omwonden. Het resultaat was een korte knuppel met een handel, die hoewel niet stijf, toch niet te flexibel was om hem te gebruiken. Mark pakte er een op en probeerde hem zwaaiend uit. De balans stelde niet veel voor en de buigzaamheid maakte de slag moeilijk. Maar voor man tegen man gevechten kon het een kwaadaardig wapen zijn, kwaadaardiger in ieder geval dan zomaar een losse steen of een gebalde vuist. Hij liet hem tussen het tiental anderen vallen, die reeds vervaardigd waren en ging zitten om zijn deel af te maken.

De barricade was bijna gereed. Een witte muur van opgestapelde paddenstoelenstammen, ruim drieënhalve meter hoog, strekte zich van de ene zijde van de grot uit naar de andere, met nog slechts een gat erin van enkele meters. De bovenkant van de muur liep schuin naar achter om de verdedigers dekking te bieden. De buitenkant was bezet met in rijen geplaatste schijven van de cirkelvormige zwamhoeden als enorme schilden. Gezien vanaf het nu nagenoeg kale stuk van de grot deed het aan een enorme schildpad denken of aan het dekschild van een fabeldier. Smith schreed door het overgebleven gat en overzag tevreden het werk. Het was te betwijfelen of de paddenstoelschijven lang zouden blijven staan, maar zij zouden de eerste aanval wel overleven. Voor die schijven verwijderd waren was het totaal onmogelijk de muur te beklimmen.

Door het gat kwam voortdurend een dubbele stroom mannen, binnengaand met lasten op de rug en terugkerend met lege handen om nieuwe voorraden te halen.

De zwammen, die niet direct werden gebruikt voor de bouw van de barricade, werden haastig binnengebracht, deels om als voedsel gebruikt te worden, deels omdat het stuk vóór de barricade geheel vrijgemaakt moest worden. Slechts de laagst groeiende gewassen bleven staan. Zij waren nutteloos als dekking en konden eventueel de aanval van de aanvallers vertragen.

Smith stond gespannen te wachten tot de laatste paddenstoelen en de laatste reusachtige plofballen zorgvuldig waren verwijderd. De mannen hadden snel en gewillig gewerkt. Het was zolang geleden, dat hij in termen van tijd had gedacht, dat hij op geen stukken na wist hoeveel uur er waren vergleden sinds hij Mahmoeds verhaal had aangehoord, maar het konden er nauwelijks vier, hooguit vijf zijn. Het was niet te voorspellen wanneer de pygmeeën zouden komen opdagen. In gedachten ging hij alle noodzakelijke stappen nog eens na.

Als het inderdaad Miguel was geweest, die aan Mark was ontsnapt, zou die eerst terug moeten naar de pygmee-gevangenen. Daarna zou via de wacht aan de enige uitgang van de gevangenisgrotten het bericht naar de buitengrotten worden doorgegeven. Dan kwam er een soort mobilisatie… of stonden ze al klaar? Daarna afdaling naar dit stelsel en tenslotte de mars er dwars doorheen… Voor de honderste keer gaf hij het op te berekenen hoelang dat allemaal zou kunnen duren. Er waren te veel variaties om een juist antwoord te bedenken. Het enige wat hij zeker achtte was dat ze nu elk moment konden komen…

Hij riep Mahmoed en de andere verkenners uit de gangen terug en gaf bevel dat het gat moest worden gesloten. Er werd een rij wachtposten neergezet, elk voorzien van een voorraad werpstenen. Zij lagen langs de bovenzijde van de barricade. De bouwers, die erg moe waren, gingen liggen om nog even een uiltje te knappen en een paar mannen, die nog energiek genoeg leken, werden naar de werkers in de tunnel gestuurd. Wat er ook gebeurde, dat werk moest doorgaan. Per slot van rekening was het hen enige hoop. Met het voedsel konden ze lange tijd uit, maar het viel zeer te betwijfelen of ze in staat waren zoveel bij te kweken, dat aan de vraag kon blijven worden voldaan. Honderdvijftig hardwerkende mannen konden een enorme hoeveelheid geplette paddenstoelen aan. De tunnel moest gereedkomen voor het voedsel opraakte.

Degenen, die niet op wacht stonden of andere orders hadden, voegden zich bij de groep der wapenmakers. De productie werd niet alleen versneld, maar ook nog gevarieerd. Ed had voor zichzelf een soort goedendag gevlochten en vestigde nu zijn aandacht op de primitieve ballistiek door een soort slinger te maken van twee stenen, die met een dubbelgevlochten koord met elkaar verbonden waren. Mark twijfelde eraan of deze vroege voorvader van de kogel iets waard was in een gevecht, maar Ed kende geen twijfels. Hij demonstreerde het opgewekt door het rond zijn hoofd te slingeren en daarna met grote precisie door de lucht te laten vliegen. De voorraad wapens was niet compleet en het tekort aan koord werd kritiek. Er waren kleine vuurtjes aangelegd en de fabricage van meer koord begon. Omdat dit een karwei voor deskundigen was, had Mark niets te doen. Hij zocht een comfortabel plekje en ging naar de anderen liggen kijken.

Het was nauwelijks te geloven, dat die nijvere mannen dezelfde waren, die enkele uren tevoren zo apathisch waren geweest. Het was vreemd hoe gemakkelijk de levenswil kon worden afgezwakt of gestimuleerd. De andere gevangenen in de woongrotten waren compleet gedemoraliseerd en deze hier waren nauwelijks beter. De noodzaak voor actie had op hen gewerkt als een opwekkende drank. Zij lachten weer en babbelden met elkaar, terwijl ze het koord vlochten. Hun depressie was voorbij en de ware mannen in hen kwamen te voorschijn.

Marks hoofd zakte lager. Het babbelen en lachen werd een zacht, plezierig murmelen op de achtergrond. Zijn oogleden zakten vermoeid omlaag en hij gleed langzaam in slaap…