HOOFDSTUK ZEVEN
Mark keek op naar Smith.
‘Er zijn nu al verscheidene dagen verstreken sinds de tweede aanval. Denk je werkelijk, dat ze terugkomen?’
‘Vast en zeker,’ knikte Smith nadrukkelijk. ‘Waarom zou ik anders de muur laten repareren?’ Hij keek naar Gordon, die met hem instemde.‘Ze zullen proberen ons op de een of andere manier te pakken te krijgen. Dat is zeker. Zij kunnen het zich niet permitteren ons te laten ontsnappen, wat voor verliezen het ook mag kosten.’
‘Maar het is al zolang geleden. Misschien hebben ze het toch opgegeven.’
‘Zij niet. Reken er maar op, dat ze de koppen bij elkaar steken om iets nieuws te verzinnen.’ Smith zweeg even. ‘Wat me wel verbaast is hun slimheid de laatste keer,’ ging hij verder. ‘Nog even en ze zouden met honderden door de muur gekomen zijn. Ik had nooit gedacht dat die kereltjes zoveel hersens hadden dat ze dit konden bedenken.’
‘Die hebben ze ook niet,’ zei Gordon. ‘Ik verwed er alles onder, dat Miguel en zijn bende hier achterzit. En wat meer is: ik wed tien tegen een, dat die op dit moment bezig zijn de volgende stunt uit te broeden. Vergeet niet, dat het enorm veel voor hen betekent, net zoals het enorm veel voor ons betekent. Ze zijn er op uit ons te grazen te nemen en in feite is het zo, dat als Miguel vrij en blij in de buitengrotten mag rondlopen, hij een veel betere kans heeft om eruit te komen dan wij.’
‘In dat geval…’ zei Mark nadenkend. ‘Wat doen we dan hier?’
De anderen staarden hem aan:
‘Ik bedoel, dat als wij ons overgeven en Miguel eruit komt, hij hier niet over zal zwijgen. Er wordt dan een expeditie naar hier uitgerust, zoals dat ook zal gebeuren als wij eruit komen. Dus als hij een betere kans heeft. Waarom laten we hem dan niet vrijwillig gaan?’
‘Je vergeet iets.’
‘Dat begrijp ik niet…’
‘Je vergeet dat Miguel een overeenkomst met de pygmeeën heeft gesloten. Ik ken de morele overwegingen van pygmeeën op dat punt niet, maar waarom zouden ze zich aan die overeenkomst houden? Hij heeft geen enkele manier om hen te dwingen te doen wat ze hebben afgesproken. Neem nu eens aan, dat ze hem gewoon gebruiken. Ze weten verduveld goed wat voor spelletje hij speelt, maar ze geven hem nooit de kans daarvoor.’
‘Bovendien,’ mengde Gordon zich in het gesprek, ‘als zij honderdvijftig man van ons kunnen verslaan, vragen ze zich af waarom ze Miguel en zijn bende de hand boven het hoofd zouden houden. En dan komen ze tot de conclusie dat daar geen enkele reden voor is. Ik begrijp alleen niet dat hij zomaar direct in hun beloften is getuind. Hij is niet het soort dat iets zonder garanties doet.’
Ze zwegen alledrie een tijdje. Mark was de eerste, die het zwijgen verbrak.
‘Ik had in hun plaats gedacht, dat het een goed idee was om die dingen daar uit te doen,’ zei hij, opkijkend naar de zoldering, waar de blauwwitte bollen nog onbeschadigd hingen te gloeien. ‘De verwarring zou onze verdediging zwakker maken en ze konden zeker ergens doorbreken.’
‘Er zijn verschillende redenen voor,’ legde Gordon uit. ‘Ten eerste zijn ze niet gemakkelijk te breken. Ze zien er wel uit als glas, maar ze zijn erg taai. En ten tweede zijn de pygmeeën nog banger voor het donker dan kinderen. Duisternis is ongeveer de vreselijkste bezoeking voor hen. Misschien realiseer jij je het niet zo, maar ze hebben hun hele leven onder deze lampen doorgebracht en dat is dan weer verbonden met de derde reden: het zou heiligschennis zijn ze stuk te maken. Hun leven hangt ervan af en ze worden bijna als bovennatuurlijke wezens vereerd.’
Op Marks vragende blik voegde hij eraan toe: ‘Het zijn symbolen voor Ra, weet je nog wel, op het reliëf hield hij er een in de hand. Als ze er een breken, beledigen zij hem. Als zij er meerdere stukmaken, wordt hij zo boos dat hij hun de duisternis zendt om hen te straffen. Volgens Mahmoed zijn ze zo aan licht gewend, dat zij het licht niet zien als een afwezigheid van duisternis, doch zij vrezen de duisternis als een concreet iets, dat het ongenoegen van Ra tot uitdrukking brengt. En om die reden, meer dan om de andere, zijn ze er zo bang voor. En zelfs dat is geen nieuwe gedachte. Ik herinner me dat één der tien plagen van Egypte de duisternis was en dat de Egyptenaren dat helemaal niet leuk vonden hoewel zij wel wisten wat de nacht was. Voor deze kleine duivels moet duisternis iets angstaanjagends zijn. Zoiets als met blindheid geslagen worden.’
Mark was maar nauwelijks overtuigd. Het vernielen van de lichten leek hem een zo voor de hand liggende manier om de grootste verwarring te veroorzaken. De ballen mochten dan taai zijn, maar de door de pygmeeën geslingerde stenen wisten daar wel raad mee… De lampen waren niet onbreekbaar. Hij herinnerde zich Gordons verhaal, dat hij er zelf een bij wijze van experiment had stukgeslagen. Het bijgeloof, dat Gordon suggereerde, leek hem maar een zwak argument tussen hen en de chaos. Hij zei dat in even zoveel woorden, maar Gordon schudde zijn hoofd.
‘Het is de veiligste verdediging, die we hebben. Er is geen betere garantie, dan een goed, wel gefundeerd bijgeloof. De besluiten van het Haagse Hof of een Geneefse conferentie vallen daarbij in het niet. Je moet maar eens een keer wat over antropologie lezen en je zult versteld staan. Mensen kunnen zichzelf in kluisters slaan, die ze nooit meer kunnen breken, hoewel het allemaal boven alle verstand en rede gaat.’ Zijn stem werd rustiger en minder nadrukkelijk toen hij vervolgde: ‘Bijgeloof en suggestie door bijgeloof zijn enorm genegeerde krachten vandaag de dag. Ik bedoel niet dat er niet genoeg bijgelovige opvattingen en taboes bestaan. Nee, die zijn er, maar ze zijn vormloos en slecht beheerst en heel vaak tegenstrijdig. In onze dagen wordt een grote invloed op de mensen gewoon verspild. In plaats van die invloed te gebruiken, hebben de leiders haar laten vallen. De enige manier waarop ze haar nu nog gebruiken is door massasuggestie op latere leeftijd. Dat werkt wel, maar inefficiënt. Het moet voortdurend in stand worden gehouden. Je kunt een volk gemakkelijk tot een oorlog opzwepen, maar het kost je een voortdurende, straffe propaganda om het in die stemming te houden. Als je de mensen toestaat zelf te denken, verslappen zij en het wordt steeds moeilijker om je propaganda te voeren, opdat ze vroeg of laat toch niet zelfstandig gaan denken. Massasuggestie roept altijd een bepaalde hoeveelheid tegenstroom op. Om te beginnen balorigheid, die gaat groeien, omdat zij wordt overgenomen door teleurgestelden, die ontdekken dat ze door de oorspronkelijke suggestie bedrogen zijn. Verdomd dwaze manier van doen. Doet me denken aan advertenties over slanker worden. Dat kan bereikt worden, maar wel op het juiste moment en dat is als je nog jong bent. Op dezelfde manier werkt suggestie op een volwassene, maar als je het echt goed wilt doen moet je met het kind beginnen. De kerk heeft dat veel beter gezien. Die komt direct al met een doopdienst aanzetten. En daarna hebben ze een hele opleiding in petto, zodat ze die kleine kleuter precies kunnen krijgen waar ze hem hebben willen. Hij kan niet eens zelfstandig denken. Hij denkt wel, dat hij het kan en vaak genoeg heeft-ie het idee, dat-ie erg fijn gedacht heeft. Maar dat is niet zo. Hij speelt alleen het spel, waarvan de regels al vast in zijn geest verankerd liggen. Hij krabbelt alleen maar wat rond in een mentale gevangenis.
‘Zo is dat met de meeste van de oude godsdiensten, waarvan er enkele het al heel lang hebben volgehouden. Als ze verdwijnen, komt dat omdat ze hun kracht en hun macht verkeerd gebruikt hebben en niet omdat ze verzwakt zijn. Sommigen gaven niet genoeg kruipruimte. Ze maakten de gevangeniscel steeds kleiner en kleiner. Anderen weer lieten de muren van de cel vervallen en repareerden de gaten niet, zodat de inzittende naar buiten kon kijken en ontdekken, dat de wereld daar nog zo slecht niet is. Dan hebben ze hun grote macht verloren. Alle westerse naties hebben die macht verloren, maar een goeie bijgelovige opvoeding komt alleen nog bij de primitieven voor.’
‘Dat was dus een teken dat de macht van het bijgeloof was afgelopen,’ interrumpeerde Mark. ‘De mensen keerden zich tot de rede.’
‘De rede? Vergeet het maar. Daar zijn ze in duizenden jaren nog niet aan toe… als ze tenminste nog zolang bestaan. Goeie god, kijk eens naar de wereld, man! Rede?!’
‘Maar het is toch waar? De godsdiensten liggen op sterven. In het westen in ieder geval. Ik weet dat mensen er een boel lawaai over schoppen, maar dat komt omdat ze niet overtuigd zijn. Als ze dat wel waren, hadden ze geen reden om lawaai te schoppen.’
‘Ga heen! De godsdiensten liggen helemaal niet op sterven. Alleen omdat jij iets een andere naam geeft, verandert het nog niet. Je kunt een godsdienst hebben zonder mensachtig goddelijk opperhoofd, zoals je ook een staat zonder een koning kunt hebben. Democratie, socialisme, communisme zijn allemaal godsdiensten.’
‘Nee, dat zijn politieke theorieën!’ wierp Mark tegen.
‘Heb jij ooit een godsdienst gezien, die niet op de een of andere manier met een politieke theorie verbonden was? Ik zeg je, dat het even zo godsdiensten zijn als het christendom, de islam of het boeddhisme. Het is bijgeloof. Wat anders dan bijgeloof kan het fantastische idee voortbrengen dat alle mensen gelijk zijn? De rede zeker niet. Is het een voorbeeld van rede als men al zijn energie en welstand besteedt voor de instandhouding van de zwakken en de sterken verwaarloost, zodat die eveneens zwak worden? En let wel, dit zijn recente ontwikkelingen onder mensen, die volgens jou “naar de rede zijn teruggekeerd”. God, laat me niet lachen!’
Gordon stond op en liep woedend weg. Smith grijnsde naar Mark. ‘Enorme kerel om een boom mee op te zetten, niet? Het vervelende alleen is, dat hij net zo min weet wat hij wil als wij. Toch is het wel handig hem hier te hebben, dat houdt de jongens aan de praat en dan vergeten ze zichzelf een beetje.’ Hij stond op. ‘Ik ga eens naar Ed en zijn groep kijken. Ga je mee?’
Zij maakten een omweg en kwamen van achter bij de groep aan. Bepaalde gedeelten van de grot waren ongezond geworden sinds Ed met zijn artillerie was begonnen. Slingers zijn instrumenten die alleen door de praktijk behoorlijk gehanteerd kunnen worden, derhalve was de gevarenzone voor de barricade behoorlijk groot. In een paddenstoelhoed, die bij wijze van schietsschijf tegen de muur was gezet, waren twee stenen terecht gekomen.
‘Is me in één keer gelukt!’ zei Ed trots.
‘En hoeveel keer proberen?’ vroeg Smith.
‘Ach wat, het is geen machinepistool, zeg, denk daar wel aan.’
‘Wie heeft die andere steen dan erin gemikt?’
‘Zacharias. Die neger verricht grootse daden.’
Zacharias grijnsde al zijn witte tanden bloot.
‘Ja, mij hebben dat gedaan.’
Mark en Smith bleven een tijdje naar de praktijk staan kijken. De snelheid en de kracht van de stenen was formidabel, maar het richten bleef een gok. Niet ontmoedigd wees Ed erop, dat als er een aanval zou komen, er een heleboel doelen waren en niet één. Zij drentelden verder. Mark informeerde naar de vluchttunnel en kreeg het gewone antwoord, dat “het nu elk moment kon gebeuren.”
‘Weet je wat hierboven is?’ vroeg Mark met zijn duim naar de zoldering wijzend.
‘Niet zeker. Wat bedoel je?’
‘Alleen maar dit… stel je voor, dat het een heuvel of een berg is.’
‘Nou en?’
‘Dan zou het kunnen, dat je al door het oppervlak heen bent, maar dat je nu door het hart van de berg aan het graven bent.’
‘Dat is mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Weet je, het zijn hier in de buurt meer vlakten, dan dat er bergen zijn. Duizend tegen één dat we onder een berg zouden zitten, maar dat risico moeten we dan maar nemen.’
‘Kun je niet een paar experimentele zijtunnels maken?’
Smith schudde zijn hoofd.
‘Niet nu. Dat zou zonde van de tijd zijn. Als het niet tot een treffen met de pygmeeën was gekomen, zou het misschien de moeite van het proberen waard zijn geweest. Maar nu kunnen we maar het beste zo snel mogelijk doorgaan.’
Ze liepen al pratend verder tot ze werden gestoord door een schreeuw vanaf de muur. Smith haastte zich erheen.
‘Wat is er?’
‘Er is iets gaande in de rechtertunnel,’ zei de uitkijk. ‘Ik heb er een of twee zien schuiven daar.’
Zowel Smith als Mark keken in de aangeduide richting. Er bewoog zich inderdaad iets, maar het was onmogelijk uit te maken wat daar aan de hand was.
‘Ik kan de mannen maar beter oproepen,’ besloot Smith. ‘Er zou wel eens een aanval kunnen komen.’
Binnen twee minuten was de barricade afgezet met kijkende gezichten, waarvan de eigenaars hoorbaar speculaties maakten, doch het duurde nog een half uur voor er echt wat gebeurde.
Ongeveer op het midden van de barricade had Ed met zijn “artillerie” postgevat. De rest gaf hem alle ruimte en keken sceptisch toe, want ze hadden gemerkt, dat de stenen de gewoonte hadden om uit de slinger te vliegen voor ze werden weggeworpen.
En eindelijk, toen de meerderheid al dacht dat het vals alarm was geweest, verschenen er enkele klein witte gestalten in de opening van de rechter tunnel. Ed wachtte tot zij een linie hadden gevormd en toen lieten hij en de andere mannen hun stenen vliegen. De meeste stenen kletterden zonder schade aangericht te hebben neer. Slechts één gestalte zakte in elkaar en ging op de grond over zijn verbrijzelde knie zitten wrijven. De anderen zwaaiden hun slingers en lieten een salvo los. De mannen op de barricade zagen de projectielen in een boog op hen toekomen. Ze waren groter dan de stenen, die voorheen gebruikt waren en ze vlogen ook hoger door de lucht. Het leek wel een stel vliegende sneeuwballen. Pas toen ze neerkwamen, werd het duidelijk dat het helemaal geen stenen waren.
Een van de ballen kwam vlak voor Mark op de borstwering terecht. Hij barstte open in een wolk van sporen. Mark begon te kuchen en stikte bijna toen ze zijn longen binnendrongen. Hoe meer hij naar adem snakte, hoe meer zwevende sporen hij inademde. Zijn ogen traanden tot hij nauwelijks nog iets kon onderscheiden. Hij ving een glimp op van een nieuwe salvo van ballen.
Alle mannen hijgden en hoestten nu in de stoffige lucht. De sporen dwarrelden als een sneeuwbui om hen heen en onttrok iedereen aan het gezicht. Kelen en borstkassen begonnen pijn te doen van het hoesten en elke nieuwe hoestbui maakte die pijn heviger.
Zij waren voorlopig verslagen. De pygmeeën of hun adviseurs hadden Eds idee met vreugde overgenomen, maar zij hadden zich gerealiseerd dat ze er niet op hoefden rekenen dat ze de plofballen onder een hevig bombardement van stenen naar de barricade konden rollen. Ze hadden het probeem opgelost door de sporen uit de grote bollen te halen en die in kleinere, voor slingeren geschikte huiden te proppen. Maar met welk doel?
De barricade met haar verdedigers was in de kunstmatige sneeuwstorm verdwenen, doch de sporenbommen bleven accuraat neerkomen op de plekken waar de nevel begon te dunnen. De pygmeeën en de “inboorlingen” konden nu geen aanval beginnen. Als ze eenmaal het gebied van de sporen hadden bereikt, waren ze er even slecht aan toe als de rest. Het kon daarom niet anders of de huidige situatie was niet bedoeld om de verdedigers buiten gevecht te stellen, maar als een scherm voor iets anders. En wat daar aan het eind van de grot gebeurde, konden de bijna verstikte verdedigers alleen maar raden.
Na wat een oneindig lange periode leek hielden de sporenbommen eindelijk op te vallen. De witte nevel daalde langzaam neer en zweefde weg. De hoestbuien minderden. Ogen konden geopend zonder dat men ze onmiddellijk weer sluiten moest. De roodomrande ogen, waaruit de tranen nog steeds stroomden, konden pijnlijk gluren naar wat erachter de mist van sporen was gebeurd, maar hun gezichtsvermogen was nog aangetast. Het was hun neus, die een aanwijzing gaf: de vage geur van iets dat brandde.
Een fluitende salvo stenen deed hen weer wegduiken. Mark gluurde met zijn al weer herstellende ogen door de spleet in de borstwering en de operaties van de pygmeeën hielden op een mysterie te zijn.
Aan het eind van de grot lagen vijf hoge stapels paddenstoelenafval op een rij en uit elk van die stapels steeg een kolom dikke, gele rook, die ongeveer een meter recht omhoog ging, daarna omboog en voortgedreven door de tocht uit de tunnels, in een waaiervorm de grot indreef. De opkrinkelende rook werd boven tot een gelige mist en een golf ervan dreef reeds verduisterend langs de zoldering. De lampen, die erin werden gewikkeld, waren slechts vaagjes nog te zien. Hun schijn werd afgezwakt tot een sombere schemer. Mark zag hoe de rook de ene lamp na de andere inpakte en liet verdwijnen.
Met het afnemende licht leek de grot een ander aanzien te krijgen. Zij was niet langer de vertrouwde plek, die zij allen kenden. Zolderingen hoeken werden als door een sluier overtuigd en kregen een ziekelijk uiterlijk. In de verborgen rotsspleten werden angsten geboren, die naar buiten slopen en de geest der mannen aantastten als provocateurs van paniek.
Een groep mannen op het uiterste rechterkant van de borstwering sprongen erover heen en lieten zich op het leem vallen. Zij begonnen op de vuren toe te rennen, zich niet bekommerend om de vliegende stenen, die op hen neersloegen. De slingeraars veranderden van tactiek en stuurden sporenbommen naar hen toe, die op hun weg openbarstten. De rennende mannen hielden in en wankelden. Ze sloegen dubbel en degenen, die nog op de barricade stonden hoorden hun verscheurende hoestbuien. De stenen floten weer naar hen toe en velden een aantal, terwijl de anderen in onmachtige woede rondwaggelden in een tijdelijke blindheid geslagen.
Mark keek om naar Smith, een zwijgende vraag in zijn blik. De ander schudde zijn hoofd.
‘Niet goed. Dat is precies wat ze willen: ons van de barricade naar open terrein lokken. Als we dat doen is alles afgelopen.’
Smith had gelijk. Het was de positie en niet het aantal verdedigers wat de aanval had afgeslagen. Ongetwijfeld zouden ze in staat zijn met hun korte knuppels goed partij te geven, maar hoewel de pygmeeën maar klein waren, waren hun aantallen, met de “inboorlingen” mee, groot. Het open terrein optrekken betekende vroeg of laat een nederlaag. Mark voelde zich somber gestemd. Deze rooklist was niet voorzien. De lichte tocht, die door de gangen en spleten speelde was niet sterk genoeg om de lucht zuiver te houden. Het zou niet lang meer duren of het enige alternatief was: een uitval wagen of te stikken. En beiden betekende het eind van hun plannen. De pygmeeën zouden waarschijnlijk het laatste prefereren, want dat gaf hun minder moeilijkheden.
De rook hing nu als een dikke deken over de gehele zoldering. In de schemer keken de mannen vragend naar hun leider. Smith moest het antwoord schuldig blijven en hun blikken gingen naar de gespierde Ed, maar die had ook geen enkel voorstel en voor het eerst sinds Mark hen kende zag hij er verslagen uit.
‘Jullie zien het niet juist,’ zei hij tegen degenen, die op een aanval aandrongen. ‘Misschien heb je vijf minuten lol met het inslaan van schedels, maar wij hebben er niks aan als daarna jullie schedels worden ingemept. Tjee, ik wou dat ik nooit die plofbalgein had uitgedacht.’
De rokerige laag werd dikker en kwam lager. De grot werd nog angstaanjagender door de duistere halfschemer. De gele kolommen boven de vijf vuren werden breder, leken bijna in hun kronkeling te verstenen. Het was nu nog maar een kwestie van tijd voorde rook boven omlaag zou kruipen en hen van de barricade drijven. Achter de vuren stonden de slingeraars te wachten en achter hen verdrongen de anderen zich in de gangen.
Ook de verdedigers wachtten. Zij konden niets anders doen. Het lot van de eerste groep, die over de borstwering was gesprongen was een goede les geweest. Zij zagen Smith, noch iemand anders meer als hun leider. Het fatalisme, dat ze onder de druk van de activiteiten van zich hadden afgeworpen, sijpelde terug in hun gedachten, nu vermengd met woedende radeloosheid. De tunnel, waaraan zo velen van hen hadden gewerkt, zou nu nooit meer gebruikt worden. De uitdrukking “elk moment nu” had nog minder betekenis gekregen. Het laatste straaltje hoop werd letterlijk in rook gedoofd. Het was het laatste strohalmpje, waaraan ze zich vastklampten en dat was gericht op de donkere muur, waaruit misschien een gestalte zou verschijnen met de kreet: ‘We zijn erdoor!’ Maar zo’n gestalte verscheen niet. De muur en de tunnel, die zij gehouwen hadden vervaagden in een steeds zwartere en zwartere afstand.
‘Als we maar iets konden doen,’ mompelde Gordon. ‘Om nou als een stel ratten uitgerookt te worden…’
Een plotseling lawaai barstte los, dreunend en weergalmend, grommend in de schaduwen achter hen. Honderd paar ogen flitsten als één in die richting en trachten de rooknevel te doorboren. Een plotselinge kreet van Zacharias: ‘Water!’ En toen andere stemmen, gillend in paniek: ‘Water…! Water!!’
Chaos. Kreten. Hijgende, vloekende mannen, die van de muur vielen. Daarachter verschrikte gillende stemmen van de pygmeeën. Een genegeerd salvo van de slingeraars. Gillen uit de gangen. Gevechten om weg te komen. Mensen trappend op mensen. Opeengepakt in de tunnels. Een hand op Marks arm, hard als een bankschroef. Gordons rustige, besliste stem. Wat zei hij?
‘Wacht! Je wordt doodgetrapt!’
Wachten? Terwijl het water binnengutste om hen allen te verdrinken? Hij trachtte vergeefs zijn arm los te wringen.
‘Tijd genoeg…,’ zei de stem van Smith. ‘Tijd genoeg! Wachten!’
De eerste paniek ebde weg. Vechten om je zelfbeheersing te herwinnen.
Achter dit alles het binnengutsende water. Tonnen water, die de grot inspuwden. Kleine geruststelling. Het is een grote grot, die veel water nodig heeft om hen te vullen. Gillen en schreeuwen uit de tunnels. Vechten. Elkaar als beesten aan stukken scheuren, gek van angst. Gordon, die rustig tegen Smith zei: ‘Laat ze maar gaan. De tunnel is nauw er kan niet veel water door. Tijd genoeg.’
Welke tunnel? De dingen begonnen duidelijker te worden. Het was natuurlijk hun tunnel! De vluchttunnel. Die moest inde Nieuwe Zee zijn uitgekomen. De tunnel, die naar de vrijheid moest leiden.
Mark begon raar giechelend te lachen.
Gordon schudde hem heftig heen en weer.
‘Schei uit!’
Mark probeerde het, maar hij kon het niet. Het was dan ook onweerstaanbaar gek… De tunnel, die naar de vrijheid moest leiden… Iets hards en hoekigs sloeg tegen zijn kaak.
‘Schei uit! Versta je?!’
Hij lachte niet meer. Gek, achteraf was het helemaal niet zo grappig. ‘Neem me niet kwalijk,’ bromde Smith, zijn knokkels wrijvend.
Ed kwam met verscheidene anderen achter zich aan langs de barricade aanwaden.
‘Gek stelletje daar,’ merkte hij op en knikte in de richting van de tunnels. ‘Snappen jullie daar wat van?’ Hij wees walgend over de borstwering heen. Zij luisterden even naar de geluiden van de vechtpartijen in de gangen, vermengd met het bruisen van het water. ‘Tjee, ik dacht dat er kerels met hersens bij waren… Als ze die hebben, zijn die nu kennelijk op vakantie.’
‘Een paar zullen er wel uitkomen,’ zei Smith.
‘Natuurlijk komen ze eruit. Maar voor wat? Om door het water te worden opgejaagd. Jullie weten verdomd goed, dat je hier nergens uit kunt komen. Ze lopen allemaal eerst recht naar de grote grot bij de ingang. En dan? Rustig zitten wachten tot het water komt. Is dat geen verdomd mooie manier om te creperen?’
Zij draaiden zich om en keken over de grond achter de barricade. Het water was nu zichtbaar. De rand ervan was op ongeveer een meter afstand en kroop snel naar voren, het leem in modder veranderend. ‘In ieder geval zal het snel die verdomde vuurtjes doven,’ mompelde Ed wijsgerig.
‘Kijk daar eens!’ Gordon wees naar de witte cirkel vaneen plofbal, die in de schemer juist zichtbaar werd. Hij zwaaide en schudde op de vloedstroom.
‘Nou en?’
‘Dat ding drijft. Deze stammen drijven ook. Als je er een stel bij elkaar bindt heb je voor vier man een goed vlot.’
‘Maar dan komen we alleen maar daar terecht.’ Mark keek op naar de rookgordijn tegen de zoldering.
‘O nee! We laten ze als het water rijst door de gangen drijven, regelrecht naar de eerste grot en dan…’
Hij zweeg plotseling, toen Eds grote hand hem een dreunende klap op zijn schouder gaf.
‘Reuze kerel! Jij zegt het maar even! Geef me gauw eens koord aan. Ik krijg het druk!’
Het koord van verschillende korte knuppels werd snel losgeknoopt. Binnen enkele minuten waren alle mannen bezig de dikke witte stammen twee aan twee te binden. Terwijl ze werkten, rees het water en druppelde door de muur. De vijf vuren doofden sissend in wolken stoom. Het eerste voltooide vlot werd over de borstwering geschoven en kwam met een plons in het water terecht. De twee bouwers klommen erachter aan. Een volgende plons. Weer een. En weer een tot alle vlotten in het modderige water dobberden. Ed keek naar het laatste paar, dat op het vlot klom.
‘Kom mee, jongens. Het wordt tijd dat we eens opstappen. Houd je vast.’
Zij sprongen in het kniediepe water en duwden de vlotten naar de gangen toe. Achter hen klonk nog altijd het geluid van het neerstortende water, dat langzaam tegen de muren opklom…