11
„Hendrik Zeilemaker krijgt me daar toch een huis . .vertelde Meindert meer dan eens aan Riek.
„Ik wou dat het maar d'rs klaar was, dan kon ik er ok wat van zien," zei ze vinnig terug en deed haar best om over veld en sloten heen het punt in Breewoud te ontdekken waar dat huis verrijzen zou. Iets wat haar nooit lukken zou, want haar uitzicht op juist dat deel van het dorp werd door een woning aan de overkant geblokkeerd.
„Het lijkt wel wat op dat van de notaris hier," ging Meindert door. „Maar
het staat hoger en is puur groter ok."
„En die grote bome? Benne die nou al om?"
In de stem van Riek lag al haar afkeuring voor die beuken.
„Welnee. Daar prakkezere ze geeneens over. As je Hendrik er over hore
praten zou je temet denke dat ie dat huis daar juist om die bome bouwe
laat. Hij is er meer as gek mee. Begrijp jij zulk nou?"
Riek deed het evenmin.
„As het nou van die mooie kleine struikjes ware of zuk soort gewas as om jou moeders huis staat, ja, dan zou ik er wat van wete wille. Die vlierbome hak je 's winters bij de grond af en de wilgetakke kap je op zijn tijd. Dan hou je evengoed een ruim uitzicht. Maar zo as daar . . ." In mei 1910 was Hendriks huis gereed en enkele weken later nodigde hij Meindert en Riek uit om het de eerstvolgende zondagmiddag te bezien. „Het wordt thee met een boterham toe," verduidelijkte hij nog snel Gonnes plan voor deze visite.
„We komme 'oor," beloofde Riek blij. „De jööns kenne wel zolang bij
mijn ouwelui. Ze benne al zo groot. Die redde d'r eigen al."
Meindert was het daar mee eens. Voor kinderen van elf, negen en zes
hoefden ze geen vreemde oppas meer te vragen.
„Wanneer verwacht je vrouw de kleine?" vroeg Riek nu naar Gonnes verwachting.
„Ik geloof van zowat half september," antwoordde Hendrik niet al te zeker en wendde zich meteen weer naar Meindert om over de lonen van hun arbeiders te praten die weer iets omhoog moesten, wilden ze straks, als het aardappelen rooien begon, iedereen in dienst houden. Hoe meer de zondag naderde, hoe groter de spanning werd waarin Riek verkeerde. Een theevisite in dat mooie, nieuwe huis van Gonne Hoefnagel die er zelfs een meid op nahield . . .
Meindert deed dit al niets meer. Hij ontmoette Gonne geregeld en mocht haar wel. Ze was voor hem gewoon en hartelijk en deed zich nooit anders voor dan ze zich voelde. Soms opgewekt, doch meestal wat prikkelbaar en klagend over dingen die voor hem bijkomstigheden waren, iets wat hij haar dan op zijn eigen droge manier vertelde. En wat ze van geen ander verdragen zou, nam ze van hem glimlachend aan.
„Wat gaan jullie vanmiddag doen jööns?" vroeg Meindert die zondag onder het eten. „Moet jullie bij opa in huis spele of in de schuur?" „Niks van dat. We gaan met mijn bokkewagen rije," besliste Karei voor hen.
Meindert fronste zijn wenkbrauwen. Tot voor kort was dat rijden met de bokkewagen die de jongen van zijn grootvader had gekregen, een ongevaarlijk spel geweest. De goedige, oude bok was echter doodgegaan en nu had vader Zeeman daarvoor in de plaats een andere gekocht. Een koppig, onbetrouwbaar dier waar hij de kinderen niet mee kon laten spelen. Althans niet zonder toezicht.
„Geen sprake van," verbood hij het dus. „Eerst moet er een aare bok kome, dan mag jullie er weer mee op pad. As Kees Smak dinsdag met zijn handel naar Purmerend gaat moet ie 'm maar meeneme en omruile voor een betere. Ik zal hem er morgen wel effies over andoen." „Zou vader dat wel goedvinde?" bracht Riek hier tegenin. „Die heb deez' an Kareltje geven."
„Precies. En ik ruil hem om. Het geld dat er bij moet, dat betaal ik," zei Meindert met duidelijke ergernis in zijn stem.
„Toch wil ik het zo niet hewwe," hield Riek aan. „Hier moet vader eers in moeid worre."
„Ik heb er al met 'm over praat." Meindert beheerste zich nog uit vrees voor de ruzie die hij voelde naderen. „Maar je vader lachte me in mijn gezicht uit en beweerde dat die bok een doodmak beest was, want as zodanig had ie hem kocht."
„Nou, dan is ie dat ok," deed Riek dwars. „As vader het toch zelf goed weet..."
„Hij is het niet. Ze hewwe de ouwe heer lelijk bij zijn neus nomen." „As jij hem maar kocht hadde éé . . . dan was ie wel goed weest," viel Riek nu treiterig uit. „Kén mijn vader ooit wel d'rs wat goed doen bij jou?" Het werd een maaltijd met ruzie waarnaar de kinderen aandachtig luister
den zonder partij te trekken. Als vader thuis was ging het dikwijls zo. Daar waren ze al aan gewend. En als vader en moeder dan druk bezig waren met het uitvinden van grievende woorden had je zelf een goeie kans om wat extra's te nemen van de dingen die je graag lustte. Zodra de pudding op was schoven ze van hun stoelen met het plan om maar stilletjes weg te gaan, doch eenmaal buiten kwam Meindert hen achterna. „Jullie weet het nou goed éé? Vanmiddag niet met de bokkewagen uit 'oor," zei hij streng. „Begrepen?"
Klaas en Ruud knikten, maar Karei niet. Zijn glanzende ogen keken naar de verte waar alles uitbotte en opleefde en hem tot genieten drong. Hij had er al dagenlang zijn zinnen op gezet om met die nieuwe bok eens lekker ver weg te gaan. Dat kon prachtig nu vader en moeder er straks niet waren. En van opa mocht het wel. Van die mocht ie immers alles. Hij zou een dikke stok meenemen en als de bok dan niet lopen wou of kuren kreeg zou ie hem dat wel eventjes gauw afleren. En Kareltje lachte geheimzinnig terwijl hij zijn broertjes volgde. Die gingen wel braaf in de timmerschuur spelen, zij durfden opa en opoe toch immers niets te vragen.
Riek waste intussen haastig af. De spanning om wat ze deze middag beleven zou joeg haar op. Vandaar dat het gezeur over die bok haar teveel geworden was al had Meindert misschien wel gelijk. Als die straks in huis kwam zou ze maar dadelijk gewoon tegen hem doen. Hij zelf was dan die ruzie zo weer vergeten.
Wat had een vrouw op zo'n dag als vandaag toch aan een heleboel dingen te denken. Daar had een man als Meindert gewoon geen begrip van. Neem nou enkel de zorg voor de kleren die je dragen zou. Voor Meindert was dat heel eenvoudig. Die trok zijn beste pak aan en hij was klaar. Maar hoe moest je zelf bij zulk deftig volk verschijnen? Na urenlang peinzen had ze maar besloten om de nieuwe, donkerblauwe rok aan te doen die vanaf de heup in diepe plooien tot op haar enkels viel. Dat gaf ruimte bij het fietsen. Ze deed dit nog maar kort en was niet zo erg zeker op dat wankele ding. De witte zijden blouse, die ze deze week gekocht had, stond er vast mooi bij. Die had een rijk gegarneerd, opvullend borststuk waardoor haar figuur voller leek dan het was. En dan zette ze daar haar matelootje bij op. Als ze die met de hoedespelden, waaraan die dikke zilveren zeeuwse knoppen zaten goed in haar vlechtendot vaststak, bleef die hoed wel zitten, want gelukkig was er vandaag weinig wind. Zo gekleed, met het gouden horloge en kettinkje op haar blouse gespeld, de broche met bijpassende oorbellen, haar ring met het diamantje en de nieuwe schakelarmband om durfde ze wel bij Gonne Hoefnagel op visite. Zo deed ze. En toen ze zich daarna aan Meindert vertoonde en zijn mening vroeg, toonde hij zich tevreden. Over hun meningsverschil sprak hij niet meer.
As ik daaraan beginne zal, dan loop ik iedere zondag met de smoor in, had hij zijn wrokkende woede al in de eerste weken na zijn huwelijk van zich af gezet. En Riek was evengoed wel een best wijf al bleef ze vinnig en
schraal. Ze vroeg nooit meer van hem dan hij te geven had. Voor haar beperkt gevoelsleven was dit, met ieders gezondheid, de kinderen en haar huishouding, het hoogste wat een vrouw kon begeren. En zo hield hij in de weinige uren die hij thuis doorbracht de wankele vrede zoveel mogelijk in stand.
Kalm fietsten ze het dorp uit en zo langs de dijk naar Breewoud. Traag golfde het zeewater naar de dijk en spoelde daar met licht kabbelend geruis langs de steenglooiing. Heel in de verte lag een tjalk voor anker; overigens was de zee volkomen leeg tot waar het blauw van de lucht met het grijze water ineenvloeide tot een lijn aan de kim. Het grove dijkgras had reeds zijn eerste frisheid verloren, het groen verdonkerde al, en hier en daar stak reeds een wuivende zaadpluim of een kropaar omhoog. Dicht langs de weg bloeide, druk door bijen bezocht, de eerste klaver. In de dijkgracht was langs de wallen een brede rand van riet al ver opgeschoten en overal zwommen de drukdoende riethennetjes daar tussen in en uit. Het lichte windje had de zilte smaak en de frisse, opwekkende geur die hier aan de lente eigen waren.
Dicht bij de kluft die hen naar het dorp zou voeren greep Meindert de rechterarm van Riek stevig vast om zo haar vaart bij het neergaan iets af te remmen, waardoor ze in matige gang over het Wilgenpad reden. Toen hij langs zijn moeders huis kwam belde Meindert even en die scherpe klank bracht Iske dadelijk bij het raam vanwaar ze hem toewuifde Hij liet Riek los en zwaaide uitbundig terug tot hij haar zag lachen. Zo is het goed, wist hij. Gistermiddag was ie er even aangegaan om te zeggen dat ze nu wel langskwamen, maar geen tijd hadden vóór een bezoek. Iske had geknikt.
„Best 'oor. Jullie regele dat zelf maar."
Tegelijk wisten ze allebei dat van dit regelen vrijwel nooit iets kwam. Behalve op haar verjaardag en een enkele feestdag zag Iske haar schoondochter zelden, want zij beperkte haar eigen bezoeken aan Buitenvaart ook zoveel als ze kon. Riek en zij, ze lagen elkaar nu eenmaal niet en dat zpu wel nooit veranderen.
Gelukkig heeft moeder in het dorp een nogal drukke omgang met allerlei kennissen, bedacht Meindert. Ze zal zich gelukkig zelden eenzaam voelen.
Nog maar pas op de Middent gekomen wees een laan van groen hen al de plaats aan waar de voornaamste gebouwen uit het dorp zich achter en tussen verscholen en waar aan het einde er van de boerderij van Hendriks schoonmoeder stond.
Zijn eigen huis, dat in het dorp reeds algemeen de Villa werd genoemd, stond achter twee machtige beuken wier breeduitgroeiende kruinen zich bijna vermengden met de takken van een enorme treurwilg aan de overkant. Zodra ze het huis zag hield Riek haar adem in. Meindert had niets teveel gezegd begreep ze nu. Terwijl ze naast de fiets stond gingen haar ogen te gast aan het hek van gekruiste latten en het groene vlak van het glooiende gazon waaruit de brede, witte gevel met zijn balkon en grote,
spiegelende ramen oprees. Slechts aarzelend
volgde ze daarna Meindert over het pad naar het bordes en de, in
haar ogen, ongekend mooie voordeur.
Haar middag werd een feest vol nooit gekende genietingen. De thee die door een meisje in een zwarte jurk en een wit schortje voor, werd binnengebracht, de weelde in de vele vertrekken van dit smaakvol ingerichte huis, het uitzicht op de tuin; en dan Gonne, die zo rijk SGheen te zijn en die toch met haar praatte als tegen een gelijke.
Zo wil ik later ok leve, nam ze zich voor. Ik wil ok een mooi groot huis hewwe en een meid en een heleboel prachtige dinge om mijn heen. Riek vergat, of ze kon niet weten, dat er vele geslachten van trotse, zelfverzekerde boeren nodig waren geweest om Gonne Hoefnagel de innerlijke voornaamheid te geven die zij haar zo benijdde. Wat voor Gonne vanzelfsprekend was zou Riek nooit kunnen aanleren, hoe graag ze dit ook wilde.
Het was al tamelijk laat voor ze naar huis gingen waar ze haar ouders in de keuken aantroffen en de kinderen in bed. „Alles goed gaan met de jööns?" vroeg Riek.
„Nou ... helegaar goed ..." Zeeman aarzelde even voor hij verder ging. „Kareltje heb te water zeten."
„Hoe kon dat? Waarzo dan?" vroeg Meindert verbaasd. „Ik heb nog zo zeid dat ze hier op het erf blijve moeste."
„Dat dede ze eerst ok. Maar toe wou Kareltje er zo graag een tijdje met zijn bokkewagen op uit en dat mocht ie wel van ons," vertelde Zeeman nu vlot. „Daar stak toch niks in, vonde wij. Hij is er de Ouweweg mee opgaan en daar wou de bok niet verder. Hij wou 'm toe wat andrijve met een stok en..."
„Precies ... en toe liep dat lastige mormel achteruit bij de wal neer, de kar raakte ondersteboven en Karei in sloot," vulde Meindert verder aan. „Zo had ie het van de week op een avond ok al zowat voor mekaar. Gelukkig kwam ik toe net an en kon ik de zaak nog redde."
„Maar hoe is het toe verder afkomen," sneed Riek snel het verdere verloop aan. Meindert keek zo strak, hij was vast woedend.
„De molenaar zag het net gebeuren en die heb Karei er uithaald en thuisbracht. Maar hij mankeert helegaar niks 'oor. Later ben ik om de bok en de wagen uitgaan."
„Je zouwe die jöön toch .. ." viel Meindert uit. „Nou heb ik het 'm zó verboden en hij deed het evengoed. En zo is het altijd met hem. Hij gaat gewoon zijn eigen gang. Maar dit geval zal ik 'm aanstonds toch 'rs flink in- pepere."
„Dat hoeft echt niet 'oor," pleitte vrouw Zeeman nu. „Hij heb van ons al een standje had omdat ie zijn bok sloeg. En de aare twee ok." „Waarom? Die hewwe toch niks daan?" vroeg Meindert. „Of benne ze ok niet bij huis bleven?"
„Dat wel. Maar Klaas is de oudste en die had op Karei passé moeten. As hij en Ruud ok meegaan ware, dan was er vast niks beurd."
Nu haalde Meindert zijn schouders maar op. Zo naamziek als deze twee mensen waren zou wel zelden voorkomen meende hij. Wat Kareltje ook deed, de andere twee en vooral Klaas kregen de schuld. „Voor straf moest ik eigenlijk dat bokkespul maar verkope," vond Meindert, doch daar ging zijn schoonvader fel tegenin.
„Hij heb dat steltje van ons kregen en dat blijft van hem," snauwde hij hem toe.
Meindert ging er maar niet verder op door. Deze zaak zou vanzelf zijn eind wel vinde, oordeelde hij. De jongen had een les gehad en zijn grootouders ook.
Later, toen die vertrokken waren en Riek de zondagse kleren van de kinderen nakeek en wegruimde, ging hij naar de kamer waar zij sliepen en stond eerst geruime tijd voor de bedstee van de oudste twee. Ver uit elkaar lagen daar het blonde en het donkere hoofd op de lange peluw die hen tot kussen diende. De reeds gebruinde wangen van Klaas staken scherp af tegen het wit van de sloop, zoals die van Kareltje geregeld deden. Al hun verschil in karakter dat dagelijks zo opviel was nu verdwenen. Want verschillend waren ze die twee. Zoveel als Klaas op de rustige, eenvoudige en plichtsgetrouwe grootvader leek waarnaar hij genoemd was, zozeer leek de drukke, eigenwijze Kareltje op vader Zeeman. En toch kon dit stel geen dag buiten elkaar en zag men ze meestal samen. Of er met anderen moest worden gespeeld of gevochten, ze vormden een twee-eenheid waar geen ander tussen kwam dan de vader en moeder van Riek met hun verwennerij waar Klaas nooit in delen mocht. Gelukkig maar. Anders zaten ze voortdurend met twee lastige jongens in huis. Nu temperde de kalme aard van Klaas meestal de driftbuien van zijn broertje en dat was dikwijls nodig. Maar een mooi kind dat die Karei werd . .. En al waren het geen uitblinkers, de jongens kwamen goed mee op school en dat was iets om heel dankbaar voor te zijn. Met trots en iets van tederheid knikte Meindert naar zijn slapende zoons en ging dan naar het kleine binnenkamertje waar Ruud altijd sliep. Die had zich blootgewoeld en lag nu met wijduitgespreide armen dwars in de bedstee. Doordat zijn halfopen mond aan het gezichtje een vragende uitdrukking gaf en hij door de geopende handjes zo weerloos leek, bleef Meindert langer staan kijken dan zijn bedoeling was, want voor Ruudje kon hij meestal weinig belangstelling opbrengen. Hij had voor de geboorte van dit ongewenste kind te vast op een dochtertje gerekend om van deze jongen evenveel te houden als van zijn broers. En of dit met Riek ook zo was, of dat de aard van het kind haar niet lag, hij leek in het gezin soms een ding dat er zomaar bij- hing doch nergens echt deel aan had, terwijl hij bij zijn grootouders evenmin welkom was als Klaas. Zoals hij daar lag zag Ruud er precies uit als hij was; een kleurloos, onaantrekkelijk, eenzaam kind, en als zodanig deed hij voor de eerste maal in zijn leventje een beroep op zijn vader. Meindert nam hem op, legde hem voorzichtig goed en stopte het beertje dat onder hem lag in de nu eensklaps zoekende handjes. Toen boog hij zich voorover en drukte een moment zijn wang tegen die van het kind.
Ik moet me toch wat meer met mijn jööns
bemoeie, nam hij zich voor. Doch hij vergat het weer en het leven
ging door met de kleine gebeurtenissen van overal. Hendriks moeder
stief, Gonne kreeg een zoon en langs Breewoud werd een
stoomtramlijn aangelegd. Er werden al meer huizen gebouwd, bronnen
geboord en ergens in de Balkan werd gevochten en later vrede
gesloten. In steeds meer bestaande en nieuw opgerichte verenigingen
tot nut en vermaak vervulde Hendrik een bestuursfunctie. „Die lijkt
het er op an te leggen om binnenkort heel Breewoud te regeren," zei
vader Zeeman op een keer tegen Meindert. „Ik zien het er nog van
komen dat ie naderhand voor jullie bedrijf geen tijd meer heb en
jou met de hele zaak in de steek laat."
Meindert luisterde nauwelijks. Kareis waarschuwing ging langs hem heen zoals de meeste andere dingen dat deden. In zijn leven van die tijd bestonden slechts twee woorden: Werken en verdienen! Klaas verliet de lagere school en volgde op aanraden van Hendrik een paar jaar het Ulo-onderwijs in de stad, dat hij daarna vaarwel zei om samen met Karei daar de lessen van de ambachtschool te volgen. Meindert vond alles goed. Zijn zoons moesten hun eigen weg in het leven zoeken en alle onderwijs kon hen daarbij helpen. Verder werden ze met schade en schande zelf wel wijs.
Alleen de vakantie van die here . . . daar moet ik nog erg an wenne, mokte hij soms in zichzelf. Heb ik ooit vrij had toe ik zo'n vijftien, zestien jaar was? Maar hullie hewwe het altemet 'rs. En wat doen ze in die tijd? Niks, helegaar niks. Maar wel gaan ze een hele week samen op de fiets weg om het hele land door te krossen, terwijl ik zowat stik in al mijn werk. Dat heb Hendrik maar mooi voor ze bekokstoofd, tot ze er niet meer van af te brengen ware. En Riek evenmin.
„Die jööns zitte de hele dag te leren en daarom moete ze er nou 'rs helegaar uit," praatte ze Hendrik na. „En over de koste hoef je niet in zitten, je verdiene opheden genoeg."
En nou ware ze vanochtend vertrokken en prakkezeerde je er tussen het werk door geregeld over hoe ze het hewwe zouwe op zo'n warme dag as vandaag. Want ze troffe het mooiste weer dat augustus geve kon. Hij moest het er zelf ok maar d'rs van neme en vroeg naar huis gaan. Bij alle twee ploege verliep het werk nogal vlot, de manne redde het verder wel met mekaar.
Opgewekt stapte hij op zijn fiets en reed genoeglijk door dorpen en langs stille wegen naar Buitenvaart. Bij het terreintje dat nog steeds kaal en leeg op hun nieuwe woning wachtte stapte hij af en overzag het even. Door vader Kiarel had hij er een paar jaar terug een andere afscheiding voor laten maken, het stuk heg waar zijn fiets vroeger zo mooi in schuilging stond er nog en de grond was geleidelijk iets vervlakt nu de schapen van Steven Spruit er geregeld op liepen te grazen.
Het huis moet er toch binnenkort maar d'rs kome, nam hij zich voor. As Riek en ik het er tenminste nog een keer over eens worre hoe het moet. Zij wil zoveel...
Hij ging weer verder, tot zijn huidige woning,
het aanvankelijk zo stug aandoende huis dat in de loop der jaren
door de begroeiing rondom een wat vriendelijker aanzien
kreeg.
Dat was met Riek niet het geval naar uit haar welkomstgroet duidelijk bleek.
„Ben je er nou al? En het is nog geeneens koffietijd," viel ze uit zodra hij de keuken inkwam die hen vrijwel het hele jaar door tot woonvertrek diende.
„Mag ik assieblieft 'rs wat eerder thuiskome?" snauwde hij terug. „Ik wil lenigan ok wel d'rs een keer de mijnheer uithange." „Dat is aars niet an je te zien," zei ze met een afkeurende blik naar zijn nogal vuile werkkleren. „As ik jou was ging ik mijn eigen eerst maar wasse en verklede voor ik verder de keuken in kwam."
„Goed! Jij je zin," gaf hij toe, maar voor hij naar de wat primitieve wasplaats naast de pomp liep, bezag hij haar nog even zoals ze daar schriel en kleurloos in het volle licht zat dat door het raam nu juist naar binnen viel. Toch was dit het niet dat hem de laatste maanden zo dikwijls in haar tegenstond. Het kon immers heel prettig zijn om zo'n tenger wezentje in je armen te nemen en even met je gezicht zo wild door dat zware haar te woelen dat de vlecht los over haar schouders viel. Maar dan moest dat vrouwtje een lieve, zachte stem hebben en je met een blij kirrend lachje terugzoenen. En ze moest er nooit iets over zeggen als je wat vuil was en eerder thuiskwam dan ze verwachtte.
Maar och, bij alles is wat, dacht hij lusteloos. Ik had het heel wat slechter treffe kennen. Riek is zuinig en helder en ze heb op tijd het eten klaar. Toch zal het niet gek weze as ik in ons nuwe huis voor mijn eigen ok een klein kantoortje make laat. Het hoeft niet zo mooi te worre as dat van Hendrik, maar ik heb dan toch een plek die helegaar voor mijn eigen is. Dan hoef ik nooit meer as een stuk noodzakelijk kwaad bij tafel te zitten of Riek in de weg te lopen.
„Waar is Ruud?" riep hij, opeens de stilte in huis aanvoelend. „Wat doet die zo'n hele vakantie?"
„Oh, die zit wel ergens an de dijk of in zee. Henkie Spruit kwam hem vanochtend al vroeg ofhale met zijn fiets en daar benne ze toe samen op weggaan."
„Is ie dan niet thuis weest te eten?"
„Nee, ik heb ze de hele dag niet meer zien. Maar zuk beurt wel meer 'oor. Ruud redt zijn eigen wel. As ze wat dicht bij Breewoud benne ete ze in de regel bij jouw moeder." „Bij moeder ...?" vroeg Meindert verbaasd.
„Ja. Mag dat dan niet van jou? Ik zou niet wete wat daar op tegen is," vond Riek.
Maar ik wel, dacht hij. Moeder ken van het beetje geld waar ze mee toe moet nooit die twee jööns dag op dag te gast hewwe. Ik begrijp evengoed soms niet waar ze van rondkomt. En toch wil ze maar heel weinig van mijn anneme. Ik moest haar, buiten Riek om, ieder kwartaal maar een
vast bedrag brenge; zoveel dat ze er ruim van leve ken.
Gek dat Ruud zo graag bij moeder is, terwijl die aare twee er maar heel
zelden kome. Goed ... hij mag daar visse en spele en knutsele, maar zuk
ken ie hier ok doen.
Tenminste...
Hij keek om zich heen in het vertrek waar dat spelen en knutselen dan zou moeten gebeuren. Onberispelijk schoon blonken vloer en wanden hem tegen, terwijl elk voorwerp op zijn bepaalde plaats stond. Nergens lag een tol, een hoepel of slechts maar een verdwaald stukje touw. Hoe was dat eerder met Klaas en Karei geweest? Die ware hier toch wel oftig an 't spelen, herinnerde hij zich nu. Maar och, misschien speelde Ruud uit zijn eigen wel graag ergens aars. En nou eerst onder de pomp.
Snel trok Meindert zijn bovenkleren uit tot hij in zijn borstrok stond en waste dan grondig zijn hals, gezicht, onderarmen en handen. Juist was hij bezig die met een donkerblauw geruite handdoek af te drogen toen Riek kwam aanrennen.
„De telefoon belt!" waarschuwde ze. „Hoor jij maar effies wat er is!" riep hij terug.
„Niks 'oor! As jij thuis benne doen je dat zelf maar. Het is toch altijd voor jou."
Zachtjes mopperend liep hij naar de kamer.
Riek wou .graag de luste, maar nooit de laste van zijn bedrijf anneme. En an die telefoon had ze zelfs een hekel. As Hendrik er niet zo beslist op staan had, dan was het ding hier nooit komen. Maar dit was toch geen reden om zó te doen. Ze mocht dan wel d'rs opschrikke van dat gebel, maar zuk zou bij een aar ok wel beure. Hij nam de hoorn van de haak en zei: „Hallo, met Helmus."
„Met Hendrik..." hoorde hij nu zeggen. „Ik heb een akelig bericht, Meindert. Vader is vanmiddag onverwachts overleden. Kom jij straks even hier?"
Meindert slikte even. Arie Zeilemaker... En die zou er nou opeens niet meer weze?
„Natuurlijk kom ik bij je. Over een uurtje ben ik er 'oor. Dat is een klap zeg. Ik heb 'm gisterochtend nog effies sproken. Hoe kon dit zo gauw?" Luisterend naar wat Hendrik hierover vertelde vlogen Meinderts gedachten terug naar alles wat Arie in zijn leven betekend had, vanaf de dag dat die hem aandreef om op school goed zijn best te doen, met de belofte er bij dat hij bij iedere overgang een gulden zou krijgen. Later was het Arie die zorgde dat hij hier als knecht kwam, die hem raad en geld gaf toen hij als soldaat die beide wel eens nodig had; en het was ook weer Arie die er bijna op stond dat hij met Riek trouwde en die hem daarna dreef samen te gaan met Hendrik en zijn bedrijf te maken tot wat het nu was. En wat had hij niet altijd een belangstelling voor de jongens. Zo had hij het gister nog over Ruud, wist Meindert nog. Ja ... wat zei hij ook alweer over hem?
Hendrik was uitgesproken. Meindert herhaalde zijn belofte en hing langzaam de hoorn weer aan de haak. In de keuken terug vond hij Riek bezig met de koffie terwijl het eten op het gas zachtjes kookte. „Het was zeker Hendrik weer?" vroeg ze. Meindert knikte.
„We moeste maar zo gauw mogelijk ete, want ik moet aanstonds naar 'm toe. Zijn vader zat vanmiddag zo opeens dood in zijn stoel." „Arie ...? Nou dat is ok wat zeg. En wie vond 'm? Dat meidje? Doortje?" vroeg Riek rad en zichtbaar ontdaan. Zij mocht die nette, rustige man graag lijden.
„Nee, Hendrik was er toevallig net bij. Gelukkig maar." Gejaagd zocht Meindert naar zijn schone overhemd tot Riek het hem aanreikte.
„Hier. En nou eerst een kop koffie," beval ze dan.
Hij dronk die haastig leeg, kleedde zich dan in zijn knappe pak en schoenen en ging naar Breewoud. Wat hij daar moest doen wist ie zelf niet. Alle gebeuren dat met dit sterfgeval samenhing kon Hendrik zelf best regelen, hij had dit bij de dood van zijn moeder immers ook gedaan. Hij ging alleen omdat die het hem zó dringend vroeg alsof hij hem nodig had. „Heb jij wel al eten?" vroeg Gonne toen hij al een hele poos vlak tegenover Hendrik in de ruime hoek van diens L-vormige kamer zat. „Nee . .. nou je het zegge ... ik ben zo naar jullie toegaan," zei Meindert. „Ik dacht het al," zei ze en beval haar dienstbode om ook voor hem te dekken. Toen dat gebeurd was rezen de mannen uit de kussens van de diepe stoelen en zetten zich aan de tafel in het rechte gedeelte van de kamer van waaruit men een ruim uitzicht op de daarachter gelegen siertuin had. Als steeds genoot Meindert ook nu weer van de uitstekende verzorging en de sfeer in dit huis, die niet te vergelijken was met wat Riek daar in het hunne van terechtbracht.
As we in ons nuwe huis wone moet en zal dat aars worre, nam hij zich voor. Daar moet ok een grote kamer in kome en een keuken die te klein is om in te wonen.
„Er is hier morgen nog feest éé?" vroeg hij onder het genot van een kop sterke thee. „Zit jij niet in het comité dat de nuwe burgemeester inhale moet?"
„Ja, dat is zo," zei Hendrik. „Maar alles was al geregeld, ze hebben mij daar niet meer bij nodig."
„En ik had er nog wel zo'n mooie jurk voor make laten," vertelde Gonne.
„Haast nog mooier as nicht Kristien morgen drage zal."
„Dus Kristien Dijkhuis wordt nou burgemeestersvrouw," zei Meindert
voor zich heen. „Er is wel d'rs beweerd dat ze juist daarom met Dirk Veer
trouwd is, want iedereen wist dat dit ambt zo'n beetje voor hem wegleid
was. Het is daar zowat een familiezaak worren."
„Och kom ... de mensen zeggen zoveel," wees Hendrik dit af.
„Toch wil het er bij mijn wel in," zei Gonne. „Kristien is erg lief 'oor,
maar 'r hartje zit wel een beetje hoog."
„Jullie komen toch op vaders begrafenis hè," sneed Hendrik vlug een ander onderwerp aan. „De schriftelijke uitnodiging volgt nog wel. En ik wil je moeder daar ook voor vragen, die was altijd nogal bevriend met mijn ouwelui."
„Wat moeder doet weet ik niet, maar wij kome in elk geval," beloofde Meindert en hij keek onderwijl naar het zoontje van Hendrik en Gonne dat in een hoge stoel bij de tafel zat en rustig alles at en dronk wat hem werd voorgezet.
„Is jullie Adriaan altijd zo zoet?" vroeg fiij verbaasd. „Meestal wel. Het is een makkelijk kind," prees Gonne dit. „Gelukkig maar; ik ken weinig drukte hewwe, dan krijg ik zó pijn in 't hoofd." Deez' is nog klein, maar hoe oud zou dat aare kind van Hendrik zowat weze? vroeg Meindert zich af. Gek dat je die hier nooit ziet. Je wist niks aars van 'r dan dat ze Annemie heette en al gauw van school kome zou. Er was nergens een foto van haar, niet eens in Hendriks kantoor waar er wel een stuk of drie van Adriaan aan de wand hinge. Je moete haast wel denke dat er wat an dat meidje mankeert, dat ie voor de mense hier niet wete wil. Want Hendrik houdt toch wel van kindere. Op deze Adriaan is ie meer dan gek en onze oudste twee mag ie ok vast graag lije. En Ruud . .. ? Nou ja... Ruud . ..
In de kleine stoet die enkele dagen later Arie Zeilemaker naar het mooie, kleine kerkhof bracht liep ook Iske Schoen mee. Er was niemand die dit vreemd vond. Iske huurde immers al bijna een mensenleven lang het huis dat naderhand Aries eigendom geworden was.
Die nazomer en herfst kreeg Hendrik zoveel aanvragen voor bronnenbo- ren dat Meindert er weer nauwelijks aan kon voldoen. En die dook zo gretig onder in al zijn werk dat hij er weer alles door vergat. Doch Riek vergat niets. En in geen geval zijn belofte over hun nieuwe huis waarvoor zij plannen maakte die hem deden duizelen zodra zij er over sprak.
„Daar komt niks van in," beet hij haar toe toen ze hem al die eisen had voorgeschoteld op haar eigen felle manier van spreken. „Ik ben geen Hendrik Zeilemaker en jij geen Gonne Hoefnagel. Wij benne maar gewone mensen die op de cente passé moete. As wij een knap, flink huis zette late met een ruime schuur er naast dan is het mijn allang goed." „Maar mijn niet," hield Riek aan. „Ik wil voor ons wat mooiers en daar zal ik wel met vader over prate."
„Jij prate nergens over," zei Meindert nors. „Jij worre lenigan een lelijke snob die meer wil dan ze ken. Maar ik vergeet nooit dat ik erg hard werke moet om een rustige ouwe dag te krijgen."
„En je verdiene zo best..." protesteerde Riek. „En dat ken je nog wel tien ... nog wel twintig jaar volhouwe .. ."
„Dat hoop ik ok te doen. Maar lees jij nooit krante? Weet je niet dat in de stede alle mense van dat steenkoolgas gebruike en dat zuk ok wel d'rs in de dorpe kome ken? En dat ze daar ok allegaar leidingwater hewwe en een heleboel elektrisch licht? As zuk hier ok komt dan heb ik mijn pijp
een heel end heen uitrookt."
„Het zou wat." Riek snoof verachtelijk waardoor haar ovaal gezicht nog spitser leek. „As het bronneboren wat overraakt ken je toch altijd bij vader in de zaak kome werken? Die wordt al wat ouder en wil jou, wie weet hoe graag, er weer bij hewwe."
„Ik weer timmerman?" spotte Hendrik. „Nee, dat laat ik an de jööns over. As die zo doorgaan, kenne dat een paar goeie vaklui worre. En zoas Hendrik zeidt is Klaas al heel handig met brieve schrijven en al zuk werk." „Maar we hadde het over ons huis," bracht Riek haar plan weer ter sprake. „Hoe wil je dat dan precies T
„Net zoas ik al zei. Een woning die voor ons soort mense past. En daar is alles mee zeid."
„Voor jou misschien, maar voor mijn nog lang niet," ging ze hier tegenin.
„Jij benne wel haast nooit thuis, maar ik moet er in wone en het onder-
houwe. Ik heb in dit geval er het meest over te zeggen."
„As je redelijk benne wel," gaf Meindert dit toe. „Maar dat ben jij immers
nooit."
Daar ging Riek woedend op door en het gevolg was de eerste van talloze ruzies over een woning waarvan nog geen steen op de andere stond. Maar het was ook één der oorzaken van een breuk tussen hen die geleidelijk aan al wijder werd tot de laatste gloed der hartstocht, die hen na de geboorte van Ruud nog bond, er in verzonk.