15

„Waar zou Frans al zo vroeg naar toe gaan?" mompelde Gonne de volgende morgen onder het ontbijt.

Hendrik speelde wat met Adriaan en keek nauwelijks op. Het scheelde hem weinig wat Nekkie deed of niet deed.

Had hij het wel geweten, dan was zijn belangstelling wel groter geweest, want Frans stapte even later bij Aries vroegere huis af en belde daar aan. Doortje, druk bezig haar spullen bijeen te zoeken, staakte dit werk en

 deed open. Verwonderd keek ze haar bezoeker aan. „Goeiemorgen," zei die. „Ken ik je effies spreke?"

„Jawel..." Ze weifelde even, maar ging dan een stapje opzij. „Kom maar

binnen. Ik ben juist bezig met pakken."

„Heb je dan al een aare huur?" vroeg Frans teleurgesteld.

„Dat nog niet." Ze vertelde haar plannen.

„Oh, gelukkig maar, want ik kom vrage of je soms zin hewwe om bij ons as huishoudster te komen. Door 'r rimmetiek moet moeder opheden met alles holpen worre en dat is voor zo'n jong meidje as wij voor hulp hewwe, geen werk. En voor mijn valt dat ok niet mee. Nou kwame we gisteravond op het idee om jou te vragen. Ken dat wat worre?" Hier moest Doortje even voor gaan zitten en ze wenkte Frans om dit ook maar te doen.

Zij daar... naast het huis van Hendrik ... op hetzelfde erf nog wel... „Weten Hendrik en Gonne hier van?" vroeg ze nu voorzichtig. „Welnee. En die hewwe er ok niks mee te maken," zei Frans. „Maar laat ik je er eerst nog effies bijzegge dat moeder best volk houwe ken 'oor. Onze meide blijve tot 'r trouwen toe." „Ja, dat weet ik. Maar toch ..."

„Je hewwe bij ons een flinke hulp voor het huiswerk en je zegge maar wat je verdiene moete," ging Frans door.

Hoe meer hij naar dit zachte gezichtje keek, hoe liever hij het in zijn huis zien wou. Doortje keek terug naar het vriendelijke, donkere hoofd dat zo ongelukkig op de slanke, goedgevormde romp stond. Deze man zag er wel goedig uit en hij had een mooie stem. Zijn donkergrijze ogen leken heel niet op die van Gonne en zijn mond evenmin. De moeder kende ze niet, de dochter des te beter. En wat zou die hier wel zeggen na dat van gister? En Hendrik?

Niet dat ze nog van hem hield, het was eerder andersom. Zij zou heus

nooit meer in zijn armen kruipen. Die roes was voorbij nu ze ervaren had

wie de echte Hendrik Zeilemaker eigenlijk was.

„Mag ik er een weekje over nadenken?" vroeg ze voorzichtig.

„Liever niet," zei hij ronduit. „Wij wille graag dadelijk wete of je bij ons

kome wille of niet."

„Ja ..." Doortje wikte en woog. Die week op Terschelling zou misschien wel een teleurstelling worden, dat was veelal zo als je oude, geliefde plaatsen opzocht. Ze waren toch nooit zo meer als jij je ze herinnerde. En een andere dienst? Wat kreeg je? Bij wie en waar? Dit kon je toch wel proberen? Bevalt het niet dan vertrek je weer, hield ze zich voor. Weer keken ze elkaar aan en toen sprongen Doortjes lippen eensklaps open in een brede glimlach. „Goed, ik doe het," beloofde ze.

„Je hand er op?" stak hij haar de zijne toe die ze stevig drukte. „Zo, dan is dat voor mekaar. En wanneer ken ik je hale? Vanavond maar?" Ze stemde toe. Hendrik moest hier zelf het boelhuis maar regelen en anders liet ie het Hannes wel doen. Na zijn vaders dood was haar werk hier

immers voorgoed en definitief afgelopen.

Terwijl Frans bij Doortje was fietste Hendrik naar de mensen die in het brandspuithuisje woonden en van wie hij wist dat de man Reinder Korf heette en de vrouw Engeltje. Ook hij begon zijn gesprek met een vriendelijk goedenmorgen en het verzoek of er even gepraat kon worden. Bevreemd keken ze hem aan. Wat moest die man uit de Villa bij hen doen? Daar liet Hendrik zich niet dadelijk over uit. In het vraag-en-antwoordge- sprek dat hij nu met de man en dan weer met de vrouw voerde roerde hij dit niet aan. Wel had hij intussen af en toe de primitieve, verbleekte boekhouding van tante Em in zijn gedachten, die hij eergisteren bij zijn vaders spullen vond en die hem de inkomsten van haar manufacturenwinkel had laten zien. Ook herinnerde hij zich dan Aries woorden over stille hulp die ook macht kon geven. Tijdens een korte pauze vroeg hij opeens: „Hoe is het, hebben jullie al uitzicht op een huis?"

„Nee, er is hier niks," zei Engeltje met een trieste blik om zich heen. „Wel in Broek, maar wat moete wij daar doen nou Reinder nog niet werke mag? En gewoon zwaar werk zal ie wel nooit meer doen kenne ok. Dus wat zit er aars op dan hier maar te blijven?" Ze zuchtte eventjes.

„Heb jullie geen zin om een winkeltje te beginnen?" „Zin wel; en we hewwe daar ok samen wel d'rs over praat want dat zou net wat voor ons weze. Maar hoe kome mense as wij an een huis en an geld? Mét niks doen je niks."

Pas toen legde hij hun het plan voor dat zij in zijn vaders huis een manufacturenwinkel zouden beginnen, die later gemakkelijk uitgebreid kon worden. Het eerste handelsgeld wilde hij hun tegen een matige rente lenen en later zouden ze wel verder zien.

„Meen je dat echt?" vroeg Reinder met duidelijk ongeloof in zijn stem. „En doen je dat zomaar?"

„Nou... zomaar... ik hoop er zelf ook niet slechter van te worden," weerde Hendrik hun dank af. Hij zou hen heus wel helpen om de zaak goed op poten te zetten en dit zo te houden.

Het, echtpaar dat Hendrik een kwartiertje later achterliet was een heel ander stel dan de zielige mensen die hem die morgen hadden ontvangen. De verhuizing was alvast besproken, de huishuur vastgesteld en ook had hij hen voor een nietig bedragje alles verkocht wat er na het boelhuis in zijn vaders huis achterblijven zou. Dat hield de verhouding vrijer. Geen geschenken en geen bedankjes over en weer. En nu naar Gonne om haar deze zaak uit te leggen. En dat kon wel eens storm geven. Dat gaf het niet. Gonne had iets anders te horen gekregen wat haar opwond en dat ze bij zijn thuiskomst dadelijk heftig aan hem doorgaf. „Nou moet je toch 'rs hore," barstte ze los zodra hij de kamer inkwam. „Laat Frans nou naar Doortje toe gaan weze om 'r te vragen of ze bij moeder huishoudster worre wil, omdat die opheden puur an de sukkel is en hulle meid nog wat jong. Maar zo redde ze het nou toch ok?" „Dat wel. Maar hoe ... T wist Hendrik.

 „Nou ja ... maar het gaat toch. En waarom vraagt ie nou juist die Doortje? Waarom geen degelijke, bejaarde vrouw inplaats van zo'n snotneus die net boven de twintig is?"

„Kom Gonne ... Doortje mag dan jong wezen, ze heeft mijn ouwelui toch prachtig verzorgd. Zoek jij maar een betere." „Kletspraat. Ik wil het niet," hield Gonne vol.

„Krek, nou zijn we er," spotte Hendrik. „Maar met wat wij willen of niet willen heeft Frans niks te maken. Die gaat zijn eigen gang en dat hebben wij maar goed te vinden."

„Dus jij benne er ok niet op steld dat ze bij moeder in huis komt?" Gonne

glimlachte weer nu ze dacht gelijk te krijgen in haar mening over een

meid die niet bij haar, doch wel bij haar moeder dienen wou.

Hendrik keek door het zijraam over de erven, als schatte hij de afstand

van zijn huis naar de boerderij.

„Nee, ik ben er ook niet op gesteld," gaf hij toe.

Maar hij zei niet waarom.

Razend snel gleden de geruchten van huis tot huis. Dat over Doortje wekte geen opzien, dat was een gewoon nieuwtje, maar dat andere over Reinder die toch al zo over de tong was gegaan wel.

Het was dan ook maar heel kort daarna dat Willem Stoop, de boer die Reinder met zijn gezin op straat had laten zetten, Hendrik in de gelagkamer van de herberg aanhield en gewild grappig zei: „Wat heb ik van jou hoord? Speel jij opheden voor barmhartige Samaritaan?"

Met duidelijk getoonde minachting bezag Hendrik de kleine, dikke man met het kalende ronde hoofd, de blozende wangen en de bleekgrijze ogen. Hij mocht Willem Stoop niet. Het was een tactloze despoot die iedereen dwong zich naar zijn wil te schikken. Deze houding prikkelde Willem zo, dat hij er treiterend aan toevoegde:

„Het is wel spijtig dat je vaders ouwe ezel er niet an meedoen ken. Dan was het spul volmaakt."

„Wat bedoel je met die onzin?" vroeg Hendrik kortaf.

De andere bezoekers van de te houden vergadering lieten het biljart in de

steek en groepten om hen heen.

„Nou dat jij totaal gek benne om een vent als Reinder Korf in een lappies-

winkel te zetten. Daar ken je plezier van beleve," sneerde Willem.

„Dat verwacht ik dan ook," stemde Hendrik hier bedaard mee in. „Ik had

daarom eerder verwacht dat jij zoiets doen zou."

„Ik . ..? Zo'n vent helpe die niet meer bij mijn werke wou?"

„Of dat niet meer kan."

„Met dat niet kennen zal het aars wel loslope. Zo as wij hoorde gaat ie binnenkort met zijn manufacture an de vent en dat doene geen zieke. Weet jij wel hoeveel zo'n zak vol lappies weegt?"

„Wees maar niet zo bezorgd Willem," zei Hendrik sussend. „Reinder krijgt die niet op zijn rug hoor. Daar komt een hondewagen voor." „Een ezelekar zou jou aars beter passé," troefde Willem nijdig terug.

 Het hierop volgende gelach maakte Hendrik inwendig heet van woede. Hoe durfden ze. Stuk voor stuk keek hij de anderen aan. Ook Dirk Veer lachte vanzelf weer mee. En Frans? Nee, Nekkie lachte niet. Die kwam warempel een pas naar voren.

„Kom manne, we benne hier om te vergaderen en niet om te kiften," gonsde zijn diepe stem door het ruime vertrek. „Dat Willem zijn nog half- zieke werkman op straat zet, terwijl ie nog een leeg huis had staan dat ie nou as schuur gebruikt, dat moet ie zelf wete. En dat Hendrik die mense nou helpe wil, dat gaat ons ok niet an. Vooruit, late we beginne." Elk zocht nu zijn vaste plaats aan de ronde tafel op, behalve Hendrik die nog even talmde omdat hij zich enkele seconden weer het trotse en toch zo zielige jongetje gevoeld had, dat eens in razernij Rikus de Vos aangevlogen was. Hoe graag had hij nu met Willem Stoop hetzelfde gedaan. En Dirk Veer lachte weer net als toen. Wacht maar jongen, mijn tijd van lachen komt ook nog wel.

Wat een geluk dat vader Arie indertijd die Piet Scheer een op diens bedrijf veel te grote hypotheek had gegeven, en dat hijzelf nu toevallig wist dat Dirk op Pieters huis, en Willem op zijn land zaten te azen. Ja, wie zwijgt en luistert hoort veel.

Van toen af speurde Hendrik voortdurend naar een kans om een al eerder opgemaakt plan tot uitvoer te brengen. Voor dit doel huurde hij allereerst voor een ongebruikelijk hoog loon de handige en bovendien nogal bazige dochter van Dirk Veers vaste arbeider als dienstbode. Tevoren had hij Gonne, na een hevige ruzie hierover, laten beloven dat ze dit meisje niet aanhoudend zou grieven zoals haar gewoonte was.

Nog niet lang geleden had hij eens horen zeggen dat Kees Alblas, haar vader, op een gunstige gelegenheid wachtte om zelf een landbouwbedrijfje te beginnen en hij wist ook dat Piet Scheer en zijn vrouw, die in het lange burgerhuis naast het kasteel van Dirk zijn moeder woonden, wel naar Eel- woud verhuizen wilden om dichter bij hun dochter te wonen. Als dit kind, deze Geertje Alblas, hem nu een beetje op de hoogte houden zou ... Ze praatte gelukkig nogal graag. Maar voorlopig had hij de tijd nog wel.

Die had Kristien Dijkhuis echter niet, toen haar een paar maanden later de halfverzwegen wens van Kees toevallig ter ore kwam terwijl Dirk niet thuis' was. Zij was er totaal van uit haar doen, dat zo'n man die eerst jarenlang bij vader Gerrit had gewerkt en die Dirk later gelijk met de hele plaats van zijn vader overnam, zo'n werkelijk eerste kracht, dat die hem in de steek zou laten. Nou ja ... er benne een jaar of vier leden wat strubbe- linge weest toe Kees zijn oudste zoon van school kwam en geen boere- knecht worre wou, herinnerde ze zich nu weer. En dat terwijl zij en Dirk er vast op rekend hadde hem as knechie te krijgen. Maar die jöön wou en zou de bouw uit en laat zijn ouwelui dat nog goedvinde ok... Daar was Dirk toe puur boos over weest, al was dat gauw weer bijzakt, omdat ze Kees zelf niet misse konne. Die leefde in zijn werk of de plaats van hemzelf was, er ontging hem niks, geen lam dat worme had, geen varken dat

 slecht vrat. Hij waakte over alles. En zo'n man zou weggaan? Daardoor stond Kristiens knappe gezichtje zorgelijk toen ze die morgen koffie inschonk en zonder hem aan te zien tegen Kees zei: „Laat Ab Steur me nou zonet vertelle dat jij de komende mei bij ons vandaan wille om bouwer te worren."

„Dan is ie niet ver mis," zei Kees bedaard en hij nam een ferme hap van zijn boterham.

„Maar hoe wil je dat? Ken dat zomaar?" vroeg ze verbluft. „Kenne en kenne is twee," oreerde Kees. „Kijk, het zit zo. Louw Vlam scheidt er dit jaar uit met bouwen. Die huurde van de kerk het Putters- bouwtje en daar heb ie die huur al van opzeid. Nou wil ik probere om dat endje land te krijgen. En daar hangt alles van of."

„En zou je ons dan zomaar in de steek late, terwijl de familie Veer jullie zolang te eten geven heb," viel Kristien fel uit. „Dat vind ik lang niet netjes Kees."

„Te eten geven heb, zeg je?" De gebruinde wangen van Kees werden donker van ergernis. „Mens, ik heb voor mijn loon werkt as een ezel. Dirk Veer en ik hoeve mekaar nergens voor te bedanken 'oor." „Zo bedoel ik het ok eigelijk niet Kees," bond Kristien haastig in. „Het is me in schrik ontvallen." Blozend dronk ze haar koffie. „Zuk overkomt ons allegaar wel d'rs vrouw." Kees glimlachte alweer en wendde zich dan tot de meid. „Mag ik nog een lokkie koffie van je Neeltje."

Daarmee was alles gezegd en ieder ging weer zijn eigen zaterdagse gang. En de dag daarop gingen Dirk en Kristien zoals elke zondag na kerktijd koffie drinken bij Lukas Veer. En daar, met haar blik gericht op de kristallen en zilveren voorwerpen die in de glazen kast tegenover haar stonden uitgestald en waarvan zij naderhand een groot deel zou erven, vertelde Kristien over de plannen van Kees Alblas.

„En dat komt voor ons nou slecht uit oom," vulde Dirk dit aan. „Ik ben meestal van huis en wil daarom vertrouwd volk op mijn bedrijf." „Dat begrijp ik." Lukas knikte hen welwillend toe. „Zo ging het mijn vroeger ok. Maar maak jullie geen zorge 'oor. Deze kwestie is al oplost eer ie begon, want het Puttersbouwtje is voor Tijmen Leeuw." Dirk begreep het meteen. De vrouw van Tijmen was al jarenlang hier de huisnaaister en vóór wat hóórt wat.

„Ja," zei Lukas' vrouw nu. „Omdat oom die kerkeboel zo'n beetje in hande heb ken die dit al wete éé. De aare kerkeraadslede vinde het altijd goed zoas oom de zake regelt."

Rijk zat ze daar in de lichte japon die de vormen van haar vette lichaam meer toonde dan verborg. Zoals bij iedere kerkgang was ze ook nu weer getooid met al wat ze aan pronk bezat.

„Ik ben u dankbaar oom," zei Dirk nu. „Ik heb er nu eenmaal vast op gerekend dat Kees zolang als nodig bij ons blijven zou. Of ik er ben of niet, hij zorgt wel dat alles zijn beloop heeft. Met een volgende arbeider kan

 dat wel heel anders zijn en zolang moeder de twee meisjes nog thuis heeft moet ik wel op de plaats blijven."

Lukas dacht er ook zo over en zijn vrouw viel hem bij. Dirk zijn twee veel jongere zusjes moesten vanuit het grote huis trouwen. Dan werd het voor Koba toch wel te groot en konden Dirk en Kristien er wonen. Maar tot die tijd moest Kees arbeider blijven.

In de loop van de volgende week stapte die vol voorgewende moed op een avond naar de boerderij van Lukas Veer, die hem zelf opendeed en naar binnen noodde. Kees deed zijn knappe, geelgeverfde klompen uit en liep voorzichtig over de mooie gangloper naar de binnenkamer waar Lukas zijn weinige bezoekers ontving. „Gaan zitten Kees. Een sigaar?"

Kees koos er één en pas toen die smakelijk rookte vroeg Lukas: „En wat is er van je dienst? Heb je moeilijkheden?"

Kees keek eerst om zich heen voor hij zijn blik op het smalle, geplooide gezicht van de oude man richtte.

„Wel het zit zo ..." begon hij wat schichtig. „We hewwe hoord dat Louw Vlam het Puttersbouwtje niet meer inhure wil. En nou wil ik dat graag hewwe. Onze oudste jöön werkt al een jaar of wat op de bouw en nou is ons plan om samen voor onszelf te beginnen. En omdat jij de baas van de kerkeraad benne, kom ik daarvoor bij jou."

„Nou, de baas..." Lukas glimlachte vriendelijk. „Daar zeg je nogal wat Kees. Zo is het niet 'oor. We hewwe daar allegaar evenveel in te brengen. Over dat Puttersbouwtje benne tenminste al aare voorstelle inkomen die ons beter lijke as dit van jou."

„Och ..." Het gezicht van Kees toonde duidelijk hoe fel deze afwijzing hem trof.

„Maar nou nog t^s wat," zei Lukas. „Ben jullie financieel wel mans genoeg om eigen bouwerman te worren? Je moet toch eerst je gereedschap, je mest en je zaai- en pootgoed kope en dan moet je nog een half jaar leve eer je an geld vangen toe benne. Hewwe jullie dat wel goed overwogen?" „Jazeker. En ik hoopte erg dat je ons ok helpe wou an wat we daarvoor dit eerste jaar tekort kome. An dat geld dan."

„Nee Kees, al zou het mijn lukke dat jij het Puttersbouwtje hure kenne, dan was daar toch geen sprake van. Kijk..." Lukas ging er eens goed rechtop voor zitten om aan zijn woorden meer nadruk te geven. „Jij benne een beste werkman. Een hele beste. En as zukke arbeiders as jij nou allegaar eigen baas worre wille, hoe moete wij dan an goed werkvolk kome. Zuk is buiten de regel."

„Maar zo benne er toch al heel wat," protesteerde Kees. „Kijk r's in de Streek hoeveel jonge bouwers daar in de leste jare bijkomen benne. En hier in de buurt ok al. Een mens wil graag wat vooruit kome in zijn leven."

„Maar je hewwe het nou toch ok goed," zei Lukas halfvragend. „Ja, dat heb ik," moest Kees toegeven. Zijn loon was best, de onderlinge verhouding goed, de woning ruim met veel gerief tot brongas toe. „Maar we ko-

 me zo geen stap verder," hield hij nog vol. „Ik wil, aanstonds, as ik wat ou- wer ben, voor al mijn werken toch wel een beetje achterland hewwe." Het hielp niets. Lukas bleef weigeren, niet ronduit maar toch zo dat Kees moedeloos naar huis ging om daar zijn teleurstelling in bittere woorden tegen vrouw en kinderen te uiten. En het was Geertje die een deel ervan de volgende morgen aan Hendrik en Gonne overbracht. „Dat ken kloppe," wist Gonne. „Frans praatte er eergister al over. Die was er slecht over te spreken dat er hier en daar al rondverteld wordt dat Tijmen Leeuw het Puttersbouwtje van de kerk in huur krijgt, terwijl de ker- keraad daar nog over beslisse moet. Lukas doet net of hij het alleen voor het zeggen heb. Zuk hoort toch niet, Hendrik."

„Dat doet het op geen stukken na," zei die glunderend. „En Geertje, zeg jij maar tegen je vader dat ie fs een avondje bij mijn kome moet te praten. Misschien dat wij het samen beter rooie kenne."

En dat was inderdaad zo, want een maand later kocht Kees Alblas het huis en het land van Piet Scheer, al begreep niemand wie de kerel aan zoveel geld geholpen had, want zoals Piet zelf aan iedereen vertelde had hij er een dikke prijs voor gekregen. Veel meer dan Dirk Veer en Willem Stoop hem elk afzonderlijk, de één voor zijn huis en schuur en de ander voor zijn land, hadden geboden. En toch hadden die het zo dolgraag in handen gehad. Dirk omdat het huis van zijn moeder, als die lange woning meteen gesloopt werd, een veel mooier aan- en uitzicht zou krijgen; en Willem omdat het stuk grond van Piet precies naast zijn weiland lag en hij het voor noodzakelijke uitbreiding daarvan voor zijn bedrijf nodig had. Maar Hendrik glunderde. Het was voor hem zo eenvoudig geweest om Kees een abnormaal hoge prijs voor dat spul te laten bieden waar Piet Scheer dadelijk intrapte. Maar in een opgaande tijd als die van nu, was zo'n bezit niet gauw te duur. Bovendien had hij Dirk en Willem een „mooie stoel gezet" zoals vader Arie zo'n verrassing vroeger noemde, en was Geertje Alblas nu wel genoodzaakt om Gonne te blijven dienen. Daar zouden Kees en haar broer wel voor zorgen. Want zo'n geldschieter als hij was vonden ze immers nergens meer. En redden die twee het niet op dit bedrijf, wat dan nog? Hij zou daar geen boterham minder om hoeven te eten.

En met opnieuw zijn vaders laatste woorden in gedachten vroeg Hendrik zich af hoe vaak die een vernedering op deze manier gewroken had. Toch bleef een deel van deze geschiedenis hem een beetje dwars zitten. Hij kon het moeilijk verkroppen dat die oude Lukas Veer het in het kerkbestuur zo'n beetje voor het zeggen had en stookte daarom Frans en nog een paar kennissen zoetjesaan op om daar snel verandering in te brengen. Zelf kon hij dit niet doen. Na die geschiedenis met Kristien had hij voorgoed met het kerkelijk leven afgedaan. Hij had genoeg andere dingen aan zijn hoofd. Zoals nu ook weer. Enkele tuinders wilden hier graag een coöperatieve boerenleenbank hebben en daar was ook werkelijk grote behoefte aan, nu er al meer tuinders en bouwers kwamen, en ook de mid

 denstand zou daar veel genot van hebben. Maar het bleef bij praten en praten en nooit werden de koppen eens bij elkaar gestoken. Hij voelde zich gewoon geprest om daar een begin mee te maken, net zoals hij het, voor die misgreep naar de burgemeestersketen, met zoveel andere dingen gedaan had. Nu Dirk die om zijn hals had, was hij de jongste wethouder geworden. Iets had hij er dus toch nog mee gewonnen. De boerenleenbank kwam tot stand evenals alles waar Hendrik zich voor spande. Hij bloeide zoals Reinders manufacturenwinkel dat deed en het landbouwbedrijf van Kees Alblas, en zoals er meer opbloeide in die jaren. En daar ergens aan de rand van Deventer groeide intussen een meisje op voor wier onderhoud eens per drie maanden een postwissel werd overgemaakt door een vader van wie ze verder nooit meer iets zag of hoorde, en die zij bij haar volle weten nooit gezien had. Toch sloot Annemie in de lente van 1914 haar schoolrapport in bij de brief die Stijntje aan Hendrik zond en waarin ze toestemming vroeg het kind naar de Mulo te mogen sturen.

Hendrik gaf die in een heel kort bericht dat hij verontschuldigde door hun tegelijk de dood van zijn schoonmoeder te melden. Niet dat haar overlijden onverwachts kwam. De stumper was zo hulpbehoevend geworden, dat haar heengaan bijna een opluchting was voor allen die haar liefhadden. En daaronder hoorde ook Doortje zoals Frans bijna zeker wist. Niemand kon zoveel zorg en liefde geven aan iemand die haar onverschillig liet.

„Ze heb nou achter mekaar drie ouwe mensen naar hulle end toe helpen

en dan wordt het nou wel d'rs tijd dat Doortje een dienst bij wat jongere

luidjes zoekt," vond Gonne toen haar moeder begraven was. „Frans heb

voor zijn eigen zo'n dure huishoudster niet nodig."

„Zo denk ik er ok over," gaf die haar gelijk. „Daarom wil ik het voortaan

wat goedkoper doen. Doortje en ik gaan deze maand trouwe."

Hendrik liet zijn krant in de steek en keek zijn zwager verbluft aan. Het

gewoonlijk zo gesloten gezicht van Frans straalde hem tegen.

„Jij trouwen? En met Doortje f viel hij heftig uit. „Wees toch wijzer man.

Ze bezit immers geen cent."

„Moet dat dan?" vroeg Frans droog. „Ik wil een vrouw trouwe en geen bankrekening."

„Dat is best en goed, maar neem er dan eentje van je eigen leeftijd en je eigen soort," zei Gonne. „Wat moet je met zo'n jong ding dat van ver komt en geeneens familie heb. Tenminste geen lui waar jij mee omgaan kenne."

„Die familie trouw ik evenmin," zei Frans. „Dat denk je maar .. ."

Gonne ratelde een reeks waarschuwingen af die er alle op neerkwamen dat, nu hun moeder er niet meer was, Frans naar haar moest luisteren al was hij dan twee jaar ouder dan zij.

„En jij wete zelf ok heel goed dat geen vrouw ter wereld jou uit liefde trouwe zal," besloot ze haar sermoen. „Wat zeg jij Hendrik?"

 „Wat moet ik hier van zeggen," hield die zich neutraal. „Ik ben maar aangetrouwd. Als Frans dit nu absoluut wil.. ."

„Wille ... wille ... Zij heb er hem vanzelf toe overhaald," voer Gonne uit. „Nee zus, het ging krek aarsom. Ik heb er nog puur om prate moeten voor Doortje met mijn in zee wou. En hou er nou verder je mond maar over. Het is ten slotte onze zaak en niet die van jou. Ik kom hier enkel maar effies om het jullie te zeggen en niet om je commentaar te horen. En ok om te vragen of Hendrik mijn getuige weze wil."

Er werd niet meer over gepraat. Althans niet tegen Frans. Doch toen die vèrtrokken was, "kwam Gonne goed los.

„Een mooie geschiedenis met die meid. Zij had hier nooit kome moeten met 'r mooidoenerij. Erg lief ouwe mense verzorge en meteen een man met geld an de haak slaan. Je zal zien ... straks krijge ze nog een stel kin- dere die Frans zijn cente opstrijke en onze Adriaan heb het nakijken. Ik had er vast op gerekend dat ie vrijgezel blijve zou. Hij met zijn scheve nek ... vroeger wou geen meid met 'm uit. Maar zij... die Doortje ... die kijkt niet zo krap. Ken jij daar nou helegaar niks an doen Hendrik? Jij kenne beter prate as ik."

Ze huilde en klaagde net zolang door, tot Hendrik eindelijk beloofde naar Doortje toe te gaan en haar van dit plan af te brengen. „Maar je moet er vanzelf heengaan as Frans niet thuis is," bedong ze. „Ik zal daar wel het oog op houwe."

En werkelijk, al de volgende morgen zag ze haar broer heel vroeg op zijn fiets het dorp ingaan. Opgeknapt nog wel. Die zou dus hopelijk vooreerst niet terugkomen. De arbeider was naar het land en ze zag het meisje naar de boenluif gaan om het melkgerei schoon te maken. „Gaan nou Hendrik," beval ze. „De kust is veilig."

En dus stapte die stoer de achterdeur uit en het pad langs tot de middelste beuk, waarna hij dat naar de boerderij insloeg waar Frans nu ook heesters had geplant. Deze twee paden zouden naderhand, als alle struiken volgroeid waren en de perken er tussen ook bezaaid, van dat oude erf een lusthof maken.

Kalm wandelde hij naar de lage hoeve, ging die door de koegangdeur-binnen en liep meteen naar de kamer waar hij Doortje met een stofdoek bezig vond. Ze stond precies in een streep zonlicht die er naar binnen viel en waarin hij miljoenen kleine stofjes zag rondzweven. „Goeiemorgen," deed hij opgewekt. „Mooi weer hé." „Ja, dat is het," beaamde ze dit kortaf. „Moet je Frans hebben? Die is net even het dorp in." „Nee. Ik kom voor jou."

„Zo ..." Ze lei de stofdoek neer en week snel een paar passen achteruit. Het licht deed haar haren glanzen en toonde hem al het eigene van haar fijn, innemend gezicht. Al begreep Gonne dan niet wat Frans in haar zag, hij voelde het op dit moment weer in het hevige verlangen van zijn diepste driften.

 „En waarvoor?" vroeg Doortje nu vol argwaan.

„Wel, over die trouwplannen van jullie."

„Wat is daar dan mee? Jij bent toch zelf ook getrouwd."

„Ja, maar dat was heel iets anders. Frans is geen partij voor jou. Hij is veel

te oud en niet van je stand. Jij moet een burgerjongen van je eigen leeftijd

nemen."

„Mag ik dat asjeblieft zelf uitzoeken Hendrik?" vroeg Doortje spottend. „Ik hou van Frans en daarmee is alles gezegd."

„Nee, dat is het niet," viel hij opeens uit. jAls jij dit doorzet, dan zal ik bij Frans eerst r*s een boekje over jou opendoen." „En over jezelf dan ook," waarschuwde ze vinnig.

„Jazeker. Maar voor een man tellen die dingen niet zo zwaar," deed hij luchtig. „Terwijl... als hij alles van jou weet..."

„En wie zegt jou dat hij dit al niet weet?" vroeg Doortje triomfantelijk met, net als voorheen zo dikwijls gebeurde, haar ogen recht op de zijne gericht. Ze leken hem donkerder dan hij ze ooit had gezien, ze waren even streng als haar gezicht en haar houding. Deze Doortje kende hij niet, dit was een ander meisje dan het lieve meegaande schepseltje dat na een paar lokkende woordjes van hem altijd aan zijn lusten toegaf, of het verdrietige ding dat eens naar hem sloeg.

„Heb jij..." bracht hij uit. „Maar dat kan toch niet! Dat mocht je niet!" „En jij wilt het zelf ook zeggen," bracht ze hem in herinnering. „Die moeite wil ik je besparen."

„Daar dreigde ik alleen maar mee om jou tot bezinning te brengen." „Nou, je hebt het gehoord! Dat is niet meer nodig." Doortje nam de doek weer op en ging verder met stoffen. „Wil je nog meer zeggen of weten?" vroeg ze hem na een korte tijd. Maar Hendrik bleef zwijgend staan. Hij keek naar haar vlugge, soepele bewegingen die zo heel anders waren dan Gonnes eindeloos getreuzel als die met dit soort werkjes bezig was.

„Nee, verder niks," zei hij ten slotte triest. Alleen maar dat ik dit een beroerde toestand vind. Jij denkt zeker dat ik van hout ben." „Dat weet ik wel beter," mompelde Doortje. „Jij hebt meer van een ijzeren Hein. Ik ben tenminste blij dat Frans anders is," vervolgde ze dan iets luider. „Ik hoop nu écht gelukkig te worden."

„En ik verwacht dat daar bij jou het nodige aan mankeren zal," zei Hendrik grimmig. „Frans is immers geen man om te trouwen. Nekkie ... wie trouwt er nou een kerel met zo'n uiterlijk."

Nu lachte Doortje. De zachte, warm aandoende lach van een meisje met een lage stem.

„Dat doe ik. En nog graag ook. En als je daar met ons een kop koffie op wil drinken moet je nog een momentje wachten. Rika brengt die zo wel binnen en ik zie Frans al terugkomen."

Maar Hendrik wachtte niet. Hij moest geen koffie. Doortje had hem iets laten slikken dat heel wat bitterder was. Verslagen ging hij naar huis terug.

 Had ze het Frans wel of had ze het hem niet verteld? Zo ja, dan zou die er hem geregeld op aankijken en dat was een onprettig gevoel. Maar als ze het niet had gezegd bleef alles bij het oude. Zij had er dan enkel mee bereikt dat hij zijn enige wapen tegen haar huwelijksplannen niet meer gebruiken kon.

Gonne was woedend toen hij haar vertelde dat er met Doortje absoluut niets te bereiken viel:

„Zij wil en zal met Frans trouwen," zei hij. „We moeten er nu voortaan maar het beste van maken wat er van te maken valt. Geen ruzie met familie op hetzelfde erf."

„Je hewwe gelijk," gaf ze zuchtend toe. „Wij moete ons er maar bij neer- legge."

Na heel rustige bruidsdagen volgde er een stemmig gehouden trouwdag waarop Hendrik één der getuigen was. De andere was Doortjes stiefbroer die voor deze dag met zijn vrouw was overgekomen en nog enkele dagen bleef. Een keurig stel mensen waar zelfs voor Gonne niets op te zeggen viel, evenmin als op het cadeau dat ze meebrachten. En toen kwam de nacht waarop Doortje leerde dat brute hartstocht enkel nemen is, maar dat echte liefde naast genot ook zuivere tederheid in zich heeft.