9

Ondanks de zekerheid dat hij zijn geld aan deze reis verspilde, moest Hendrik dus toch wel naar Breewoud waar Arie en Mie hem, zoals gewoonlijk, reeds met brood en koffie wachtten. Na die maaltijd stopte Arie eerst rustig zijn pijp, stak die aan, deed een paar flinke trekken en liet dan langzaam de rook zijn mond uitvloeien.

„Zo ... En nou zal jij d'rs wete wille wat voor werk ik voor jou uitdacht heb éé," begon hij met schijnbaar meer aandacht voor de slecht passende pijpedop dan voor zijn zoon.

 „Daar ben ik tenminste voor gekomen," zei Hendrik met duidelijk ongeduld.

„Kijk het zit zo ..." Eindelijk zat de dop goed en moest Arie wel opzien. „Je kenne Meindert Helmus nog wel éé? De broer van onze Dolf?" Hendrik knikte. Ja, die kende hij nog.

„Nou, hij werkte eerst bij zijn schoonvader. Die is timmerman maar hij boorde zo tussentijds ok wel d'rs een gasbron voor deze en gene. En juist dat bronneboren, daar zag Meindert wel wat in en dat werk is ie toe, met wat geleend geld, voor zijn eigen begonnen. En het gaat heel aardig 'oor. Zo heb ie de gasaanleg voor de nuwe kaasfabriek ok annomen en hij is daar opheden mee bezig. Er zit beslist een mooie toekomst in dat bedrijf. Maar nou heb Meindert mijn van de week zomaar d'rs verteld dat ie nog om twee dinge bar verlegen zit. Dat benne een compagnon met wat geld achter de hand om hem in zijn bedrijf wat meer armslag te geven, zodat ie voortaan met twee ploege werke ken, en een man die alle schrijverij ver- zorge wil en ok goed prate ken en met volk omgaan, want op die manier moet ie telkens nuwe klante winne. Zou dat niks voor jou weze Hendrik?"

„Dat schrijven en praten en zo meer, dat zal wel gaan," moest Hendrik toegeven. „Maar geld... Ik heb wel wat gespaard maar in zo'n bedrijf is dat een bagatel."

„Daar kan ik je wel an helpe," beloofde Arie. „As dit soort werk je maar aanstaat."

Hendrik staarde een hele poos strak voor zich uit eer hij zachtjes zei:

„Daar moet ik eerst I's een paar nachtjes over slapen vader."

„Doen dat mijn jöön, ik had niet aars verwacht. Maar onthou mijn woor-

de ... Zo'n kans as deze krijg je in je hele leven niet meer," waarschuwde

Arie.

„Dat is zo vader. Maar Klara is er ook nog en ik weet niet hoe die over zo'n verandering denken zal," gaf Hendrik alvast een reden voor zijn toekomstige weigering op.

Daar ging Arie helaas niet eens op in. Hij sprak al over een leegstaande woning die ze zo konden betrekken en over het nieuwe huis dat hij van plan was naderhand voor hen te laten bouwen en of Hendrik de volgende week weer overkomen wou. Dan zou hij met Meindert afspreken dat die hier dan ook was met alle boeken en papieren van zijn bedrijf. Ook wilde hij dat Hendrik morgenochtend even met hem meeging naar het terrein achter de kaasfabriek om wat van Meinderts werk te zien. Dit voor zijn vaders rustige aard zo ongewone enthousiasme ontroerde Hendrik en dwong hem om mee te praten en belangstelling te tonen. Ben ik niet oliedom als ik deze prachtige kans om een onbenulligheid laat schieten, vroeg Hendrik zich de volgende morgen af toen hij met Arie naar de boorinstallatie was gaan kijken. Zou ik niet veel verstandiger doen de ouwelui alles maar te bekennen hoe erg moeder mijn misstap en het bedrog ook vinden zal. Ik kan er altijd nog bij zeggen dat het een leugentje om bestwil was. Lieve tijd, als je mijn geval vergelijkt met de daden en

verhoudingen waar dagelijks mijn collega's en onze afnemers over praten ... Ze zijn hier ook zo ellendig ouderwets met hun bekrompen opvattingen.

Later thuis, genietend van zijn moeders koffie en de geur der kruidmop- pen die ze er bij presenteerde, begon Hendrik al na te denken over de manier waarop hij straks zijn gedwongen huwelijk en de er op volgende leugens tot een reeks samenhangende toevalligheden verkleinen kon. En als steeds wanneer hij hier recht voor de tafel zat keek hij naar het huis in de verte tot dit uitzicht hem belet werd door de terugkomende kerkgangers waaronder ook Kristien. Rechtop en fier liep ze tussen de anderen. Het lichtblonde haar kuifde tegen de iets opgeslagen donkere rand van haar hoed, haar fraaie vormen waren iets voller geworden wat haar nog aantrekkelijker maakte. En nu ze haar gezicht naar hun vensters keerde om zijn ouders te groeten zag hij haar glimlach nog even liefelijk en stralend als vroeger. Bij het zien daarvan voelde hij zijn handen beven, terwijl een vreemd, warm gevoel door zijn borst schoot. Hierdoor in verwarring gebracht greep hij haastig de kop pas voor hem ingeschonken koffie en dronk een paar slokken die pijnlijk heet door zijn mond en keel spoelden. Met een ruwe verwensing zette hij snel de kop weer op het schoteltje terug.

„Foei, hou toch je fatsoen Hendrik," zei Mie streng. „Zukke woorde heb ik je nooit leerd."

„Nee moeder. U heeft me keurig opgevoed," gaf hij lachend toe. „Krek. En daar zien je dan later de vruchte weer van," oreerde Mie zelfverzekerd. „Wij tenminste wel as we om jullie denke." Na dit zocht Hendrik geen woorden meer. Hij kón het niet. En dan was er nog iets dat hem weerhield. Een plotseling opkomende gedachte. „Hoe is het? Zit Dirk Veer nog altijd in het raadhuis?" wou hij opeens weten.

„Jazeker. Hij is daar zo'n beetje de sikkeretaris," zei Arie. „En zijn boerderij dan?"

„O, ze hewwe daar een hele beste werkman en verder is vader Gerrit er geregeld om de boel gaande te houwen."

Dus als ze hierheen verhuisden kreeg de uiterst secure Dirk hun papieren in handen en zou dan dadelijk zien dat zijn huwelijk een „moetje" was. Hij zou zo'n mooi nieuwtje later natuurlijk wel in strikt vertrouwen aan Kristien vertellen, die daarna niet kon nalaten het op dezelfde voorwaarde aan een vriendin door te geven. Na een week zou het hele dorp van zijn flater op de hoogte zijn tot vader en moeder toe. En nu mogen ze dit verderop wel overal van me weten maar juist in Breewoud en omgeving niet, bedacht Hendrik grimmig. Ik wil hier een onbesproken reputatie hebben al ben ik in dit geval werkelijk een Ezelekees geweest. Hoe het me ook spijt om vader en wat ik er ook door verspeel, Klaar krijgt haar zin. We blijven in Deventer. Ik zal de ouwelui in de loop van deze week wel schrijven dat zij er niets voor voelt om naar Breewoud te verhuizen. En dat doet ze ook echt niet, al zou ik me, indien de zaken anders lagen, van haar willen of

niet willen beslist maar weinig aantrekken.

Toch... later op de dag, tijdens de eindeloze treinreis, liet zijn vaders aanbod hem niet los en door de gedachte daaraan groeide een hevig verlangen weer in Breewoud te wonen en daar te gaan werken, ondanks, of misschien juist wel door de ontmoetingen met Kristien die dan onvermijdelijk zouden zijn. En dan die maatschap met Meindert van wiens nog wat stuntelig opgezet zaakje hij door vaders geld en zijn eigen ervaring, zijn mensenkennis en zijn energie, een bloeiend bedrijf kon maken. Dat brongas had op het platteland immers een gouden toekomst. Als je de mensen er eerst maar zo rijp voor maakte dat ze de kosten van aanleg niet meer telden omdat het gas dat geld later zelf weer ruimschoots terugbetaalde.

„Je kunt het nog steeds ... je kunt het nog steeds ..." Het eentonig ritme der wielen dreunde die vier woorden zo aanhoudend door zijn gedachten dat hij ze af en toe meefluisterde zonder met zichzelf tot een oplossing te komen.

Thuis vond hij een haastig geschreven briefje van Klara.

Hendrik, ik voel me zo ziek en ga met Annemie naar Stijntje. Wil jij daar

ook komen?

Moe van de reis en de spannende gedachten die hem ook nu nog kwelden en verbitterd om alles wat hij voor haar op moest geven fietste Hendrik mopperend naar het huis van zijn zwager waaruit Stijntje hem al tegemoet kwam.

„Wat geeft het met Klaar?" vroeg hij nors. „Is 'r ziekte zo erg dat ze niet eens meer naar huis kon gaan?"

„Bekijk het zelf maar," zei ze koel en bracht hem naar het kleine zijvertrek waar Klara in bed lag. „Wij zijn er nogal ongerust over." Zo ging het Hendrik ook toen hij de opgezwollen rode plek zag die Klara's hele linkerwang misvormde.

„Heb je soms weer aan je gezicht geknoeid?" vroeg hij met een klank van verwijt in zijn stem.

„Een klein beetje maar," antwoordde ze moeilijk. „Maar ik ben toch zo ziek Hendrik. Zo bar ziek."

Hij greep haar hand en voelde tegelijk de tengere pols heet en kloppend tussen zijn koele vingers.

„Ik ga dadelijk naar onze dokter," fluisterde hij tegen Stijntje. „Dit is niet zomaar wat."

„Je hebt zo'n lange reis achter de rug, wil je eerst niet vlug iets eten of drinken?" vroeg die bezorgd.

„Nee, dat komt later wel," wees hij het haastig af. „Eerst de dokter. Die wang staat me heel niet aan."

„Zou het niet een grote zweer kunnen zijn?" probeerde Klara's vader zichzelf gerust te stellen.

„Ik wou dat ik dit ook hopen kon," prevelde Hendrik afwezig terwijl het woord dat de dokter een uur later uitsprak vooraan in zijn gedachten lag. „Bloedvergiftiging..."

 

Heel kort voor hij uit Breewoud wegging was daar een jonge buurman aan gestorven en toen waren er bij hem thuis meer van zulke gevallen besproken, die alle dezelfde afloop hadden. Zou Klara ook ...

Hoe dikwijls had hij haar al niet voor een mogelijke infectie gewaarschuwd en nu had ze toch ... Al had hij hun huwelijk nooit gewenst, dit wilde hij nog minder.

Doch naar wat Hendrik Zeilemaker wel of niet wou werd niet gevraagd. Eer het weer zondag werd was Klara dood en begraven. En toen kwam het gemis.

Was ik maar wat vriendelijker tegen haar geweest, verweet hij zichzelf toen hij in zijn, hem nu al vreemd geworden huis naar de kleren zocht waarin hij de volgende dag zijn werk weer moest hervatten. Nu al miste hij haar blijde stem en de glinstering van haar groene ogen als ze hem bij zijn thuiskomst begroette. Een begroeting waaraan hij zich meestal nors onttrok. Er was meer. De steeds zo goed verzorgde planten op de vensterbank hadden hun bloemen laten vallen en de bladeren hingen slap. Van de hangklok die nog uit Klara's ouderlijk huis kwam waren de loden tot de laatste schakel van de koperen ketting uitgezakt. Tevoren had hij er nooit op gelet hoe vertrouwd de vaste tik van het uurwerk hem geworden was. Pas nu die de stilte niet meer verbrak voelde hij het gemis als een beklemmende leegte.

Hendrik wist meteen ... hier wilde hij niet meer zijn. De afgelopen week had een ander zijn werk gedaan. Een handige, vriendelijke jongen uit de expeditieafdeling. Die moest het maar blijven doen. En hijzelf ...

Nog eenmaal ging Hendrik in zijn leunstoel zitten en keek afwezig naar de met stro afgedekte perken van zijn tuin. Hij had zijn ouders tweemaal bericht gestuurd. Eerst dat Klara ernstig ziek lag en toen over haar dood. Vader had teruggeschreven dat ze ook nu de reis niet aandurfden, doch hoopten dat Hendrik spoedig weer zelf overkwam. Dat andere, dat van Meindert, liet vader rusten. Hij, Hendrik, echter al niet meer. Zelfs in deze laatste vreselijke dagen wist hij het af en toe op de achtergrond van zijn gedachten. Het leven, vooral het zijne, moest immers doorgaan. Straks, vanmiddag, zou hij er aan Klara's familie alles over vertellen en er tevens bij zeggen dat hij, als het doorging, voorlopig wel bij zijn ouwelui moest intrekken, maar dat zijn moeder de zorg voor zo'n jong kind als Annemie niet aankon, waarbij hij dan ook nog kon voorgeven dat het kind bij vreemden zo eenkennig was. Wat toch een geluk dat Klara daar altijd de schijn van een gelukkig huwelijk had bewaard en dat ze de schuwe houding van Annemie toeschreef aan zijn dagenlange afwezigheid, waardoor ze haar vader te weinig zag om met hem vertrouwd te raken. Maar bij Stijntje was ze graag en daar was iedereen dol op het kind. Wat lag er meer voor de hand dan dat ze hier bleef? Eerst voorlopig en dat kon je later geleidelijk uitrekken tot jaren en jaren, tot zelfs haar trouwdag toe. Mocht dit gelukken, dan waren alle zwarigheden van de baan en kon hij

 weer vrij van zorg zijn eigen leven leiden.

Maar dat hier... Hendrik keek om zich heen; wat moest hij daar mee aan? Al dat huisraad en het andere spul, hij wenste er niets anders van te houden dan zijn kleren, wat hij zo dagelijks nodig had en die klok. Ja, die vooral. Al hing hij nu als een dood ding tegen de wand, een paar handgrepen waren voldoende om te maken dat zijn getik de sfeer in deze kamer totaal veranderde. Een sfeer die hem nu deed huiveren van leegte en van kou. Enkele uren later gaf Annemie zelf de aanleiding tot een gesprek over haar naaste toekomst door na het middagslaapje luid schreiend om haar moeder te roepen. Met zachte woordjes wist Stijntje dit verdriet te sussen, waarna het kind zich op haar schoot nestelde en nog nasnikkend haar duimpje in de mond stak als een kleine troost. . „Ja, wat moet ik straks met jou?" mompelde Hendrik terwijl hij zijn schoonvader hulpzoekend aankeek.

„Mag ze vooreerst niet een poosje bij ons blijven?" bood Stijntje gretig aan. „Het was hier toch al haar tweede thuis omdat jullie vaak bij ons kwamen en wij houden allemaal evenveel van haar. Annemie is geen kind om bij vreemden te zijn."

„Maar is dat voor jullie niet wat bezwaarlijk?" ging Hendrik er niet te vlot

op in. „Hoewel... ze is hier het beste op haar plaats."

„Laat het dan toch zo," raadde Berend aan.

Hendrik knikte zachtjes alsof hij met zichzelf te rade ging.

„Dat moet dan maar zo," stemde hij er ten slotte mee in. „Maar dan tegen

een behoorlijke vergoeding, anders gaat het niet door."

Dit werd goedgevonden en over het bedrag waren ze het dadelijk eens.

„En jijzelf? Hoe wil jij naderhand doorgaan?" vroeg Stijntje dan.

„Kan jij in de paar dagen die je thuis bent ook niet bij ons intrekken?"

stelde Berend voor. „Daar kun je nu toch geen eigen huishouding meer

voor op na gaan houden."

„Daar heb je gelijk in," zei Hendrik. „Maar er is nog een andere mogelijkheid waar ik graag met jullie over wil praten nu het met Klara niet meer kan."

En hij liet hun het bericht zien waarmee zijn vader hem twee weken terug naar huis ontboden had en over diens plannen.

„Zoals de zaken nu staan moet je daar dadelijk op ingaan," vond Klara's vader. „Een massa moeilijk werk en een andere omgeving helpen je het beste over je verdriet heen."

Verdriet? dacht Hendrik. Heb ik wel echt verdriet, of is dat gedrukte en zoekende in me enkel maar een gevoel van gemis?

Ze spraken verder. Over zijn baan die Hendrik opzeggen ging, over het huis dat ontruimd, de inboedel die verkocht en de kleren, het linnengoed en enkele andere dingen die bewaard moesten blijven. „Voor die zaken zorgen wij wel," beloofde Berend toen Hendrik zich overluid afvroeg wanneer dat allemaal gebeuren moest. „Daar heb jij geen tijd voor."

Dat hij dit zelf evenmin had deerde Berend niet. Zijn zwager moest ge

 holpen worden en zijn eigen werk .. . Och, dat kwam wel weer. Hendrik nam het aanbod dankbaar aan. Het was hem een rust van alle verdere zorg en drukte af te zijn. Er waren veel belangrijker dingen die zijn aandacht eisten.

Hoe belangrijk die voor hem waren ontdekte hij al spoedig toen, bij zijn volgend bezoek aan Breewoud, Meindert Helmus een zo goed mogelijke uitleg van zijn nogal primitieve, doch zeer duidelijke administratie gaf. Hendrik wist al binnen een uur dat zijn vader gelijk had toen die dit de kans van zijn leven noemde al zou hij heel hard moeten werken om zich die waard te tonen. „Brongas ..Hij fluisterde het woord met iets als eerbied voor hij eerst Arie en daarna Meindert aankeek, en met een veel lagere klank in zijn stem dan gewoonlijk zei:

„Ik doe het. Hier zit werkelijk een goeie toekomst voor ons in," Zijn ontroering ontstond echter niet alleen uit de pas genomen beslissing. Er was iets anders dat hem zijn beheersing deed verliezen. De treffende gelijkenis van zijn vaders ogen met die van Meindert, van hemzelf, en van Annemie. Razend snel probeerde hij zich de gezichten van Klaas Helmus en Iske voor de geest te halen en daarna dat van Dolf. Hun ogen waren bruin geweest, zuiver bruin al leken die van Iske iets donkerder door de wijde pupillen. Hoe konden die van Meindert dan dezelfde kleur blauw hebben als de zijne en die van vader? Tenzij...

Behalve de simpele Dolf waren al Iskes kinderen enkel geboren om zo weer te sterven. Alle, behalve de door en door gezonde Meindert, de zoon waar Klaas Helmus zo trots op was.

Had vader Arie met de knappe vrouw die Iske vroeger beslist geweest moest zijn de huishuur en brandstof wel eens zonder geld verrekend? Vandaar misschien de wel iets te hoge beloning die Dolf voor zijn werk ontving en de etenswaren die hijzelf daar soms, buiten moeders weten om, heen moest brengen.

Vaders snor en baard verhinderden het om nog meer gelijkenissen te ontdekken, maar wat hij nu dacht te weten was Hendrik allang genoeg om te begrijpen waarom die zo zijn best deed om tegelijk met hem, Hendrik, ook Meindert te helpen.

Nu zetten diens ogen en het aanzienlijke bedrag dat hij hun aanbood om samen mee verder te gaan, vader plotseling op een heel ander niveau. Of het hoger of lager was, kon hij nog moeilijk bepalen. Tot nu toe had hij hem altijd beschouwd als een roggebroodrentenier die van de huur van een stolp en een strook land moest zien rond te komen, met daarbij misschien nog wat rente van het beetje geld dat hij in zijn sober, serieus leven van voorheen had bijeengespaard. Vaders eigen manier van leven en de wat neerbuigende houding van de meer gegoede burgerij tegenover hem hadden sterk tot die mening bijgedragen.

Op dit moment begreep hij echter dat er achter het bekende en geliefde uiterlijk een interessante vreemdeling verborgen zat die hij graag nader zou leren kennen.

 Maar... of hem dit ooit gelukken zou .