Uit de verte gezien leek Breewoud een vriendelijk dorp. De smalle, met bomen omzoomde dorpsstraat voerde in enkele wijde bochten vanaf de Zuiderzeedijk naar de kale weg die het met Buitenvaart, het naburige dorp, verbond. Breewoud was in drie wijken verdeeld. Er was het Wilgenpad bij de dijk met hier en daar een huisje op de laaggelegen grond, er was aan het andere eind de Oostbuurt waar enige boerderijen en een paar burgerhuizen stonden, maar er was ook de Middent, het hart van het dorp. Daar bevond zich het mooie raadhuisje tegenover de herberg en stak de kleine kerk zijn torentje dapper boven de omringende platanen. Dicht er naast was de pastorie en verder woonden op de Middent bijna alle middenstanders van het dorp. En dan prijkten daar ook de vijf zware groene beuken die de ouwe Frans Hoefnagel jaren en jaren geleden vooraan op zijn breed, hoogliggend erf had geplant. Hijzelf was allang overleden en nu woonde zijn zoon Krelis op de wijd uitgebouwde, grotendeels van hout opgetrokken hoeve, die op de westkant van dat erf stond. Op de rest er van, de met gras begroeide boomgaard, speelden nu diens kinderen alweer. De jonge Frans die door zijn vriendjes Nekkie werd genoemd omdat zijn hoofd scheef op de hals stond en Gonne, het tengere ziekelijke dochtertje.
Tussen het lage dak der huizen op de Middent staken meerdere boerderijen en stolpen hun bruine puntdaken boven het omringende geboomte uit, want Breewoud was een dorp van boeren; de enkele akkers die als kleurige vlekjes tussen het eindeloze groen der weiden lagen, waren van geen betekenis.
Op één der eerste meidagen van het jaar 1879 was het dorp al vroeg in feeststemming. In twee buurten wapperden vlaggen in de koele lentewind en overal heerste een drukte waarbij die van de jaarlijkse kermis in het niet viel. Maar een bruiloft zoals op deze dag gevierd werd had men dan ook in geen jaren meegemaakt. Een huwelijk van Gerrit Veer en Koba Strik... Die twee namen spraken voor zichzelf. Allebei jong, knap en kinderen uit rijke boerenfamilies wier leden allen in hun schoonste tooi en met hun mooiste gerij ter bruiloft kwamen. Glanzend gelakte karren en wagens reden af en aan, de sierlijk lopende rijtuigpaarden droegen glanzend gepoetste tuigen met in het zonlicht schitterende nikkelen proken en fraai versierde hoofdstellen. Het was alsof de eigenaars van al dat moois kwamen wedijveren om het schoonst geheel. Later, na de huwelijksvoltrekking in het raadhuis, schaarden familie en vrienden zich om de lange tafels in de kolfbaan achter de herberg. Daar werd het toen een voortdurende flonkering van goud en juwelen als de vrouwen zich tijdens een gesprek naar elkaar toebogen. Herke Pereboom, de kastelein, werd er „comfuus" van zoals hij later aan zijn klanten vertelde. Zoveel rijkdom als
nu had hij in zijn zaak nog nooit bijeen gezien. En dat zei Herke, in wiens kolfbaan al meer dan dertig jaar alle grote bruiloften van het dorp gevierd waren.
Nu zaten de gasten nog aan de thee en daar had Herke weinig belangstelling voor. Vanavond, als de buren van bruid en bruidegom waren gekomen en als daarna de eerste broodmaaltijd achter de rug was, dan werd het pas zijn tijd. Maar zo'n middag verliep altijd rustig met als enig vertier een stel kinderen en enkele volwassenen die, voor het bruidspaar staande, soms vlot doch meestal haperend hun in hoogdravende woorden opgestelde wensen uitspraken. Ook werden er telkens geschenken aangeboden waarvoor Gerrit en Koba zo dankbaar en stralend glimlachten als hun na zestien drukke gastdagen bij alle mogelijke familieleden nog mogelijk was. De verdere aanwezigen betuigden na elke prestatie handenklappend hun bijval.
Herke deed daar niet aan mee. Die keek maar. Vanuit zijn speciale hoekje in het buffet dat naast de ingang van de kolfbaan was gebouwd had hij een goed overzicht op de twee lange tafels. Dat was bij een bruiloft als deze beslist nodig, want daar mocht, wat zijn aandeel betrof, niets aan ontbreken. En dit toezicht onthief hem meteen van de vele karweitjes die het bedrijvige vrouwvolk in de keuken hem anders zou opdragen. Met weerzin daaraan denkend schoof Herke zijn zware lichaam nog eens extra gemakkelijk op het bankje tegen de zijwand en luisterde vol aandacht naar de toespraak die een broer van de bruidegom nu ging houden. Ja, die Lukas Veer, die ken goed prate, bedacht hij. Naar hem luisterde je met genoegen. Door dat praten van hem was ie indertijd hier wel burgemeester worren ok. En door zijn vele geld vanzelf. Want dat had ie. Niks minder as de rest van zijn familie. Zoas Gerrit Veer zijn vader nou ok . .. hij en zijn vrouw ware nog niet zo oud en toch hadde die dit voorjaar een nuuw huis an de Koepoortsweg bij Hoorn zette laten om daar te rentenieren. Daar trokke ze nou morgen, direct na de bruiloft in en ze liete dan hullie hele plaats an de jongelui over. En wat voor een plaats. Best, mirakel best land en een boerderij die nog geen tien jaar geleden bouwd was. Een lust om daarin te wonen en te boeren. Wat was het voor een bruidspaar niet een meevaller om zo te beginnen. Zo as ie hoorde had Gerrit verder ok alles zo overnomen, vee, bedrijfsgereedschap en al het verdere boeregoed. Wel zou ie met Kerstmis een aardig duitje huur an vader Dirk betale moete, maar as ie dat op zo'n plaats niet bij mekaar boere kon was ie een lummel en daar zag Gerrit niet naar uit. Nee, hij was goed bij de tijd en Koba niet minder.
Wat was het toch een pracht as twee zukke jongelui uit het eigen dorp met mekaar trouwde. Iedereen hier verdiende er wat an. De bakker, de slager, de kruidenier, de kleermaker en de naaister. En dan, om die vooral niet te vergeten, de lappiespoep. Twee uitzette ... en wat er dan verder nog nodig was. Je verkeek je eigen er haast op hoeveel mense van een trouwerij as deze profiteerde. En weer keek Herke vergenoegd naar het theegerei op de tafels en de gasten er rondom. De witte halfhemden der
mannen staken scherp af tegen het zwarte laken van hun pakken, waarvan de jassen openstonden om de gouden horlogekettingen te tonen die in twee bochten over hun vest hingen. Hij schatte de gezamenlijke waarde er van, telde daar die van hun horloges en tabaksdozen bij op, daarna die van de armbanden, ringen en horloges en kettingen der vrouwen, hun broches, oorbellen en bloedkoralen, de gouden ijzers in hun kappen, de stekers en voornaalden die daarbij hoorden met daarboven nog alle juwelen die in dat goud gevat waren en opnieuw duizelde het hem. En als je verder nog dacht aan het prachtige gerij waarin dit volk hierheen was gekomen en al die paarden . .. Wat een weelde op één zo'n bruiloft.
Een groot verschil met het huwelijk dat gister in het raadhuis aan de overkant gesloten was.
Met een smalend lachje herinnerde Herke zich hoe weinig hij aan dat bruidspaar verdiend had.
Eén fles brandewijn, een half flesje bessenlikeur en twee maatjes citroen had Arie Zeilemaker bij hem gekocht. En dat was alles! Nou is het wel zo dat Arie en Mie alle twee nog in de rouw benne, wist hij. Zijn moeder is netan zes weken dood en haar vader krap drie maande en dat ze daarom geen feest gave, maar zó zuinig hoefde ze het toch niet an te leggen. Ze benne allebei al over de veertig, dus veel bruilofte zulle er bij hullie wel niet meer volge. Daarom had ik deuze toch maar effies royaler daan. Maar ja... Mie had een bazige, zuinige vader en Arie een doodeenvoudige moeder, dus wat benne ze d'r hele leven wend? Op je cente zitte en niet aars.
Om dit laatste te bevestigen knikte Herke een paar maal met zijn bolrond hoofd. En hij rekende opnieuw.
Op hullie cente ... Hoeveel zouwe dat er weze? Van de meeste mense in het dorp wist hij het wel zo naastebij wat ze bezate. Onder een paar borrels werd veel loslaten dat aars onder de dekmantel bleef. Maar Arie kwam hier nooit en Pieter Blauw bij zijn leven evenmin. Ja, die vader van Mie ... Hij zag de man nog voor zich in zijn lange, witte schil- dershemd. Jarelang was hij hier in het dorp de huisschilder weest. De enige nog wel. Later had ie de zaak an zijn oudste knecht overdaan bij wie hij verder tot zijn leste levensdage toe as noodhulp werkte. En loon verdiende ...
Na de vroege dood van zijn vrouw had ie Mie als zijn huishoudster an- steld. Dat kon, want van vrijers had ie nooit last. Mie had geen aftrek bij de jongelui; ze was ver van knap en erg kinderachtig in 'r doen en laten. Pieter liet haar 'r eigen kleedgeld verdiene met hulleplooien en kappe- naaien én door ieder in het dorp haar hulp te geven bij nood en dood. Nou die ouwe Pieter Blauw zelf uit de tijd was, zou je voor jezelf dolgraag wete wille wat die zijn dochter nalaten had. Daar had je werkelijk geen idèe van. Het huis waar ze de leste tijd in woonde, dat hoorde ok bij de erfenis. Pieter had het mooie spul indertijd bar goedkoop in hande kregen. Maar veel zou die nalatenschap toch wel niet bedrage. Nee, om 'r geld
hoefde Arie dat lelijke schepsel niet te trouwen. Die twee ware met mekaar red, zo zou het wel weze.
Herke stond op en keek even om een hoekje de keuken in of ze daar alles wel tijdig gereedmaakten voor de broodmaaltijd. Daarna zeeg hij weer tevreden op zijn bankje. Ze hadden daar zijn hulp gelukkig niet nodig. Zijn werk kwam pas later, als iedereen voldaan was. Dan moesten de hier in het buffet staande flessen ontkurkt worden in zover dat nodig was. Hij hoopte van zeer dikwijls. Liefst allemaal en nog meer. Herke liet zijn blik langzaam langs de rijen gaan. Van alle soorten drank en wijn, die hij in zijn kelder had liggen, stond hier een flink deel op de planken uitgestald. Genoeg om aan ieders smaak te voldoen. En as je dan bedacht dat Arie Zeilemaker maar drie soorte in huis haald had en van elk een beetje ... Of zou het bij hem soms niet meer lije ken- ne? Zo'n boertje met een paar koetjes en wat bouwland kon het misschien wel niet breed hewwe. Voorheen, toe Aries vader nog leefde, deed die al het werk alleen. Daarom is die wel zo jong doodgaan, bedacht Herke met een glimlach. Later deed zijn moeder het samen met een knecht tot Arie groot genoeg was om het haar uit hande te nemen. Die had toe al gauw die dure arbeider wegdaan en daar Dolfie Helmus voor in de plaats nomen. Dolfie mocht dan niet helemaal goed wijs weze, hij was gezond, sterk en gewillig. Hij en Arie konne best met mekaar overweg. Dolfie kon goed met die rare, koppige ezel van Arie omgaan en ... wat daar wel het zwaarste wege zou ... hij hoefde niet veel te verdienen. Wel had Arie het hele jaar door werk voor Dolfie. 's Winters met de brandstoffehandel en zijn koeie en in de zomer met maaien, hooien en op de bouw. Ja, gras en hooi, dat gaf daar een heleboel werk. Arie huurde alle jare het gras van een paar dijkpale en verder dat van de walle langs de wege. Je werd al doodop as je naar al dat geploeter keek. Hij, Herke, tenminste wel. Nee, as je de toestand daar d'rs rustig anzag, dan was er bij Arie Zeilemaker een heleboel werk en weinig gewin.
Maar kijk, de jongelui in de zaal werde al ongedurig, nou zouwe de oudjes wel gauw overend gaan.
Het lager komende zonlicht viel nu door de kleine ruitjes van de zes rechthoekige raampjes naar binnen; het gaf aan de grijsblauw geverfde wanden en de koepelvormige hemel van de kolfbaan een nog feestelijker aanzien, het deed de ingeweven patronen der witte tafellakens beter uitkomen, weerspiegelde zich in het nikkel der theelichtjes en in het koper van de vier grote olielampen die hoog boven het middenpad hingen. Herke liet daar zijn blik even langs gaan. Als hij de pitten niet te hoog opdraaide zouden die wel tot morgenochtend blijven branden. De meinachten waren kort en hij had de peren tot aan de rand gevuld, net als die van alle andere lampen in zijn zaak. En dat waren er vele. Dat, en het schoonmaken van branders en glazen, had hem de halve morgen beziggehouden. En ik ken zuk werk beter niet uit hande geve, vond hij. As er één pit ook maar een beetje scheef brandt heb je walm en stank. Nee, de vlamme moe-
te mooi gelijk blijve en toch zoveel mogelijk licht geve.
Gelukkig 'oor, Lukas Veer rees van zijn stoel, nou zou de rest wel gauw volge.
De tafels konne aanstonds dekt worre, dan was alles klaar voordat de bure
kwame.
Klokslag zeven was alles gereed en zat iedereen aan. Nog eenmaal liet Herke zijn speurende ogen rondgaan en zette zich dan weer op zijn bankje in het buffet. Lukas Veer, pas tot ceremoniemeester benoemd, heette allen welkom en verzocht dan de, eveneens juist aangestelde, cantor om het gebruikelijke „Welkom vrienden bij elkander" in te zetten. Na de eerste gezongen woorden vielen allen hem bij, de klank van hun stemmen vulde de zaal, golfde door het open achterraam naar buiten en waaierde over de naaste omtrek uit.
Arie Zeilemaker, die in de stal achter zijn kleine stolp een mand pas gemaaid gras aan zijn ezeltje bracht hoorde flauwtjes iets van de melodie en hij zong stil voor zich heen de laatste woorden mee. „Op de vriendschapsband, op de vriendschapsband." Liefkozend krauwde hij het beest over de rug en tussen de oren. „Voor jouw baas werd dat op zijn bruiloft van gister niet zongen, Keesie," zei hij vrolijk. „Mie en ik dede het heel wat rustiger. En ok puur goedkoper. Maar ja, Gerrit en Koba benne nog jong, ze houwe van feesten en de ouwelui kenne het wel betale. Die hoeve er geen stuk brood minder om te eten." Het ezeltje schudde zich even, boog dan zijn kop weer naar de krib en at rustig verder. Arie bleef hem strelen en krauwen. „Dat zou hij ons ok niet hoeve 'oor,* ging hij door met iets van geruststelling in zijn stem. „Jouw baas zou van een flinke bruiloft niet hinke. Maar we benne in de rouw en ... wij houwe niet van drukte en onkoste."
Met een lichte tik op de schoft van het dier liet hij de ezel alleen en sloot de deur van de stal, die met een schuin aflopend dak tegen het huis was aangebouwd, zorgvuldig achter zich toe. Dit zorgvuldige lag als het ware op Aries uiterlijk geschreven. In de manier waarop hij zijn vaalgewassen kleren droeg, in de houding van zijn korte gestalte, zijn gebaren, tot zelfs in zijn rond gezicht met de keurig bijgeknipte snor en baard. Het was zelfs zichtbaar in de wijze waarop hij zijn halfhoge zijden pet droeg. Met kleine, afgemeten passen liep hij nu naar het hek dat zijn huis en schuur van het daarachter gelegen weiland scheidde. In een smalle, rechte strook lag het daarvoor hem tot halverwege de einder. Hij had dat land in drie stukken verdeeld. Op het voorste graasden zijn drie koeien wier melk dagelijks door een melkventer uit Enkhuizen werd opgehaald. Ofschoon nog niet overvloedig, stond er toch genoeg gras op dit stuk om hen, met wat hooi als bijvoeding, etende te houden. Over enige dagen, als dit deel was afgegraasd, joeg hij ze op het middenstuk en dan later weer hierheen. Zo ging dat geregeld over en weer. Het achterste en veruit het kleinste deel van zijn grond had zijn vader vroeger al tot bouwland gemaakt. Dat lag als een donkere vlek in de wijdheid van groen tussen de krans van dorpen. Op die akker teelde hij het wintervoer voor zijn vee,
groente, peulvruchten en aardappelen voor zichzelf en zijn knecht en verder nog wat mosterd, karwei of koolzaad, al naar hem het beste leek. Daardoor kon hij Dolf het hele jaar aan het werk houden en dat was voor hen beiden voordelig. Al was Dolf dan wat achterlijk in zijn denken, op zijn werk viel niets aan te merken. Toch was er jarenlang misbruik van zijn simpelheid gemaakt. Zijn vroegere ba^s deed het voorkomen alsof hij gekke Dolfie uit medelijden in dienst nam, én betaalde hem de eerste jaren nooit meer dan een schelling per week. Later, toen Dolfs vader dat toch te weinig vond voor de tien uur die de jongen er voor moest werken, verhoogde hij het loon geleidelijk tot een daalder en daar bleef het bij. Tot hij, Arie, bij Klaas Helmus en zijn vrouw kwam en aanbood om Dolf als knecht te nemen voor drie hele guldens per week met daarbij dagelijks een kan melk en in de herfst tien mud aardappels. Arie glimlachte bij de herinnering aan de blijdschap van Klaas en Iske die daardoor aan hun oudste kind in plaats van een last een steun kregen. En dat hadden die stumperds wel nodig. Klaas liep krom van de reumatiek en wat Iske met haar bakeren bij de gewone man verdiende was ook niet veel. Gelukkig voor hen waren de kinderen die na Dolf kwamen allemaal doodgegaan, want daar was geen gezonde bij geweest, behalve Meindert, het nakomertje, die nu als krullejongen bij een timmerman in de leer was. Zo, hier was alles besteld. Vluchtig bekeek Arie nog even de smalle diepe bak op twee wielen waarmee hij zijn brandstof rondventte. Zo'n ezelwagen was toch maar een makkelijk ding, vond hij. Daarin kon je een heleboel tegelijk meenemen en als je ezel dan lopen wou...
Gelukkig dat Dolf beter met Keesie omgaan kon dan hijzelf. Die wist hem na iedere staking gauw weer op gang te krijgen. Even overzag hij nu ook nog de houten turfschuur die los van het huis op het erf stond en de stolp waarin hij woonde, goed in de verf en met een nog nieuw rieten dak. Hij dacht aan de dors en aan de zwarte brandstof die hij daar bewaarde, aan de berg waarin nog een aardige pluk hooi lag, aan de pas schoongemaakte koegang, het achterom en de twee kamers en hij was tevreden.
Arie Zeilemaker was niet met lege handen zijn huwelijk ingegaan. Mie trouwens evenmin. Ze hadden samen een aardige stuiver achter de hand behalve hetgeen hun nog toevallen kon van haar tante, die in Alkmaar een manufacturenzaak bezat en zijn twee ooms, die samen op een bouwersspulletje bij Lambertschaag werkten en huishielden. Hoe ze er precies bijzaten, dat wist ie niet, wel dat Mie en hijzelf de enige erfgenamen waren. De frisse avondwind bracht de bekende geuren aan hem over die bij de lente hoorden. Hij snoof een paar maal diep in. De bomen, de bloemen, het gras en zelfs de aarde en de sloten roken ieder jaargetijde weer anders, vond hij. Maar deze lentegeur dreef hem naar huis, naar Mie, zijn pasverworven vrouw.
In huis gekomen trof hem de aanwezigheid van het door haar meegebrachte huisraad als iets vreemds, waar hij vooreerst niet aan wennen zou. Als je meer dan veertig jaar tegen dezelfde dingen hebt aangekeken kun je andere, mooiere, niet opeens aanvaarden. Maar dat zou wel wennen.
Evenals zijn huwelijksleven met Mie. Niet dat het vrouwvolk hem vreemd was. Zo'n twintig jaar terug had hij meer dan eens verkering gehad, maar die hij wou, die wilden hem niet en met andere meisjes was het precies andersom. Zo bleef hij dus vrijgezel. En later. . . och, zo onder het venten door...
Hij was in zijn leven niets tekort gekomen. Mie wel. Die had in haar simpele leventje geen andere vreugde gekend dan die van het werk in haar vaders huishouding, het wassen, naaien en plooien van andermans hullen en kappen en het geven van hulp in trieste gezinnen, waar ziekte en dood waren binnengeslopen. Zo was ze, door zijn moeders ziekte dit voorjaar, ook bij hem in huis gekomen. In gedachten zag hij haar nog voor zich zoals ze op de avond na zijn moeders begrafenis als een bang vogeltje ineendook toen hij haar vroeg om over niet al te lange tijd met hem te trouwen. Haar verschrikte weigering had hij tevoren wel verwacht, maar niet dat het hem zoveel woorden zou kosten haar te overreden. Eerst na een voorzichtige zoen die hij geleidelijk al inniger liet worden, gaf ze bevend toe. En nóg glimlachte hij bij de herinnering aan haar schaamtevolle overgave van gisteravond. Zo, met nog dat vrolijke trekje om zijn mond, kwam hij de kamer in waar zijn vrouw diep voorovergebogen aan een kappenkant priegelde dat genaaid moest worden. Haar dunne vingers waren duidelijk zichtbaar onder het dunne gaas van het middenstuk. „Is dat je leste?" vroeg hij.
„Nee..." Mie keek op. Een smal, vriendelijk gezicht met grote, grijze ogen in de strakke rand van een pasgeplooide hul. „Er legge er nog twee achter deze."
„Oh, nog twee... Nou, die mag je dan nog doen, maar dan is het met zuk prutswerk voor jou aflopen 'oor. Je hewwe hier genoeg te doen. Je late je door geen vrouw meer overhale, al is het mijn allerbeste klant." Mie knikte gedwee. Zij wist al wat die laatste woorden voor Arie moesten betekenen. Hij was altijd bezorgd een klant te verliezen. Zou hij zoveel van haar houwen?
„Ik heb er al vier ofzeid. Ik zal echt niks meer anneme 'oor Arie," beloofde ze. „Heb je de vlag al inhaald?" vroeg ze dan.
„Jazeker. Ik was de leste van de buurt. De aare dede het al eer ze te bruiloft ginge. Ik hoorde ze zopas al zingen." Mie keek hem bezorgd aan.
„Vind je het echt niet erg dat wij as enigste van de hele buurt thuisblijve? Op een bruiloft as van deze twee families zal er wel van alles op tafel komen
„En wat dan nóg?" vroeg Arie. „Wij kenne toch zelf ok kope wat we graag luste. Hullie wone misschien wat mooier en ze hewwe wat meer geld, maar dat is ok het enigste verschil tussen ons."
En hij keek naar de grote, nieuwe boerderij aan de overkant van dé weg waarbij zijn stolp in het niet viel. Een sierlijk handgesmeed ijzeren hek .met daarachter twee fraaigevormde bloemperken naast de keurig onderhouden straat. In het van vaalrode steen ópgetrokken huis een pracht van
een voordeur tussen vier hoge ramen met gepleisterde witte bloemslingers er boven. Zo was het huis van Gerrit Veer en Koba Strik. Alles van het beste en het duurste.
„En dat ze twintig jaar jonger benne," vulde Mie zijn bewering aan. „Jij misschien?" zei Arie met ondeugend flikkerende ogen. „Ik voel me geen dag ouwer as die bruigom van vandaag." Bij deze bewering schoot Mie in een lach.
Wie had ooit docht dat ik zo'n geluk nog I's beleve zou, dacht ze dankbaar. Vader had mijn het trouwen altijd zo teugenmaakt, maar ik weet nou al dat het heel aars is. Wie weet hoe gelukkig ik mijn leste levensjare nog ben.
Wist ik nou maar hoeveel dat er ware . . .