13
Zo Herke Pereboom er meermalen aan getwijfeld mocht hebben of het hem ooit nog eens zou lukken een flinke stuiver aan de Zeilemakers te verdienen, zodra Hendrik hem Gonnes wensen voor hun huwelijksfeest overbracht wist hij dat het ditmaal gebeuren kon.
„Late we er effies voor naar de kamer gaan," stelde hij dadelijk voor. „Hier in de gelagkamer is het zo onvrij om wat te bepraten en daar houdt mijn schoondochter niet van."
Evenmin als ze van jou houdt, wist Hendrik, terwijl hij toestemmend
knikte en voor Herke uit naar het woonvertrek
liep. Toen hij langs de tapkast liep schoten Hendrik eensklaps de
paar woorden te binnen die hij van daaruit eens ten onrechte over
zich had horen zeggen. Nog steeds zou het hem voldoening geven om
te weten op wiens bewering deze uitdrukking gegrond was. Zou Herke
zich dit nog herinneren? Die was altijd scherp in het onthouden van
kletspraatjes en geruchten van jaren her. „Hoeveel volk verwacht
jullie precies?" vroeg de kasteleines zodra Hendrik haar het doel
van zijn komst verteld had.
„Ja. .. precies.. . dat weten we nog niet," moest hij bekennen. „We
schatten het op zo ongeveer zeventig gasten."
„En hoe wil jullie het hewwe? Twee keer ete zeker wel?"
Hendrik somde alles op wat Gonne hem hierover had ingeprent.
„De kleine bijkomstigheden komt ze zelf deze week met jullie regelen,"
voegde hij er tenslotte aan toe.
Herke bracht even een drankje en ze praatten verder over wie er wel en vooral wie er niet op het feest zou kunnen aanzitten. Bij deze laatsten waren sommigen door rouw en anderen, zoals Gerrit Veer, door ziekte verhinderd.
„En je vader en moeder? Kome die nog?" vroeg Herke gretig. Hij zou die twee zo dolgraag d'rs één keertje in zijn kolfbaan aan een bruiloftstafel zien zitten eten en drinken. Die droogpruimers hadden daar tot nu toe altijd voor bedankt.
„Enkel maar een klein poosje tijdens de thee," verdreef Hendrik die hoop
grotendeels. „Moeder is tegenwoordig heel gauw moe en ligt meestentijds
in bed. Maar moeder Hoefnagel blijft het feest wel uit."
„Hoe is het opheden met die 'r rimmetiek?"
„Heel goed. Ze klaagt er tenminste weinig over."
„Dat is mooi. En jullie meid? Heb die al een bruiloftvrijer vroegen?"
„Doortje ...?" vroeg Hendrik verwonderd. „Niet dat ik weet."
„Maar ze komt toch zeker wel?"
Hendrik speelde even met zijn glaasje en draaide het voetje om en om voor hij weer een dronk nam.
„Misschien wel. Gonne zorgt voor al die dingen zoals de uitnodigingen en zo meer. Daar heb ik geen tijd voor en ik bemoei me er ook liever niet mee."
„Maar je wete toch wel of jullie meid een vrijer heb," hield de schoondochter aan.
„Ik denk van niet. Ik heb er tenminste nooit één gezien. Nou ja... nooit... er is een bakkersknecht die vaak een poos met 'r blijft praten," vertelde Hendrik nu om van haar gevraag af te zijn en met nog een stille verwensing aan het adres van de verliefde jongeman die nu misschien een kans kreeg op Doortjes genegenheid.
„Zou de uitgeraakte verkering met die jöön uit Hoorn 'r soms nog dwars zitte?" hield de vrouw belangstellend aan.
Hendrik dronk het restant uit zijn glas en hield het nu even tegen het licht zodat dit er in weerspiegeld werd.
„Ik weet het niet en het interesseert me ook niet," zei hij kortaf. „Ik heb genoeg aan mijn eigen zaken."
„Ja, jullie houwe maar hande vol werk," sneed Herke vlug een ander onderwerp aan. „Tap nog s Trui," beval hij dan zodra Hendrik zijn glaasje had neergezet.
Trui liet echter nog niet af. Er was nog meer dat ze graag weten wilde. „En dat dochtertje van je? Die komt toch zeker ok?" „Welnee. Wat heeft zo'n kind er aan om op zo'n dag alleen tussen allemaal vreemden te zitten. En dan die reis ... Ze moet gehaald en gebracht worden."
„Maar ze blijft daar toch niet?"
„Voorlopig wel. Later zien we wel verder. Eerst moet ons huis maar eens klaar zijn."
Ontstemd fronste Hendrik even zijn voorhoofd. Al dat gezeur om het kind ... Eerst al met zijn eigen ouwelui, toen bij moeder Hoefnagel, later vroegen de buren er naar en nou hier ook weer. Waar bemoeiden al die mensen zich mee? Gonne en hij wilden Annemie er niet bij hebben en verder had niemand daar iets mee te maken. En zo'n pronkstuk was ze niet. Nee, bij lange na niet. Annemie was, ronduit gezegd, een onvriendelijk, verlegen kind met sprieterig haar en een alledaags gezicht. De doodenkele keer dat hij een paar uurtjes bij Berend en Stijntje kwam om haar kostgeld, kleren en zo meer met hen af te rekenen, ontliep ze hem zoveel ze maar kon om ergens op het erf of in de stal met die beesten daar te spelen. De blijkbaar noodzakelijke zoen bij zijn aankomst en vertrek waar Stijntje zo op aandrong, was voor haar een even groot offer als voor hem. En bovendien, hij had geen tijd voor dat halen en brengen, hij had warempel amper tijd om te trouwen.
En dan was hun huis er nog. Wat daar allemaal aan vast zat eer de tekening goed en wel naar ieders genoegen was ... Hij mocht dan absoluut zijn eigen plannen er voor willen doorzetten, Gonne gaf de hare ook niet dadelijk op. Het was soms niet gemakkelijk om tot een compromis te komen. Gelukkig wist de aannemer zo'n geschil dikwijls zo met hen te be- plooien dat ze allebei dachten hun eigen zin te hebben doorgedreven. Onder het tweede glas bracht Hendrik het gesprek op de feesten uit zijn jongere jaren.
„Toen ging ik geregeld met Gonnes nicht uit," vertelde hij er bij. „Och ja... Met Kristien Dijkhuis," herinnerde de kasteleines zich nu ook. „Wij hewwe toe wel d'rs dacht dat het op de duur met jullie nog wel tot trouwen kome zou. Het was altijd zo dik an, er kwam geen aare meid of vrijer tussen."
Hendrik koos een sigaar uit het kistje dat Herke hem nu voorhield, knipte er het puntje af en stak hem aan.
„Daar waren we nog wat te jong voor," zei hij ondertussen met kennelijk meer aandacht voor het roken dan voor zijn woorden. „En misschien ook nog wel te groen. Ik heb in die tijd mezelf hier in de gelagkamer tenminste eens voor een kouwe vrijer horen uitmaken al weet ik nog steeds niet
waar ik dat aan te danken had."
Bij deze laatste woorden keek hij Herke lachend aan. Die reageerde echter niet. Als middenstander moest je steeds op je woorden letten als het een goeie klant betreft en dus nooit verraden wat die eenmaal gezegd had. Trui dacht er blijkbaar anders over en zei spontaan: „Waar je het an te danken had, dat weet ik vanzelf niet; maar ik weet wel an wie."
„En dat was ...? vroeg Hendrik nog steeds lachend met zijn ogen op de hare gericht.
„Dirk Veer heb jou d'rs een keertje zo noemd omdat Rikus de Vos hem hier een beetje treiterde door te zeggen dat hij nou wel met Kristien Dijkhuis vrijde, maar dat jij 'r weer met een natte vinger lijme kon as je dat wou. En zo'n gezegde vond vader vanzelf te mooi om het niet I's te herhalen waar jij bij was."
Hendrik bleef vrolijk, ook tijdens hun verdere gesprek, al verstierf zijn glimlach zodra hij de herberg verliet.
Dus weer Dirk Veer. Moest dat misbaksel hem dan altijd de baas zijn en nog kleineren bovendien! Vroeger, toen en nu nog? Van vandaag af moest dat anders zijn. Met en door Gonne en zijn eigen wil en bezit zou hij hem uiteindelijk eens verslaan. Hoe of wanneer dat deed er nu evenmin iets toe als vroeger, maar eens kwam die dag.
Er kwam echter eerst nog een andere die ook belangrijk was, want het bleek niet zo eenvoudig te zijn om met Gonne Hoefnagel te trouwen. Zijn hoofd duizelde van alles waar hij voor moest zorgen en aan moest denken. Doch eindelijk kwam dan het moment waarop Frans met de glazen wagen voor kwam rijden om Arie en Mie naar het raadhuis te brengen, omdat de korte afstand daarheen voor Hendriks moeder toch nog te groot was. Zorgzaam hielp Doortje haar bij het instappen zonder aandacht voor de anderen, zelfs niet voor de bruidegom wiens ogen nog heller straalden dan gewoonlijk. Naar Frans Hoefnagel keek ze evenmin na hun korte wederzijdse groet. Wie lette er nu op een al wat oudere boerenzoon met een scheve hals. Dit werd anders toen hij haar vroeg of zij al naar de bruiloft verlangde en wie haar vrijer was. „Ik?" vroeg ze verbaasd. „Er is geen vrijer en ik kom zelf ook niet." Zichtbaar verbaasd keek Frans naar zijn nieuwe zwager. Gonne en hij hadden een grote bruiloft gewild en daarvoor iedereen uitgenodigd die er maar bijgehaald kon worden. Waarom dit vriendelijke meisje dan niet? Van Hendriks kant kwam er toch al zo weinig volk. Het enige eigen daarvan waren zijn ouders en die bleven maar een paar uurtjes. Deze zelfde gedachte kwam ook in Hendrik op, toen die paar uur om waren en Herke de ouwelui waarschuwde dat paard en wagen weer voorstonden. Wie moesten nu die vrijgekomen plaats naast hem bezetten? Had Gonne dit al geregeld? Half fluisterend vroeg hij dit nu aan zijn in glanzend zwart geklede en met veel zijde, kant, goud en juwelen opgesierde bruid.
„Nee, dat heb ik niet. Ik verwachtte dat je vader en moeder de nacht wel
uitblijve zouwe," antwoordde ze.
„Maar moeder had toch tevoren al gezegd dat ze zich daar te zwak voor voelde."
„Dat wel... Maar zukke mense blijve op zo'n dag veelal het langste zitten," zei Gonne achteloos. „Wat vervelend en lastig is het nou dat jij hele- gaar geen aare familie hewwe," voegde ze er dan verwijtend aan toe. Daar meen je niks van, wist Hendrik heel zeker. Jij zag net zo goed als ik dat mijn vader met zijn zwart zijden frontje en dat horlogekoordje, waaraan enkel maar twee smalle zilveren schuifjes pronken, evenmin bij dit gezelschap past als moeder met haar zilveren kapgarnituur. En dat dit met mijn mogelijke andere familie ook zo zou zijn.
Mogelijke familie. .. ? Daar, heel aan het eind van de tafel, zaten Meindert Helmus en zijn vrouw. Allebei in hun deftigste kledij die tegenwoordig niet meer onderdeed voor die der andere aanwezigen van hun leeftijd. Zou hij hen naast zich nodigen?
Hij stelde dit plan aan Gonne voor die het eerst weifelend overwoog maar dan toch goedkeurde.
„As jouw compagnon is ie je hier eigelijk het naast van allemaal," moest ze toegeven, waarna Hendrik zich voor de zoveelste keer afvroeg hoe na Meindert hem werkelijk was.
Toen dit dus geregeld was, ontstond er een nieuw probleem. Lukas Veer, die als verre neef van moeder Hoefnagel ook was uitgenodigd en tevens aangezocht om ceremoniemeester te zijn, werd in de loop van de middag zo hees dat zijn stem slechts wat schorre geluiden voortbracht. Vandaar dat hij, buiten Hendrik om, aan Dirk verzocht deze eervolle taak op zich te nemen. Dit tot genoegen der meeste aanwezigen, omdat velen van hen, beleefd luisterend, al dikwijls hadden moeten ervaren hoe graag en ook hoe lang Lukas tijdens een toespraak zijn eigen stem beluisterde, terwijl een speech van Dirk Veer, hoewel niet krachtig, toch altijd kort was. De enige die hier niet mee instemde was de bruidegom. Hij had er zich zoveel van voorgesteld dat de rijke burgemeester zelf zijn feest zou leiden en nu werd het Dirk, zijn oude vijand, die zichzelf zijn vriend bleef noemen, en die hij daarom wel als zodanig behandelen moest. Hiermee was voor Hendrik de grootste glorie van deze dag vernietigd. Voor Herke Pereboom echter niet. Zodra die het voorstel van Lukas hoorde klapte hij zachtjes mee. Onder de leiding van Dirk slaagden alle feesten en bruiloften steeds uitstekend en dat was tevens een goede reclame voor zijn zaak. Of, beter gezegd, de zaak van zijn zoon, maar zover dacht Herke zelden. Wel peinsde hij er onder het luisteren en kijken over hoe Hendrik Zeilemaker straks het dagelijks leven met Gonne zou bevallen. Want al was die niet onknap en al bracht ze, naast al wat ze bezat en nog te wachten was, ook nog haar stand en een vrij mollig lichaam mee, Gonne had geen gemakkelijke natuur. Volgens het personeel zou moeder Hoefnagel soms heel wat moeten schipperen om voor zichzelf, Nekkie en de inwonende meid een vredig leven te behouden. Gonne scheen geen andere liefde te kennen dan die voor zichzelf en die koesterde ze den ook
intens. Nu scheen dat met Hendrik ook zo te zijn en daarom verwachtte Herke van dit huwelijk geen succes, doch wel veel dagelijks gekibbel. Ja, die Hendrik ... Wat een eer voor Meindert dat die vandaag naast hem mocht zitten. Die was meer in tel dan de meid van moeder Mie, want die leek niet eens gevraagd te wezen. Het lieve kind was hen zeker te min voor zo'n deftig feest.
Genietend keek Herke telkens de versierde zaal rond waarin nu overal gasverlichting was aangebracht.
„Wat krijge een heleboel van de mense hier toch al ouwe gezichte," mompelde hij. „Zopas viel mijn dat bij Mie en Arie op, maar bij Gerrit Veer is het al weinig béter. Lukas ziet er ok niet erg best meer uit en vrouw Hoefnagel zit krom van de rimmetiek. Nee, dan ik ..."
Hij verschikte zich even op zijn bankje en spande zijn borst. Gelukkig voor hem hing er in het buffet geen spiegel die hem zijn eigen uiterlijk tonen kon.
Kort na middernacht ontvluchtten Hendrik en Gonne het feest dat Dirk liet voortduren tot het eerste morgenlicht de kolfbaan in gloed zette. Een licht dat Hendrik met gemengde gevoelens begroette. Reeds deze eerste nacht had hij ontdekt dat Gonnes huwelijksverlangen wel naar een echtgenoot, doch niet naar een minnaar was uitgegaan. De hartstocht die Klara hem zo gretig gaf, die hij door zijn mond en ogen bij vele vrouwen kon opwekken en waaraan Doortje na veel lokkende woordjes altijd weer toegaf, die scheen in Gonne een soort afkeer te doen ontstaan. Haar overgave was een offer geweest dat nu eenmaal bij haar huwelijksplichten hoorde, doch haarzelf onberoerd liet.
Gelukkig voor Hendrik kon hij zich na de trouwdag weer zó totaal in zijn werk verdiepen dat hem voor piekeren weinig tijd overbleef. Alleen was er nu de vervelende noodzaak dat zijn kantoor voorlopig nog in zijn vaders huis moest blijven waar hij Doortje dagelijks ontmoette. Net als voorheen bracht ze hem daar zijn koffie en thee als dit nodig was, ze groette hem bij zijn komen en gaan, doch schiep in stem en houding een afstand tussen hen die onoverkomelijk leek. En zolang zijn huis nog niet klaar was moest hij dat wel dulden, al stond het hem hoog dit te doen. „Waarom ga je hier niet vandaan?" vroeg hij tegen Kerstmis en reikte haar tegelijk een krant toe. „Hier staat een pracht van een dienst voor je in." Ze nam het blad niet aan en keek langs hem heen naar buiten in het grauwe licht van deze midwintermiddag.
„Waar bemoei jij je mee?" vroeg ze ijzig. „Ik blijf hier zolang je vader en moeder dit wensen."
Gelukkig verrees zijn huis tamelijk snel. Iedere morgen en elke middag stapte Arie er heen om te zien hoe het werk vorderde. Nadat in het hoge erf een grote kelder was gemetseld en de voeringen waren gelegd begon er mooi aan te komen, volgens Arie. Daarna kon je pas goed zien hoe het werk vorderde.
Eind april was de woning klaar. Een ruim, van witte steen opgetrokken huis met in de voorgevel vier tamelijk brede ramen, waartussen een inge
bouwd bordes met er boven een eveneens naar binnen aangelegd balkon. Het overhellende dak van grijze pannen had aan de achterzijde een forse dakkapel en naast elk der beide zijmuren een schoorsteen. Achter de ramen aan de westzijde lag, laag en diep de L-vormige woonkamer, aan die van de oostkant, eveneens laag, doch veel korter het kantoor. Beide hadden aan de bordeskant een smal venster dat hen mogelijke bezoekers liet zien eer die van hun komst blijk hadden gegeven. De dubbele voordeur had geen andere versiering dan twee tamelijk hoog aangebrachte ruiten van fraai geslepen glas en gaf toegang tot een brede vestibule, waarin de wenteltrap was gebouwd en waar de deuren van kamer en keuken op uitkwamen. Verder waren er ramen in de zijmuren, aan de achterkant van de kamer tuindeuren; en verder was daar het uitzicht en ook de deur van de keuken. Deels naast en deels achter het huis stond nog een schuur die er volkomen bij aanpaste en van binnenuit bereikbaar was. Toen alles gereed was stond het als een eenvoudig en vriendelijk bezit op de terp waarvan het gazon naar alle zijden glooiend afliep. De prachtige beuken die nu juist begonnen uit te lopen lieten de rust en de schoonheid van het huis nog beter uitkomen.
Hendrik en Gonne hadden hun huis geen naam gegeven. Het dorp deed dit wel. Ze noemden het gewoon „De Villa", iets waar na de bouw van het huis van Gerrit Veer nooit iemand zelfs maar aan had gedacht. Men vond dat wel apart met zijn torentje, de blinkende opzichtig aandoende pannen en de vele versieringen, maar dit was voor niemand een reden om het een naam te geven die iets aanduidde. En dat speciale, dat mooie, had het huis van Hendrik Zeilemaker juist wel. De Villa...
Gonne richtte die met zorg en smaak in. Hendriks kantoor in bruine tinten, tot de leren bekleding der stoelen toe. Voor de grote woonkamer met zijn lage witgestucte zolder koos ze zachtgroen voor behang, vloerbedekking en overgordijnen, een iets donkerder tint voor de stoffering der meubelen en een zeer lichte voor deuren en plinten. De slaapkamers boven hield ze licht en fleurig met in alles rijke bloempatronen en de keuken was koelblauw en wit. De kleurige tegelvloer der vestibule paste goed aan bij het beige van wanden en deuren en het diepe rood van de traploper. En overal hingen lampen in alle vormen en kleuren; de enorme gasketel achter in de tuin had voldoende inhoud om dit toe te laten. En dan was er nog de tuin die Hendrik zich voorstelde als een soort lusthof voor hemzelf en het gezin dat hij hier hoopte te stichten nu Gonne al van hun eerste kind in verwachting was. Hij was daar blij mee, meer dan blij. Vandaar dat hij haar lastig humeur geduldig verdroeg. Als dit kind eenmaal was geboren zouden die kuren ook wel overgaan. Hoe had Klara zich in die tijd gedragen? Vergeefs poogde hij zich dit voor de geest te halen. Van haar herinnerde hij zich niets anders dan de blijmoedige verzorging die ze hem gaf en haar gretige overgave aan zijn lusten. Toen leek hem dat heel gewoon, nu dacht hij daar anders over. Nog voor ze hun huis betrokken had Gonne al een dienstmeisje aangeno
men. Een mager bijdehandje van zeventien jaar
dat ze geheel naar haar opvatting over het huishoudelijk werk
dresseren wou. Haar weekloon werd bepaald op één gulden boven de
kost. Nog geen twee maanden later zei het rappe ding haar dienst al
op en moest er een andere komen, iets jonger nu en veel minder
zelfstandig.
Hendrik zocht ook personeel. Maar hoe moest je aan een goedkoop mannetje komen die kon maaien, alles van tuinieren afwist en genegen was om in huis wat kleine klusjes te doen? Dirk Veer had er zo één. Samen met zijn vader. En hij zat hier nog steeds met een kaal erf en een veld vol lang gras.
Toen, zomaar op een ochtend in juli, hoorde Hendrik van zijn overbuurman dat Hannes Gons opeens bij de familie Veer vandaan was en nu een andere baas zocht.
„En dat zal 'm niet meevalle," meende Simon Vink. „Hannes schiet al wat op, hij heb Abram al zien en melke ken ie niet eens. Nee, die vent is stom in de weer weest 'oor." „Waar gaat ie om weg?" wou Hendrik weten.
„Om geld," vertelde Simon. „Hannes werkte daar al een paar jaar . .." Hendrik knikte, hij wist er van. „Nou, en hij verdiende er een dubbeltje in 't uur met dage van 's ochtends zeuven -tot 's avonds half zeuven en daar zate de schofttijde dan vanzelf bij in. En die rekende Dirk op twee uur, dus Hannes verdiende er negentien stuivers daags en dat is geen gek loon voor zo'n ouwe baas. Maar omdat alles opheden zomaar wat duurder wordt wou Hannes dat ze zijn loon op vijftien cente brachte en daar wou Dirk heel niet an en vader Gerrit evenmin. Daar kwame toe hete hoofde van en Hannes liep weg. Maar wat moet zo'n man nou? Ze hewwe wel een eigen huissie en zijn vrouw gaat of en toe te werk en te wassen, maar er is meer nodig om van te leven. Wie neemt zo'n kerel nog? Iedereen is voorzien."
Behalve ik, dacht Hendrik. Ik denk dat ik er maar d'rs heen ga. Je kunt nooit weten. Stel je voor dat ik Dirk deze vlieg kan afvangen. Het moet meteen maar gebeuren ook, dan kan die man morgen al beginnen. Hij had nog zoveel plannen die op uitvoering wachtten. Er moest vanaf de dam die precies de scheiding tussen zijn erf en dat van moeder aangaf een breed schelppad worden gemaakt dat zich precies voor de middelste beuk ging splitsen en in twee wijde bogen naar de achterzijde van hun huizen zou voeren. Opzij van het hunne wilde hij een brede heg laten planten en verder naast en achter het huis enkele heestergroepen. De hoogstammige vruchtbomen die achter op het erf stonden had hij niet laten rooien, doch de grond er onder moest omgespit en gedeeltelijk tot moestuin en meer naar voren tot een siertuin worden gemaakt. Hij had al precies uitgedacht hoe dit alles worden moest tot zelfs de groene omheining toe. Een deel daarvan vormden reeds de dicht opeenstaande knotwilgen aan de oostzijde en de achterkant van zijn grond. Enkel aan de westkant moest nog een heg komen. Een mooie ... van bloeiende heesters.
Bij Hannes was de zaak gauw beslecht. Met dagen van zeven tot vijf en
vijftien cent per uur was de ouwe baas rijk
tevreden. Daar wou hij alle voorkomende karweitjes graag voor doen.
Zelfs Gonnes nogal wisselend humeur verdragen, al bracht hij dit
niet ter sprake.
Nu hij er toch al bijna was fietste Hendrik even door naar de dijk om van zijn geliefd overzicht op het dorp te genieten. Over zee zag hij de horizon scherp afgelijnd op de scheiding van lucht en water. Een paar schepen zeilden rustig voor de lichte wind die ver daarboven ook een paar donzige wolken voortdreef onder de strakblauwe oneindigheid. Het scherpe zonlicht deed de vormen en al de kleuren der huizen van het dorp goed uitkomen.
Vooral het verschil der daken viel hem bijzonder op. Tussen de hoge spitsen der andere boerderijen leek dat van zijn schoonmoeders hoeve laag, doch van hier af kon je duidelijk zien hoe wijd het riet zich over vierkant en muren spreidde. Fel blikkerend lag het pannendak van Gerrit Veers huis tussen de andere in. Het hunne viel nauwelijks op achter de wijde beukenkruinen die het tegen zon en wind beschutten. En hier stond hij, Hendrik Zeilemaker, de man die zulk een huis bezat, die geld had en geld verdiende, een rijke vrouw trouwde en nog wat erven kon. Een geslaagd man die nu overgelukkig moest zijn. Maar... wie is ooit helemaal gelukkig?