x
54
Bij het station gaf hij Ruben en Tom geld om iets te kopen.
Ze zaten op een bank in de zon en keken uit op de Enkafabriek. Hij durfde haar niet aan te kijken, voelde zich opgelaten. Zij schoof naar hem toe, legde een hand op zijn knie.
‘We zaten vlak achter je.’
‘Ik weet niet wat ik ervan denken moet.’
“Van dat Avondmaal bij jullie begrijp ik niets, je gaat dat vieren, daarom moest je vanmiddag zo nodig weg, en tegelijk maken ze je zo bang dat niemand meer durft.’
Zij bekeek hem een beetje spottend. Hij keek haar nog steeds niet aan, zou haar blik toch niet kunnen weerstaan.
‘Ik ga er niet op in.’
‘Die predikers of hoe ze ook mogen heten, zijn verstrikt geraakt. En jij met hen.’
‘Ik kan er met jou niet over praten.’
Margje had haar mooiste zomerjurk aangetrokken, droeg de bruine oorknopjes. Hij wist er geen raad mee. Hij wist geen raad met deze vrouw die de grote God niet kende.
‘We kwamen binnen. Het was zo’n duister hol.’ Ze liet haar hand liggen, maar hij kon die niet aanraken. ‘Je neemt het me kwalijk, hè?’ Zelfs dat kon hij niet zeggen. Hij zag alleen hoe aantrekkelijk ze was, wist alleen dat hij hevig naar haar verlangde. ‘Weet je wat wij zagen? Een stel mensen een toneelstukje opvoeren, maar de goede woorden waren ze vergeten.’
‘De spot drijven is zo gemakkelijk. Je had niet moeten komen.’
‘Jij had niet moeten weggaan.’ Hij keek naar haar borsten die bijna te zwaar waren voor het frêle lichaam, naar de grote, donkere ogen. ‘Je bent me achterna gereisd. Je hebt me in verlegenheid gebracht.’
‘Dat doe jij zo vaak. Zo’n oefenaar die zomaar op een zondag op de stoep staat. Ik wilde nu wel eens weten waar je naartoe ging. Nu weet ik het. Nee, ik heb er geen spijt van. En daar zitten we dan, lekker in de zon, op een doordeweekse dag. Anders had ik andijvie staan snijden.’
Zo probeerde ze hem weer terug te krijgen, door redelijk te zijn, op zijn gemoed te werken. Wat had ze anders kunnen doen?
De jongens hadden hun ijsje op. Ze maakte een opmerking over de ontelbare ramen in de fabriek tegenover hen. Het was goed, voor de kinderen, dat ze gewoon wat zaten te praten. Van de dienst was ze niet vrolijk geworden, maar ze waren weer bij elkaar.
De trein arriveerde.
Tom kroop tegen haar aan. Ruben ging naast zijn vader zitten, tegenover hen. Een gezin dat een dagje uit is geweest.
De stemmen van die twee. Die van haar krachtig. Van hem bedeesd, haar soms mompelend onderbrekend.
‘Ga er niet meer heen. Desnoods om de kinderen. Dat weet je nog niet eens, Ruben is deze week twee keer onder schooltijd buiten adem thuisgekomen. “Waar is pappa? Is hij er wel?” En dan kijkt hij me onderzoekend aan. Zo goed gaat het niet op school. Het is nog maar de vraag of hij door het examen komt. Hij is met andere dingen bezig. Ik denk ook dat de school te weinig eisen aan hem stelt. Dus laat hij het er maar helemaal bij zitten.’
Margje lag op haar rug, haar gezicht naar hem toe. Zij streelde zijn borst, trok hem naar zich toe. ‘Die schimmige boerendeel… toen we binnenkwamen, net een volgepropte winkel waar het licht was uitgevallen. Wij op die varkenstrog. Ruben was de eerste die je zag in het pikkedonker. We zaten vlak achter je, keken op je rug. Ik vond je zo mager. Had met je te doen. En ik was bang, ik wist niet hoe je zou reageren. Kom bij me.’
Hij vlijde zich tegen haar aan, schoof haar nachtpon op. Hij was ruw, ruwer dan anders in zijn onzekerheid. Zij, van nature zelfverzekerd, was geen onderdanige bedgenote, nam graag het initiatief, voelde zich een beetje superieur. Nog was haar huid strak, haar bekken soepel, haar ogen helder en donkerbruin. Mannen draaiden hun hoofd om op straat. Nu liet ze hem begaan, gaf zich onvoorwaardelijk. Hij moest de indruk hebben superieur te zijn.
‘Ssst, je weet nooit of de kinderen…’ De kinderen sliepen natuurlijk. Het oude bed piepte en steunde.
Hij viel daarna direct in slaap. Zij ging toch even kijken. Bij Tom was het stil. Toen Ruben.
‘Mamma, ik kan niet slapen.’