1

32

swash.gif

Zij keek toe hoe hij de punt van het verspeenriet met zijn mes aanscherpte. De lamp brandde boven de houten werktafel. Margje leunde met haar armen op de opstaande rand; hij lichtte met het rietje een voorkiem uit de zaadbak, niet meer dan een groen puntje, plantte het over in de handwarme grond van de verspeenkist, drukte het voorzichtig met zijn duim aan.

Margje snoof de geur van de gekookte aarde op, die aan warme as deed denken, staarde naar het donkere keldergat achter hem.

‘Ik vind het zo’n eng gat. Je hoeft maar een stap te veel achteruit te zetten. Je hebt me al zo vaak beloofd een nieuw luik te maken.’ Ze keek hem, het gezicht schuin, lief aan. Hij werkte met grote aandacht. ‘Het lijkt nog maar zo kort geleden dat je daar ondergedoken zat en ik jou daar het eten bracht. Ruben durfde ik niet mee te nemen, bang dat hij tegen vriendjes op straat zou zeggen dat je in de kelder op de tuin sliep.’

Hans ging niet op haar woorden in. Hij zag dat ze blij en hoopvol was. Op de dag van de miskraam had hij de afspraak met Mieras en Steffen afgezegd en een tweede briefje nagezonden waarin hij schreef geen contact meer te willen. Het had hem tot zijn verbazing niet eens zo veel moeite gekost. De fysieke afschuw die hij voor hen voelde had er misschien toe bijgedragen.

Hij werkte nog steeds zo geconcentreerd mogelijk. Buiten vroor het een graad of zes, de verwarmingsbuizen suisden, de ketels onder hen loeiden, een kraan druppelde, de uitgerolde kleden en rietmatten boven hen zouden vannacht de strenge vorst die werd verwacht, buiten houden. Waar de rietmatten elkaar niet precies raakten viel het paarse licht naar binnen dat na zonsondergang, heel kort maar, in de lucht blijft hangen. De hemel was overdag van een hard en doorschijnend blauw geweest. Vannacht zou hij er twee keer voor controle van de ketels uit moeten.

Ze zwegen beiden, luisterden naar het tikken van het uitzettende glas, dachten beiden aan het kind dat niet geboren was. Zij begon: ‘Ik was bang dat ik jou ook kwijtraakte. Er waren ogenblikken…’ Zij zocht naar woorden. ‘Ik weet nog steeds niet goed wat er in die tijd met je aan de hand was. Je deed schichtig, je zei nauwelijks iets, je was er niet bij. Soms sprak je ineens heel snel achter elkaar en dan voelde ik dat de dingen niet klopten… dat je niet helemaal eerlijk was… Meer wil ik er niet over zeggen…’

Het maanlicht scheen over de gieters op het bassin.

‘Je hebt mooie ogen,’ zei ze. Margje zag de maan erin weerspiegeld.

Hij was opgehouden met zijn werk, zij was dicht bij hem gaan staan en had haar armen om zijn hals geslagen. Ze fluisterde dat ze werkelijk bang was geweest hem kwijt te raken. Twee brieven had hij Mieras en Steffen geschreven en hij had geen bericht terug ontvangen. Ook op andere wijze had hij niets van hen vernomen. Ze waren van de aardbodem verdwenen.

‘Je lacht weer,’ zei ze ook nog, ‘je bent vrolijk maar ook een tikkeltje ernstiger dan voorheen.’

Afgelopen zondag hadden ze ‘s middags een wandeling naar kasteel Rozendaal gemaakt en in het theehuis iets gedronken. In de kerk waren ze al die tijd niet meer geweest.

Een windvlaag. Ze hoorden de schoorsteen.

‘Ben je vanmorgen nog bij Koetsier geweest?’

‘Hij ontving me in zijn kantoor. Ik heb nog uitstel gekregen voor de eerste aflossing van vorig jaar. En er wordt cokes bezorgd. Hij zei dat hij me niet in de steek liet. Maar we komen zo wel steeds meer achterop.’

Er was dit jaar al in begin december een strenge vorstperiode geweest. Per week ging er vier mud kolen doorheen.

‘We hebben geluk met die man. Andere kolenboeren hebben niet zoveel consideratie.’ Ze vlijde zich tegen hem aan.

‘De voorraad voor deze winter is bijna op en de echte winter moet nog komen.’

Ze keken naar buiten. De hemel was helder en licht. De contouren waren scherp en duidelijk, helderder dan overdag. De gebouwen, de hulststruiken, stonden er als vreemde standbeelden bij, koud en stijf bevroren. Ze waren samen op het werkbankje gaan zitten. Margje keek hem met een zekere verwachting aan maar hij zei niets. Zij opperde dat het al weer tijd werd om dennentakken te vergulden voor de kerstbakjes.

‘Goed dat je daaraan denkt,’ zei hij. ‘Er moet ook nog IJslands mos besteld worden.’

Hij stond op om naar de ketels te gaan. Op het spekgladde pad wilde hij voor het eten nog as en sintels strooien. Zij zei dat ze met een uurtje het eten klaar had, verliet de werkplaats, trok zorgvuldig de deur achter zich dicht om de warmte zoveel mogelijk binnen te houden. Hij hoorde haar voetstappen over de bevroren sneeuw wegsterven, daalde via de loodrechte trap af naar de stookkelder. Hans was vergeten boven de schakelaar om te draaien, maar door de stortgaten viel voldoende licht naar binnen. Met een lange haak haalde hij uit de vuurgloed meterslange aan elkaar gekoekte sintels, hakte ze in kleine stukken en verzamelde ze in emmers, leegde de asla, gooide met de greep nieuwe kolen op het vuur, keek op de thermometer. Hij hing de haak weer tegen de muur, keek toe hoe kleine blauwe vlammen om de nieuw opgeworpen kolen speelden, vroeg zich af wat Mieras en Steffen hadden gedacht toen ze zijn berichten ontvingen. Vonden ze het niet langer de moeite waard met hem in contact te blijven, hadden ze hem losgelaten? Hij had ze allang verwacht. Hij wist niet wat hij ervan moest denken. Thomas à Kempis, Poort en Calvijn was hij blijven lezen. In de diepte van de ketel starend spookte het door zijn hoofd. Keek hij uit naar de komst van Huib Steffen? Dat was te sterk uitgedrukt. Miste hij Jozef Mieras? Hij gaf het zichzelf toe.

Hans pookte het vuur nog een keer op, deed er een schep extra bij, voelde aan de leidingen of ze heet genoeg waren, hoorde boven zich de buitendeur van de werkplaats opengaan. Was Margje teruggekomen? Margje die nog nooit van Huib Steffen gehoord had.

‘Ben jij het?’ Hij keek omhoog in het gezicht van een onbekende. Toch een klant. De eerste vandaag. Met een emmer as en sintels kwam hij de trap op, stak zijn hoofd uit het keldergat en kon de man toen beter zien. Hij droeg een zwarte jas waarvan de kraag overeind stond, een zwarte pet van gladde stof zat hoog op zijn achterhoofd en liep naar voren af tot vlak boven zijn ogen. Hij was erg klein, bijna een dwerg. Een rest rood aan de hemel plakte tegen het glas als rood crêpepapier.

‘Sievez? Broeder Sievez?’ De onbekende rookte een dun sigaartje, tikte de as eraf met een smerige vinger, nam een trek.

‘Ibel. Misschien zegt de naam u iets. Ik ben op doorreis. Namens broeder Mieras en broeder Steffen laat ik u weten dat zij u nabij zijn in het gebed.’ Hans zei alleen dat hij op het punt stond om af te sluiten, dat hij as en sintels wilde uitstrooien. Op het werkbankje lag een pakketje. In verwarring keek hij ernaar, toen omhoog naar de hemel waar rode sterren dansten. Ibel zette zijn pet af en zonder toestemming te vragen schoof hij het pakje opzij en ging zitten. Sigarenrook zweefde om het kleine vogelkopje van de man. In de schemerige hoek waar hij zat dreef zijn hoofd in een zee van mist. Hans kon nauwelijks iets zien, knipperde tegen tranen, had zich in zijn leven niet eerder zo hulpeloos en onbehaaglijk gevoeld.

‘Ik maak het niet lang.’ Met enige praalzucht vertoonde hij een te groot kunstgebit. In de mondhoeken vloeide speeksel. De aanblik van de man vervulde Hans met een afschuw die hij niet kon onderdrukken, kippenvel kroop over zijn rug. Ibel vouwde de handen over zijn pet, vroeg of hij kort met hem mocht bidden.

Heel kort dan, had Hans willen zeggen, maar kon de gedachte dat die woorden in verband met een gebed heiligschennend waren niet verdringen. Hij had de kerel direct de deur moeten wijzen, hem moeten zeggen dat zijn bezoek op dit moment erg slecht uitkwam, dat hij alle aandacht nodig had om de strenge vorst te weer te staan. Niet in staat tot wat dan ook leunde hij met zijn rug tegen de inpaktafel, in een stilte zo diep dat hij nauwelijks durfde ademhalen. Ibels gezicht was een driehoekige, witte vlek. Dor blad woei op tegen de kaswand, lichte sneeuw dwarrelde langs de ramen. Sneeuw was gunstig. Bij kale vorst moest harder gestookt worden. Hans kon er niet toe komen zijn ogen te sluiten. Eén ding telde: deze man weg zien te krijgen.

De prediker was in stil gebed, vlokjes schuim in zijn mondhoeken. Een paar dunne, zwarte haarlokken kleefden op zijn benige voorhoofd. Van de predikers die hij tot nu toe ontmoet had zag deze er het minst appetijtelijk uit.

Hij vroeg Hans dichterbij te komen, nam diens handen in de zijne en riep schril dat hij ook gewacht had. ‘Vele jaren. En Hij heeft het gedaan. De Heere handelt. Hij doet het. Het is Zijn weg die ik u meedeel. Je mag Hem niet tot haast dwingen.’ Zijn ogen leken Hans niet aan te kijken, eerder te omhullen. Hij sprak gehaast alsof hij uit het hoofd geleerde zinnen opzei.

Hans, hoewel onder de indruk, bleef met één oor naar de geluiden buiten luisteren, keek van de man voor hem naar de oude teil op het komfoor waarin hij vanmiddag grond gekookt had, liet zijn blik weer rusten op het bloedeloze, ongeschoren gezicht van de ongewenste bezoeker, toen op het pakketje.

Wat zou daar in zitten?

Hans had een sigaret nodig, wendde een moment zijn hoofd af, stond op het punt de monoloog te onderbreken – ik kan nu echt niet langer blijven.

‘De Heere,’ zei Ibel. ‘Zeg mij na.’ De man schudde in ontzag voor de heilige naam zijn hoofd.

‘De Heere,’ zei je toen, Hans Sievez, en je imiteerde hem volmaakt.

‘O, aanbiddelijk Opperwezen…’

‘O, aanbiddelijk Opperwezen…’ en je voelde je vreemd gerustgesteld. Hij wekte niet alleen je nieuwsgierigheid, maar ook een duister verlangen naar bescherming. Je keek nog een ogenblik naar het strak op jou gerichte gezicht met de ondoordringbare ogen en boog het hoofd en luisterde.

‘…Nu wij hier bij elkaar zijn, in deze bescheiden, maar zo heerlijke ruimte, want slechts door een dunne glasplaat van Uw hemel gescheiden. Voor geen duizend werelden zou ik één ogenblik buiten U durven zijn, want in dat moment zou ik opgeroepen kunnen worden en zou dan voor eeuwig gescheiden zijn van dat Lieve Wezen. Amen.’

‘Amen,’ imiteerde Hans Sievez.

Ibel kneep het vel rond zijn ogen in rimpels, nam het pakketje op zijn schoot, haalde er een dunne deken uit. ‘Het was goed,’ zei hij zacht. ‘Vanzelfsprekend wil ik je geen overlast bezorgen. In de loop van de avond trek ik verder. Gun mij enkele uren in de stookkelder.’ Hij wachtte Hans’ antwoord niet af. ‘Ga naar huis, naar je vrouw, je zoon. Ik red me wel.’

Knielen op een bed violen
Cover.xhtml
Chapter001.xhtml
Chapter002.xhtml
Chapter002b.xhtml
Chapter003.xhtml
Chapter004.xhtml
Chapter005.xhtml
Chapter006.xhtml
Chapter007.xhtml
Chapter008.xhtml
Chapter009.xhtml
Chapter010.xhtml
Chapter011.xhtml
Chapter012.xhtml
Chapter013.xhtml
Chapter014.xhtml
Chapter015.xhtml
Chapter016.xhtml
Chapter017.xhtml
Chapter018.xhtml
Chapter019.xhtml
Chapter020.xhtml
Chapter021.xhtml
Chapter022.xhtml
Chapter023.xhtml
Chapter024.xhtml
Chapter025.xhtml
Chapter026.xhtml
Chapter027.xhtml
Chapter028.xhtml
Chapter029.xhtml
Chapter030.xhtml
Chapter031.xhtml
Chapter032.xhtml
Chapter033.xhtml
Chapter034.xhtml
Chapter035.xhtml
Chapter036.xhtml
Chapter037.xhtml
Chapter038.xhtml
Chapter039.xhtml
Chapter040.xhtml
Chapter041.xhtml
Chapter042.xhtml
Chapter043.xhtml
Chapter044.xhtml
Chapter045.xhtml
Chapter046.xhtml
Chapter047.xhtml
Chapter048.xhtml
Chapter049.xhtml
Chapter050.xhtml
Chapter051.xhtml
Chapter052.xhtml
Chapter053.xhtml
Chapter054.xhtml
Chapter055.xhtml
Chapter056.xhtml
Chapter057.xhtml
Chapter058.xhtml
Chapter059.xhtml
Chapter060.xhtml
Chapter061.xhtml
Chapter062.xhtml
Chapter063.xhtml
Chapter064.xhtml
Chapter065.xhtml
Chapter066.xhtml
Chapter067.xhtml
Chapter068.xhtml
Chapter069.xhtml
Chapter070.xhtml
Chapter071.xhtml
Chapter072.xhtml
Chapter073.xhtml
Chapter074.xhtml
Chapter075.xhtml
Chapter076.xhtml
Chapter077.xhtml
Chapter078.xhtml
Chapter079.xhtml
Chapter080.xhtml
Chapter081.xhtml
Chapter082.xhtml
Chapter083.xhtml
Chapter084.xhtml
Chapter085.xhtml
Chapter086.xhtml
Chapter087.xhtml
Chapter088.xhtml
Chapter089.xhtml
Chapter090.xhtml
Chapter091.xhtml
Chapter092.xhtml
Chapter093.xhtml
Chapter094.xhtml
Chapter095.xhtml
Chapter096.xhtml
Chapter097.xhtml
Chapter098.xhtml
Chapter099.xhtml
Chapter100.xhtml
Chapter101.xhtml
Chapter102.xhtml
Chapter103.xhtml
Chapter104.xhtml
Chapter105.xhtml
Chapter106.xhtml