HOOFDSTUK TIEN
Als kind heb ik zelf maar zelden Woudliedjes gehoord in Toremal. Vandaag de dag neuriën mijn kleinkinderen ze tijdens het spelen. Dit is een van mijn lievelingsliedjes, vanwege de hoop die eruit spreekt voor jong en oud.
Drie reinigers schuilden voorplots slecht weer, Een maagd, een minstreel en een grijze heer. ‘Ik heb gezien,’ sprak minstreel tot maagd, ‘De Jarenboom die groene takken draagt.’ De grijsaard sprak wijs: ‘Ook ik %ag %ijn praal, Maar dan in de winter, de takken kaal.’ De maagd nu, knikte, %ei: ‘Ik eens vond %ijn wonderlijk fruit liggend op de grond.’ Verander loos steen %ag het als een gril, Hun instemming ondanks veel verschil. De vormloze regen %aggeen belang, Bleef achteloos vallen en ging ^yn gang. Maar lachend sprak ‘t oeroude bos: ‘Komaan, Wie leeft moet gedijen en groei toestaan. De ^uigling ligt huilend, hulploos, klein, De knaap wast sterk als een man kan t^ijn, De deerne wordt moeder met wij^e blik, Bejaard %ijn steeds nog dezelfde ik.’
De Kamer van Planir de Zwarte, Aartsmagister van Hadrumal, 23 nazomer
‘Toen ik eenmaal de zaken met de Sheltya-Ouderlingen had opgehelderd, begreep ik dat het veel beter was als ze zelf hun misdadigers zouden aanpakken,’ legde ik uit. ‘Gezien de spanning tussen hoogland en laagland zouden wij met iedere eis om gerechtigheid te laten zegen-vieren de situatie alleen maar verergeren. We kwamen overeen dat zij de schuldigen straffen en ervoor zorgen dat het nieuws over het Eliëtimm-se complot in de bergen wordt verspreid. We hoeven geen herhaling te verwachten.’ Ik nam een slokje van Planirs voortreffelijke wijn.
De Aartsmagister keek me over de rand van zijn bokaal vorsend aan. Ik wist het niet zeker, maar ik dacht dat die grijze haren bij zijn slapen er nog niet hadden gezeten toen we elkaar voor het laatst hadden ontmoet. Wat niet was veranderd, was zijn charmante manier van doen en de subtiele begeerlijkheid die als een geniepig geurtje om hem heen hing, zodat je als vrouw in de verleiding kwam om hem van alles en nog wat toe te vertrouwen. Ik glimlachte weer en dacht aan Ryshads oprechtheid, zijn sterke armen en het haar dat zo zacht achter zijn oren krulde.
‘Dankzij jou,’ zei Planir met een sardonische glimlach.
‘Dankzij mij, Gren en Sorgrad, het Woudvolk en zeker niet in de laatste plaats Usara.’ Mijn gezicht was even open en eerlijk als de late ochtendzon die door de ramen naar binnen scheen. ‘Ik hoop echt dat u hem daarvoor gaat belonen.’
‘Usara oogst alle voordelen van zijn ervaringen, dat verzeker ik je,’ zei Planir kalm. In zijn ogen speelde een heimelijke geamuseerdheid, maar de reden daarvoor hoefde ik niet zo nodig te weten. De Aartsmagister mocht spelletjes spelen zo veel als hij wilde, zolang ik het mijne maar won.
Ik begon de punten af te tellen op mijn vingers, als een koopman de balans opmakend. ‘Dus de Eliëtimmse aanval in de bergen is afgeslagen. Gilmarten is terug naar Solura om zijn patroon te vertellen het nieuws over de Eliëtimmse dreiging onder de adel aldaar te verspreiden. Hij is ervan overtuigd dat heer Astrad koning Soltris ervan zal overtuigen dat dit een kwestie van het hoogste belang is. Dat zijn allemaal mooie meevallers, want oorspronkelijk was het alleen maar de bedoeling omkennis over etherische magie voor messire D’Olbriot te vinden.
Wat dat laatste betreft, we weten nu zeker dat de liederen van het Woudvolk de voornaamste bron zijn voor spreuken en bezweringen —’
‘Een bron, ja, maar wel een waarover alle geleerden aan deze kant van de oceaan zich nog jaren het hoofd zullen breken,’ wierp Planir vriendelijk tegen. ‘Jouw theorie mag dan wel kloppen, maar het ontrafelen van de waarheid die erachter schuilgaat zal zijn als het zoeken naar klavertjes vier.’
Glimlachend schudde ik mijn hoofd. ‘Ik ben op zoek gegaan naar kennis; ik heb nooit iets beloofd over de vorm waarin die zich kon voordoen. Hoe dan ook, ik wed dat Guinalle best een paar raadseltjes voor u zal weten op te lossen. Waarom laat u haar voor de winter niet van Kellarijn overkomen? Dat zou meteen een manier zijn om Usara te belonen,’ voegde ik er leep aan toe.
‘Ja, ik denk dat hij best blij zou zijn met de kans een paar theorieën met haar uit te wisselen.’ Planirs ondeugende grijns maakte hem jaren jonger. ‘Ik heb Naldeth al besproken en verzocht of ze wilde overwegen op het volgende schip naar Bremilayne mee te reizen.’
Dus de Aartsmagister dacht dat hij me een stap voor was. Ik moest mijn runen met zorg uitspelen. ‘Dan zal Guinalle met Aritane kunnen samenwerken,’ knikte ik waarderend. Zij liever dan ik. Zoals Sorgrad had gezegd, bleek de Sheltyavrouw zich ook aan haar gelofte te houden toen de verdovende middelen waren uitgewerkt. Usara had haar met zijn schouwingen de verwoestingen laten zien die het gevolg waren van het feit dat haar volk zich door de tovenaar Eresken tot een zinloze oorlog had laten verleiden. Met een strak gezicht had ze geluisterd terwijl de magiër haar geduldig uidegde hoe het verraad en het bedrog van de Eliëtimm in elkaar stak, en met die bittere wetenschap had ze zich met zo’n onverbiddelijkheid op het pad van de wraak begeven dat ik blij was nooit te hebben geweten wat voor een persoon we eigenlijk hadden ontvoerd. Ik hoopte alleen dat Guinalle met haar zachte stem in staat was deze meedogenloze vastberadenheid te sturen langs wegen waar Kellarijn en Hadrumal iets aan hadden. Maar dat was Planirs probleem, niet het mijne.
‘Aritane zal uw kennis van kunstenarij inmiddels misschien wel vervijfvoudigd hebben,’ vervolgde ik tegen Planir. ‘En uiteraard is wat zij onderwijst niet alleen volkomen begrijpelijk, maar ook nog eens bewezen en uitgeprobeerd. De ontdekking van de etherische leer bij het Woudvolk zou al genoeg zijn geweest om de reis tot een succes te maken, maar het vaststellen dat de Sheltya dergelijke kennis nog steeds bewaren, en het meebrengen van een beoefenaar om u te helpen — dat was buiten alle verwachtingen. Messire D’Olbriot zal verheugd zijn.’
‘En gepast dankbaar,’ beaamde Planir statig.
‘En gepast dankbaar,’ knikte ik. ‘Aangezien ik anderhalf seizoen in zijn dienst heb doorgebracht, en mijn lichamelijke en geestelijke gezondheid op het spel heb gezet en meer heb bereikt dan zelfs de grootste optimist zou hebben gehoopt.’
‘Ik vraag me af of messire er al achter is hoe het verhaal over Ryshads reis naar de IJseilanden is uitgelekt,’ peinsde Planir als terloops. ‘Heb je al gehoord dat Aritane heeft gezegd dat haar broer het idee om contact op te nemen met de Eliëtimm had ontleend aan een ballade, nota bene?’
Van Shiv hoorde ik dat die ballade met de zomerzonnewende door heel het Oude Rijk werd gezongen.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Dergelijke dingen hou je onmogelijk geheim als er zo veel mensen bij betrokken zijn. Er zullen Onderhand een handvol verschillende versies in omloop zijn, en het zal niet meevallen die te herleiden tot hun diverse bronnen.’
‘O, maar ik denk dat we met redelijke zekerheid kunnen stellen dat die ballade afkomstig is van een Woudminstreel,’ zei Planir ernstig. ‘Ik heb er een tijdlang wat onderzoek naar gedaan. Niet dat ik iets heb gevonden om aan messire te vertellen, natuurlijk.’
‘Het heeft geen zin zijn tijd te verdoen met geruchten, nietwaar?’ Ik glimlachte. ‘Vooral omdat hij al zo veel zorgen heeft over de veiligheid van de kolonie.’
‘Er is wel een manier om erachter te komen.’ Planir was niet van zins dit muisje zomaar vanonder zijn klauw te laten ontsnappen. ‘Ik vraag me af wat de runen ons zouden kunnen vertellen. Hoe meer ik erover nadenk, des te nauwkeuriger die voorspelling die jij hebt gekregen blijkt te zijn.’
Ik wendde mijn blik niet af en hield mijn gezicht in de plooi. ‘Inderdaad, ja. Maar in plaats van porren in uitgedoofde kolen kunt u volgens mij veel beter kijken of de runen wat licht kunnen laten schijnen op de toekomst. Kennis van wat er in KeOarijn kan gebeuren, hoe gebrekkig ook, zou hoogst waardevol zijn.’ Ik schonk mezelf nog wat wijn in. ‘En er is nog iets dat we van de reis mee terug hebben gebracht dat u nog niet wist: de runen zijn veel meer dan dingen om een gokspelletje mee te spelen.’
Planir keek twijfelachtig. ‘Ik weet niet zeker welk nut die kennis kan hebben. Er zijn zo veel variabelen dat het uiterst moeilijk is dat soort dingen te interpreteren, en iedere uitleg kan niet anders dan zeer subjectief zijn.’
Ik haalde mijn schouders op. De Aartsmagister mocht zelf weten of hij nu wel of niet gebruik maakte van de Volkse wijze van voorspellen. Ik wist in ieder geval wel iemand te vinden die wat aanwijzingen voor me uit een spel runen kon trekken. Als de Eliëtimm weer op de noordenwind wilden komen aanvliegen, moesten mijn vrienden in Kellarijn, en als eerste Halice, gewaarschuwd worden. Maar voorlopig was ik niet van plan de Aartsmagister onder zijn verplichtingen uit te laten komen. ‘Dus kennelijk heeft messire D’Olbriot veel om ons voor te belonen. Neem gerust contact met hem op om uw eigen bijdrage met hem te bespreken. U zult vast wel tot een wederzijds bevredigende afspraak kunnen komen.’
Planirs gezicht werd ernstig, en hij bestudeerde de droesem in zijn bokaal. ‘Ik heb het zelf momenteel nogal druk. Ik geef toe dat jullie activiteiten Hadrumal geen windeieren hebben gelegd, maar vanwege de gebeurtenissen wordt er nu veel van mij en de Raad gevergd. Het is allemaal goed en wel als jij zegt dat de Sheltya bezig zijn om de boosdoeners aan te pakken, maar voorkomen dat de mensen van het Gat nog een seizoen lang doorgaan met moorden en landjepikken, dat blijkt een niet geringe taak!’
‘Ja, alweer iets waar de Eliëtimm schuldig aan zijn,’ beaamde ik spijtig. ‘Ze dragen een zware verantwoordelijkheid voor het aanstichten van al dit bloedvergieten. Gelukkig waren wij er op het juiste moment bij om het Woudse verzet te steunen, zodat het vuur niet oversloeg op de rest van Ensaimin.’
‘Darni wordt op gepaste wijze gehonoreerd,’ verzekerde Planir me.
‘O, maar ik twijfel er niet aan dat u al dat soort schulden zal inlossen, Aartsmagister.’ Geprikkeld door nieuwsgierigheid gaf ik toe aan de verleiding. ‘Hoe heeft u eigenlijk de mensen van het Gat op het laatste nippertje ervan weten te weerhouden mee te gaan vechten?’
Planir liet zijn masker iets zakken, en zijn glimlach werd breder. ‘De meeste geschillen in het Gat gaan over mijnbouw, nietwaar? Ik weet niet of je het ooit hebt gemerkt, maar op een of andere manier is daar toch een aanzienlijk aantal magiërs werkzaam. En alchemisten ook, van wie er velen een band met Hadrumal hebben. Ze hebben hier gestudeerd of samengewerkt met magisters die in Vanam of Col de universiteit hebben bezocht. Ik heb wat magiërs in Grynth besproken en hen uit mijn naam contact laten opnemen met de hoofden van de gilden. Toen ik eenmaal had duidelijk gemaakt dat ik al die hoogst essentiële hulp binnen een paar dagen kon weghalen, wilden ze best luisteren toen ik vertelde dat ze hun steun aan de gevechten moesten intrekken.’
‘Stemden ze daar zomaar mee in?’ De scepsis van mijn vraag balanceerde op het randje van onbeleefdheid.
‘Nee.’ Planirs grijns kreeg iets wolfachtigs. ‘Maar wel toen ik hen erop wees dat het weinig zin had om land of mijnen in te pikken als dat verkeerd viel bij een Aartsmagister die makkelijk iedere emmer met erts waardeloos kon maken. Mijn element is tenslotte de aarde, en aangezien ik ben geboren en getogen in de Gidestaanse kolenstreek, heb ik waarschijnlijk meer verstand van mijnbouw dan alle gildemeesters bij elkaar.’
Daar moest ik om lachen. Op een dag, als het absoluut zeker was dat er niets anders op het spel stond dan wat slecht gemunt koper, zou ik wel eens een potje runen of twee met deze man willen spelen, gewoon om te zien of hij zo goed was als hij zelf dacht.
Planirs glimlach verdween. ‘Al kan het op de langere termijn voor problemen zorgen om op deze nietsontziende wijze gebruik te moeten maken van de macht van het Aartsmagisterschap. De ideeën over magiërs worden nog steeds door angst en onwetendheid gekleurd, en het maken van dit soort dreigementen wakkert de oude vooroordelen alleen maar aan.’
‘Kijk ook eens naar de andere kant van de munt,’ hield ik hem voor. ‘Het is een mooie gelegenheid geweest om de machthebbers van Ensaimin en daarbuiten de waarde van het magisterschap te laten zien. Is dat niet in de Raad aan de orde geweest? Uw collega Kalion zal beslist in zijn nopjes zijn.’
Planir barstte in lachen uit. ‘Zo zou ik het zelf niet willen omschrijven.’ Hij stond op en liep naar het sierlijke dressoir dat tegen de muur stond. Als messire me de helft betaalde van wat dat ding op een goede dag in een Cols veilinghuis zou opbrengen, kon ik de komende lente en zomer in weelde doorbrengen. De Aartsmagister nam twee flessen uit het fraai bewerkte rek. ‘Je ging vanmiddag toch eten bij Shiv? Doe hem hiermee maar de hartelijke groeten.’
Ik stond op om het geschenk aan te nemen. ‘Dat is erg vriendelijk van u.’ Als hij dacht dat hij me kon afschepen met een paar flessen wijn, ook al waren ze van uitmuntende kwaliteit, dan kwam de magiër een paar takken te kort voor een bos. ‘Kunt u vóór vanavond nog contact opnemen met hoe-heet-ie, Casuel? Messire en u zullen het gauw genoeg eens worden over een bedrag. Zal ik morgen terugkomen voor uw bijdrage?’ Even kwam ik in de verleiding om hem te vragen of hij me bericht over Ryshad kon geven, maar ik bedacht me omdat ik niet bij hem in de schuld wilde komen te staan.
‘Doe overmorgen maar,’ stelde Planir voor. ‘Wees gerust, Livak, je zult zien dat ik geen gierigaard ben. Ik weet wat we aan jou en je vrienden te danken hebben.’
Dat mes sneed aan twee kanten, dus reageerde ik op soortgelijke wijze. ‘Het was een unieke ervaring om u van dienst te zijn, Aartsmagister.’
Op de drempel schoot me nog iets te binnen. ‘Het speet me werkelijk te horen over Otrick.’ Het was niet nodig oprechtheid te veinzen. ‘Zo goed heb ik hem niet gekend, maar ik mocht die ouwe piraat wel. Ik had echt gehoopt dat Aritane zou weten hoe hij weer kon worden teruggehaald.’
Met een plotselinge grimas boog Planir het hoofd. Even later keek hij weer op, het masker keurig op zijn plaats. ‘In ieder geval kunnen we hem nu fatsoenlijk vaarwel wensen, hem en de anderen die hetzelfde is overkomen.’ Hij kuchte. ‘Laten we hopen dat dit de laatste sterfgevallen zijn. Ik betaal niet alleen mijn schulden, Livak, maar ik in ook openstaande rekeningen. De Eliëtimm zullen er zeker voor boeten.’ Hij glimlachte met alle hartelijkheid van een gifslang.
Ik wist mijn mondhoeken even omhoog te trekken, deed de deur achter me dicht en legde de wijnflessen in mijn gebogen arm.
Othilkreits,
23 nazomer
Keisyl nam een ferme teug koud water en hield zijn ogen dicht, genietend van de streling van wind en zon op zijn voorhoofd. Kon hij hier maar altijd zo blijven, zodat hij nooit meer zijn problemen onder ogen hoefde te zien.
‘Keis? Jongen?’ Een grillige windvlaag tilde de behoedzame groet over de rand van de holte.
Keisyl liep terug naar het pad en zag twee mensen omhoog komen zwoegen vanuit het lagere deel van de vallei, de hoofden gebogen tegen het stof, met zweetplekken in de kleren. Hij ging hen tegemoet, een leren kruik in de ene hand, hoornen bekers in de andere.
‘Moeder, Fithian.’ Hij gaf hun elk wat te drinken, en schonk even later de uitgestoken bekers zwijgend een tweede maal vol.
‘Nou, waar gaat het allemaal over, Keisy?’ vroeg Ismenia toen ze op adem was gekomen.
‘Fithian?’ Keisyl wendde zich met enige verbazing tot zijn oom.
De oude man schudde zijn warrige zilveren krullen, de mondhoeken neerwaarts. ‘Niet aan mij om te vertellen, jongen.’ Hij veegde zijn voorhoofd af aan zijn mouw. Het verschoten geel van de manchet was pas versteld met lichter garen. ‘Dit is voor jullie twee alleen. Ik ga verder omhoog om naar de delvingen te kijken.’
Ismenia’s blik volgde hem met een mengeling van berusting, irritatie en genegenheid. ‘Hij staat te trappelen om terug naar de delvingen te gaan, die oude dwaas. Het hoeden van geiten is kinderwerk, wat hem betreft. Goed dan, Keisy, wat is er zo belangrijk dat ik de meisjes alleen moest laten en helemaal hierheen moest komen lopen? Ik ben niet meer een van de jongsten, hoor.’
Keisyl moest een beetje lachen om haar vastberaden monterheid. Een tel later was zijn glimlach echter alweer verdwenen. ‘Kom maar kijken.’
Terug in het kleine dal liep hij langs de afgekoelde as van het vuur en ging naar de robuuste gereedschapsbergplaats. De deur was afgesloten met een eenvoudige houten keg, die Keisyl wegschopte met de gespleten punt van zijn laars. Hij stak een hand in het donker en sleepte een ineengedoken gedaante het zonlicht in.
Ismenia’s handen vlogen naar haar mond om een kreet van schrik te smoren. ‘Jeirran?’
Keisyl keek neer op de naakte gedaante die gehurkt op de grond bleef zitten, met vieze klitten in de resten van haar en baard die niet waren weggeschroeid door vuur, het lichaam onder de vuiligheid, de voeten vol zweren, de handen bloedend uit opengebarsten blaren, één vinger zonder nagel en opgezwollen tot een etterende massa. ‘Ik denk het,’ zei hij uiteindelijk.
Op het geluid van stemmen richtte het ellendige schepsel zijn hoofd op, het gezicht wezenloos, de mond slap, het kwijl glinsterend op gekloofde en korstige lippen. De ogen waren het ergst, blauw als altijd, maar even leeg en nietsziend als die van een pasgeboren hondje.
‘Ik dacht dat hij dood was,’ fluisterde Ismenia. ‘Ik dacht dat Maëwelin haar schuld had geïnd!’
‘Zo te zien had Misaën hem toch nog nodig.’ Keisyl beet op een duimnagel. ‘Wat doen we nu met hem?’
‘Waar heb je hem gevonden?’ Verwonderd schudde Ismenia het hoofd.
‘Hij was aan het rondscharrelen in de delvingen.’ Keisyl kon een huivering niet onderdrukken. ‘Ik dacht eerst dat het een gwelgar was, gemaakt van gras en modder, op zoek naar stoute kinderen.’ Zijn lach was gespeend van humor, maar het armzalige wezen keek op en deed hem na, het geluid schor en gruwelijk.
Keisyl hief een hand, maar kon niet slaan. Hij wendde zich af, rillend, ondanks de hete zon.
Ismenia keek neer op de lege huls van een man, die weer wezenloos in het niets staarde. Wat moeten we met hem aan?’
Schoorvoetend slaakte Keisyl een zucht. ‘Misschien kunnen we hem een poosje hier houden, hem wassen, te eten geven.’ Vol afkeer keek hij naar de zweren, waar nog een paar maden in hingen. ‘Als het alleen om mij ging, zoals Misaën me heeft gemaakt, zou ik niets doen, moeder, dan joeg ik hem weg en blij toe, maar Eirys —’
‘Denk jij dat Eirys hierop zit te wachten?’ onderbrak Ismenia hem fel. ‘Denk jij dat Eirys, nadat Sheltya haar half gek van angst hebben gemaakt alvorens haar onschuldig te verklaren, zit te wachten op dit… dit creatuur? Het zou haar van alle hoop en vreugde beroven, terwijl ze die juist zo hard nodig heeft om haar kind groot te brengen. Nee, Eirys mag hier nooit van weten. Je mag hier nooit over spreken, met geen woord, zelfs niet op je sterfbed, zelfs niet als de wendezon op je beenderen schijnt.’ Ze viel stil, trillend, de smalle schouders gebogen en de handen ineengeslagen in een vergeefse poging ze stil te houden.
Keisyl trok zijn moeder in zijn sterke omhelzing, waar haar grijzende
haar wapperde tegen de gerafelde kraag van zijn hemd. Geleidelijk aan werd het trillen minder. ‘Maar wat doen we nu?’
Zachtjes maakte Ismenia zichzelf los, klopte Keisyl in een zinloos gebaar geruststellend op de schouder en trok de veters van zijn hemd netjes. ‘Hij is de kreits een leven verschuldigd, hè?’
Keisyl haalde een keer diep adem voordat hij antwoord gaf. ‘Eirys’ kind is er toch?’
Ismenia schudde haar hoofd. ‘Dat is iets anders. Dat kind is haar geschenk aan het bloed, en zolang ze nog steeds treurt om Jeirran zie ik haar geen ander in haar bed nemen. Waarom is hij niet gewoon gesneuveld in de Teyvafaas?’ raasde ze plotseling. ‘Dan hadden we haar het lijk kunnen laten zien en was de kous daarmee af.’
‘Haar verdriet had wel eens te veel kunnen worden voor het kind in haar buik.’ Keisyl schudde zijn hoofd. ‘Het was puur en alleen de hoop dat hij nog steeds leefde die haar heeft gered. Dat heb je zelf gezegd.’
‘Moeten we haar die hoop dan afnemen? Als ze niet volledig hersteld vóór de seizoenswisseling, geef ik het kind weinig kans om de winter door te komen.’ Ismenia haalde de geborduurde wit-linnen doek van haar hoofd en draaide de stof rond haar handen. ‘Hij is de kreits een leven verschuldigd,’ herhaalde ze zacht. ‘Zonder hem had ik mijn Teiro nog gehad, mijn kleine jongen.’ Haar gezicht vertrok alsof ze zou gaan huilen, en ze verborg haar gezicht in de weidebloemen op het linnen.
Keisyl veegde zijn eigen plots opwellende tranen van boosheid weg en pakte zijn moeders handen, maar toen ze haar ogen naar hem opsloeg, waren die droog en vastbesloten. ‘Hij is de kreits een leven verschuldigd, en dat leven eisen wij op.’
‘Daar hebben we het recht toe, nietwaar?’ zei Keisyl voorzichtig. ‘Humaner dan hem te laten ronddwalen en doodgaan van de honger of sterven aan koorts.’
‘Ik wil helemaal niet humaan zijn,’ zei Ismenia bitter. ‘Het liefste bond ik hem vast voor de raven, Maëwelin is mijn getuige! Nee, hij is er hoe dan ook al geweest, en het is beter dat we zeker weten dat hij dood is dan dat we ons blijven afvragen wanneer hij aan de poortdeur komt schrapen als een verloren hond die is teruggekeerd.’
‘Hij heeft de weg hierheen ook gevonden, Misaën mag weten hoe,’ beaamde Keisyl afkerig.
Ismenia reikte naar de door de zon verbrande schouder, waar vies haar overheen viel, maar trok haar hand weer terug. ‘Ik raak dat ding niet aan,’ mompelde ze. ‘Keisy, haal een stok en neem voor jezelf een hamer of zoiets mee. Ik weet wel een plek.’
Keisyl fronste zijn wenkbrauwen. ‘Moet Fithian niet mee?’
Ismenia schudde haar hoofd. ‘Onze keus, onze last.’
Er hoefde niet veel te worden gepord om de stumper overeind te krijgen, en hij volgde de oude vrouw inschikkelijk genoeg toen ze voor-op ging langs de delvingen. Aan de andere kant van de heuvelkam staken ze het ruisende gras van een beschut plateau over, gingen verder langs een groepje dicht struikgewas en klommen tenslotte over een met stenen bezaaide oever naar een drassig stuk land vol dikke groene pollen.
‘De oude gebruiken waren hard, maar dat waren de tijden ook, en na alles wat we dit jaar hebben doorgemaakt, lijken de oude gebruiken me wel op hun plaats.’ Met een ruk keek Ismenia haar zoon aan. ‘Je weet wat je te doen staat?’
Keisyl ging achter de wezenloos starende gedaante staan en hief de delfhamer met geoefende handen. De klap was hard en goed gemikt. Het armzalige schepsel viel voorover, en Ismenia zette haar smalle laars achter in zijn nek en duwde het hoofd in het drassige bruine water van het hoogveen. Keisyl wachtte in stilte tot ze haar voet terugtrok en duwde met zijn hamer de dode dieper in het slijk.
‘Het was mijn goed recht geweest hem te verdrinken terwijl hij bij bewustzijn was,’ zei Ismenia, zij het met weinig vuur. ‘Als het veen hem opneemt en looit, dan is dat Misaëns oordeel. Maar volgend voorjaar mag jij hier wel komen kijken. Als er nog botten zijn, kun je die naar de spelonk in de Lidrakreits brengen. Laat hem maar rusten bij zijn volk en zijn waarschuwing fluisteren voor iedereen die erover denkt zijn voorbeeld te volgen. Kom, mijn lieverd, we gaan naar huis.’ Ze klapte kordaat in haar handen, draaide zich om en begon zo snel te lopen dat Keisyl moeite had haar bij te houden.
‘We moeten nu de blik vooruit richten,’ vervolgde ze. ‘Er moet voor Eirys en het kind worden gezorgd. Maëwelin heeft eindelijk ook Theilyn gezegend, dus er zal niemand per ongeluk voorbijkomen om haar vooruitzichten te bederven. Over een jaar of zo kunnen we erover gaan denken haar mee de faas uit te nemen. Er zijn wat geschikte knapen waar ik mijn oog op heb laten vallen, dus als ik hun moeders en zusters uitnodig om naar de kleine te komen kijken, krijgt Theilyn de kans om hen te ontmoeten zonder dat iemand er iets van denkt. Misschien maakt ze een verstandige keus als ze de tijd ervoor krijgt. Eén dochter die op het eerste gezicht tot over haar oren verliefd wordt, is wel genoeg. En er gaat niets boven het zien van een kind in de armen van zijn moeder om een maagd te laten verlangen naar een eigen kleine.’ Ze stak haar
arm door die van Keisyl en keek hem glimlachend aan. ‘En knappe meisjes zullen er ook zijn, en daar zit vast wel eentje bij die als jongste in een grote familie bereid is haar rechten te verruilen voor klinkende munt en haar faas te verlaten om in de onze weer kinderen en vrolijkheid te brengen, zeker voor een man die zo knap is als jij.’
‘Misschien wel, op een dag,’ gaf Keisyl droogjes toe, maar zijn ogen stonden weemoedig.
‘We moeten de blik nu vooruit richten,’ herhaalde Ismenia ferm. Zonder om te kijken verlieten ze het hoogveen.
Taveerne Het Wijze Everzwijn,
Hadrumai, 23 nazomer
Ik moest drie keer de drukke gelagkamer rond kijken voordat ik eindelijk Pered in een hoekje zag zitten lachen met een vriend. Me een weg banend door een stel snaterende eerstejaars magiërs, zwaaide ik naar hem. Hij stond op en pakte de flessen wijn van me over. Ik knipte met mijn vingers naar een dienstertje. Ze keurde me nauwelijks een blik waardig, tot ik naar haar lachte. Toen draaide ze met een ruk haar hoofd terug en staarde me verrast aan. Wijn graag,’ zei ik. Van de oevers van de Ferl, als je die hebt.’
Pered begroette me met een omhelzing en hield me toen op armlengte, hoofdschuddend. ‘Je moet toch echt iets aan dat haar gaan doen.’
‘Ziet het er zo beroerd uit?’ vroeg ik olijk.
‘Je ziet eruit als die gestreepte botertoffees die mijn zus voor haar kinderen maakt,’ zei hij eerlijk. ‘Ryshad zal het verschrikkelijk vinden.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik heb hem gezien met een baard. Ik wil het risico niet lopen het te verven na het bleken. Dan wordt het groen of het valt allemaal uit.’
Pereds vlotte lach maakte spleetjes van zijn hazelnootbruine ogen. ‘O ja, ik ben klaar met de kopie van dat liedboek. Zorg dat ik niet vergeet je die te geven.’
‘Hartstikke bedankt. Je bent toch niet bang dat iemand zich gaat afvragen waarom Shiv het zo graag wilde bestuderen, hè?’ Het was niet de bedoeling dat de aandacht op hem werd gericht, en vooral niet dat iemand zich plotseling zou herinneren dat de vriend van de magister een van de deskundigste kopiisten van Hadrumai was.
Pered schudde zijn hoofd. ‘Niet zolang hij zich nog iedere dag opsluit met Usara en die Bergvrouw om te zwoegen op een nieuwe theorie over de kunstenarij .’
‘Heeft hij al kans gezien om iemand in Toremal te bespreken?’ Ik deed mijn best het zo terloops mogelijk te laten klinken, maar moest Pereds veelzeggende grijns met een schaapachtige van mezelf beantwoorden.
‘Gisteravond heeft hij Casuel besproken. Cas was zoals gebruikelijk weer de kleingeestigheid zelve, maar hij heeft Shiv wel verteld dat jouw Ryshad “de keizer van buitengewone dienst is geweest, zij het met wat onverwachte gevolgen”. Kennelijk wil Ryshad dat je zo gauw als je kunt een schip neemt naar Toremal of Zyoutessela, dus je moest maar eens overtocht gaan boeken en haast maken om je geliefde aan de verlokkingen van het keizerrijk te onttrekken.’
‘Zodra Planir heeft gedokt,’ zei ik resoluut, mijn eigen wens om meteen naar de haven te rennen en op het eerste het beste schip te springen de kop in drukkend. Als hij inderdaad ‘de keizer van buitengewone dienst’ was geweest, moest dat betekenen dat Ryshads winst met de mijne zou kunnen wedijveren, toch?
Pered knikte naar de flessen. ‘Onze hooggeachte Aartsmagister vindt dit waarschijnlijk al betaling genoeg.’
‘Zo gemakkelijk laat ik me niet afkopen.’ Ik tikte met mijn bokaal witte Ferl tegen de groene fles met Califerische kwaliteitswijn. ‘Hier kunnen we het middagmaal mee wegspoelen.’
Pered nam een flinke slok van zijn bier. ‘Als de anderen komen, kunnen we naar huis. Shiv is de hele ochtend al bezig, en ik ben zeker al een keer of tien voor hem op en neer naar de markt geweest.’
Ik streek met een vinger rond een plasje bier op het tafelblad. ‘Hoe heeft hij gereageerd op het nieuws over Otrick?’
Het goede humeur op Pereds grove gezicht verdween. ‘Slecht. De afgelopen paar nachten heeft hij alleen maar naar het plafond liggen staren, mompelend dat hij best iets zou hebben gevonden om de oude piraat te redden als hij op zoek had mogen gaan.’
‘Ik begrijp niet hoe hij daarbij komt,’ wierp ik tegen. ‘Zelfs Usara heeft moeten toegeven dat er geen hoop meer was. Aritane zei dat zijn geest ter plaatse was gedood.’
‘Je weet hoe dat gaat bij magiërs,’ zei Pered terwijl hij zijn gedrongen schouders ophaalde. ‘Die denken altijd dat alles aan hen ligt en nemen nooit genoegen met nee.’
‘Saedrin zegene hen,’ zei ik, mijn glas heffend in een sarcastische heildronk.
‘Ik geef hem nog een paar dagen voordat ik ga vragen wie er volgens hem de nieuwe Wolkmeester of -meesteres wordt. Dat zal hem wel weer uit de put halen.’ Pered gebaarde opeens met zijn drinkkan. ‘Die daar moet je hebben als je een tip wilt en als je zin hebt om lang genoeg te blijven om er een weddenschap op af te sluiten.’
Ik keek om om te zien wie hij bedoelde en zag Darni de taveerne binnenkomen met een knokige vrouw aan zijn arm. Haar gezicht was onopvallend, en haar lange zwarte haar hing in een vlecht op haar rug. Haar kleren waren van alledaagse, honingkleurige wol, maar ze droeg ze met aanzienlijke gratie. Wie heeft hij bij zich?’
‘Strell, zijn vrouw.’ Pered keek verbaasd. ‘Ken je die niet?’
‘Ik denk dat Darni mij en mijn vrienden liever buiten zijn huiselijke kring houdt,’ lachte ik.
‘O, maar ik heb afgelopen nachtevening nog met haar gedanst,’ zei Pered, zogenaamd trots. ‘Darni mag dan niet weten wat hij van Shiv en mij moet denken, maar hij vindt in ieder geval dat zijn vrouw bij ons wel veilig is.’
‘Ze ziet er anders uit alsof ze best op zichzelf kan passen,’ merkte ik
op.
‘Kan ze ook,’ verzekerde Pered me. ‘Ze is alchemist. Als je haar lastig durft te vallen, is morgen je huis misschien wel afgebrand.’
‘Wie steekt er hier huizen in brand?’ vroeg Gren belangstellend. Met Sorgrad vlak achter zich aan kwam hij door het gedrang heen naar ons hoekje.
‘Niemand,’ zei ik. ‘Pered zei dat er geld valt te verdienen als we een wedje maken op de juiste kandidaat voor het Wolkmeesterschap.’
‘Wedden magisters daar dan op?’ reageerde Sorgrad verbaasd.
Grijnzend keek Pered hem aan. ‘Magisters niet, maar wij allemaal wel.’
‘Zal wel het enige vertier in dit gat zijn,’ luidde Grens wat zure commentaar.
Ik probeerde de mate van zijn rusteloosheid te peilen en keek Sorgrad aan. ‘En, hoe lang blijven jullie hier nog duimendraaien? Ik dacht dat Shiv had gezegd dat Kalion voor jullie een goed woordje zou doen bij Draximal? Had Planir hem dat niet opgedragen?’
Sorgrad knikte. ‘Draximal is al helemaal geregeld. Over vier dagen nemen we een boot naar Col.’
Dat was een hele opluchting. Tot die tijd zou Gren zich nog wel kunnen gedragen zonder op kattenkwaad uit te gaan. Hadrumal leek me niet zo’n geschikte plek voor hem om zich te vervelen. Ik fronste mijn voorhoofd. ‘Dat wordt dan een heel eind lopen naar Lescar. Zijn jullie niet beter af met wachten op een tocht naar Peoorl?’
‘We gaan niet naar Lescar.’ Sorgrad leegde zijn drinkkan. We dachten eens een bezoekje te brengen aan Solura.’
Met enige verbazing keek Pered hem aan. ‘Shiv zei me dat jij magister bent. Blijf je niet hier om te studeren?’
‘Waarom zou ik?’ vroeg Sorgrad meteen, zij het niet agressief. ‘Ik heb geen last van dat talent.’
Weet je wel dat de helft van de Raad dat maar niet kan snappen?’ Pered slaakte een zucht van tevredenheid. ‘Ik vind het zo heerlijk om magiërs verbijsterd te zien staan.’
‘Solura?’ Ik tuitte mijn lippen. ‘Gaan jullie toevallig Gilmarten nog opzoeken?’
‘Je weet maar nooit wie we tegen het lijf lopen,’ gaf Sorgrad met een gevaarlijke grijns toe. Ik had hem door. Het magisterschap mocht dan tot nu toe niet meer dan een onwelkome en genadeloos te onderdrukken afwijking zijn geweest, maar nu hij de voordelen ervan in de praktijk had meegemaakt, was hij niet van plan de kans te laten schieten om zoiets voor de toekomst tot een bruikbaar werktuig om te smeden. Ik kon hem geen ongelijk geven; messire mocht er dan mee hebben ingestemd dat de magiërs het liedboek mochten houden, maar ik verheugde me nu al op het zoeken naar bruikbare trucs in mijn kopie, nu ik had gezien dat Aritane’s vermogens net zo zeer te benijden als te vrezen waren.
‘Gren?’ Ik keek hem vragend aan.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Het leek me saai om weer terug naar Lescar te gaan. We hebben het vechtseizoen toch al grotendeels gemist. Ik heb wel zin om te kijken wat voor onrust er broeit langs de grens met Mandarkin.’
‘En als we daar toch zijn, kunnen we er meteen voor zorgen dat de Anyatimm daar te horen krijgen wat er van de zomer precies in het Gat is voorgevallen,’ voegde Sorgrad er onheilspellend aan toe.
‘Zo, dus we gaan allemaal weer op reis.’ Het was mijn bedoeling om opgewekt en optimistisch te klinken, maar op een of andere manier kwamen mijn woorden er een beetje somber uit.
‘Niet voor een ander spreken, lieverd,’ zei Pered met een zweem van bitterheid. ‘Ik blijf in de buurt van mijn schrijftafel, zolang Shiv het nog steeds niet zat is om naar Planirs pijpen te dansen.’
“Waarom kijk je niet of Shiv een opdracht kan krijgen om bij het Woudvolk of in Gidesta naar meer mensen met talent te gaan zoeken?’ opperde ik.
‘Vóór de winterzonnewende zijn we weer terug,’ beloofde Sorgrad. ‘Relshaz of Col?’
Mijn stemming steeg. ‘Relshaz? Dan is Charoleia er ook, en die heeft zeker nieuws van Halice.’
‘Neem jij dan die zwaardmeneer van je mee, zodat wij hem eens kunnen zien,’ droeg Gren me op. ‘Wat heeft die eigenlijk de hele zomer uitgevoerd terwijl wij plezier aan het maken waren?’
‘Volgens mij heeft hij het moeilijker gehad dan je denkt,’ zei Pered, een en al gemaakte ernst. ‘Per slot van rekening heeft hij moeten samenwerken met Casuel.’
‘En de meeste mannen hebben veel liever een eerlijk gevecht met een horde brullende Bergmensen dan dat,’ stemde ik in.
‘Dan zal hij beslist toe zijn aan een winterzonnewende die hem nog lang zal heugen,’ knikte Sorgrad. ‘Zorg dat je hem meeneemt.’
‘Wou je hem vragen naar zijn bedoelingen?’ Als het even kon, liet ik dat niet gebeuren.
‘Zou best eens kunnen,’ zei Sorgrad. Wat zal hij er trouwens van vinden als jij straks bij hem terugkomt, vol avonturen en rammelend met het geld van de Aartsmagister?’
‘Dan zou hij wel eens jaloers kunnen worden,’ merkte Gren op.
‘Nou, zo te horen heeft hij het er zelf ook niet slecht afgebracht,’ kaatste ik terug. ‘Ik moet alleen nog beslissen wat ik hem precies over ons uitstapje ga vertellen.’
‘Net genoeg om hem zich schuldig te laten voelen dat hij de hele zomer hoog en droog heeft doorgebracht met het op zijn wenken bedienen van die prins van hem,’ zei Pered, slechts een tikkeltje venijnig. Eigenlijk was die steek voor de Aartsmagister bedoeld, begreep ik. Het enige dat ooit tussen hem en Shiv kon komen, was Planirs beslag op de tijd van zijn geliefde.
‘Ryshad zal net zo hard hebben gewerkt als ik,’ verzekerde ik hun allemaal. ‘Alleen aan andere dingen.’ En dat was hem geraden ook, voegde ik er voor mezelf aan toe, want anders was alle winst van dit jaar voor niets geweest. Het spel was pas uit als ik zag hoe Ryshad zijn runen had gespeeld.
‘Eén ding zou ik je wel aanraden,’ zei Gren kritisch. ‘Je moet echt iets aan je haar doen voor hij je ziet.’