HOOFDSTUK VIJF

Toen de keizer mijn man als erkenning voor zijn diensten in het westen Gidestaanse landgoederen toewees, kwam ik in aanraking met de Bergmensen en hun ernstige sagen. Dit lied, vaak gezongen tijdens de zonnewende, wijst ons erop dat het leven op de berghellingen net zo streng als het klimaat kan zijn en dat we wellicht meer begrip zouden kunnen hebben voor hun bruuske omgang met lieden die uit vriendelijker landen afkomstig zijn.

De wolven op de rots Behagen ‘t dodental, De sterksten onderhen Gesneuveld tevens zwak. Een van de levenden, Een machtig man, stond op En plaatste in de sneeuw Zijn strijdbijl woest en fel. ‘Breng wie dit heeft gedaan Uit overheersingsdrang. Maëwelin geeft ons blijk Van haar gerechtigheid.’ De booswicht werd gebracht, Men smeet hem op de grond, Bespuwden hem uit haat, Ontzegden hem zijn Bloed. ‘Misaën spreekt recht tot u En ook tot uw gevolg. Ga noordwaarts naar het ijs, Wie weerkeert, wordt gedood.’ Ontkleed en averloos, Geslagen werden Wie niet gehaast vertrok, Vond er alsnog zijn eind.

De wijgrijsaards toen Beloofden plechtig dat Door hen beklede macht Nooit overheersen zou. Zij zwoeren dienstbaarheid, Genezing, geen gemoord, En wie niet zwichten wou, Zeeg neder op het steen. En met betraand gelaat Ging men naar huis terug. De wolven slopen aan Voor hun luguber maal.

Lidrakreits, 32 nalente

Jeirran zette zijn vermoeide pony vast aan een ring in een blok marmer en schonk wat water uit de zak aan zijn zadelboog in een droge holte van het steen. Hij keerde zijn rug naar de sappige grasweiden van de vallei waar fleurige bloemen zich wendden naar de voorjaarswarmte. Rood, geel, blauw en wit, alles streefde ernaar te nemen wat het aan zonneschijn krijgen kon voordat de sneeuw andermaal een dekkleed vormde. Geruime tijd bleef Jeirran roerloos staan voor de onheilspellende boog van grijze muurstenen.

De vesting verrees van een massieve bult opgehoopte aarde boven op een reeds bestaande terreinverhoging om de verdedigers een extra voordeel te gunnen op eenieder die zou naderen. De solide muur rees op als een uitstulping van levend gesteente, en de ramen van de rekin erbinnen stonden twee aan twee, als waakzame ogen. De stenen faas keek uit over de door de wind geteisterde vallei waar het land opwaarts glooide in de richting van de oprukkende bergen.

Maar deze trotse woonstee was een lege huls. De grote deuren van de poort naar het terrein stonden open, met puin ertussen, de dwarsbalk die iedereen moest tegenhouden machteloos leunend in de hoek van de dikke muur. De driehoekige ruimte in de stenen boven de latei, waar het fiere embleem van het huis eens had geprijkt, was leeg als een blinde oogkas. Jeirran schopte de kiezels weg van de in ijzer gevatte voet van de poort en sleurde aan de deuren zodat de pennen in de holten van de massief stenen drempel knarsten. Met een woordloze uitroep schoof hij de zware barrière met een dreun tegen het snijwerk van de stopper in de deurstijl. De scherpe knal kwam als echo terug van de grijze rotswanden die ten noorden van de vesting hoog oprezen, trots met hun kronen van sneeuw.

Het terrein op lopend, maakte Jeirran langzaam een ronde, even halt houdend bij iedere deur of raam van de langs de binnenkant van de muur staande stenen gebouwen om naar binnen te kijken. Alles was leeg, keurig schoongeveegd, alle bezittingen weg, de haarden koud. De bittere trek rond Jeirrans mond verflauwde om langzaam te worden vervangen door een droefheid die de jaren genadeloos afpelde en een ongelukkige jongeman toonde.

Hij keek op naar de rekin. De zwarte holten van de ramen tartten de zoekende zon, terughoudend, sinister. Jeirran liep naar binnen, negeerde de ontmantelde haard en stak over naar de trap. Eerst liep hij kalm, toen sneller, en weldra rende hij door de donkere schaduwen tot hij uiteindelijk uitkwam op het platte dak. De hardheid in zijn ogen keerde terug toen hij zich bukte om te kijken langs een groef in een van de stenen in de borstwering. Die wees naar de rotswand in de verte, naar een spleet waarvan de regelmatige zijkanten en hoekige randen getuigden van klopper en hamer. Op Jeirrans voorhoofd verscheen de gebruikelijke frons. De wind, nimmer aflatend, tilde een verdwaalde lok haar van zijn voorhoofd, en rond zijn voeten wervelde stof met een geluid als van een eigenaardige fluisterstem.

‘Wou je me vragen daar naar binnen te gaan voor de zonnewende?’ vroeg een stem achter hem. ‘Om te zien wat de beenderen van onze kreits te zeggen hebben wanneer Misaën de zon stuurt om het heiligdom van ons bloed te verlichten? Welke vraag wil je dat ik stel?’

Een scherpe inademing was Jeirrans enige schrikreactie. Langzaam kwam hij overeind en draaide zich om. ‘Je hebt het wel over mijn familie.’ Hij benadrukte het voorlaatste woord iets. ‘Welk belang heb jij bij het bloed dat hier eens verbleef?’

‘Voor iemand die zich beroept op voorbije familiebetrekkingen om om een gunst te vragen, ga je wel heel merkwaardig te werk, Jeirran,’ sprak de nieuwkomer kritisch vanaf haar zitplaats op de muur die rondom het platte dak liep.

Jeirran sloeg zijn ogen even neer en schuifelde met de punt van zijn laars over de massief stenen vloerplaten. ‘Hallo, Aritane.’ Hij glimlachte naar haar met een hartelijkheid die zijn ogen niet bereikte. ‘Je ziet er goed uit.’

‘Het huwelijk heeft jou niet veranderd,’ merkte ze op met een raadselachtige klank in haar stem. ‘Hoe is het met Eirys?’

Jeirran maakte een wegwuifgebaar. ‘Redelijk wel.’

‘Jammer dat ze nog niet in verwachting is.’ Aritane streek haar donkergrijze japon glad en zette met een elegant gebaar haar zacht geschoeide voeten bijeen. De kleur paste goed bij het schemerig blauw van haar ogen, diep verzonken, de opvallendste kenmerken in een smal gezicht met een lange neus die niet werd geflatteerd door het kortgeknipte korenblonde haar dat vanaf een hoog voorhoofd naar achteren was gekamd. Haar lippen vertoonden een sensuele volte, het duidelijkste stempel van gemeenschappelijk bloed met Jeirran. ‘Ik zag graag dat je je nageslacht veilig stelde in een kind, bij voorkeur een hele schare.’

‘Geen enkel kind van Eirys’ bloed kan mij hier aanspraken verlenen,’ verzuchtte Jeirran.

‘Nee,’ beaamde Aritane zachtjes, met spijt in haar ogen.

‘Is het dan wel een eerlijke ruil?’ vroeg Jeirran strijdlustig. ‘Zijn de kunsten van Sheltya een passende vergoeding voor het verlaten van je bloed zodat het land kan worden opgeëist door de dochters van de zus van onze voormoeders voormoeder? Ben je tot meer in staat dan alleen maar vaststellen of mijn vrouw wel of niet tekenen van vruchtbaarheid gaat vertonen?’

‘Als kind was je altijd al een tegendraadse blaag, Jeirran,’ antwoordde Aritane laatdunkend. ‘Ik ben de tel kwijtgeraakt van de keren dat vader je ginds in die watertrog moest dompelen omdat je weer eens een driftbui had.’

Allebei wierpen ze een blik op de langwerpige uitgeholde steen, beneden bij de hoofdpoort, droog als beenderen in de wind, met een paar bladeren en stukjes opgewaaid gras in het ontstopte gat onderin.

Jeirran liet even het hoofd hangen alvorens haar uitdagend aan te kijken. ‘En jij, zuster van weleer, hoe staat het met jouw leven?’

‘Ik reis van kreits naar kreits, ik spreek recht en geef raad, ik breng nieuws en verzoeken om hulp of een bondgenootschap.’ Er lag een droge, spottende klank in haar stem. ‘Je kent de taak van Sheltya heel goed.’

Jeirran trommelde met zijn vingers op de muur, knagend op zijn baard. ‘We weten allemaal wat Sheltya doen. Wat mij interesseert is wat Sheltya zijn. Hoe zit het met de macht waarover tijdens de zonnewende en de nachtevening in stille hoekjes wordt gefluisterd? Hoe zit het met de keren dat een enkele eenzame reiziger in het grijs verandert in tien of twintig Sheltya die allemaal vanuit het niets verschijnen en een faas voor reizigers gesloten houden om af te rekenen met een epidemie, een misdrijf tegen het bloed of een andere overtreding die alleen zij kunnen zien?’

‘Je weet heel goed dat er niet over die dingen mag worden gesproken,’ antwoordde Aritane op vlakke toon. ‘Waarom trotseer je dat verbod? Wat wil je van me?’ Zoals haar stem klonk, had ze kunnen informeren naar het weer.

‘Heb je de geheimen van hun macht geleerd? Waartoe Sheltya precies in staat zijn?’ drong Jeirran aan. ‘Hoe ze lege zalen achter zich kunnen laten waaruit de mensen zijn verdwenen of verspreid, ongevoelig voor de liefdadigheid van anderen? En zelfs wanneer ze iedereen gezond en wel achterlaten, waarom kan niemand zich dan iets herinneren van wat er is gedaan om hen te redden of bij te staan?’

‘Dat gaat jou niets aan,’ zei Aritane, ijziger nu. ‘Dergelijke dingen zijn

uitsluitend terrein voor degenen die zijn verkozen om te dienen.’

‘Verkozen?’Jeirran sloeg zijn armen over elkaar en keek zijn zus aan. ‘Meegenomen, misschien. Of nog beter: ontvoerd. Ik was pas acht jaar, maar oud genoeg om me te herinneren hoe je hebt gehuild, hoe je hebt geschreeuwd, hoe kwaad je was. Ik weet nog dat je je vastklampte aan je bed toen ze je kwamen halen, dat je onze moeder smeekte om zich tegen hen te verzetten, en haar vervloekte toen ze dat niet deed.’ Hij haalde een keer kort, afgemeten adem. ‘Maar daarmee was de juistheid van hun keuze eigenlijk meteen aangetoond, nietwaar? Jouw vloek deed het goed genoeg: moeder was binnen een jaar dood. Toen vader en wij thuiskwamen van een zwaar seizoen in de mijnen ontdekten we dat we alles waar we zo hard voor hadden gewerkt kwijt waren aan een of ander muisharig wicht van de andere kant van de bergen van wie geen van ons voordien ooit had gehoord.’

‘Moeder is gestorven in het kraambed, een tragedie maar niets ongewoons.’ Aritane’s handen in haar schoot waren wit rond de knokkels door de kracht waarmee ze ze in elkaar geslagen hield.

‘In het kraambed, in barensnood voor een dochter om jou te vervangen, om het land dat ze had geërfd veilig te stellen.’Jeirran schudde zijn hoofd. ‘Ik heb horen vertellen dat ze Sheltya de toegang tot haar slaapkamer verbood, doodsbang dat ze ook in de toekomst van dat kind ware magie voorzagen. Had ze hen binnengelaten, dan hadden ze haar en het kind misschien wel kunnen redden.’

Aritane stond op. ‘Als je alleen maar bent gekomen om aan oude, geheelde littekens te krabben, dan wens ik je vaarwel, Jeirran.’

‘Maar Sheltya konden haar niet dwingen, hè? Ze kunnen hun macht, hoe ver die ook mag reiken, niet zonder toestemming gebruiken, is het wel? Waartoe ze ook in staat zijn, het is altijd gekluisterd en omsloten door geheimen en mysteriën en nooit in het openbaar aangewend. Welk nut heeft kracht als die nooit wordt gebruikt?’

Aritane was inmiddels aangekomen bij de trap.

‘Wat zeggen Sheltya over de Eliëtimm, Arita?’

Op het horen van Jeirrans honende woorden bleef ze staan op de bovenste tree. ‘Wat zei je?’

‘Is dat de goede manier om het uit te spreken? Hoort het niet Alyatimm te zijn?’ Jeirran nam plaats op de muur, zijn benen voor zich uitgestrekt, steunend op zijn handen.

Langzaam keek Aritane om. Wat heb je gehoord?’ Tegen de bevelende klank in haar stem was geen verzet mogelijk.

‘Ik ben geen beklaagde die je oplegt de waarheid te spreken.’ Jeirran

spoog en wreef met een hand over zijn ogen. ‘Ik heb alleen maar gehoord wat de helft van de laaglanders in hun bierhuizen en taveernen te horen zullen krijgen voor de zomer om is. Liederen over deze Eliëtimm, over de macht die ze hebben, over de gevaren die ze vormen, over de krachten van hun strijders. Hoe lang denk je dat het nog duurt voordat een of andere inhalige poorter uit Intryt besluit dat deze blonde lieden van over de oceaan niet anders zijn dan die blonde lieden in de bergen? Dan grijpen ze ieder excuus aan om nog meer land en nog meer rijkdom te stelen en ons almaar verder te verdrijven van wat eens van ons was. Misschien is dat wel met de Teyvakreits gebeurd. Je zal er wel over hebben gehoord van je nieuwe familie.’ Jeirran lachte vreugdeloos. ‘Als ze ons ver genoeg verdrijven, worden we allemaal Mensen van het Ijs, nietwaar?’

Aritane’s ogen stonden koud als de schaduwen in de spleten van een gletsjer. ‘Je hebt geen idee waar je het over hebt. De Alyatimm wilden de macht van Sheltya gebruiken om te heersen en te regeren zonder genade of goedkeuring.’

‘Ik weet in ieder geval dat die Eliëtimm, wie ze ook mogen zijn, hun macht gebruiken om zichzelf te verdedigen. Ik weet in ieder geval dat ze ware magie niet zien als iets wat verborgen en geheim moet blijven, maar als een wapen om hun land en hun mensen te beschermen tegen plundering en verkrachting. Ik durf er iedere munt van mijn vadersgoed onder te verwedden dat hun wijzen niet worden weggehaald van hun land en familie opdat ze nooit in de verleiding zullen komen om het geleerde in te zetten voor het welvaren van hun kreits.’ Jeirran stond op en liep langzaam het dak rond, neerkijkend op het omheinde terrein en de grasweiden van de vallei buiten de muur. ‘Had jij niet liever de kans gehad om wat je hebt geleerd ten voordele van je bloed te gebruiken, om je erfgoed te laten gedijen in plaats van ons huis leeg te laten staan als onderkomen voor passerende reizigers, nu degenen die het hebben opgeëist niet eens de moeite willen nemen om hier een half seizoen per jaar te gaan wonen?’

Aritane’s gezicht was bloedeloos en bleek als de plaveien onder haar voeten. ‘Waarom doe je dit, Jeirran? Waarom rakel je de oude uitgedoofde kolen van gramschap en bittere smart weer op? Aan zo’n vuur kan je alleen maar je handen branden. Wat gedaan is, is gedaan, daar valt niets meer aan te veranderen.’

‘Maar wat als er wel iets aan te veranderen viel?’ vroeg Jeirran zacht, naar haar toe lopend om haar handen te pakken. ‘Ga me nou niet vertellen dat je gelukkig bent met je lot, Arita! Als je dat was, dan zou je niet eens hier naar me toe zijn gekomen. Ik heb je wel gezien, hoor, met de zonnewende in de Parthfaas, dansend naar de pijpen van die ouwe gek. Verder mag iedereen dan hebben gedacht dat zijn gebazel de mystieke wijsheid van Sheltya was, maar jij weet net zo goed als ik dat het gewoon seniele onzin was. Ik zag het in je ogen. Ze hebben je macht en kennis beloofd in ruil voor het verlies van je huis en familie. En wat hebben ze je gegeven? De rol van kindermeisje voor een incontinente ouwe zak die nog steeds meer respect krijgt dan jij als hij gort op zijn nachthemd kwijlt! Hoe kan het zijn dat de macht van ware magie uit handen van wanhopige mensen wordt gehouden door de vrees en lafheid van de Ouderlingen?’

‘Eigenlijk zou ik je nu zelf moeten aanklagen,’ beet Aritane hem toe, ‘of op zijn allerminst dit gesprek uit je geheugen wissen, samen met al die etterende haat en halve waarheden die je uit laaglandse roddels denkt te hebben opgepikt!’

‘Doe maar,’ schokschouderde Jeirran. ‘Maakt niet uit, dat verandert toch niets. Binnen een half seizoen is er weer iemand anders, iemand die zijn baren gaat verkopen of een pelsjager die met zijn handel naar de laaglanden vertrekt en terugkomt met die liederen en verhalen. Yevrein zal zich gaan afvragen waarom die mensen, die vast en zeker van ons bloed zullen zijn, door de laaglanders zo worden gevreesd, en waarom deze Eliëtimm alle tot hun beschikking staande middelen gebruiken om hun huizen en families te beschermen, terwijl wij ieder seizoen opnieuw worden beroofd en belaagd. Peider en zijn vrienden zullen zichzelf ook die vragen stellen en ermee naar Sheltya gaan om antwoord. Wie van jullie ook besluit om naar die antwoorden op zoek te gaan - wel, dat wordt dan degene die eindelijk de zweep uit de handen van de oude bangeriken haalt, nietwaar? Om te bepalen hoe de ware magie wordt gebruikt, om in te zien dat de pure macht, die de zogenaamde wijzen zo bang zijn te gebruiken, door hun wijsheid wordt beteugeld?’

Aritane keek naar haar handen, nog steeds omvat door Jeirrans brede palmen. ‘Je zei dat je me om een gunst wilde vragen?’ Ze keek op, haar gezicht neutraal, maar haar ogen priemend in de zijne.

Nu het erop aan kwam, aarzelde Jeirran. ‘Ze zeggen dat Sheltya over bergen en valleien heen met elkaar kunnen spreken, en van grote afstand berichten naar elkaar kunnen sturen, verder dan een seizoensreis.’

Aritane knikte langzaam.

Bemoedigd sprak Jeirran verder, de gespannen stilte verbrekend met een plotselinge dringendheid. ‘Kan jij contact met deze Eliëtimm opnemen? Kan jij meer over hen te weten komen? Kan je zien of ze bereid zijn ons te helpen, ons op te leiden, misschien zelfs met ons mee willen doen? Als zij de laaglanders in het oosten zouden aanvallen terwijl wij vanuit de bergen kwamen, konden we onze landerijen terugvorderen, onze trots herstellen!’

Aritane trok haar handen los en sloeg haar armen om zichzelf heen, huiverend ondanks de zonneschijn. ‘Je weet niet wat je vraagt,’ mompelde ze. ‘Ik heb over die Eliëtimm gehoord, natuurlijk heb ik dat. Het is ons verboden hen op te zoeken.’

‘Ik vraag je om je eigen volk te helpen,’ zei Jeirran zacht. ‘Sheltya hebben je bij je familie weggehaald opdat je alle lieden van de bergen kon dienen. Het is toch juist alleen maar om te dienen dat ik het je vraag? Of wil je weer terug om ruzies tussen sukkels van vrouwen te beslechten, om te bemiddelen bij rellen over grasweiden, om dood en verderf te lijf te gaan als een of andere reiziger een epidemie naar een verafgelegen vallei brengt, terwijl al die tijd ons volk door laaglandse hebzucht armer en behoeftiger wordt gemaakt?’

‘Het is een beetje vreemd om een pleidooi voor het grotere goed en het onzelfzuchtig nemen van risico’s uit jouw mond te horen,’ zei Aritane droog. Waar is het jou persoonlijk om te doen, Jeirran?’

‘Macht, wat dacht je dan?’ Hij spreidde zijn handen. ‘De macht om op Eirys’ land te jagen zonder bang te zijn de beste pelzen kwijt te raken aan de valstrikken van een of andere laaglander. Ik wil haar broers het erts dat ze met veel zwoegen delven zien verkopen voor een eerlijke prijs. Macht. Ik wil rijk zijn, Arina, ik wil Eirys alles kunnen geven wat haar hartje maar begeert, en ik wil de mond van die moeder van haar dichtstoppen met een eindeloos menu van honing en koek, als dat nodig is om die feeks tot zwijgen te brengen. Ik wil mijn zoons een royaal vadersgoed geven en mijn dochters alle rechten op en onder het land zien opeisen dat hun bloed toekomt. Ik wil een mogendheid in de bergen zijn, Arina, iemand voor wie de laaglanders achting hebben, omdat ze voor mijn toorn banger zijn dan voor de koude winterwind.’ Grijnzend keek hij haar aan. ‘Ik wil weer de broer zijn van de nieuwe leider van Sheltya. Ik wil het oor hebben van de vrouw die de ware magie haar rechtmatige en eervolle plaats en invloed teruggeeft.’

Aritane schudde haar hoofd, maar nu glimlachte ze toch, een mager, harteloos glimlachje met een fonkeling in haar ogen. ‘Het verbaast me niets dat die domme kleine Eirys voor jouw zoete woordjes is gevallen, Jeirran. Jouw tong is altijd al sneller dan een bergbeek geweest en verraderlijker dan de rotsen eronder.”Doe je het?’ drong Jeirran aan.

‘Ik mag daar eigenlijk zelfs geen moment over denken.’ Aritane tuitte haar lippen. ‘Ze zetten me voor straf op een kale berghelling met mijn geest zo leeg als een midwintervat. Als er iemand achter kwam —’

‘Hoe moeten ze er ooit achter komen?’ vroeg Jeirran. ‘Je denkt toch niet dat ik ooit iets zal vertellen aan voorbij komende Sheltya, wel? Ik zit hier net zo diep in als jij, dieper nog. Jij bent degene met de macht over mij, dat heb je zelf gezegd. Jouw woord alleen is genoeg om ervoor te zorgen dat ik over de hele breedte van de bergen wordt geschuwd, zonder opgaaf van redenen en zonder dat daarom wordt gevraagd.’

‘Ik kan mijn vaardigheden aanwenden om te zien of ik een reactie krijg, maar wel met nauwelijks meer zekerheid dan wanneer ik een signaalvuur in de bergen stook in de hoop dat de rook door iemand wordt gezien. De truc is om ver genoeg te reiken alvorens de oproep te doen die dichterbij wel kan worden opgemerkt.’ Aritane had het eerder tegen zichzelf dan tegen Jeirran. ‘Als ik die Eliëtimm vind, wat dan?’ vroeg ze hem plotseling.

‘Dan hebben we iets om te vertellen aan degenen die er net zo over denken als wij,’ zei Jeirran zelfverzekerd. ‘Er zijn er genoeg van ons die het zat zijn om door de laaglanders te worden bedrogen en opgelicht. Ontken maar eens dat er Sheltya zijn die zich opwinden over het feit dat ze worden beperkt door de gebruiken en de Ouderlingen. Hun vertellen we dat er aan de andere kant van de oceaan mannen en vrouwen van ons bloed zijn die niet buigen en schrapen en altijd maar inbinden voor laaglandse agressie.’

Aritane hield haar hoofd schuin. ‘Listig ben je altijd al geweest, dat geef ik toe.’ Met plotselinge besluitvaardigheid liep ze over het dak, haar onversierde rokken uitschuddend. Ze keek naar de bergen in het noorden, controleerde de stand van de zon aan de hemel en liep her en der om de schaduwen te bekijken alvorens over te steken naar de ene kant van het dak en te turen naar de nevelige vormen van het hoger gelegen gebied. Met een hoofdknik kwam ze tot een besluit en keerde zich om naar Jeirran, haar gezicht een ogenblik bezield door lef en ongehoorzaamheid voordat het masker van haar eerdere onverschilligheid weer verscheen.

‘Ga zitten met je rug tegen de schoorsteen, met je gezicht naar het noorden.’

Hij gehoorzaamde meteen.

‘Je onderbreekt me niet, je raakt me niet aan, je verroert je niet en je zegt geen woord,’ gelastte Aritane op een toon van absoluut gezag.

Ze ging zitten met gekruiste benen op de stoffige vloer, zonder acht voor haar jurk. Met de ellebogen rustend op de knieën legde ze haar gezicht in haar omhooggehouden handen en begon diep en regelmatig te ademen, in door haar neus, om dan de lucht met kracht uit haar mond te blazen in een steeds langer wordende uitademing, opgestuwd van binnenuit.

Jeirran schrok toen het zachte geluid stokte en hij balde zijn vuisten tegen de drang om naar haar toe te gaan. Het zweet brak hem uit. Hij bewoog een hand om het weg te vegen van zijn voorhoofd, maar hield zich in. Zijn lippen vormden wat een gemompelde vloek zou zijn geworden als hij had durven spreken. Zonder met de ogen te knipperen hield hij zijn heldere, saffierblauwe blik gevestigd op Aritane, die nu oppervlakkig ademhaalde, telkens pauzerend. Jeirran merkte dat hij hetzelfde onregelmatige patroon volgde, en de huid onder zijn baard kreeg een ziekelijk bleke kleur tot hij met een explosieve inademing zijn kin optilde en een tijdlang onbeheerst hijgde voordat zijn adem weer een natuurlijk ritme volgde.

Hoog in de lucht zweefde de ijle kreet van een havik weg op de wind, wat de stilte in de verlaten vallei alleen maar benadrukte. De wind deed wat gruis over het dak waaien, vluchtig vlagend rondom Aritane’s roerloze gedaante. Jeirran knipperde met zijn ogen en spuugde iets uit, schudde heel even met zijn hoofd voordat hij zichzelf weer tot onbeweeglijkheid dwong. De wind verdween, en de zon scheen neer op zijn hoofd, weerkaatsend op de stenen en zwarte schaduwen over het witte oppervlak van het dak werpend. De schoorsteen in zijn rug was geruststellend vast, maar tegelijkertijd koud en stil, niet langer het warme hart van de rekin die hij eens was geweest. Er rolde een zweetdruppeltje over zijn wang om te verdwijnen in zijn baard. Er volgde er nog een, deze naar opzij lopend om te prikken in zijn ooghoek.

Er galmde een enorme klap langs de kringvormige muur van de vesting, heen en weer klinkend met een geluid alsof een hete steen door de schok van koud water kapot barstte. Even vlamde er schrik op in Jeirrans ogen, zijn vrees ontbloot toen het masker van arrogantie en zelfvertrouwen van zijn gezicht werd gerukt. Het geluid klonk opnieuw, het dreunen van hout op steen, en Jeirran haalde diep en sidderend adem. Het was de poort, niet? Zwaaiend op de wind die uit de vallei omhoogkwam, ja toch zeker?

Hij keek naar Aritane, die weer roerloos zat.

Was het de poort wel? Was er iemand anders gekomen, vroeg Jeirran zich met een schok af. Zouden Sheltya hun macht gebruiken om Aritane in de gaten te houden? Zou er ergens ver weg een Ouderling met een grijze baard hun gesprek hebben afgeluisterd? Was het geluid de eerste waarschuwing dat ze waren ontdekt, dat er Sheltya kwamen? Er leek er altijd wel eentje te zijn als die nodig was, maar waren ze nu hier, om hun plan te verijdelen?

Jeirran begon sneller adem te halen. Hij zweette overvloedig, ondanks een nieuwe verkoelende windvlaag. Zijn handen, tot vuisten gebald, beefden aan zijn zijden, zo hevig dat de rillingen door zijn armen omhoogliepen om te schudden aan de stijfheid in zijn schouders en nek. De hitte en de stilte drukten ongenadig op hem neer, alsof ze de rotsen tot stof wilden vermalen.

Aritane hief haar gezicht op en liet haar handen in de schoot van haar jurk vallen. Op de plaatsen waar haar vingertoppen op haar voorhoofd hadden gedrukt, ontwikkelden zich rode vlekken. Jeirran drukte zich tegen het steen in zijn rug toen ze haar blik op hem richtte. Haar ogen waren kleurloze zwarte putten, geen wit, geen iris, geen leven te bekennen. Terwijl hij op zijn knieën overeind krabbelde, ontsnapte hem een jammerklacht van pure doodsangst.

Aritane knipperde met haar ogen, en ze waren weer normaal. Haar wangen werden door een warmroze tint verzacht, en ze glom van verrukking. Ze haalde diep, huiverend adem. ‘O, Jeirran,’ fluisterde ze op verwonderde toon. ‘Ik heb hen gevonden!’

‘Ik —’ Hij hoestte om de trilling in zijn stem te stillen. ‘Ik wist wel dat je het kon,’ antwoordde hij vrijmoediger. ‘En wat -‘

‘Wacht,’ schudde Aritane haar hoofd, ‘laat me even tot mezelf komen.’ Ze stond op, met .stijve bewegingen, onhandig vegend naar het stof op haar japon. De armen om zich heen slaand, draaide ze zich om en staarde in oostelijke richting. ‘Daar zitten ze, Jeirran, nog verder dan de Oosterlingen, aan de andere kant van de oceaan.’ Ze lachte van pure opgetogenheid. ‘Ze kenden me niet, natuurlijk, maar ze erkenden mijn macht en mijn recht om hen op te zoeken. Ze feliciteerden me met mijn moed, prezen mijn vaardigheden. Ik kan me niet meer herinneren wanneer iemand dat hier voor het laatst deed!’

‘En wat heb je gezegd? Wat heb je hun verteld? Willen ze ons helpen?’Jeirran liep naar haar toe en bleef schuin achter haar staan.

‘Wat?’ Aritane’s blik werd weer wazig.

Jeirran ging voor haar staan, haar het zicht op de vallei en het oosten benemend. ‘Wat gaan ze voor ons doen?’ Hij legde een hand op haar schouder en bijna had hij haar door elkaar geschud.

‘O, Jeirran, jij wil ook altijd alles meteen, hè?’ De blijdschap op Aritane’s gezicht maakte plaats voor ergernis. ‘Ik heb hun gezegd dat ik wil praten over zaken van het grootste belang en dat ik contact opneem zodra ik weer vrij ben.’

‘Arita!’ Jeirrans stem klonk ruw van boosheid. ‘Waarom wachten, waarom niet gewoon —’

‘Trek mijn methoden niet in twijfel, Jeirran,’ waarschuwde ze hem. ‘Dit is mijn werk, en ik weet het beste hoe ik het moet aanpakken. Geloof me, ik heb echt geen zin om mezelf voor Sheltya te verantwoorden voordat ik bondgenoten heb met de middelen om me te steunen en te verdedigen.’

‘Maar hoe lang gaat het dan duren voordat je de benodigde vrije tijd hebt?’ vroeg Jeirran kwaad.

Nadenkend fronste Aritane het voorhoofd. ‘Ik denk dat ik jouw vrouw maar eens een bezoekje moest brengen. Ik zal degenen aan wie ik mij moet verantwoorden laten denken dat ze zich zorgen maakt over het uitblijven van een kind. Zolang jij dan een tijdje uit haar bed blijft, moet dat alle mogelijke nieuwsgierigheid wel stillen. Als ik me kan afzonderen in een fatsoenlijke kamer met wat gemakken voor de verandering, kan ik mijn energie beter richten op het gesprek met onze nieuwe vrienden.’ Ze glimlachte als een tevreden roofdier.

‘Daar zal Eirys’ moeder niet blij mee zijn,’ mopperde Jeirran. ‘Die steekt haar lange neus altijd meteen in zaken die haar niets aangaan.’

‘Dan zorg jij maar dat je vrouw zich eens laat gelden als meesteres van haar eigen haard,’ zei Aritane beslist. ‘Het wordt hoog tijd dat dat kind eens wat pit toonde.’

‘Dat zie ik zo gauw niet gebeuren,’ schimpte Jeirran. ‘Ik was niet echt op zoek naar pit toen ik haar het hof maakte!’

‘Het is aan jou.’ Aritane liep naar de trap omlaag naar de rekin. ‘Jij hebt mij nodig, als je hiermee verder wilt gaan. Praat Eirys maar aan dat ze zich zorgen gaat maken over haar onvruchtbaarheid, dan hoeft niemand zich over mijn bezoek te verbazen. Want je hebt het toch al met haar over dat onderwerp gehad, nietwaar? En je best, gedaan om haar buik te laten zwellen, of ze nu wilde of niet.’ Die laatste opmerking wierp ze achteloos over haar schouder toen ze de trap afdaalde.

‘Hoe weet je dat?’ brieste Jeirran met een vuurrode blos op zijn wangen. Hij vloekte zachtjes en haalde zijn handen over zijn gezicht alvorens zijn zus achterna te gaan. Hij rende de trap af en kwam onderaan glijdend tot stilstand, de spijkers van zijn schoenen knarsend over de stenen. Aritane was nergens te zien.

‘Jij met je pokkenspelletjes voor de dommen!’ schreeuwde hij tegen de lege kamer, waar het stof dik op de plaveien lag, onaangeroerd, met als enige sporen Jeirrans voetafdrukken. Verzuip toch!’ Hij rende naar buiten, het terrein van de faas op. ‘Aritane!’ Hij stoof naar de werkplaatsen, maar die waren nog even verlaten als voorheen. ‘Wat denk je dat je aan het doen bent? Aritane!’

Hem bespottend kaatste zijn toornig gebulder terug van de onverstoorbare muren. Toen het lawaai wegstierf, was de stilte nog drukkender dan daarvoor.

Jeirran huiverde onwillekeurig voordat hij naar de poort beende. Op de drempel hield hij even halt om de deur weer dicht te klemmen, maar bleef staan met een steen in zijn hand. Zachtjes mopperend ging hij in plaats daarvan de stenen aan de voet van de andere deur weghalen en trok de twee naar elkaar toe. Toen ze door hun eigen gewicht en de werking van een slimme constructie dicht werden gehouden, draaide hij de poortdeuren de rug toe, maakte zijn pony los en zette het onwillige beestje aan tot een vermoeide galop.

De kamer van Planir de Zwarte, Aartsmagister van Hadrumal, 1 voorzomer

Een aarzelend getik op de buitenkant van de deur werd gevolgd door een zelfverzekerder klop

‘Binnen.’ De enige aanwezige in de kamer zat ontspannen in een leren stoel bij een van de hoge lancetvensters van het raam. Hij keek niet op van de dichtbeschreven brief die hij las. Het zonlicht dat de donkere houten panelen langs de muren verluchtigde, speelde met schittervin-gers over het dure, mosgroene tapijt, de glimmend geboende meubels en de keurige rijen boeken en tekstrollen op de talrijke schappen. De zware zwarte eikenhouten deur ging op goed onderhouden scharnieren geluidloos open.

‘Aartsmagister.’ De nieuwkomer maakte een buiging. Het was een lange, smalle man met een vaalgele huidskleur, een behoedzame blik en steil zwart haar dat ter hoogte van zijn onderkaak was afgeknipt. Hij schraapte zijn keel. ‘Dus we verwachten vanochtend iets van Uus te horen?’

‘Shiv, neem plaats.’ De ogen van de Aartsmagister verlieten het papier geen moment. ‘Larissa kan hier elk ogenblik zijn.’

Shiv ging zitten aan een glanzend tafeltje met een stalen spiegel op een mahoniehouten voet. Voor de spiegel stond een zilveren kandelaar, de romige bijenwas met het sneeuwwitte stukje lont tot dusver onaangeroerd door vuur. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar schraapte in plaats daarvan zijn keel.

‘Neem wat water als je moet hoesten.’ Planir keek op, de grijze ogen streng.

Shiv keek even naar zijn handen en schonk voor zichzelf een glas in. De karaf zette hij voorzichtig neer op een bijzettafeltje waarvan het diepbruine blad was ingelegd met bloemenslingers en bladertakken in alle kleuren die een schrijnwerker uit hout kon halen.

‘Is het echt nodig dat Larissa hiervan op de hoogte wordt gebracht?’ zei hij abrupt. ‘Ze is nog maar net leerling af, en al weet ik dat ze bijzonder voor u is, als pupil, bedoel ik -‘

‘Ze heeft een dubbele affiniteit, Shiwalan,’ onderbrak Planir op beteugelende toon. ‘Dat maakt haar automatisch tot pupil van de Aartsmagister. Als mijn pupil acht ik het geschikt haar in mijn zaken te betrekken. Doe ik dat niet, dan zou ze me momenteel ernstig hinderen,

aangezien Usara weg is en Otrick nog steeds niet bij kennis is. Door haar dubbele affiniteit kunnen we bovendien haar talenten benutten om een volledige nexus op te zetten zonder er nog twee anderen bij te halen. Het verbaast me dat je mijn oordeel in deze in twijfel trekt.’

Shiv klemde zijn kaken op elkaar en staarde uit het raam. ‘Heeft Uus veel problemen om Livak te laten doen wat hij wil? Toen ik met haar op reis was, wel, toen kon ze erg koppig zijn. Misschien had ik met hen mee moeten gaan. Dan had u bovendien hier van Uus’ talenten gebruik kunnen maken in plaats van de mijne.’ Hij viel stil toen de Aartsmagister zijn brief zorgvuldig opvouwde, de kreukels met vaardige handen gladstreek en een vleugje magie aanwendde om de zegellak zacht te maken en hem opnieuw te verzegelen.

‘Usara heeft geen enkele moeite om Livaks daden richting te geven omdat hem uitdrukkelijk is opgedragen haar gewoon haar eigen gang te laten gaan en daarenboven zijn eigen aanwezigheid zo onopvallend mogelijk te houden,’ deelde hij mee.

Schoorvoetend draaide Shiv zijn gezicht naar de Aartsmagister. De hoofdmagiër keek hem recht in de ogen. Shiv sloeg zijn blik neer en fronste zijn wenkbrauwen, starend naar het vloerkleed. ‘Is dit niet een beetje te belangrijk om Livak zomaar los te laten lopen? Ik had gedacht dat-‘

‘O ja, Shiv?’ onderbrak Planir hem. ‘Heb jij nagedacht, of ben je gewoon hals over kop achter het eerste het beste spoor aangegaan zonder oog voor de consequenties?’

Het water klotste in het glas toen Shivs hand eromheen verstrakte. ‘Door Eliëtimmse magie ligt de Wolkmeester van Hadrumal in coma, en naast hem verkeren er nog een dubbele handvol in dezelfde positie. Persoonlijk vind ik het van beduidend groter belang te zoeken naar een remedie voor deze situatie dan om Livak zomaar op pad te laten gaan om in het wilde weg te speuren naar verworden kennis waarover de oude rassen mogelijk nog beschikken.’

‘Van Kalion ben ik dat soort bombast gewend, Shiv, maar dat kunnen we van onze geëerde Haardmeester nu eenmaal verwachten,’ merkte Planir op met iets scherps in zijn stem. ‘Jou past het niet, noch is het bevorderlijk voor je aspiraties om een zetel in de Raad te bemachtigen, waarvan Troanna me heeft verteld.’

Shivs lippen versmalden, maar hij zei niets terug.

Planir legde zijn brief weg en liep naar een tafeltje met een serie karaffen achter een rij kristallen bokalen. Wijn?’ vroeg hij op vriendelijker toon.

‘Nee, dank u,’ antwoordde Shiv stijfjes.

Planir glimlachte in zichzelf en keerde terug naar zijn zitplaats met in de ene hand een volle bokaal donkerrode wijn, het glas versierd met minutieus ingegraveerde ruitjes. ‘Ik geef toe dat ik niet had verwacht het allemaal voor je uit te moeten leggen als aan een eerstejaars leerling die onzeker is over het te voorschijn toveren van een kaarsvlam, maar desondanks doe ik dat met alle plezier.’ Shivs ongearticuleerde protest wegwuivend nipte hij van zijn glas. ‘Waarom heeft Trydek de eerste Aartsmagister het centrum van het magiërschap overgebracht naar de veiligheid van een eiland?’ vroeg de Aartsmagister.

Shiv keek geërgerd. ‘Wat —’

‘Waarom?’ herhaalde Planir met een scherpe blik vanonder zijn dunne zwarte wenkbrauwen.

“Vanwege de angst en het bijgeloof die de krachten van de met talent geborenen opriepen onder de gewone bevolking,’ ratelde Shiv zijn antwoord met sarcastisch automatisme af.

‘Wat doet jou denken dat er zo veel is veranderd? Hoeveel leerlingen krijgen we hier die zo snel van huis zijn weggestuurd dat ze nauwelijks de tijd hadden om schoon linnen in te pakken? Hoeveel schepen die de haven aandoen sturen hun matrozen aan land om te gaan pierewaaien?’ Planir boog zich voorover in zijn stoel. ‘Van de eersten zo veel dat het niemand opvalt, en van de laatsten zo weinig dat één havenkroeg nauwelijks kan draaien op hun bezoeken. Doe niet zo dom, man, dat weet je net zo goed als ik. Waarom hebben hele generaties Aartsmagisters Hadrumal anders gehuld in nevelen van tover en legende?’

‘Legenden die alleen maar bedoeld zijn om de argwaan en het wantrouwen jegens het magiërschap te voeden,’ kaatste Shiv terug.

‘Heel juist,’ knikte Planir. ‘En iedere magiër die op het vasteland op zoek gaat naar gegevens over oude magie zou meteen opvallen, nietwaar? Zou dat geen ongemakkelijke gevoelens en twijfels zaaien, vooral in een tijd waarin we ons best doen om magiërs een actievere rol in de wereld te laten spelen? Aan de andere kant kan natuurlijk het besef dat magisters erop uit moeten om op zoek te gaan naar kennis, dat we iets missen dat kennelijk van groot belang is, ertoe leiden dat anderen gaan denken dat onze invloed en misschien zelfs onze macht tot een jammerlijk minimum is gereduceerd. En in dat geval kunnen we vrolijk gedag zwaaien naar de beleefdheden, het respect en, in dit geval het belangrijkste, de medewerking die magisters nog steeds kunnen gebieden, zolang ze zich niet gevaarlijk tonen, tenminste. In beide gevallen zitten we met een handvol erg zwakke bikkels, nietwaar?’

‘Maar Kalion —’ begon Shiv aarzelend.

Planir wuifde het met een hand weg. “Vergeet Kalion voorlopig nou maar even.’

‘U heeft magisters gestuurd om in Col de archieven en in Vanam de historiën te doorzoeken naar ieder spoor van oude betoveringen,’ hield Shiv vol. ‘Wat is daar dan anders aan?’

‘Ten eerste zijn degenen die ik heb gestuurd terdege doordrongen van de noodzaak discreet te zijn.’ De Aartsmagister glimlachte. ‘Ten tweede reken ik erop dat de plaatselijke geleerden op beide universiteiten de doelbewuste jacht op esoterische kennis niet meer dan logisch vinden en er verder geen aandacht aan schenken, mocht een van hen zijn neus lang genoeg uit zijn eigen boeken halen om er iets van te merken, natuurlijk.’

Shiv kon een grijns om Planirs droge toon niet inhouden, maar onmiddellijk werd zijn gezicht weer ernstig. ‘Maar hoe zit het dan met Livak? Ik weet dat Casuel er anders over dacht, maar dat zangboek leek me een veelbelovend aanknopingspunt. Zij is geen magister, geen geleerde. Wat als ze iets over het hoofd ziet? Daarover gesproken, wat als ze iets ontdekt waar Uus niets over te horen krijgt? Ze werkt nu voor D’Olbriots geld. Dat is nog iets -‘

‘Ik vind dat je best een beetje meer vertrouwen in Uus zou mogen tonen, hoor,’ berispte Planir hem. ‘En wat Livak betreft, zoals ik het begrijp, ziet ze het uitpluizen van kennis voor D’Olbriot als haar beste hoop op een schenking uit zijn kluis of waar ze anders ook naar op zoek mag zijn. Voor zover ik dat meisje heb gezien, zou ik zeggen dat haar eigenbelang een veel doelmatiger drijfveer is dan iets wat wij kunnen verzinnen.’

Van ergernis verhief Shiv zijn stem. ‘Maar wat als ze iets belangrijks doorspeelt naar D’Olbriot en wij er pas later wat van te horen krijgen? Otrick -‘

‘Ik maak me net zulke zorgen over Otrick als jij, Shiv,’ zei Planir op scherpe toon, ‘maar ik heb een groot aantal stukken op dit bord staan, en als het mislukt, is het niet slechts een Witte Raaf die terug in de doos verdwijnt. Jij was tijdens de zonnewende met ons in Toremal. Gebruik je hersens, man! Wat hebben de gebeurtenissen van het afgelopen jaar de prinsen van het Rijk verteld? Dat hun oude domein was gebaseerd op magie en dat het mislukken van die magie het hele bouwwerk heeft laten instorten! En nu worden ze bedreigd door magie van de andere kant van de oceaan. Hoeveel denk je dat er onderscheid zullen maken tussen onze magie van de materie en de bijbehorende disciplines en de Eliëtimmse magie van geest en illusie? Als je in hun schoenen staat, is het allemaal hetzelfde: een bedreiging.’ Planir zette zijn bokaal opzij, ongeleegd en veronachtzaamd. ‘D’Olbriot heeft het verstand te beseffen dat hij vuur met vuur moet bestrijden, maar hij is heus niet van plan zijn huis in de fik te steken en het op een lopen te zetten. Hij moet het idee hebben dat hij de overhand heeft, dat wij doen wat hij zegt, als hij iets met Hadrumal van doen wil hebben. En minstens zo belangrijk is zijn zeggenschap in deze om de andere prinsen ervan te overtuigen dat hij niet gek is geworden en derhalve verdient uit zijn superieure machtspositie te worden ontheven.’

Shiv fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar Kalion —’

‘Vergeet Kalion toch! Sta er liever bij stil waar deze zet het spel brengt,’ stelde de Aartsmagister kordaat, de punten aftellend op lange vingers. ‘Ik heb Livak, een kind met een niet geringe vindingrijkheid en een vastberadenheid die een hertshond beschaamd doet staan, op zoek naar vertalingen voor dat liedboek van haar. Dat komt uit D’Olbriots bibliotheek, zijn embleem hangt om haar hals, zichtbaar voor iedereen die lucht krijgt van haar activiteiten, ongeacht of dat een Eliëtimmse spion of een argwanend plaatselijk heerser is. Waar ze ook mee terugkomt, dit nieuwe bondgenootschap betaalt haar uit via D’Olbriot, dit keer zonder dat het mij een penning kost, bij Raeponins genade! Dan heeft D’Olbriot de informatie, en dan kan hij zichzelf en alle andere Tormalijnse edelen vertellen dat hij daarmee onze diensten kan kopen om zijn land en goederen te verdedigen. Een duidelijk omlijnde en volkomen eerzame afspraak, zonder enige bedreiging voor de soevereiniteit van de keizer of de macht van welke prins dan ook.’ Voor het eerst werd Planirs stem wat ruwer van emotie. ‘Dat bespaart mij de vernedering om voor de keizer op de knieën te gaan, hem al het goud te bieden dat Misaën ooit gemaakt heeft en hem te smeken mijn magisters erop uit te sturen om die smerige Eliëtimm tegen te houden, want hoe groot hun dreiging voor Tormalijn ook mag zijn, voor Hadrumal zullen ze de nekslag zijn, als ze ons opsporen voordat we iets tegen hun betoveringen hebben. Want wat is dan de macht en de mystiek van het magiërschap nog waard?’

Shiv kon een rilling niet onderdrukken. ‘Het is alleen dat ik graag —’

‘Je had graag mee willen gaan,’ maakte Planir de zin op zachtere toon voor hem af. ‘Je had graag wraak genomen voor het leed dat je in de handen van de Eliëtimm hebt geleden. Je had graag een manier gevonden om Otrick te redden uit die onvergankelijke slaap waarin hij is gevangen. Je had graag een held willen zijn.’

Shiv beet op zijn lip en vouwde zijn handen in zijn schoot, de knokkels wit.

‘Dat velen je inmiddels al zo ongeveer beschouwen als een held is een van de redenen dat ik je hijer heb gehouden,’ vervolgde de Aartsmagister op vertrouwelijke toon, zijn wijnglas oppakkend. ‘Je hebt nu tweemaal tegen de Eliëdmm gevochten, eenmaal op hun eigen grondgebied en eenmaal in Kei Ar’Ayen. De manier waarop je de kolonisten hebt verdedigd is in geuren en kleuren verteld in de wintersalons van Tormalijn. Heb je er niets van gehoord? Als jij op reis gaat, zijn er horden ogen en oren jouw kant op gericht.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Uus, aan de andere kant, is een onbeduidend persoon, Planirs manteldrager, altijd twee stappen achter zijn meester. Het is een wonder dat hij er in zijn eentje op uit mag.’

Shiv lachte weifelend. ‘Dat is niet echt eerlijk.’

‘Het komt ons goed van pas dat de mensen hem zo zien, toch?’ Grijnzend schudde Planir zijn hoofd.

‘Hebben we enig idee of Iivak nu wel of niet op een goed spoor zit?’ drong Shiv aan na een ogenblik stilte, slechts onderbroken door doelbewuste voetstappen beneden op de binnenplaats.

‘Tot dusver nog geen uitsluitsel of ‘t het een of het ander is,’ schokschouderde Planir. ‘Deze queeste is Livaks waagstuk: als het mislukt, is zij degene die verliest. Als ze wint, halen wij de winst binnen zonder enig gevaar voor ons. Ze slaagt, of ze slaagt niet, en zolang jij geen manier hebt gevonden om de toekomst te voorspellen, kunnen we onmogelijk weten of onze betrokkenheid helpt of hindert. Ik laat de runen vallen zoals ze vallen en speel zoals ze liggen.’ De ogen van de Aartsmagister kregen een ondeugende glinstering. ‘Trouwens, als ik jou met een nieuwe opdracht op weg had gestuurd, zou ik Pered op mijn nek gekregen hebben, en ik geef toe dat ik het geen prettig vooruitzicht vond om midden op de binnenplaats bonje met jouw geliefde te krijgen.’

Shiv kleurde hevig. ‘Hij zou toch nooit —’

‘O nee?’ informeerde Planir. ‘Nou, volgens mij wel degelijk, hoor.’

Shiv hoestte, nam een slok water en keek de hele kamer rond, behalve in de richting van de Aartsmagister. Het uurwerk op de schoorsteenmantel sloeg zachtjes toen de wijzer in een gleufje op de afleesschaal klikte. Meteen werd er geklopt, twee keer kort op het eiken. Onmiddellijk daarna ging de deur open, zonder de uitnodiging om binnen te komen af te wachten. Er kwam een gedecideerd ogende jonge vrouw binnen, die uitsluitend aandacht had voor de Aartsmagister. Ze veegde een lok kastanjebruin haar van haar voorhoofd en schikte haar cerise sjaal welvoeglijk over haar ellebogen.

‘Larissa.’ Planirs genoegen kleurde zijn stem en verzachtte de trekken van zijn smalle gezicht. Een glimlach verdiepte de dunne rimpeltjes rond zijn scherpe ogen, en hij haalde een hand over zijn kortgeknipte zwarte haar. ‘Wijn?’

Larissa knikte. ‘Graag, dank u.’

Planir stond op en schonk een hoeveelheid van de donkere robijnrode wijn in een bokaal. Daarop schonk hij zijn eigen glas bij en hief het proostend op naar het meisje alvorens terug te keren naar zijn zitplaats.

Larissa nam een stoel naast Shiv. Ze glimlachte naar beide magisters, streek haar hemelsblauwe rokken glad en wierp met een achteloos gebaar haar lange glanzende vlecht over een schouder. ‘Een goede dag gewenst, Shiwalan,’ zei ze.

Hij knikte terug, haar niet in de hazelnootbruine ogen kijkend. Ondanks zichzelf viel zijn blik op de kleine blauwe bloemetjes op de zijkanten van haar kousen, aangezien de Ensaiminse, kortere mode haar welgevormde enkels en de ronding van haar kuiten zichtbaar liet. Hij schraapte zijn keel. ‘Aartsmagister, bespreekt u Uus, of wachten we tot hij contact opneemt met ons?’ vroeg hij.

‘Uus bespreekt ons.’ Bedachtzaam kijkend nipte Planir van zijn wijn. Hij kwam bij hen aan de tafel zitten. ‘Dat kan nu ieder moment zijn. Zijn jullie klaar om een nexus te vormen?’

Nadenkend rekte Shiv zijn vingers. ‘Ik denk dat ik wel een glas wijn zou willen, Planir.’

‘Ga je gang,’ knikte de Aartsmagister. ‘Larissa?’

‘Ik heb nog,’ antwoordde ze een beetje onbeholpen. ‘Maar ik ben klaar.’

Planir ving haar blik en hield die vast tot ze naar hem glimlachte, haar brede jukbeenderen door een blosje gekleurd.

Shiv bracht net zijn bokaal naar zijn lippen toen er een gloed verscheen, midden boven de tafel, zwevend in de lucht. Van binnenuit zwellend werd die gloed groter, onmogelijk dun en met okerkleurig licht langs de randen.

‘Planir?’ klonk er een stemmetje vanuit het midden van de glinsterende schijf.

‘Usara, fijn om van je te horen.’ Planir knipte met zijn vingers, en met een vonkje rode magie sprong de kaars aan, de vlam in een oogwenk geel, hoog en gelijkmatig brandend, ondanks het open raam. ‘Handen ineen, Shiv,’ commandeerde de Aartsmagister. ‘Voor Larissa is dit te nieuw om het zonder te doen.’

Het meisje schrok een beetje toen de twee mannen haar handen pakten, en op haar voorhoofd verscheen een diepe frons van concentratie. Het metaal van de spiegel begon van binnenuit te gloeien, het scharlaken, azuur, oker en aquamarijn stijgend en dalend, om elkaar heen kronkelend tot alle tinten uiteindelijk samensmolten tot een stralende ruitvorm die zich uitbreidde om de gloeiende schijf in zich op te nemen, even goudkleurig opflakkerend alvorens in de spiegel te verdwijnen. Het metaal werd nu door een koperachtige magie omlijst, en Planir draaide hem zodanig dat ze alle drie het beeld erin konden zien. ‘Mooi,’ zei hij tevreden en liet Larissa’s hand los zonder acht te slaan op de laatste resten magisterlicht dat rond zijn vingers uitdoofde.

‘Heb je me iets te vertellen over die Sheltya?’ vroeg Usara zonder enige inleiding, zijn stem onnatuurlijk hoog en blikkerig. In de spiegel zat hij op een eenvoudig bed in een kleine, witgepleisterde kamer. Over het hele beeld lag een okerkleurige tint die subtiel van kleur veranderde door de cirkels van macht die zich vanuit het midden van de spiegel uitbreidden.

‘Niets van enig nut of substantie, vrees ik,’ sprak Planir openhartig tot de spiegel. ‘Casuel heeft in de Tormalijnse archieven niets kunnen vinden, en het enige wat de geleerden van Vanam en Col hebben te bieden, zijn half vergeten flarden van sagen uit de Bergen.’

‘De meeste verwijzingen zeggen niets over hun rol.’ Larissa wreef over haar vingers, die een diepe afdruk van Planirs ring vertoonden. ‘Een paar lijken erop te wijzen dat ze rechtsprekers of wetgevers zijn.’ Ter bevestiging keek ze de Aartsmagister aan.

Shiv leunde achterover in zijn stoel, zwijgend, zijn lippen een dunne streep.

‘Wat hebben die Bergmensen in jouw reisgezelschap je kunnen vertellen?’ vroeg Planir.

‘Dat het ‘t beste is de Sheltya zichzelf nader te laten verklaren.’ Usara’s ergernis deden zijn woorden steeds scherper klinken.

Op Shivs voorhoofd verscheen een frons van nieuwsgierigheid. ‘En Livak pikt dat?’

Voorlopig,’ antwoordde Usara kortaf, ‘want als ze aandringt, betekent dat dat ze mij steunt tegen haar vrienden.’

‘Maar je zei dat de sagen inderdaad sporen van etherische leer vertoonden, nu jullie een vertaling hebben.’ Voor deze aanmoediging kreeg Larissa een glimlach van de Aartsmagister.

‘Die zogenaamde wonderen van hen kunnen nog steeds gewoon berusten op een toevallige samenloop van natuurlijke omstandigheden.’ Het kleine beeld in de spiegel trok een grimas.

‘Waar zitten jullie nu, Uus?’ onderbrak Planir.

‘Het lage deel van wat ze hier de Pasfalvallei noemen,’ antwoordde de magister. ‘Waar de rivier nog door de heuvels gaat in plaats van de vlakte.’

‘Daar wonen toch mensen met gedeeltelijk Bergs bloed?’ Shiv keek bedachtzaam. ‘Met ouders uit een gemengd huwelijk, zoals in Gidesta? Kan je hun de betekenis van die Sheltya niet vragen?’

‘Heb ik al geprobeerd,’ antwoordde Usara, schuddend met zijn hoofd. ‘Of ze weten het echt niet, of ze houden gewoon hun mond stijf dicht.’

Planir, Shiv en Larissa keken elkaar aan met een mengeling van teleurstelling en ongeduld. Er viel een stilte waarin alle vier de magisters naar hun handen keken, met eendrachtige ontmoediging op hun gezichten, ondanks de talloze mijlen die hen scheidden.

‘Misschien dat de Solurezen er meer over weten.’ Shiv wreef over zijn bovenarm. We weten dat hun genezers het erg goed doen, en alles wijst erop dat hun behandelingen doordrenkt zijn van kunstenarij. Als ze mij niet hadden geholpen, kwam ik nu een hand te kort bij het strikken van mijn veters.’

‘Laat je door deze kwestie niet afleiden van je andere taken, Uus.’ Planir keek licht bezorgd. ‘Hou het seizoen in de gaten.’

‘Ik denk er voortdurend aan.’ Usara glimlachte flauwtjes. ‘Ik denk dat ik nog wel tijd kan vrijmaken om wat frisse Bergse buitenlucht te gaan opsnuiven. Dat zal me goed doen.’

‘Je ziet er inderdaad wat vermoeid uit.’ Planir keek kritisch naar het beeld. ‘Neem jij je rustkuurtje, en laat het hersenwerk maar aan ons over. En laten we deze verbinding maar verbreken voordat je jezelf nog verder uitput.’

‘Ik word gesteund door de nexus,’ wierp Usara tegen. ‘Het is alleen nogal vroeg in de ochtend hier, en we zijn gisteren tot laat doorgereisd. Heeft iemand Naldeth pas nog besproken?’

Larissa knikte. ‘Een paar dagen geleden heb ik hem ‘s avonds gesproken. In Kellarijn is alles kennelijk in orde.’

‘En Guinalle?’ drong Usara aan.

Shiv schrok op uit zijn gedachten. ‘De laatste keer dat ik met Nal sprak, had ze hem gezegd de groeten te doen.’

Usara’s glimlach was duidelijk te zien in het beeld.

Met een onuitgesproken vraag op haar gezicht keek Larissa van Pla-nir naar Shiv terwijl de twee magisters een blik van verstandhouding wisselden.

‘Ik heb nog andere dingen te doen, Uus,’ zei Planir abrupt. ‘Over vijf dagen spreken we elkaar weer, met noen volgens jouw tijdrekening, goed?’

Usara knikte, en de weerkaatsing in de spiegel verdween snel met het uitdoven van de magie, zodat het metalen oppervlak slechts nog dof glansde in de zonovergoten kamer.

‘Hebben Usara en Guinalle soms iets met elkaar?’ vroeg Larissa.

‘Zou kunnen, misschien ook niet,’ antwoordde Shiv een beetje raadselachtig. ‘Volgens mij zou hij wel willen, maar het is een dame die haar verantwoordelijkheden heel serieus neemt.’

‘Dat hij degene is die een sleutel vindt om de geheimen van kunstenarij te ontsluiten is voor Usara om meer dan één reden belangrijk,’ beaamde Planir. Zijn ogen zweefden naar Larissa en gloeiden op. ‘Ik zal je niet langer ophouden, Shiv.’ Het signaal om te vertrekken was onmiskenbaar.

‘Ik zou graag nog verder willen praten over deze zaak.’ Shiv leek een beetje van zijn stuk.

Planir wreef met een hand over zijn mond. ‘Later.’ Zijn ogen bleven . gericht op Larissa, en er speelde een flauw glimlachje om zijn lippen.

Shiv aarzelde op de drempel. ‘Larissa?’

‘Ik kom zo.’ Ze hief haar kin op, maar op haar wangen verscheen een lichte blos. ‘Maar je hoeft niet op me te wachten.’

Shiv trok een sardonische wenkbrauw op naar Planir, maar het gezicht van de Aartsmagister bleef onbewogen, dus vertrok de jongere magiër en liep luidruchtig de trap af. Shiv bleef even staan toen hij het slot achter hem dicht hoorde klikken, en zijn gezicht werd harder. Toen hij vanuit het donkere trappenhuis in het heldere zonlicht op de binnenplaats kwam, knipperde hij met zijn ogen.

‘Goedemiddag,’ riep een leerling in het voorbijgaan, van de boog met de poort over de versleten plaveien overstekend naar een van de talrijke deuren die op de binnenplaats uitkwamen. Shiv knikte terug en nam ogenschijnlijk op zijn dooie gemak plaats op de rand van het fonteintje dat in het midden van de hof een vrolijk patroon van lucht en water weefde. Hij keek rond, alsof hij op iemand wachtte, controleerde de stand van de zon en keek naar de grote klokkentoren te midden van de vier binnenplaatsen waaromheen het magiërsdomein was gebouwd. Er kwam een meid langs met de armen vol linnen voor de wasserij.

Shiv hield een hand in het vallende water van de fontein en tuurde ingespannen in het bassin. Op het wateroppervlak lag een glinsterend beeld. Planir omhelsde Larissa, de lippen op elkaar in een hartstochtelijke kus. Met bedreven vingers maakte de Aartsmagister de knopen aan de achterkant van haar jurk los. Even deed ze een stap achteruit om de japon langs haar heupen te laten glijden en het kledingstuk achteloos op de grond te laten vallen. Planir trok haar met een hand op haar middel naar zich toe terwijl hij met de andere de hals van haar onderjurk los-strikte. Shiv zag blauwe bloemetjes op katoen zo dun dat de roze tepels er hard en donker doorheen priemden. De Aartsmagister deed een stap achteruit om zijn eigen hemd uit te trekken, en de ergernis op Shivs gezicht werd verzacht door een zekere spijt in de blik waarmee hij in het water staarde. Larissa pakte haar jurk bij de zoom, kanten kousenbanden tonend, en Planir gespte zijn riem los.

‘Halcarions tieten, waar is hij mee bezig?’ Met een woeste zwaai van zijn hand sloeg Shiv het beeld aan stukken, en de ontelbare glinsterende fragmenten losten op in het klaterende water van de fontein. ‘Hebt u andere dingen te doen, O geëerde Aartsmagister? Ja, en we hebben allemaal gehoord wat dat voor dingen kunnen zijn.’ Stampvoetend verliet hij de binnenplaats via de poort naar de drukke hoofdweg van Hadrumal.

Othilkreits 3 voorzomer

‘Keis!’Jeirrans groet waaide onopgemerkt weg. Hij verliet het uitgesleten pad tussen rotsgesteente en schriel struikgewas en betrad een smalle kloof. De wind kon er niet komen, maar in de nauwe ruimte galmde het kabaal van metaal op gesteente. Jeirran bleef staan kijken. Teiriol hief een houweel hoog boven zijn hoofd, liet hem met een harde schreeuw in de rotsachtige bodem ploffen en trok hem terug. Hij stond bij het hoogste stuk in de smalle doorgang, tot aan zijn middel in een kuil, onder een uitstulping van donkergrijs steen. Een tweede man schepte het blauwgroen gestreepte puin in een gekanaliseerd stroompje. Een derde harkte en roerde, turend in het modderige water. Weer iemand anders schepte steen in een lange houten trog, waar Keisyl bezig was met het sorteren van stukjes gesteente, die een tweede keer werden gewassen in water dat door een reeks houten pijpen werd aangevoerd. Iedereen was vies en bezweet, en de concentratie stond op hun strakke gezichten te lezen.

‘Keisyl!’ Voorzichtig liep Jeirran omhoog over de ribbels van rots en modder die de jaarlijkse voortgang van het delven in de kleine uitgraving markeerde.

Wat moet je?’ Keisyls ongenoegen was niet mis te verstaan. Hij liet een handvol tinerts in een zak vallen en wreef met zijn knokkels over de onderkant van zijn rug.

‘Ik kom met wat baksels van mijn vrouw.’ Jeirran haalde het deksel van zijn mand en vouwde het sneeuwwitte linnen open.

‘Eten!’ brulde Keisyl met de handen aan de mond. Wetering sluiten!’

Aan de andere kant van een glooiing in de grond zwaaide iemand ten antwoord. Er ratelde een sluisdeur, en het stroompje werd tot een sijpelen van water dat nauwelijks diep genoeg was om Teiriols schoenen nat te maken.

‘Theilyn hoort het eten te komen brengen,’ gromde Keisyl. ‘Jij hoort hier te werken. Dat zou één aandeel in het seizoen minder zijn geweest dat de kreits verliet.’

‘Het was anders wel jullie moeder die de afspraak maakte om haar familie in te brengen,’ reageerde Jeirran kortaf.

‘Als we niet zo veel tijd hadden verprutst aan die idiote plannen van jou, had ze die afspraak niet eens hoeven maken.’ Kwaad beet Keisyl in een pastei.

Jeirran tuurde met een kritische blik omhoog langs de pokdalige berghelling. ‘Dit stuk is bijna afgewerkt. Teir en jij hadden het in de tweede helft van de zomer makkelijk kunnen klaren. Dat stomme mens heeft de helft van het schamele restant weggegeven.’

‘Ze wilde dit werk klaar hebben voordat we een diepe mijn begonnen,’ siste Keisyl. ‘De schacht die moest worden betaald met de rijkdommen die jij mee terug uit Selerima zou brengen, weet je nog?’

‘Die oude bemoeial had helemaal het recht niet om een werkafspraak te maken,’ zei Jeirran wrokkig. ‘Dat hoort Eirys’ beslissing te zijn.’

‘Ja, maar Eirys was er niet, hè?’ Keisyls sarcasme werd geenszins getemperd door zijn volle mond. ‘Want jij stond erop haar helemaal mee daar naar toe te slepen, en na afloop stond ze met lege handen.’

‘Alles goed?’ Teiriol was als eerste bij hen, onzeker kijkend van Jeirrans schijnbaar opgewekte gezicht naar de frons van zijn broer.

‘De vrouwen zijn aan het bakken geweest.’ Jeirran gaf de mand in gretige, met modder bespikkelde handen. ‘Mijn vrouw vond dat jullie beter verdienden dan kaas met korstjes en dubbelgebakken brood. Cra, Fytch, Cailean, fijn om jullie te zien.’

‘Hoe is ‘t, Jeirran.’ De harker, nat tot halverwege zijn dijen, knikte begroetend. ‘Je ziet er nogal welvarend uit voor iemand die zich een half seizoen lang heeft laten bedotten door de laaglanders.’

Jeirran keek vuil naar Teiriol.

Die keek uitdagend terug en haalde zijn schouders op. ‘Cailean vroeg er zelf naar, en ik wil er niet over liegen.’

Jeirran forceerde een glimlachje. We zijn er beter uitgesprongen dan met het bedrag dat we onder in de vallei zouden hebben gekregen, maar ik geef toe dat het niet zo veel was als ze me hadden laten geloven.’

Keisyls minachtende, blaffende lach ging over in een hoestbui toen er een kruimel achter in zijn keel schoot.

‘Nou ja, in ieder geval heb je het geprobeerd, toch?’ De man die Keisyls sorteertrog vulde keek onzeker rond. We kunnen het jou toch niet kwalijk nemen dat de laaglanders allemaal oneerlijke honden blijken te zijn, wel?’

Jeirran gaf de man een dichtgevouwen pasteitje met een dikke laag goudkleurig glazuur. ‘Ik dacht dat ik er flink geld kon verdienen, Fytch, maar uiteindelijk zijn we zo goed als beroofd, en meer kan ik er ook niet van maken.’

‘Allemaal dieven, die laaglanders,’ gromde de man die boven de sluisdeur had bediend. ‘We moeten eigenlijk helemaal geen zaken met ze doen.’

‘Wij mogen dan niets met hen te maken willen hebben, maar zij willen per se wel met ons te maken hebben.’Jeirran schudde zijn hoofd. ‘Hebben jullie het gehoord over de Teyvakreits?’

Alle mannen knikten grimmig. Teiriols werkmaat nam nog een pasteitje. ‘Fokken als ratten op een vuilnishoop, hè?’

‘Ik heb een neef met familie aan de andere kant van het Gat,’ begon Cailean te vertellen. ‘Die zei dat ze al kansloos waren voordat er ook maar een zwaard was getrokken. Iedere laaglander die ze bloedend terug naar zijn moeder stuurden, trommelde binnen anderhalve dag zo tien anderen op om mee te vechten. Je hoeft heus niet zo naar me te kijken, Elzer, het is echt zo. Waarom denk je dat Kernial en zijn zonen naar het westen kwamen om in de zomer geiten te hoeden en bij iedere faas waar ze kwamen te smeken om werk?’

‘Dat is geen werk voor een man in de kracht van zijn leven,’ gromde Elzer vol weerzin. ‘Kernial is bijna net zo’n goede waterman als ik, kent de waterlopen beter dan welke moederbezwangerende laaglander dan ook, diep in de mijnen én aan de oppervlakte.’

‘Het probleem is dat we zo verspreid wonen,’ peinsde Jeirran. ‘Tegen de tijd dat er een vogel met een boodschap van de ene faas naar de andere is gevlogen, is de schade al aangericht en zijn de schurken er alweer vandoor.’

‘Dat heb je nu eenmaal in de bergen, daar is niets aan doen,’ schokschouderde Fytch.

‘Iedere kreits bemoeit zich alleen met zichzelf,’ zei Elzer stellig. ‘Zo is het al generaties lang geweest.’

‘Generaties lang hoefden ze zich ook geen zorgen te maken over laaglanders die hun grond inpikken,’ kaatste Jeirran terug. ‘En generaties lang hielden de kreitsen contact met elkaar via Sheltya die het nieuws aan de gewone mensen doorgaven en hun macht niet alleen voor zichzelf hielden.’

De andere mannen vervielen tot een behoedzaam stilzwijgen.

‘Neem nu die oude verhalen,’ vervolgde Jeirran. ‘Kei de Wever zou nooit hebben geduld dat laaglanders zijn valstrikken stuksneden en zijn pelzen stalen! Net zo min als Morn het duldde dat Isarels dochters door dieven van hun land werden verdreven. In die dagen werden de kreitsen beschermd door ware magie.’

‘Zo, het is op.’ Keisyl smeet een korst op het sprietige gras en veegde zijn vette vingers af aan de slip van zijn bemodderde hemd. ‘Ik loop wel even over het pad met je mee, Jeir.’ Keisyl pakte de zak met erts en zwaaide hem over een schouder.

‘Ja, ik heb jou ook nog een paar dingen te zeggen.’Jeirran volgde hem vanuit de geul naar een stapel zakken. Teiriol en de anderen keken elkaar bezorgd en tegelijkertijd verwachtingsvol aan.

‘Er zit ook nog een fles dauw in,’ riep Jeirran over zijn schouder, ‘maar niet te sterk mengen, anders liggen jullie vanmiddag alleen maar te slapen!’

Het gelach van de mannen galmde door de nauwe doorgang, en Jeirran grijnsde. Zodra hij zich weer omdraaide naar Keisyl was zijn glimlach echter verdwenen. ‘Ik wil dat je mee teruggaat naar de faas.’

Keisyl ging zitten op de stoffige zak erts. ‘Je kan wel zo veel willen. Ik heb hier werk te doen.’

‘En ik heb thuis werk te doen,’ blafte Jeirran, ‘met Aritane.’

‘Ik heb je gezegd dat ik niets met jouw plannen te maken wil hebben,’ zei Keisyl. ‘En je zus mag ik ook niet, zoals ze Eirys kwelt. Ik trof haar in de bijkeuken aan, tranen met tuiten huilend, bang dat ze onvruchtbaar was!’

‘Dat heb je te danken aan jullie moeder, met haar praatjes over Ilgars problemen met het fokken met die bonte koeien,’ bitste Jeirran. ‘Of het aan de stier lag of aan de vaars. Als ik Sheltya iets moet uitleggen over mijn gereedschap of techniek, dan kies ik wel iemand van mijn eigen familie.’

‘Maar ze is helemaal geen familie meer van je sinds ze door Sheltya is meegenomen,’ sprak Keisyl hem tegen. ‘Je bent gek, Jeirran. Als die vrouw lucht krijgt van jouw plannen, zitten we allemaal tot aan onze nek in de stront! Haar eerste plicht is aan Sheltya.’

‘Aritane is trouw aan haar krachten en aan haar volk,’ zei Jeirran zelfverzekerd. ‘Ze ziet net zo graag als ik dat de bergen hun roem en vrijheid terugkrijgen.’

Keisyl snoof. ‘Dan mag ze wel eens gauw iets anders uit de mouw schudden dan die lelieblanke armen.’

‘Doet ze ook,’ grinnikte Jeirran. En nu jullie moeder genoeg heeft gekookt om ervoor te zorgen dat er in de komende vier dagen niemand van ons omkomt van de honger, neemt ze Eirys en Theilyn mee voor een bezoekje aan hun oom aan de overkant. Dat kom ik je vertellen. Arita kan eindelijk de boel in beweging zetten.’

‘Welke boel?’ vroeg Keisyl argwanend.

‘We hebben toch bondgenoten tegen de laaglanders nodig? Zoals Noral al zei, dat rattengebroed is veel te talrijk.’ Jeirrans gezicht glom van geestdrift. ‘Aritane heeft hen gevonden — machtige bondgenoten, Keis, die ons willen helpen.’

Kleine bruine vogeltjes ruzieden om pasteikruimeltjes tussen de graspollen. ‘Alyatimm?’ Keisyls stem verviel tot een fluistertoon.

Jeirran haalde zijn schouders op. ‘Hun voorvaderen, misschien, generaties terug. Maar dat is niet belangrijk. Waar het om gaat, is dat ze familie zijn die net zo zwaar de pest hebben aan de laaglanders als wij.’

Keisyl fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom zouden ze ons helpen?’

‘Waarom niet? Ze zijn van ons bloed, en ze zijn zelf door Tormalijn aangevallen. Het zijn juist de laaglanders die geen hand uitsteken als ze er zelf niet beter van worden!’ Jeirrans woorden bleven in de lucht hangen. ‘Dit gaat niet alleen om mij, Keis! De helft van de kreitsen aan deze kant van het Gat wordt uitgezogen, waar of niet?’

‘Zodra het tegen Sheltya in gaat, wil ik er niets mee te maken hebben.’ Keisyls stem klonk onverbiddelijk, maar zijn gezicht verried een zweem van nieuwsgierigheid.

‘Je hoeft er alleen maar bij te zijn.’ Jeirran spreidde verzoenend zijn handen. ‘Je hoeft niet eens iets te zeggen. Maar Arita ontvangt vanavond bezoek, en ik wil dat wij er allebei zijn om te laten zien dat ze mannen achter zich heeft staan. En er hoort ook iemand aanwezig te zijn die in de kreits is geboren.’

‘Waar komt dat bezoek vandaan?’ Keisyl staarde de vallei door.

‘Dat heeft Arita me niet verteld.’ Jeirran zwaaide naar Teiriol en de anderen, die nog steeds naar hen keken, elk met een hoornen beker in de hand.

‘Wat als hij Sheltya tegenkomt en hem wordt gevraagd wat hij komt doen?’ vroeg Keisyl. ‘Ben je gek geworden?’

‘Sheltya hebben niet meer de macht die ze je willen laten geloven.’ Jeirran schudde zijn hoofd. ‘Vraag maar aan Arita! Dat is een van de redenen dat we in deze hachelijke toestand zitten. Laaglanders hebben hun magiërstrucjes, terwijl de Ouderlingen van Sheltya hun ware magie geheimhouden en ongebruikt meenemen in hun graf!’

Keisyl schopte met een hiel tegen de zak erts. ‘Ik denk dat we genoeg tinsteen hebben voor de ertsmolen. Het rad moet worden nagekeken, en ik ga in ieder geval de stampers bijstellen.’ Hij stond op. ‘Ik zal komen en Aritane’s zware jongen uithangen, maar daarna breng jij de muilezels hierheen om dit spul op te laden terwijl ik de molen opstart. Als je het verstand had van een muis, was je nu meteen op een muilezel gekomen in plaats van je zolen, te verslijten!’

‘Jullie moeder heeft de muilezels meegenomen, Keisyl.’

‘Dan zoek je maar iemand van wie je er eentje kan lenen, of anders draag je het erts maar op je rug.’

Jeirrans baard werd borstelig, maar Keisyl draaide hem de rug toe, liep terug door de geul en riep naar Teiriol: ‘Jij bent de baas totdat ik terugkom, maar hou rekening met wat de anderen zeggen. Die doen dit werk al veel langer dan jij!’

Na een kort overleg met Cailean en Fytch kwam Keisyl terug naar Jeirran. ‘Ik heb gezegd dat ik een essaai ga doen. Dan begrijpen ze dat het wat langer duurt.’

jeirran en Keisyl vertrokken in stilte. Een stukje verder langs het pad sloeg Keisyl af naar een holte waar de as van een kampvuur werd rondgeblazen door een briesje. In zijn zak viste hij naar een sleutelring. ‘Het kan geen kwaad dat Teiriol eens leert dat je als baas niet alleen maar geld telt en de makkelijkste klusjes eruit pikt.’ Keisyl haalde een zak en een dekenrol uit een laag stenen schuurtje en drukte het slot met een resolute klik weer dicht. ‘Het voordeel van het bezoek is dat ik weer eens in bad kan.’

Jeirran schoot in de lach, maar viel stil bij het zien van Keisyls onverzettelijke blik. Terwijl de zon achter de sneeuwtoppen van de bergen weggleed, liepen ze zwijgend het lange pad af naar de beschermende muren van de faas. Met een geërgerde vloek roffelde Keisyl op de poortdeur. ‘Waar is Fithian?’

De poort zwaaide open. ‘Ik vroeg me al af hoeveel langer het nog ging duren,’ zei Aritane kritisch.

‘Waar is Fithian?’ herhaalde Keisyl ongeduldig.

‘Die heb ik weggestuurd om de geiten te verzorgen.’ Aritane liep langs de donkere, afgesloten gebouwen rondom het terrein naar de rekin.

Keisyl perste zijn lippen op elkaar. ‘Heb jij mijn vaders broer beledigd door hem als de eerste de beste herdersjongen op pad te sturen?’

In het warme vuurlicht dat over de drempel viel bleef Aritane staan. ‘Ik wilde hem uit de buurt hebben.’

Keisyl ging het huis niet binnen. Wat geeft jou het recht?’

Minachtend trok Aritane een wenkbrauw op en veegde achteloos over haar effen grijze japon. ‘Een man van zijn leeftijd zonder vadersgoed of echtgenote hoeft niet te verwachten dat iemand anders zijn waardigheid oppoetst.’

‘Fithian heeft na mijn vaders dood besloten hier te blijven om mijn moeder te steunen. Hij heeft zijn deel overgemaakt aan Teiriol en mij.’ Keisyls woorden klonken afgebeten van woede. ‘Je kent onze geschiedenis helemaal niet.’

Aritane richtte haar aandacht op Jeirran. ‘Ga jij maar eerst eten.’ Ze wendde zich tot Keisyl. ‘En jij moet in bad.’

‘Ik ga in bad als ik klaar ben.’ Hij nam de mand met erts over van Jeirran. ‘Ik wil even naar de molen gaan kijken, en misschien doe ik ook nog een essaai.’

Aritane draaide zich op haar hielen om en liet de twee mannen bij de deur staan.

‘Doe dat morgen,’ verzocht Jeirran hem. ‘Dan kan het bij daglicht en kom ik je helpen. Als we dit achter de rug hebben, kun je slapen in een echt bed, en ben je morgen weer fris.’

Aritane stond te roeren in een pot op het vuur, en onwillekeurig begon Keisyls maag te knorren toen hij de smakelijke geur rook.

Jeirran haalde zijn schouders op. ‘Sheltya zijn gewend om iedereen rond te commanderen.’

‘DdtVde eerste keer dat ik jou iets hoor zeggen dat in de verte begint te lijken op een verontschuldiging,’ sneerde Keisyl. ‘Het zal wel belangrijk zijn.’

‘Het is belangrijk voor Eirys en haar kinderen,’ bitste Jeirran. ‘Weeg dat maar af tegen jouw essaai.’

Keisyl liep zonder een woord weg met zijn ertsmand. Het roodachtige licht tekende schaduwlijnen op Jeirrans gezicht die zich verdiepten tot een frons. Hij sloeg de deur achter zich dicht, maar Aritane bleef onverstoorbaar bij het vuur in het midden van de kamer staan. ‘Eten,’ beval ze.

Met een grom nam Jeirran een dampende kom in ontvangst. Voorover gebogen op de lange bank lepelde hij de maaltijdsoep vol groenten en kruiden naar binnen. Op het leistenen blad van de brede tafel lagen wat aantekeningen naast een hoopje leerwerk, en bij de zitplaats aan de overkant lag een stapel naaigoed.

Aritane keek omhoog in de metalen kap die boven het vuur hing. ‘Er is iets mis met de trek van het rookkanaal.’

‘Er is iets mis in iedere kamer van deze tochtige faas,’ zei Jeirran zuur. ‘Het dak van de rekin lekt, alle luiken zijn krom en boven roken bijna alle haarden.’

Aritane glimlachte zonder warmte. ‘Geen wonder dat Ismenia haar dochter zo graag liet trouwen met een man die vlot is met zijn beloften en vrijgevig met zijn vadersgoed.’

‘Maar jij gaat me helpen die beloften waar te maken.’

De deur ging open, en allebei keken ze geschrokken om.

‘Ik ga eten en dan in bad,’ zei Keisyl langzaam. ‘Wachten op het daglicht, zoals je al zei.’ Hij leegde zijn broekzakken op het blad van de buffetkast die tegen de muur aan de andere kant van de kamer stond.

Er waren vier van die kasten. De laden waren op slot en de planken lagen vol losse spulletjes. Nadat Keisyl zijn mantel aan een haak had gehangen, nam hij een kom soep. ‘Is er genoeg warm water?’ vroeg hij.

‘Ik heb het fornuis al aangestoken,’ antwoordde Aritane met een zekere hooghartigheid. ‘Ik ga het wel even opstoken.’ Ze vertrok naar de bijkeuken, nagekeken door de twee mannen.

‘Heeft ze altijd al de charme van een zak spijkers gehad?’ vroeg Keisyl met een mond vol vlees. ‘Of leer je dat van Sheltya?’ Hij at verder in stilte en ging toen Aritane achterna.

Jeirran stond op van zijn zitplaats en liep de brede kamer rond.. Hij controleerde of alle ramen waren afgesloten en vergrendelde de deur. Een ogenblik later liep hij terug en deed hem weer open. Nadat hij omhoog in het donkere trappenhuis had gekeken, deed hij de deur weer op slot, liet de sleutels vallen toen hij ze in zijn zak wilde stoppen en raapte ze met een gedempte vloek op. Hij liep naar het vuur en hing een ketel boven de vlammen.

‘Ik ga contact zoeken met Eresken,’ kondigde Aritane aan toen ze terugkwam. Ze haalde de ketel van het vuur. ‘Ik verspil geen tijd meer aan Keisyls genoegen!’

‘Mij best,’ zei Jeirran langzaam. ‘Wat moet ik doen?’

Aritane liep naar het deel van de kamer waar een aantal stoelen in een halve cirkel rond een ruw geweven tapijt stonden opgesteld. ‘Gewoon wachten.’ Met nerveuze handen plaatste ze een geborduurd kussen in haar rug. ‘Hij zei dat hij zou komen als ik riep. Kort daarna zou hij er zijn.’

‘Net als Sheltya?’ Jeirran ging zitten op het einde van de lange bank. ‘Hoe komt het toch dat jullie altijd zijn waar je nodig bent, precies op het goede moment?’

‘Dat gaat je helemaal niets aan,’ kaatste Aritane met haar gebruikelij ke ijzigheid terug. ‘Wees stil en laat me werken.’

Jeirran schraapte zijn keel, maar hield zich stil toen Aritane hem boos aankeek. Ze begon weer aan het patroon van aangepast ademen en verborg haar gezicht in haar handen. Het knetteren van het vuur was het enige geluid in de kamer. Jeirran keek ingespannen toe, tot een plotselinge rilling hem van zijn zitplaats bracht. Nadat hij een houtje in de haard had laten vlam vatten, ging hij de kamer rond om lampen aan te steken in het midden van de tafel, op de buffetkast bij de trap en aan weerszijden van de deur. Hij schrok toen de deur van de bijkeuken openzwaaide, maar het was Keisyl maar, verbaasd kijkend naar de licht-vloed terwijl hij zijn haar afdroogde.

‘Sst.’Jeirrans stem klonk strak van de spanning. ‘Ze mag niet worden gestoord.’

Keisyl keek nerveus naar Aritane, en beide mannen verstijfden toen ze plotseling diep en huiverend ademhaalde. Geruime tijd hield ze haar adem in voordat ze een langgerekte zucht van tevredenheid en genoegen slaakte en haar ogen opendeed, half geloken, de pupillen groot en donker.

‘En?’ vroeg Jeirran meteen.

Aritane leek niets te merken van Keisyls dubieuze blik of Jeirrans vraag.

Met een plotselinge tik ging de deurklink omhoog.

‘Mag ik uw woonstee binnenkomen?’ De man op de drempel was gehuld in een lange donkere mantel, de kap omhoog en het gezicht beschaduwd. Hij sprak vloeiend Bergs, maar met een zwaar accent.

Aritane sprong overeind. ‘U bent van harte welkom,’ zei ze haastig, haar japon gladstrijkend.

De vreemdeling kwam binnen en sloeg zijn kap terug, een lang, hoekig gelaat tonend dat veel leek op de gezichten van de mensen tegenover hem en tegelijkertijd heel anders was. Zijn opvallende, grasgroene ogen boorden zich in de hunne. Zijn haar was amper licht genoeg om blond te zijn, eerder bruin dan goudkleurig, maar het omlijnde zijn gezicht op dezelfde wijze als dat van Keisyl en had veel weg van de weerbarstige structuur van Jeirrans lokken. ‘Aritane.’ Haar naam was een streling op zijn lippen. Hij pakte haar handen en drukte zacht een zoen op de ene palm.

‘Mijn zus is meesteres van dit huis.’ Keisyls woorden klonken bars, en hij hoestte. ‘Ik ben hier om u namens haar welkom te heten,’ besloot hij met een geforceerd glimlachje op mildere toon.

De nieuwkomer maakte een diepe buiging. ‘Het is me een eer hier te worden ontvangen.’

Jeirran wreef in zijn handen. ‘Komt u van ver? Ik zal uw mantel aannemen. Kan ik u een verfrissing aanbieden?’

Er verscheen een lichtje in de ogen van de vreemdeling. ‘Het is een lange reis geweest, al met al. Iets te drinken zou welkom zijn.’ Hij maakte de broche los die zijn volumineuze, nachtzwarte mantel dichthield. Met een behoedzame blik kwam Keisyl naar voren om hem aan te nemen. Onder de mantel was de bezoeker gekleed in zwart leer, versierd met zilveren knoppen op de naden van zijn strak zittende broek en in een patroon rond de schouders van zijn dichtgegespte buis. Zijn hals werd beschermd door een gouden kraagstuk, en aan de stijfheid van het leer meende Keisyl te zien dat er onder het borststuk en de onderarmen van het kledingstuk metalen platen zaten. De mantel, donker als hij was, zou van overal tussen de bergen en de zee vandaan kunnen komen, maar dat oorlogszuchtige livrei had hij nog nooit ergens gezien.

Aritane was bezig in een kast bij de halve kring van stoelen. Ze draaide zich om met een dienblad met daarop een kristallen karaf en kleine vergulde glazen die schitterden in het lamplicht. Toen ze haar bezoeker zonder mantel zag, schokten haar handen even, en de glazen rinkelden als kleine belletjes. ‘Neemt u plaats, alstublieft, en maak het u gemakkelijk.’ Ze schonk kleine hoeveelheden van een heldere vloeistof in, nu weer met vaste hand, en er steeg een scherpe geur van fruit op. ‘Eresken, dit is Jeirran, en Keisyl, de broer van zijn vrouw.’

Eresken hief zwijgend zijn glas naar hen allen op alvorens ervan te drinken. ‘Dit is erg lekker,’ zei hij bewonderend.

‘Het wordt door de vrouwen gemaakt.’ Jeirran herkreeg zijn onbehouwenheid. ‘Mijn Eirys brengt de hare op smaak met braambessen.’

‘Mijn complimenten voor haar vaardigheid,’ zei Eresken soepel.

Keisyl bleef staan. ‘Wat hebt u te bieden in ruil voor haar gastvrijheid?’

‘Ik heb bewondering voor een man die de belangen van zijn huishouden verdedigt,’ knikte Eresken. Hij keek naar Jeirran, de groene ogen starend. ‘Ik ben gekomen om u bij te staan naar mijn beste vermogen. Waarmee kan ik u het beste van dienst zijn?’

‘We zijn nog steeds aan het bespreken wat we gaan doen.’Jeirran beet op zijn baard.

‘De zonnewendezon zal licht op deze kwestie werpen, als hij op de beenderen van de kreits valt,’ voegde Aritane eraan toe.

‘En aan die raad houden we ons.’ Keisyl keek naar de anderen om instemming en bedaarde toen hij hen zag knikken.

De nieuwkomer staarde strak naar Jeirran. ‘We worden allebei bedreigd door de afstammelingen van Tormalijn. We willen allebei het land waar we recht op hebben, zonder angst of dreiging. We komen voort uit hetzelfde bloed dat ons bindt.’

‘Waar komt u precies vandaan?’ vroeg Keisyl, niet onder de indruk van het vertrouwen waarmee Aritane naar de man keek of de domme blik van tevredenheid die Jeirrans frons had vervangen.

Eresken richtte zijn volledige aandacht op Keisyl. Van eilanden ver op de oceaan, vele dagen varen vanaf het meest oostelijke punt. Vele generaties geleden heeft mijn volk deze kuststreken verlaten. Al talloze jaren beiden we onze tijd tot de dag van onze terugkeer.’

‘Dan bent u dus daadwerkelijk Alyatimm?’ Keisyl slikte moeizaam.

“Wij noemen onszelf Eliëtimm,’ glimlachte Eresken. ‘Vele generaties geleden zeiden onze voorvaderen wellicht Alyatimm, maar wat maakt dat uit?’

Keisyl had het gevoel alsof hem iets belangrijks ontging. De alcohol na een vermoeiende dag en het hete bad moesten zijn verstand hebben afgestompt. Hij schudde zijn hoofd toen Aritane hem een fles dauw voorhield.

‘We kunnen een flinke groep mannen uit de kreitsen in de omgeving verzamelen.’ Jeirran liep rond de haard, trappelend om in actie te komen. ‘Waarom zouden we wachten? We kunnen die stinkende hutten en krotten van de laaglanders zo van de valleibodem vegen. Dat zal meer mannen onder onze vlag brengen. Door samen te werken kunnen we de mijnen terugpakken die de modderpoten van ons hebben gestolen. Iedere man die met ons meedoet kan een deel opeisen om aan zijn vadersgoed toe te voegen!’

‘En voordat je spuug kan opdrogen sturen de laaglanders dubbel zo veel mensen om terug te vechten.’ Keisyl geeuwde van vermoeidheid.

‘Dan sturen we hun paarden terug met de lijken aan de zadelknop gebonden!’Jeirran schonk zichzelf nog eens in.

‘Het heeft voordelen om je vijand de gebeurtenissen in beweging te laten zetten en jouw daden op de zijne af te stemmen,’ zei Eresken bedachtzaam. ‘We moeten uw plannen tot in de bijzonderheden doornemen om te zien waar ik behulpzaam kan zijn.’

Keisyl worstelde met een nieuwe geeuw. “Wat voor hulp hebt u precies te bieden?’

‘Ik heb een troepenmacht onder mijn bevel. Ik heb gevochten om mijn grondgebied en familie te verdedigen,’ antwoordde Eresken met een glimlach.

Keisyl deed zijn mond open om te vragen tegen wie, maar werd overvallen door een volstrekte desinteresse. ‘Ik ga naar bed,’ zei hij met dikke tong.

Eresken stond op en maakte een buiging voor hem. Verwonderd schudde Keisyl zijn hoofd, haalde de deur van het slot en sjokte vermoeid de trap op.

‘U kunt het terrein in ogenschouw nemen terwijl ik de mannen bijeenroep.’Jeirran begon door de kamer te ijsberen. ‘En u kunt contact opnemen met uw mensen in het oosten. Ja, een aanval op twee plaatsen zou het beste zijn. We zullen hier een baken oprichten dat het licht over de bergen laat schijnen, helemaal tot aan de oceaan! Dat zal al die laaglandse dieven te verstaan geven onze gebieden te verlaten!’

Eresken nam weer plaats en pakte Aritane’s handen. ‘Hebt u gesproken met die vrienden van u? Hebt u de spreuk gebruikt die ik u heb geleerd?’

‘Ik heb contact gelegd met Cleris en Bryn,’ glimlachte Aritane verlegen. ‘Ik heb Bryn de formule geleerd, en Cleris probeerde ons af te luisteren toen ik hem zocht. Ze kon ons geen van beiden vinden.’

‘Ik zei toch dat het zou lukken.’ Eresken verstevigde zijn greep. ‘Zien ze de wijsheid ervan in om hun vaardigheden in eigen hand te nemen?’

‘Ja, nou en of.’ Aritane knikte krachtig. ‘En er volgen er meer. Cleris kent verscheidene Sheltya in de Midketen die met zo weinig eerbied worden behandeld dat het een schandaal is. En wat Bryn betreft,’ — Aritane aarzelde even — ‘die heeft vrienden die zijn berispt omdat ze banden onderhielden met hun familie, en ze hebben hemzelf gedwongen…’

‘Te breken met u.’ Met een tedere glimlach maakte Eresken haar wegstervende zin af. ‘Ik zal proberen niet al te jaloers op hem te zijn, mijn juweel.’ Hij bracht Aritane’s handen omhoog om haar palm nogmaals te kussen. Ze bloosde hevig en wierp een blik op Jeirran, maar die liep nog steeds rondjes om het vuur, hardop strijdplannen beramend.

‘We moeten zijn enthousiasme voor het vergieten van bloed inperken tot we genoeg manschappen hebben voor een heus leger.’ Eresken staarde Aritane ingespannen aan, zonder ook maar één keer met zijn ogen te knipperen. ‘We hebben Sheltya nodig die net zo scherpzinnig zijn als u. Als we eenmaal genoeg macht hebben, maak ik u tot koningin van dit land, vreugde van mijn hart. Niemand van uw familie hoeft ooit nog angst voor de laaglanders te hebben!’

‘En uw familie dan, uw huis en haard?’ Aritane zocht fluisterend naar woorden.

“Waar voel ik me beter thuis dan bij u?’ Eresken stond op en drukte een kus op Aritane’s wang. Ze keek naar hem omhoog, de mond half open.

‘Wat zegt u daarvan?’ Jeirran bleef staan, blakend van zelfvertrouwen.

Eresken greep Jeirran bij de schouders. ‘De laaglanders zullen niet weten wat hun overkomt! Er ligt een grote toekomst voor je in het verschiet, mijn vriend. Ik ben blij dat ik erin kan delen!’

‘Het wordt laat. Ik zal een warmer in uw bed doen.’ Aritane haalde een steen van de rand van de haard en ging in de weer met een stuk flanel.

‘Ik heb de poort niet dichtgedaan toen ik binnenkwam.’ Eresken liet Jeirran los. ‘Ik wist niet zeker of er nog anderen zouden komen.’

‘Hè?’ Jeirran keek even verbaasd. ‘Geen zorgen, ik ga wel even kijken.’

Terwijl hij de grote deur achter zich sloot, verdween Aritane de trap op. De plotselinge tochtvlaag deed het vuur opflakkeren, en de vonken spatten door de erboven hangende kap omhoog. Eresken liep naar het midden van de kamer, en op zijn ruw uitgesproken bevel sloegen beide deuren dicht. Na drie korte inademingen deed hij zijn ogen dicht. Toen hij ze weer opende, was het heldergroen verdwenen, vervangen door een berekenend bruin, en toen Eresken zijn mond opendeed, klonk er een andere stem in de stilte, een oudere stem, met een merkwaardig holle klank, alsof hij van heel ver weg kwam. ‘Staan ze voor je open?’

‘Allebei zo leeg als pasgeborenen.’ Ereskens eigen stem klonk kil en triomfantelijk. ‘Wat ze tegenwoordig bij de Sheltya ook leren, zichzelf verdedigen hoort er niet bij.’

‘Dus er is nog niets veranderd.’ De minachting droop van de andere stem. ‘Zijn ze geschikt voor onze plannen?’

‘Met een beetje aanmoediging,’ zei Eresken zelfverzekerd.

‘Gaat die broer voor problemen zorgen?’

‘Hij stinkt naar wantrouwen jegens alles wat Jeirran doet. Het is het makkelijkst hem gewoon te ontmoedigen.’

‘En de rest van het huishouden? Ga je weg voordat ze terugkomen?’ informeerde de stem van verre.

‘Ik denk het niet, nu ik hier eenmaal ben. Voor zover ik in de vrouw kan schouwen, zijn het er niet veel en zijn ze met weinig moeite te overheersen.’

‘Dan heb je je basis. Aan het werk,’ commandeerde de onnatuurlijke stem.

Eresken knipperde met de ogen, en zijn eigen groene kleur werd hersteld. Er krulde een glimlach om zijn smalle lippen toen de deuren zich op zijn woord weer openden.