11.
Whinney volgde Ayla op de voet toen de vrouw het Kamp binnenging, op de vuurplaats af, waaruit nog steeds een aarzelende rookpluim opsteeg. Er stonden vijf onderkomens in een halve kring opgesteld en de vuurkuil, die oppervlakkig in de grond was uitgegraven, lag pal voor de middelste. Het vuur brandde fel. Het kamp was duidelijk zeer kort geleden als zodanig gebruikt, maar niemand maakte zich als bewoner bekend door naar buiten te komen om hen te begroeten. Ayla keek om zich heen en wierp een blik in de open behuizingen, maar ze zag niemand. Bevreemd bekeek ze de tenten en het Kamp beter om te zien of ze iets te weten kon komen over die mensen en waarom ze afwezig waren.
Elk bouwsel was in grote trekken gelijk aan de kegelvormige tent die de Mamutiërs voor hun Zomerkampen gebruikten, maar er bestonden duidelijk waarneembare verschillen. De Mammoetjagers vergrootten hun woonruimte dikwijls door halfronde, van huiden gemaakte zijtenten aan de hoofdruimte vast te koppelen, waarbij ze dikwijls een extra paal toevoegden om de aanbouwsels te ondersteunen, maar de tenten van dit Kamp hadden aangebouwde ruimten die van bamboe, riet en moerasgrassen waren gemaakt. Sommige bestonden slechts uit een schuin dak dat op slanke palen rustte, andere waren volledig dichte, ronde, van riet en gevlochten matten gemaakte toevoegingen aan de hoofdruimte.
Voor de toegangsflap van de dichtstbijzijnde tent zag Ayla een hoopje bruine kattestaartwortels op een mat van gevlochten rietstengels liggen. Naast de mat stonden twee manden. De ene was van dicht vlechtwerk met enigszins modderig water en de andere was half gevuld met glanzend witte, net geschilde wortels. Ayla liep er heen en pakte een wortel uit de mand. Hij was nog nat en moest er een ogenblik tevoren in zijn gelegd.
Toen ze de wortel teruglegde, zag ze een vreemd voorwerp op de grond liggen. Het was gemaakt van kattestaartbladeren die in de vorm van een mens waren gevlochten, met twee armen uit de zijkanten, twee benen en een stukje zacht leer dat erom was gewikkeld als tuniek. Op het gezicht waren met houtskool twee korte streepjes getekend om de ogen aan te geven en een derde lijn vormde een glimlachende mond. Bosjes pluimgras waren als haar aan het hoofd bevestigd.
De mensen bij wie Ayla was opgegroeid, maakten geen afbeeldingen, alleen eenvoudige totemtekens, zoals de strepen op haar been. Ze had als meisje diepe krabben van een holeleeuw opgelopen, waaraan ze op haar linkerbeen een litteken in devorm van vier rechte lijnen had overgehouden. Een soortgelijk teken werd bij de Stam gebruikt om een holeleeuwtotem aan te duiden. Daarom had Creb zo zeker geweten dat de Holeleeuw haar totem was, ondanks het feit dat de Holeleeuw als een mannelijke totem werd beschouwd. De Geest van de Holeleeuw had haar uitverkoren, zelf getekend en zou haar derhalve beschermen.
Andere Stamtotems werden op dergelijke wijze aangegeven, met eenvoudige tekenen die dikwijls waren ontleend aan de bewegingen of handsignalen van hun gebarentaal. De eerste, levensechte afbeelding die ze ooit had gezien, was de ruwe schets van een dier die Jondalar op een stuk leer had getekend dat hij als doelwit gebruikte. Het voorwerp op de grond stelde haar voor raadsels. Toen, in een flits van herkenning, wist ze opeens wat het was. Zij had als kind nooit een pop gehad, maar ze herinnerde zich dat Mamutische kinderen met zulke voorwerpen hadden gespeeld en besefte dat het een stuk kinderspeelgoed was.
Het was Ayla plotseling duidelijk dat daar slechts enkele ogenblikken geleden een vrouw had gezeten met haar kind. Ze was nu weg en moest in grote haast zijn vertrokken, aangezien ze haar eten had laten staan en het speelgoedje van haar kind niet had meegenomen. Waarom zou ze zich zo haastig uit de voeten hebben gemaakt?
Ayla draaide zich om en zag Jondalar, met Renners leidsel- touw nog in zijn hand, op een knie zitten tussen op de grond verspreid liggende vuursteensplinters terwijl hij een stuk steen onderzocht. Hij keek op.
'Iemand heeft een heel goede punt bedorven met een slecht uitgevoerde laatste slag. Het had een tikje moeten zijn, maar het kwam naast de beoogde plek neer en te hard... alsof de klopper plotseling werd gestoord. En hier ligt de klopsteen. Hij heeft hem gewoon laten vallen.' De butsen op de harde, ovale steen gaven blijk van de lange staat van dienst en de ervaren vuursteenklopper kon zich moeilijk voorstellen dat iemand een geliefkoosd werktuig zonder meer zou laten vallen en achterlaten.
Ayla zag vissen aan een rek te drogen hangen en vlak daarbij hele exemplaren op de grond. Een was opengesneden, maar op de grond achtergelaten. Er waren meer blijken van onderbroken bezigheden, maar van mensen was niets te zien.
'Jondalar, niet lang geleden zijn hier mensen geweest die in grote haast zijn vertrokken. Zelfs het vuur brandt nog. Waar is iedereen?'
'Ik weet het niet, je hebt gelijk. Ze zijn heel haastig vertrokken. Ze hebben alles laten vallen en zijn... weggerend, alsof ze... bang waren.'
'Maar waarom?' zei Ayla, om zich heen kijkend. 'Ik zie niets om bang voor te zijn.'
Jondalar schudde zijn hoofd en zag Wolf in het verlaten Kamp snuffelen, zijn neus bij de ingang van de tenten naar binnen steken en de grond afzoeken op de plekken waar dingen waren achtergelaten. Zijn aandacht werd getrokken door de hooikleurige merrie, die dicht bij hen stond te grazen met het staketsel van stokken en de kano erop nog achter zich aan, vreemd onverschillig voor zowel de mensen als de wolf. De man draaide zich om en wierp een blik op de jonge, donkerbruine hengst die hem zo gewillig was gevolgd. Het dier was omhangen met bagagemanden en een rij deken en stond geduldig naast hen te wachten, slechts in bedwang gehouden door een enkel met koord en leer aan zijn hoofd bevestigd touw.
'Ik denk dat dat het probleem is, Ayla. Wij zien het niet,' zei hij. Wolf brak plotseling zijn nieuwsgierige verkenning van het terrein af, staarde gespannen naar de bosjes en wilde die inlopen.
'Wolf!' riep hij. Het dier bleef staan en keek kwispelstaartend naar de man om. 'Ayla, je kunt hem beter terugroepen, want anders gaat hij de mensen van dit Kamp opzoeken en jaagt ze nog meer de stuipen op het lijf.'
Ze floot en het dier rende naar haar toe. Ze haalde liefkozend haar handen door zijn kraag en keek Jondalar fronsend aan. 'Wou je zeggen dat wij hun angst hebben ingeboezemd? Dat ze er vandoor zijn gegaan omdat ze bang voor ons waren?'
'Weet je nog, het Pluimgraskamp? Wat ze deden toen ze ons zagen? Denk je eens in welke indruk we op de mensen moeten maken als ze ons voor het eerst zien, Ayla. We zijn op reis met twee paarden en een wolf. Dieren reizen niet met mensen mee, ze mijden hen gewoonlijk. Zelfs de Mamutiërs bij de Zomerbijeenkomst hadden tijd nodig om aan ons te wennen en toen kwamen wij nog met het Leeuwekamp mee. Wanneer je erover nadenkt, was het heel dapper van Talut om ons met onze paarden uit te nodigen mee naar zijn Kamp te komen, toen we hem voor het eerst ontmoetten,' zei Jondalar.
'Wat moeten we doen?'
'Ik denk dat we moeten weggaan. De mensen van dit Kamp zitten waarschijnlijk in het bos verscholen naar ons te kijken met het idee dat we uit zoiets als de geestenwereld moeten komen. Dat zou ik tenminste denken als ik ons zonder enige waarschuwing op me zag toekomen.'
'O, Jondalar,' jammerde Ayla, overspoeld door teleurstelling en eenzaamheid terwijl ze daar midden in het ontruimde Kamp stond. 'Ik verheugde me er zo op mensen te ontmoeten.' Ze keek nogmaals het Kamp rond en knikte berustend. 'Je hebt gelijk. Alsde mensen zijn weggelopen omdat ze ons niet wilden ontvangen, moeten we weggaan. Ik wou dat ik die vrouw met dat kind had kunnen spreken, dat het speeltje heeft laten liggen.' Ze begon op Whinney toe te lopen, die net buiten het Kamp stond. 'Ik wil niet dat de mensen bang voor ons zijn,' zei ze, zich naar de man omkerend. 'Zullen we op deze Tocht met iemand kunnen praten?'
'Met onbekenden weet ik het niet, maar bij de Sharamudiërs kunnen we zeker aangaan. Ze zullen in het begin op hun hoede zijn, maar ze kennen mij. En je weet hoe mensen zijn. Als ze over hun eerste angst heen zijn, raken ze erg in de dieren geïnteresseerd.'
'Het spijt me dat we deze mensen hebben laten schrikken. Misschien kunnen we een geschenk voor hen achterlaten, al hebben we niet hun gastvrijheid genoten,' zei Ayla. Ze zocht in haar bagagemanden. 'Iets te eten zou geschikt zijn, wat vlees denk ik.'
'Ja, dat is een goed idee. Ik heb nog extra speerpunten. Ik denk dat ik er een achterlaat om degene te vervangen die de gereedschapmaker heeft bedorven. Er is niets zo teleurstellend als het mislukken van een goed stuk gereedschap terwijl je het bijna afhebt,' zei Jondalar.
Terwijl hij in zijn bagagemand naar zijn in leer gewikkelde gereedschappen verzameling zocht, herinnerde Jondalar zich dat, toen hij samen met zijn broer op reis was, zij onderweg veel mensen hadden ontmoet en door hen gewoonlijk waren welkom geheten en dikwijls geholpen. Zelfs was bij twee gelegenheden hun leven door onbekenden gered. Maar als de mensen bang voor hen waren door hun dierlijke metgezellen, wat er zou dan gebeuren als Ayla of hij hulp nodig had?
Ze verlieten het Kamp, klommen weer over de zandduinen omhoog naar het vlakke terrein op het lange, smalle eiland en hielden halt toen ze bij een grasrijk deel kwamen. Ze keken omlaag naar de dunne rookpluim uit het Kamp en de bruine, slibrijke rivier, die met haar duidelijk waar te nemen stroming op de wijde, blauwe uitgestrektheid van de Beranzee afging. Met woordenloze eensgezindheid stegen ze op en keerden zich naar het oosten om een betere - en laatste - blik op de grote binnenzee te kunnen werpen.
Toen ze de oostelijke punt van het eiland bereikten, waren ze, hoewel nog steeds bij de begrenzingen van de rivier, zo dicht bij de woelige wateren van de zee dat ze de golven met hun zilte schuimkoppen tegen zandbanken konden zien slaan. Ayla keek over het water en meende het silhouet van een schiereiland te kunnen zien. De grot van Bruns stam, de plek waar ze was opgegroeid, had op de zuidpunt gelegen. Daar had ze haarzoon gebaard en daar had ze hem moeten achterlaten toen ze uit de Stam werd gestoten.
Hoe groot zou hij nu zijn? dacht ze. Vast langer dan andere jongens van zijn leeftijd. Is hij sterk? Gezond? Is hij gelukkig? Herinnert hij zich mij nog? Als ik hem nog maar één keertje zou mogen zien, dacht ze en ze besefte dat als ze hem ooit wilde gaan zoeken, dit haar laatste kans was. Jondalar was van plan vanaf hier westwaarts te gaan. Ze zou nimmer meer zo dicht bij haar stam of Dure zijn. Waarom konden ze niet in plaats van naar het westen naar het oosten gaan? Slechts een kleine omweg maken voordat ze verder gingen. Als ze dicht aan de noordkust van de zee bleven, konden ze het schiereiland waarschijnlijk binnen enkele dagen bereiken. Jondalar had gezegd bereid te zijn met haar mee te gaan als ze zou willen proberen Dure te vinden.
'Ayla, kijk! Ik wist niet dat er zeehonden in de Beranzee waren. Ik heb ze niet meer gezien sinds ik als knaap een trektocht met Willomar maakte,' zei Jondalar, met een stem vol opwinding en verlangen. 'Hij heeft Thonolan en mij toen meegenomen om de Grote Wateren te zien en de mensen die bij de rand van de aarde wonen hebben ons op een boot naar het noorden gebracht. Heb jij ze wel eens gezien?'
Ayla keek naar de zee, nu dichterbij, naar waar hij wees. Vele donkere, gladde, gestroomlijnde creaturen met een lichtgrijze onderbuik bewogen zich onhandig hobbelend voort op een zandbank, die zich achter enkele bijna geheel onder water liggende rotsen had gevormd. Terwijl ze stonden te kijken, doken de meeste het water in, achter een school vissen aan. Ze zagen de koppen weer opduiken toen de laatste, kleiner en jonger, zich de zee liet inglijden. Weg waren ze, even snel verdwenen als ze waren gekomen.
'Alleen van een afstandje,' zei Ayla, 'tijdens het koude seizoen. Ze zwommen graag in de buurt van het drijvende ijs voor de kust. Bruns stam jaagde niet op ze. Niemand kon bij ze komen, hoewel Brun eens heeft verteld dat hij er een keer enkele op de rotsen bij een grot boven de zee had gezien. Sommige mensen dachten dat zij winterwatergeesten waren en helemaal geen dieren, maar ik heb kleintjes op het ijs gezien en ik heb nooit geloofd dat watergeesten baby's krijgen. Ik heb nooit geweten waar ze in de zomer heen gaan. Dat moet hier zijn geweest.'
'Wanneer we thuis zijn, zal ik je meenemen naar de Grote Wateren, Ayla. Je zult het niet geloven. Deze zee is groot, veel groter dan welk meer dat ik ooit heb gezien en zout ook, is me verteld, maar ze is niets vergeleken bij de Grote Wateren. Die zijn als de lucht. Niemand heeft ooit de andere kant bereikt.'
Ayla hoorde het gretige enthousiasme in Jondalars stem en voelde zijn verlangen weer thuis te zijn. Ze wist dat hij zonder aarzeling mee zou gaan om naar Bruns stam en haar zoon te zoeken, als ze hem zei dat ze dat wilde. Omdat hij van haar hield. Zij hield ook van hem en wist dat hij emotioneel moeite zou hebben met de vertraging van hun reis. Ze keek uit over het grote watervlak en sloot haar ogen in een poging haar tranen tegen te houden.
Ze zou trouwens niet weten waar ze de stam moest zoeken, dacht ze. Het was Bruns stam niet meer, het was nu Brouds stam waar ze niet welkom zou zijn. Broud had haar met de dood vervloekt; voor hen was ze dood, een geest. Als zij en Jondalar het Kamp op dit eiland door de dieren en hun ogenschijnlijk bovennatuurlijke vermogen die hun wil op te leggen al angst hadden aangejaagd, hoe veel meer zouden ze de Stam dan niet de stuipen op het lijf jagen? Met onder hen Uba en Dure? In hun ogen zou zij uit de geestenwereld zijn teruggekeerd en de haar vergezellende dieren zouden daar het bewijs van vormen. Zij geloofden dat een geest die uit het land der doden terugkwam hun kwaad zou komen doen.
Wanneer ze koers naar het westen zetten, was de zaak definitief beklonken. Dan zou Dure vanaf dat ogenblik voor de rest van haar leven niet meer dan een herinnering zijn. Ze zou geen enkele hoop meer hebben hem ooit terug te zien. Dat was de keuze die ze moest maken. Ze dacht die lang geleden al te hebben gemaakt; ze wist niet dat het verdriet nog zo zou schrijnen. Met afgewend hoofd, zodat Jondalar niet de tranen die haar ogen vulden zou zien terwijl ze over het diepblauwe watervlak staarde, zond Ayla voor de laatste keer haar zoon een stilzwijgende afscheidsgroet. Opnieuw doortrok haar een hevige smart en ze wist dat ze die pijn in haar hart voor altijd mee zou dragen.
Ze keerden de zee hun rug toe en gingen te voet verder door het tot hun middel reikende steppegras van het grote eiland, om de paarden rust en tijd voor het grazen te geven. De zon stond hoog aan de hemel en scheen helder en warm. Zinderende golven warme lucht stegen van de stoffige grond op en voerden het warme aroma van aarde en groeiende planten met zich mee. Over de boomloze vlakte op de smalle strook land bewogen ze zich voort in de schaduw van hun hoeden van gras, maar de lucht was vochtig door verdamping uit de hen omringende riviergeulen, zodat het zweet over hun stoffige huid liep. Ze waren dankbaar voor de af en toe koele adem van de zee; een onstandvastig briesje, bezwangerd met de rijke geuren van de diepe wateren.
Ayla bleef staan, wikkelde haar leren slinger van haar hoofd en stopte hem in de gordel om haar middel, omdat ze niet wilde dat hij te vochtig werd. Ze verving hem door een opgerolde reep zacht leer, zo een als Jondalar, die ze om haar hoofd bond en achterop vastknoopte om het vocht op te nemen dat van haar voorhoofd droop.
Toen ze doorliep, zag ze een dofgroene sprinkhaan opspringen, weer neervallen en zich in zijn vermomming van camou- flagekleuren terugtrekken. Ze zag er nog een. Enkele tsjirpten hier en daar, zodat ze aan de zwerm sprinkhanen werd herinnerd. Hier vormden ze echter een van de insektesoorten, zoals de vlinders, die hun heldere kleuren op lieten lichten in een onzekere dans boven de pluimen van de zwenkgrassen, en de groenige, op een stekende honingbij lijkende slijkvlieg, die boven een boterbloem zweefde.
Hoewel het veldlandschap veel kleinschaliger was, bezat het de vertrouwde sfeer van de droge steppen. Toen ze bij het andere eind van het eiland kwamen en over het water uitkeken, waren ze verbluft bij het zien van de uitgestrekte, vreemde, natte wereld van de enorme delta. Naar het noorden, aan hun rechterhand, lag het vasteland; achter een rand struikgewas aan de rivieroever, een grasland met een doffe groenig-goudgele tint. Maar in het zuiden en westen, zich uitstrekkend tot de horizon en van een afstand gezien ogenschijnlijk even vast en substantieel als het land, bevond zich de moerassige uitloop van de grote rivier. Die was een gigantisch bed van weelderige, groene rietsoorten, die op het onvaste ritme van de wind meedeinden in een even constante beweging als de zee en slechts hier en daar werden afgewisseld door bomen, die hun schaduwen over het wuivende groen wierpen en over de slingerende bedding van open stroompjes.
Terwijl ze door het open bosland de helling afgingen, werd Ayla zich bewust van de vogels, in meer variëteiten dan ze ooit op een plek bijeen had gezien; enkele waren haar onbekend. Kraaien, koekoeken, spreeuwen en tortelduiven riepen met duidelijk onderscheiden stem naar hun soortgenoten. Een door een valk achtervolgde zwaluw zwenkte in duikvlucht het riet in. Hoog vliegende zwarte wouwen en over de grond scherende moeraskiekendieven zochten naar stervende of dode vissen. Kleine tuinfluiters en vliegenvangers fladderden van boomgroepje naar hoge boom, terwijl minuscule strandlopers, roodstaarten en klauwieren van tak naar tak wipten. Meeuwen zweefden op warme luchtstromingen voort, bijna zonder een veer te bewegen, en deftige pelikanen, majesteitelijk in de vlucht, zeilden met brede, machtige vleugelslag boven hun hoofden door de lucht.
Ayla en Jondalar kwamen, toen ze weer het water bereikten, op een ander punt in de rivier uit, dicht bij een groepje moeras- wilgestruiken waarin een gemengde kolonie moerasvogels nestelde: kwakken, kleine zilverreigers, purperreigers, aalscholvers en op deze plek voornamelijk glanzende ibissen. In dezelfde boom bevond zich de met gras beklede slaapplaats van de ene soort, slechts een tak van het nest van een geheel andere verwijderd; en ettelijke nes ten bevatten eieren of jongen. De vogels schenen even onverschillig voor de mensen met hun dieren als voor elkaar, maar het levendige oord dat bruiste van onafgebroken bedrijvigheid had voor de nieuwsgierige wolf een onmogelijk te negeren aantrekkingskracht.
Hij liep langzaam naderbij in de bedoeling iets te besluipen, maar werd van zijn stuk gebracht door de overvloed van mogelijkheden. Uiteindelijk stoof hij naar een bepaald boompje. Met luid gekrijs en vleugelgeklap verhieven de dichtstbijzijnde vogels zich in de lucht, onmiddellijk gevolgd door andere die de waarschuwing ter harte namen. De lucht vulde zich met moerasvogels, de overheersende vogelsoort in de delta, totdat meer dan tienduizend exemplaren van verschillende soorten uit de gemengde kolonie in een opzienbarende vlucht door de lucht cirkelden en zwenkten.
Wolf rende met zijn staart tussen zijn achterpoten naar het bos terug, jankend en keffend van angst over de opschudding die hij had verwekt. Aan het tumult werd bijgedragen door de nerveuze, geschrokken paarden die met een krijsend gehinnik op de achterbenen gingen en vervolgens het water in galoppeerden.
Het sleeptoestel had een remmend effect op de merrie, die toch al bedaarder van nature was. Ze kalmeerde betrekkelijk snel, maar Jondalar had veel meer moeite met de jonge hengst. Hij rende achter het paard het water in, begon waar het dieper werd te zwemmen en was weldra niet meer te zien. Ayla slaagde erin Whinney de waterloop over te krijgen en weer op het vaste land. Nadat ze het paard had gerustgesteld en getroost, maakte ze de sleeppalen los en haalde het gareel van de merrie af om haar gelegenheid te geven onbelemmerd rond te lopen en zich op haar manier te ontspannen. Daarop floot ze Wolf. Ze moest verschillende malen fluiten voordat hij kwam. Hij verscheen uit een andere richting, veel verder stroomafwaarts, ver uit de buurt van de nestelende vogels.
Ayla deed haar natte kleren uit en trok droge uit haar bagagemand aan en begon hout te verzamelen om een vuurtje te maken, terwijl ze op Jondalar wachtte. Ook hij zou zich moeten verkleden; gelukkig bevonden zijn bagagemanden zich in de boot, waardoor ze droog waren gebleven. Het duurde enigetijd voordat hij de weg terugvond en uit het westen naar Ayla's vuurtje kwam rijden. Renner was ver stroomopwaarts gevlucht voordat Jondalar hem had kunnen inhalen.
De man was nog boos op Wolf, wat niet alleen Ayla maar ook het dier duidelijk was. De wolf wachtte totdat Jondalar, na zich te hebben verkleed, tenslotte met een beker hete thee ging zitten en toen kwam hij dichterbij, kruipend op zijn buik en kwispelend als een jong hondje dat wilde spelen, zachtjes en smekend jankend. Toen hij dicht bij Jondalar was, probeerde Wolf hem in zijn gezicht te likken. De man duwde hem weg, maar toen hij het in zijn smeekbeden volhardende dier tenslotte dichter bij zich duldde, scheen Wolf zo blij dat Jondalar zich liet vermurwen.
'Het lijkt alsof hij me probeert te zeggen dat het hem spijt, maar dat is moeilijk te geloven. Hoe kan dat? Het is maar een dier. Ayla, zou Wolf kunnen weten dat hij zich heeft misdragen en er spijt van hebben?' vroeg Jondalar.
Ayla was niet verbaasd. Zij had zulk gedrag vaker gezien, toen ze zichzelf leerde jagen, bij het gadeslaan van vleeseters die zij als prooi had gekozen. Wolfs manier van doen tegenover de man leek sterk op de wijze waarop een jonge wolf zich dikwijls tegenover het leidende mannetje van een roedel gedroeg.
'Ik weet niet wat hij kent of denkt,' zei Ayla. 'Ik kan slechts afgaan op wat hij doet. Maar is dat met mensen ook niet zo? Je kunt nooit zeker weten wat iemand werkelijk weet of denkt. Je moet afgaan op wat ze doen, waar of niet?'
Jondalar knikte, nog niet wetend wat hij moest geloven. Ayla twijfelde er niet aan dat Wolf spijt had van zijn gedrag, maar ze dacht niet dat het veel verschil zou maken. Wolf gedroeg zich net zo tegenover haar, toen ze hem probeerde te leren uit de buurt van het leren schoeisel van de mensen van het Leeuwekamp te blijven. Het kostte haar een hele tijd om de wolf ervan af te laten blijven en ze dacht niet dat hij al zover zou zijn dat hij de jacht op vogels er aan gaf.
De zon gleed over de kartelige, hoge pieken van het zuidelijke eind van de lange bergketen in het westen en verleende de met ijs bedekte rotsvlakken een sprankelende glinstering. Bij haar mars naar het noorden nam de bergketen na de spitse toppen in het zuiden in hoogte af en de scherpe punten effenden zich tot een deken van glanzend wit bedekte rondingen. Naar het noordwesten verdwenen die achter een gordijn van wolken.
Ayla reed een uitnodigende opening in de beboste rand van de rivierdelta in en hield halt. Jondalar kwam achter haar aan. Het grazige weitje was groter dan gebruikelijk, lag lieflijk omsloten door een flinke strook licht bebost terrein en gaf rechtstreeks toegang tot een stille lagune.
Hoewel de hoofdarmen van de grote rivier veel modderig slib meevoerden, was het water van het ingewikkelde netwerk van geulen en bij stroompjes, dat zich door de riet- en bamboebegroeiing van de enorme delta vlocht, schoon en drinkbaar. De waterlopen verwijdden zich af en toe tot grote meren of vredige lagunes, omringd door een veelheid aan rietsoorten, biezen, zeggesoorten en andere waterplanten en dikwijls overdekt met waterlelies. De stevige bladeren boden de kleine reigers en vele kikkers een rust- en zitplaats.
'Dit lijkt een goede plek,' zei Jondalar, zijn been over Renners rug zwaaiend en licht op zijn voeten neerkomend. Hij haalde de bagagemanden, de rij deken en de halster van de jonge hengst af en liet hem los. Het paard ging direct op het water af en een ogenblik later voegde Whinney zich bij hem.
De merrie liep als eerste de rivier in en begon te drinken. Na korte tijd ging ze met haar voorbeen op het water slaan, zodat het hoog opspatte en haar borst, evenals de jonge hengst die bij haar stond te drinken, kletsnat maakte. Ze boog haar hoofd en snuffelde met naar voren gestoken oren aan het water. Toen haalde ze haar benen bijeen, liet zich op haar voorbenen zakken, daarna verder, en rolde op haar zij en ten slotte op haar rug. Haar hoofd omhoog houdend en met haar benen in de lucht spartelend, kronkelde ze van verrukking en schuurde haar lichaam tegen de bodem van de lagune; toen gooide ze zich op haar andere zij. Renner, die had staan kijken hoe zijn moeder in het koele water lag te draaien, hield het niet langer en liet zich net zo neer om lekker in de ondiepten bij de oever te rollen.
'Je zou denken dat ze voor vandaag toch genoeg van water hadden,' zei Ayla, die naast Jondalar kwam staan.
Hij draaide zich, glimlachend om het schouwspel, naar haar toe. 'Ze vinden het heerlijk om in het water te rollen om het nog maar niet over modder of zand te hebben. Ik wist niet dat paarden zich zo graag ergens in rolden.'
'Je weet hoe fijn ze het vinden te worden gekrauwd. Ik denk dat het hun manier is zich te krabben,' merkte de vrouw op. 'Soms krabben ze elkaar en laten ze elkaar weten waar ze gekrabd willen worden.'
'Hoe kunnen ze elkaar dat laten weten, Ayla? Soms denk ik haast dat jij je verbeeldt dat paarden mensen zijn.'
'Nee, paarden zijn geen mensen. Ze zijn zichzelf, maar je moet maar kijken als ze hoofd aan staart staan. Dan zal het ene met zijn tanden het andere krabben, en dan wachten tot het andere hem op dezelfde plek krabt. Misschien ga ik Whinney straks lekker kammen met de droge kaardebol. Het moet warm en kriebelig zijn onder de leren riemen die ze de hele dag omheeft. Soms denk ik dat we de boot moeten achterlaten... maar hij is wel van pas gekomen.'
'Ik voel me ook warm en kriebelig, ik ga ook maar zwemmen, zonder kleren,' zei Jondalar.
'Dat doe ik zo ook, maar ik wil eerst uitpakken. De kleren die nat zijn geworden, zijn nog vochtig. Ik wil ze over die struiken hangen om te drogen.' Ze trok een vochtige bundel uit een van haar manden en begon de kleding over de takken van een elze- struik te draperen. 'Ik vind het niet erg dat de kleren nat zijn geworden,' zei Ayla, een lendendoek schikkend. 'Ik heb zeepwor- tel gevonden en de mijne gewassen terwijl ik op je wachtte.'
Jondalar schudde een kledingstuk uit om haar bij het ophangen te helpen en zag dat het zijn tuniek was. Hij hield deze voor haar gezicht op. 'Ik dacht dat je zei dat je jóuw kleren had gewassen terwijl je op me wachtte,' zei hij.
'Ik heb de jouwe gewassen nadat je je had verkleed. Van te veel zweet gaat het leer rotten en er kwamen lelijke vlekken op,' legde ze uit.
Hij herinnerde zich niet zoveel drukte over zweet of vlekken te hebben gemaakt toen hij met zijn broer reisde, maar hij vond het fijn dat Ayla dat wel deed.
Tegen de tijd dat ze klaar waren om de rivier in te gaan, kwam Whinney eruit. Ze ging met haar benen uiteen op de oever staan en begon met haar hoofd te schudden. De krachtig schuddende beweging zette zich over haar hele lichaam tot aan haar staart voort. Jondalar hield zijn armen op om het spattende water af te weren. Ayla rende lachend het water in en schepte met snelle bewegingen handen vol om naar de man te gooien terwijl deze de rivier in waadde. Zodra hij tot zijn knieën in het water stond, betaalde hij haar met gelijke munt terug. Renner, die zijn bad had voltooid en dicht bij hen stond, ontving zijn aandeel van het waterballet, deinsde terug en koerste toen op de oever af. Hij vond water lekker, maar op zijn eigen voorwaarden.
Toen ze genoeg kregen van spelen en zwemmen, begon Ayla de mogelijkheden voor hun avondmaaltijd om haar heen te bekijken. Uit het water groeiden speervormige bladeren met witte uit drie blaadjes bestaande bloemen, die in het hart paars werden en ze wist dat de zetmeelrijke knol van de plant voedzaam en lekker was. Ze groef er met haar tenen enkele uit de modderige bodem los; de stengels waren teer en braken makkelijk af. Toen Ayla naar de oever terug waadde, verzamelde ze ook waterweegbree om te koken en scherp smakende waterkers om rauw te eten. Haar aandacht werd getrokken door een regelmatig patroon van brede blaadjes, die uit een op het oppervlak drijvend hart groeiden.
'Jondalar, pas op dat je niet op die waterkastanjes trapt,' zei ze, wijzend naar de prikkerige hulzen waarmee de zanderige oever lag bezaaid.
Hij raapte er een op om die nauwkeuriger te bekijken. De vier stekels waren zo geplaatst dat er altijd een in de grond greep en de andere omhoog stonden. Hij schudde zijn hoofd en gooide het ding op de grond. Ayla bukte zich om het weer op te rapen, tegelijk met andere.
'Ze zijn niet fijn om in te trappen,' zei ze, in antwoord op zijn vragende blik, 'maar ze zijn wel lekker om te eten.'
Op de oever zag ze in de schaduw naast het water een bekende hoge plant met blauwgroene bladeren en ze keek om zich heen of ze nog een plant met vrij grote, soepele bladeren zag om er haar handen mee te beschermen als ze deze plukte. Hoewel ze er voorzichtig mee zou moeten omgaan als ze vers waren, zouden de prikkerige brandnetelbladeren heerlijk zijn als ze gekookt waren. Een waterzuringplant, die helemaal aan de rand van het water groeide en bijna even hoog was als de man, had aan de voet negentig centimeter lange bladeren die uitstekend aan haar doel zouden beantwoorden, besloot ze, en die konden ook worden gekookt. In de buurt stond nog klein hoefblad en vele soorten varens, die smakelijke wortels bezaten. De delta bood een overvloed van voedsel in allerlei variëteiten.
Voor de kust zag Ayla een eilandje, begroeid met hoge, gras- sige rietsoorten en met langs de rand kattestaarten. Het zag er naar uit dat kattestaarten voor hen altijd een hoofdschotel zouden vormen. Die stonden overal en in overvloedige hoeveelheden en vele delen ervan waren eetbaar. Alles was heerlijk: zowel de oude wortels, die werden fijngestampt om de vezels te scheiden van het zetmeel dat tot deeg of bindmiddel voor de soep werd verwerkt, als de nieuwe wortels, die men rauw of gekookt at, evenals het onderste deel van de bloemstengels, om het dicht opeen gepakte stuifmeel, dat eveneens tot een soort brood kon worden verwerkt, nog maar niet te noemen. De bloemen die op een kluitje aan de top van de hoge stengel stonden als een stukje pluizige kattestaart, waren als ze net waren uitgekomen ook heel smakelijk.
De rest van de plant was in andere opzichten nuttig: de bladeren om tot manden en matten te vlechten en het pluis van de bloemen, nadat ze zaad hadden gemaakt, om er absorberende compressen en uitstekende tondel van te maken. Hoewel Ayla ze met haar pyriet om vuur te maken niet nodig had, wist ze dat men de droge, houtige stelen van het vorig jaar in de handpalmen heen en weer kon draaien om vuur te maken of als brandstof kon gebruiken.
'Jondalar, laten we de boot nemen en naar dat eiland oversteken om kattestaarten te halen,' zei Ayla. 'Er staat daar ook een massa andere lekkere dingen in het water, zoals zaadpeulen van die waterlelies en de wortels ervan. De wortelstengels van die bamboes zijn ook niet slecht. Ze staan onder water, maar we zijn toch al nat van het zwemmen en kunnen er net zo goed wat van meenemen. We kunnen alles in de boot leggen om het mee terug te nemen.'
'Je bent hier nog nooit geweest. Hoe weet je dat je die planten kunt eten?' vroeg Jondalar, terwijl ze de boot van het sleeptoestel afhaalden.
Ayla glimlachte. 'Er waren niet ver van onze grot op het schiereiland ook zulke moerassige plekken bij de zee. Niet zo groot, maar het werd ook warm in de zomer, zoals hier, en Iza kende de planten en wist waar ze te vinden waren. Nezzie heeft me er het een en ander over verteld.'
'Ik geloof dat je elke plant kent die er bestaat.'
'Ik ken er vele, maar niet elke plant, zeker niet hier in de buurt. Ik wou dat er iemand was die ik ernaar kon vragen. De vrouw op dat grote eiland, die wegliep terwijl ze wortels aan het schoonmaken was, zou het waarschijnlijk allemaal weten. Ik vind het erg jammer dat we geen bezoekje bij hen konden afleggen,' zei Ayla.
Haar teleurstelling was duidelijk te zien en Jondalar wist hoe ze naar mensen om haar heen verlangde. Ook hij miste de aanwezigheid van anderen en wilde dat ze contact hadden kunnen maken.
Ze brachten de boot naar de waterrand en klauterden erin. De stroming was traag, maar in het jolige ronde vaartuig merkbaarder en ze moesten snel de peddels pakken om niet stroomafwaarts te worden gedragen. Op enige afstand van de oever en van de vertroebeling die ze door hun bad hadden veroorzaakt, was het water zo helder dat ze scholen vis over en om planten onder de waterspiegel konden zien schieten. Sommige hadden een behoorlijk formaat en Ayla bedacht dat ze er later een paar kon vangen.
Ze kwamen tot stilstand bij zo'n dichte concentratie waterlelies dat ze nauwelijks het wateroppervlak van de lagune konden zien. Toen Ayla zich in het water liet glijden, viel het Jondalar niet mee alleen de ronde boot op zijn plaats te houden. Hij had de neiging te gaan tollen als Jondalar de riem in het water stak, maar toen Ayla's voeten de bodem vonden terwijl ze zich aan de zijkant vasthield, kwam de kleine, drijvende kom tot rust. Met haar tenen voelend langs de stelen van de planten zocht ze de wortels en trok deze uit de zachte bodem; vervolgens graaide ze ze bijeen toen ze in een wolk van slib aan de oppervlakte kwamen drijven.
Toen Ayla zich in de boot hees, begon hij weer te draaien, maar door beiden met de peddels in de weer te gaan, kregen ze hem onder controle en stevenden op het dicht met riet en bamboe overdekte eiland af. Bij het naderen merkte Ayla op dat het de kleinere kattestaartsoort was die zo weelderig aan de rand groeide, samen met roodbruine wilgestruiken, waarvan sommige bijna het formaat van bomen hadden.
Ze peddelden de weelderige begroeiing in op zoek naar een zandbank of zanderig stuk oever en moesten zich met kracht een weg door de vegetatie banen. Toen ze de rietstengels opzij duwden, konden ze nergens vaste grond vinden, zelfs geen onder water liggende zandbank, en telkens als ze verder gingen, sloot de doorgang die ze hadden gemaakt achter hen weer snel. Ayla had een gevoel van naderend onheil en Jondalar had de griezelige gewaarwording door een of andere onzichtbare aanwezigheid te worden ingesloten, zo geheel omringd als ze waren door de wildernis van hoog riet en bamboestengels. Boven zich zagen ze pelikanen vliegen, maar ze hadden de indruk dat hun rechte vlucht een duizelig makende bocht beschreef. Toen ze tussen de hoge, grasachtige stengels achterom keken naar de plek waar ze vandaan waren gekomen, leek de overkant langzaam voorbij te draaien.
'Ayla, we bewegen! We draaien!' zei Jondalar, plotseling beseffend dat niet het land aan de andere kant maar zij zelf draaiden, doordat de kronkelende stroom het bootje én het eiland langzaam om hun as deed wentelen.
'Laten we maken dat we wegkomen,' zei ze, en ze pakte haar peddel.
De eilanden in de delta waren op hun best niet stabiel te noemen, aangezien ze altijd aan de grillen van de Grote Moederrivier waren onderworpen. Zelfs die waarop een rietbegroeiing welig tierde, konden van onderaf worden weggespoeld of de begroeiing, die op een laag eiland ontstond, kon zo dicht worden dat een verwarde massa vegetatie over het water groeide.
Wat ook hun oorsprong mocht zijn, de wortels van die drijvende rietplanten vlochten zich dooreen en lieten een platform van rottend materiaal ontstaan - organismen uit het water en vegetatie - die groeistoffen voor meer rietplanten leverden. Mettertijd werden het drijvende eilanden, waarop een grote variëteit aan andere planten groeide. Lisdodden, smalbladige kleinere kattestaartsoorten, biezen, varens, zelfs bruinrode wilgestruiken, die uiteindelijk bomen werden, groeiden langs de randen, maar uitzonderlijk lang rietgras dat tot vier meter hoog werd, was de hoofdbegroeiing. Sommige moerassen ontwikkelden zich tot grote, drijvende stukken landschap, verraderlijk misleidend door de illusie van stevigheid en vaste grond, die ze met hun warrige begroeiing boden.
Met de kleine peddels en met veel moeite werkten ze het ronde bootje het drijvende eiland uit. Maar tegen de tijd dat ze de buitenrand van het dwalende moeras bereikten, ontdekten ze dat ze zich niet tegenover het land bevonden. Ze keken uit over het open water van een meer en aan de overkant zagen ze een zo spectaculair tafereel dat ze hun adem inhielden. Scherp afgetekend tegen een achtergrond van donkergroen ontwaarden ze een dichte concentratie witte pelikanen: honderdduizenden opeengepakte, staande, zittende, op bossige nesten van drijvende rietstengels liggende pelikanen. Erboven vlogen op verschillende hoogten nog meer leden van de enorme kolonie, alsof de nestgronden overbevolkt waren en ze op hun indrukwekkende vleugels bleven rondzweven in afwachting van een vrij plekje.
De grote vogels, voornamelijk wit met een licht vleugje roze erover, met donkergrijze slagpennen afgezette vleugels, lange snavel en slaphangende keelzak, waren bezig met de verzorging van nesten vol pluizige pelikaankuikens. De lawaaiige jonge vogels sisten en knorden, de volwassen dieren antwoordden met diepe, schorre kreten; het waren er zoveel dat het oorverdovend was.
Ten dele door het riet verborgen, keken Ayla en Jondalar gefascineerd naar de enorme broedkolonie. Bij het horen van een diepe, grommende kreet keken ze op en zagen een laag vliegende pelikaan boven hun hoofd zeilen op vleugels die een spanwijdte van drie meter haalden. Het dier kwam bij een plek midden boven het meer, trok zijn vleugels in en viel als een steen omlaag, zodat hij pletsend een onbeholpen, weinig sierlijke landing op het water maakte. Niet ver er vandaan rende een pelikaan met wijd uitgespreide vleugels op het open wateroppervlak in een poging zichzelf de lucht in te tillen. Ayla begon te begrijpen waarom de dieren ervoor kozen op het meer te nestelen. Ze hadden veel ruimte nodig om zich omhoog te krijgen, hoewel - wanneer ze eenmaal op de wieken waren - hun vlucht een wonderlijke gratie bezat.
Jondalar tikte op haar arm en wees naar een ondiepte bij het eiland waar ettelijke van de grote vogels op een rijtje langzaam naast elkaar doorzwommen. Ayla keek een tijdje en schonk de man een brede glimlach. Elke paar seconden stak de hele rij pelikanen op hetzelfde moment de kop in het water en bracht die dan als op bevel weer tegelijk omhoog, zodat het water van hun zware, lange snavels droop. Enkele exemplaren hadden een paar vissen die ze opdreven te pakken gekregen. De volgende keer zouden andere misschien iets vangen, maar ze bleven allein het gelid doorzwemmen en duiken, in volmaakte synchronisatie.
Afzonderlijke paartjes van een andere pelikanesoort met iets andere tekening en eerder uitgekomen en dus meer ontwikkelde jongen, nestelden aan de buitenrand van de grote kolonie. In en rond die compacte samenscholing nestelden en broedden ook andere soorten watervogels: aalscholvers, futen en allerlei eenderassen, zoals de tafeleenden met hun wit omrande ogen en rode kuiven en wilde eenden. Het moeras wemelde van de vogelsoorten, die alle de talloze vissen bejaagden en aten.
De hele, uitgestrekte delta was één overdadige, nadrukkelijke uitstalling van weelderige natuur, een onbeschaamd tentoongespreide rijkdom van levensvormen. Alleen door Haar eigen natuurlijke wetten geregeerd en onderworpen aan Haar wil - en aan het grote vacuüm waaruit Zij was voortgekomen - had de grote Moeder Aarde vreugde in het scheppen en in stand houden van leven in al zijn uitbundige verscheidenheid. Wanneer Zij werd geplunderd door een roofzuchtige overheerser, verkracht en van Haar reserves beroofd, ziek gemaakt door een ongecontroleerde verontreiniging en bevuild door overdaad en bederf, kon Haar vruchtbaar creërend en voedend vermogen teniet worden gedaan.
Toch zou, al was Ze door overheersing van destructieve krachten steriel gemaakt en al was Haar grote produktieve vruchtbaarheid uitgeput, het laatste ironische woord aan Haar zijn. Zelfs onvruchtbaar en van al Haar rijkdommen beroofd, bezat de berooide Moeder nog de macht om te vernietigen wat Zij tot stand had gebracht. Onderwerping kan niet worden opgelegd; uit Haar rijkdommen kan niet worden geput zonder Haar toestemming te vragen, Haar om Haar medewerking te verzoeken en Haar behoeften te respecteren. Haar wil tot leven kan niet worden onderdrukt, zonder daarvoor de hoogste boete te betalen. Zonder Haar zou het aanmatigend leven dat Zij heeft geschapen niet in stand kunnen blijven.
Hoewel Ayla veel langer naar de pelikanen had kunnen kijken, begon ze tenslotte kattestaarten omhoog te trekken en in de boot te leggen, want daarvoor waren ze gekomen. Daarna peddelden ze om de massa drijvende rietplanten heen terug. Toen ze land in zicht kregen, bleken ze veel dichter bij hun kamp te zijn. Dadelijk bij hun verschijning werden ze begroet door een lang aangehouden, klaaglijk gehuil. Na zijn jachtuit- stapje had Wolf hun geurspoor gevolgd en zonder moeite hun kamp gevonden, maar toen hij hen niet aantrof, was het jonge dier zeer nerveus geworden.
De vrouw floot naar hem om zijn angst te laten bedaren. Hij rende naar de waterrand, hief zijn kop en huilde opnieuw.
Toen hij ophield, snuffelde hij aan hun sporen, rende heen en weer op de oever, sprong ten slotte het water in en begon naar hen toe te zwemmen. Toen hij dicht bij hen was, keerde hij van de boot af en zette koers naar de massa drijvende rietplanten in de veronderstelling dat het een eiland was.
Wolf probeerde de niet bestaande oever te bereiken, zoals Ayla en Jondalar hadden gedaan, en bleef zonder vaste grond te vinden moeizaam tussen de riethalmen plonzen. Tenslotte zwom hij naar de boot terug. De man en de vrouw grepen het dier bij zijn door het water verzwaarde vacht en hesen hem met moeite in de met huid bespannen kom. Wolf was zo opgewonden en opgelucht dat hij op Ayla sprong en haar in het gezicht likte, wat hij daarna bij Jondalar deed. Toen hij eindelijk kalmeerde, schudde hij zich uitgebreid in de boot uit en huilde opnieuw.
Tot hun verrassing hoorden ze wolvegehuil als antwoord, enkele kefjes en nogmaals langgerekt gejank. Van alle kanten om hen heen kwam wolvegehuil en het klonk heel dichtbij. Ayla en Jondalar staarden elkaar koud van schrik aan, terwijl ze naakt in de kleine boot luisterden naar het gehuil van een heel roedel, dat niet van een oever aan de overzijde van het water kwam, maar van het drijvende eiland zonder vaste bodem!
'Hoe kunnen daar wolven zijn?' zei Jondalar. 'Dat is geen eiland, er is geen land, niet eens een verschuivende zandbank.' Misschien waren het in werkelijkheid helemaal geen wolven, bedacht Jondalar met een siddering. Misschien was het... iets anders...
Toen Ayla scherp tussen de rietstengels in de richting van de laatste wolveroep keek, zag ze een glimp van een wolvevacht en twee ogen die naar haar keken. Een beweging boven haar trok haar aandacht. Ze keek op en zag, half achter gebladerte verborgen, een wolf vanuit de gaffelvormige vertakking van een boom op hen neerkijken, zijn tong uit zijn bek.
Wolven klommen niet in bomen! Althans geen enkele wolf die zij ooit had gezien en ze had er vele gadegeslagen. Ze raakte Jondalar even aan en wees. Hij zag het dier en hapte naar adem. Het leek een wolf, maar hoe kwam die boven in de boom?
'Jondalar,' fluisterde ze, 'laten we weggaan. Ik hou niet van een eiland dat geen eiland is met wolven die in bomen kunnen klimmen en rondlopen waar geen land is.'
De man voelde zich even gespannen. Ze peddelden snel over de brede vaargeul terug. Toen ze vlak bij de oever waren, sprong Wolf uit de boot. Ze klommen eruit, sleepten vlug het vaartuigje op het droge en gingen hun speren en speerwerpers halen. Beide paarden stonden in de richting van het drijvendeeiland te kijken, hun oren naar voren, terwijl spanning uit hun houding sprak. Normaliter waren wolven schuw en vielen hen niet lastig, mede omdat de mengeling van de lucht van paarden, mensen en een andere wolf een ongewone combinatie voor ze vormden, maar van deze wolven wisten ze het niet. Waren het gewone, echte wolven of... iets onnatuurlijks?
Had hun ogenschijnlijk bovennatuurlijke gezag over dieren de bewoners van het grote eiland niet uit angst op de vlucht laten slaan, dan hadden ze van de mensen die met het moeras- land vertrouwd waren, kunnen vernemen dat de vreemde wolven evenmin van onnatuurlijke oorsprong waren als zijzelf. Het waterrijke gebied van de delta huisvestte vele dieren, waaronder rietwolven. Deze leefden voornamelijk in het bosgebied op de eilanden, maar hadden zich gedurende duizenden jaren zo goed aan hun waterrijke omgeving aangepast dat ze zich met groot gemak over de drijvende rietbedden konden verplaatsen. Ze hadden zelfs geleerd in bomen te klimmen wat in een voortdurend veranderend en onder water staand landschap een enorm voordeel was in geval hen door overstromingen de pas werd afgesneden.
Dat wolven konden gedijen in een milieu van bijna uitsluitend water was een blijk van hun grote aanpassingsvermogen. Hetzelfde aanpassingsvermogen dat hen in staat stelde goed met mensen samen te leren leven, waardoor ze na verloop van tijd, hoewel nog over het vermogen beschikkend zich met wilde verwanten voort te planten, zo tam werden dat ze bijna een andere diersoort leken en nauwelijks nog wolven.
Over het water waren op het drijvende eiland nu verscheidene wolven te zien; twee zaten in een boom. Wolf keek vol verwachting van Ayla naar Jondalar, alsof hij op instructies van de leiders van zijn roedel wachtte. Een van de rietwolven hief opnieuw gehuil aan, daarop viel de rest in, wat Ayla een rilling over haar rug bezorgde. Het gehuil leek anders dan de wolve- zang die ze gewend was te horen, maar ze kon niet zeggen in welk opzicht. Het was mogelijk dat de weerkaatsing over het water de klank veranderde, toch werd haar gevoel van onbehagen over de geheimzinnige wolven erdoor verhoogd.
Er kwam een plotseling eind aan de onbesliste ontmoeting toen de wolven verdwenen, even geluidloos als ze waren gekomen. Het ene ogenblik stonden de man en de vrouw met hun speerwerpers en Wolf tegenover een troep vreemde wolven aan de overkant van een open water, het volgende ogenblik waren de dieren weg. Ayla en Jondalar stonden - met hun wapens nog in hun hand - ingespannen naar onschuldige rietplanten en kattestaarten te staren en voelden zich enigszins voor schut staan en uit hun evenwicht gebracht.
Een koel windje, dat rillingen over hun naakte huid joeg, maakte hun duidelijk dat de zon achter de bergen in het westen was gezakt en dat de nacht naderde. Ze legden hun wapens neer, kleedden zich haastig aan, legden snel hun vuur weer aan en voltooiden het inrichten van hun kampplaats, maar hun stemming was gedrukt. Ayla ging vaak kijken of met de paarden alles in orde was en ze was blij dat de dieren hadden verkozen op het groene veld te blijven grazen waar zij hun kamp hadden opgeslagen.
Toen de duisternis de gouden gloed van hun vuur omsloot, waren beide mensen wonderlijk stil en luisterden naar de nachtgeluiden van de rivierdelta die de lucht vulden. Krijsende nachtreigers werden bij de avondschemering actief, daarna tsjirpende krekels. Een uil liet enkele malen een droefgeestig gekras horen. Ayla hoorde in het nabije bos gesnuffel en dacht dat het een everzwijn was. Ze schrok op bij de kakelende lach van een holehyena die van een afstand tot haar doordrong en ze hoorde dichterbij de gefrustreerde schreeuw van een grote kat die haar prooi was ontgaan. Ze vroeg zich af of het een lynx was of misschien een sneeuwluipaard en ze bleef op wolvegehuil wachten, dat niet kwam.
Toen de fluweelachtige duisternis elke schaduw en vorm deed vervagen, voegde zich een begeleiding bij de andere geluiden die alle stille tussenpozen vulde. Vanuit elke waterloop, rivieroever en met leliebladeren bedekte lagune bracht een koor kikvorsen hun ongeziene gehoor een serenade. De diepe basstemmen van moeras- en eetbare kikkers bepaalden de klankkleur van het amfibieënkoor, terwijl vuurbuikpadden hun klokachtige geluid toevoegden. In contrapunt klonken de fluitachtige trillers van de bonte pad op, vermengd met het vriendelijke, zangerige wijsje van knoflookpadden, alles op de cadans van het scherpe karrèk-karrèk-karrèk van de boomkikker.
Tegen de tijd dat Ayla en Jondalar in hun slaaprollen kropen, was het onophoudelijke kikkergezang in de achtergrond van vertrouwde geluiden opgenomen, maar het verwachte wolvegehuil bezorgde Ayla, toen ze het ten slotte in de verte hoorde, nog steeds rillingen. Wolf kwam overeind en beantwoordde hun roep.
'Ik vraag me af of hij een roedel mist,' zei Jondalar, zijn arm om Ayla leggend. Ze kroop tegen hem aan, blij met zijn warmte en nabijheid.
'Ik weet het niet, soms maak ik me zorgen. Kleintje is bij me weggegaan om zijn gezellin te zoeken, maar mannetjesleeuwen verlaten altijd hun eigen territorium om een gezellin uit een andere troep te zoeken.'
'Denk je dat Renner ooit bij ons weg zal willen?' vroeg de man.
'Whinney is een tijdje weg geweest en heeft toen in een kudde geleefd. Ik weet niet in hoeverre de merries haar mochten, maar ze kwam terug toen haar hengst was gestorven. Niet alle hengsten hebben een kudde merries. Elke kudde kiest één hengst en die moet de andere uit de buurt houden. Jonge hengsten en oudere leven gewoonlijk in een kudde bijeen, maar worden alle tot merries aangetrokken wanneer het hun seizoen is om Genot te delen. Dat zal Renner ook overkomen, maar dan moet hij met de uitverkoren hengst vechten,' legde Ayla uit.
'Misschien kan ik hem in die tijd aan een leidseltouw houden,' zei Jondalar.
'Ik denk niet dat je je voorlopig zorgen hoeft te maken. Paarden delen Genot normaal in de lente, kort nadat ze hebben geveulend. Ik maak me ongeruster over de mensen die we op onze Tocht kunnen tegenkomen. Ze begrijpen niet dat Whinney en Renner bijzondere dieren zijn. Iemand kan proberen hen kwaad te doen. Ze lijken niet erg bereid om ons te accepteren.'
Terwijl Ayla in Jondalars armen lag, vroeg ze zich af wat zijn volk van haar zou denken. Hij merkte dat ze stil en nadenkend was. Hij kuste haar, maar ze leek niet zo enthousiast te reageren als gewoonlijk. Misschien was ze moe, dacht hij. Het was een lange dag geweest. Hij was ook moe en viel in slaap bij het geluid van het kikkerkoor. Hij werd wakker door het heen en weer rollen en de kreten van de vrouw in zijn armen.
'Ayla! Ayla! Word wakker!'
'Jondalar! Oh, Jondalar,' riep Ayla, zich aan hem vastklemmend.
'Ik had weer een droom... over de Stam. Creb probeerde me iets belangrijks te vertellen, maar we waren diep in een grot en het was donker. Ik kon niet zien wat hij zei.'
'Je hebt waarschijnlijk aan de mensen van de Stam gedacht. Je hebt over hen gepraat toen we op dat grote eiland naar de zee stonden te kijken. Ik vond al dat je van streek leek. Dacht je eraan ze nu achter te moeten laten?' vroeg hij.
Ze sloot haar ogen en knikte, onzeker of ze de woorden er zonder tranen uit zou kunnen krijgen en ze aarzelde om haar ongerustheid over de mensen van zijn volk uit te spreken, of ze niet alleen haar, maar ook de paarden en Wolf zouden accepteren. Ze had haar Stam en haar zoon verloren en wilde niet ook haar dierenfamilie verliezen als ze erin slaagden zijn thuis veilig en behouden te bereiken. Ze wenste slechts te weten wat Creb haar in haar droom had proberen te vertellen.
Jondalar hield haar in zijn armen en troostte haar met zijn warmte en liefde; hij begreep haar verdriet, maar wist niet wat te zeggen. Zijn nabijheid was voor haar genoeg.