7.
'Ik vind het zonde om de huid achter te laten. Van een reehuid krijg je zulk zacht leer,' zei Ayla terwijl zij het laatste stuk vlees in haar vleestas deed. 'En heb je het bont van die sabelmarter gezien?'
'Maar we hebben geen tijd om leer te maken en kunnen niet veel meer meenemen dan we al bij ons hebben,' zei Jondalar. Hij stond de driepoot van palen op te zetten waaraan ze de tas vol vlees zouden ophangen. 'Dat weet ik, maar ik blijf het zonde vinden de huid achter te laten.'
Zij hingen de vleestas op; toen wierp Ayla een blik op de vuurkuil en ze dacht aan het eten dat ze net had opgezet, hoewel daar niets van te zien was. Het stond gaar te worden in een grondoven, een gat in de grond met een bekleding van hete stenen waarin ze het reevlees had neergelegd, op smaak gebracht met kruiden, paddestoelen, adelaarsvarentoppen en katte- staartwortels, die ze had verzameld waarna ze het geheel had ingepakt in bladeren van het klein hoefblad. Daarna had ze er meer hete stenen bovenop gelegd en een laag zand. Het zou even duren voordat het gaar was, maar ze was blij dat ze vroeg halt hadden gehouden - en zo gelukkig waren geweest snel de hand op vers vlees te kunnen leggen - om het op deze wijze te bereiden. Het was een geliefde manier, omdat het eten er zeer smakelijk en mals door werd.
'Ik heb het warm en de lucht voelt zo zwaar en vochtig aan. Ik ga even afkoelen,' zei ze. 'Ik ga ook mijn haar wassen. Ik heb stroomafwaarts zeepwortel zien staan. Kom je ook zwemmen?'
'Ja, ik denk het wel. Misschien was ik mijn haar ook als je genoeg van die zeepwortel voor me kunt vinden,' zei Jondalar. Hij streek met lachrimpeltjes rond zijn ogen een sluike sliert vet, blond haar weg die over zijn voorhoofd was gevallen.
Naast elkaar liepen ze over de brede, zanderige oever van de rivier. Wolf sprong achter hen aan en dook telkens het kreupelhout in om nieuwe luchtjes te verkennen. Toen stoof hij voor hen uit en verdween om een bocht.
Jondalar zag het spoor van paardehoeven en wolvepoten dat ze eerder op de dag hadden gemaakt. 'Ik vraag me af wat iemand van een spoor als dit zou denken?' zei hij, grijnzend bij de gedachte.
'Wat zou jij ervan maken?' vroeg Ayla.
'Als Wolfs spoor duidelijk was, zou ik denken dat er een wolf achter twee paarden aan zat, maar op sommige plekken kun je duidelijk zien dat de hoefafdrukken op de wolvepren-
ten staan, dus kan hij ze niet hebben gevolgd. Hij liep met ze mee. Dat zou een spoorzoeker zeer in verwarring brengen,' zei hij.
'Ook al waren Wolfs prenten duidelijk, dan nog zou ik me afvragen waarom een wolf deze twee paarden volgde. Aan het spoor zie je duidelijk dat ze allebei sterk en gezond zijn, kijk maar eens naar die diepe afdruk en de stand van de hoeven. Je kunt zien dat ze iets zwaars dragen,' zei Ayla.
'Daardoor zou een spoorzoeker ook in de war raken.'
'O, daar staan ze,' zei Ayla, toen ze de vrij hoge, enigszins verspreid staande planten met lichtroze bloemen en speerpunt- vormige bladeren in het oog kreeg die ze al eerder had opgemerkt. Met haar graafstok stak ze vlug een aantal wortels los en trok ze uit de grond.
Op de terugweg keek ze uit naar een platte, harde steen of stuk hout en een ronde steen om de zeepwortel fijn te stampen en de saponien vrij te maken, die in water een licht reinigend schuim zou geven. In een bocht stroomopwaarts, niet ver van hun kampplaats, had de kleine rivier een dieper gedeelte uitgeslepen, waarin ze tot hun middel in het water stonden. Het was koel en verfrissend, en na zich te hebben gewassen, verkenden ze zwemmend en wadend de stenige rivierloop een stuk in stroomopwaartse richting tot ze werden tegengehouden door een kolkende waterval en snelle stroomversnellingen, waar de glooiende hellingen dichter bijeen kwamen en steiler werden.
Het deed Ayla denken aan het riviertje in haar vallei waar de door waternevels omgeven, bruisende waterval haar stroomopwaarts de weg versperde, hoewel de rest van de streek haar meer deed denken aan de berghellingen rondom de grot waarin ze was opgegroeid. Daar was ook een waterval, naar ze zich herinnerde een minder wilde, en daar waren ook met mos begroeide oevers, waar ze een kleine grot had gevonden die ze voor zichzelf had opgeëist en die haar meer dan eens een veilig onderkomen had geboden.
Ze lieten zich door de stroom terugdragen en bespatten elkaar onderwijl met veel gelach. Ayla genoot steeds weer van de klank van Jondalars lach. Ofschoon hij veel glimlachte, lachte hij niet dikwijls en neigde hij meer tot een ernstiger manier van doen, maar als hij lachte was het zo'n royale, hartelijke, uitbundige lach dat die haar steeds verraste.
Toen zij uit het water kwamen en zich hadden afgedroogd, was het nog warm. De donkere wolk die Ayla eerder had gezien, was boven hen verdwenen, maar de zon zakte naar een zwarte, dreigende massa, die zich traag langs de westelijke hemel voortbewoog en waarvan de logheid nog eens werd benadrukt door een dun, pluizig wolkendek dat er in de andere richting snel onderdoor joeg. Wanneer de vuurbol eenmaal achter de in het westen samengepakte, sombere wolken boven de bergketen verdween, zou het snel koeler worden.
Ayla keek rond waar de paarden waren en zag ze op een open weitje op de helling staan, op enige afstand van het kamp, maar nog binnen het bereik van een fluitje. Wolf was nergens te zien; die zou stroomafwaarts het terrein wel aan het verkennen zijn, nam ze aan.
Ze haalde de ivoren kam met de lange tanden te voorschijn en een van stijf mammoethaar gemaakte borstel, die Deegie haar had gegeven, trok hun slaaprol uit de tent en spreidde die uit om er op te kunnen zitten terwijl ze haar haar kamde. Jondalar ging naast haar zitten en begon zijn haar te kammen met een drietandige kam, moeizaam knopen ontwarrend.
'Laat mij dat voor je doen, Jondalar,' zei ze en ze ging op haar knieën achter hem zitten. Zij kamde zijn lange, sluike, gele haar los dat een nuance lichter was dan het hare en ze bewonderde de kleur. Toen ze jonger was, was haar haar bijna wit geweest, maar het was nu iets donkerder geworden en het leek met zijn asblonde tint op Whinney's vacht.
Jondalar sloot zijn ogen terwijl Ayla zich met zijn haar bezighield, maar hij was zich sterk bewust van haar warme aanwezigheid achter zich, waarbij haar naakte huid af en toe langs de zijne streek. Tegen de tijd dat zij klaar was had hij het niet alleen warm van de zon.
'Nu is het mijn beurt om jouw haar te kammen,' zei hij en hij kwam overeind om achter haar te gaan zitten. Even kwam het in haar op om tegenwerpingen te maken. Het was niet nodig. Hij hoefde haar haar niet te kammen, omdat ze het zijne had gedaan, maar toen hij het dikke haar in haar nek optilde en het als een liefkozing door zijn vingers liet glijden, gaf ze toe.
Haar haar had neiging tot krullen en raakte makkelijk in de war, maar hij ging voorzichtig te werk en maakte elke klit los zonder eraan te trekken. Daarna borstelde hij het tot het haar glad en bijna droog was. Ze sloot haar ogen met een vreemd, rillerig gevoel van verrukking. Iza had haar haar gekamd toen ze nog een meisje was en had er voorzichtig met een lang, glad, puntig stokje de klitten uitgetrokken, maar een man had dat nog nooit gedaan. Jondalars kammen gaf haar een intense gewaarwording van verzorgd en bemind worden.
Hij ontdekte dat hij genoot van het kammen en het borstelen van haar haar. De donkergouden kleur herinnerde hem aan rijp gras, met door de zon gebleekte plekjes die bijna wit waren. Het haar was prachtig en zo dik en zacht dat het ermee bezig zijn een sensueel genoegen was dat hem naar meer deed verlangen. Toen hij klaar was, legde hij de borstel neer, tilde denog enigszins vochtige lokken op, schoof ze opzij en boog zich om haar schouders en nek te kussen.
Ayla hield haar ogen gesloten en onderging de tintelingen door zijn warme adem en het voorzichtig bewegen van de zachte lippen over haar huid. Hij knabbelde in haar nek, streelde haar armen, pakte dan haar beide borsten en tilde die op, zodat hij hun aangename zwaarte en de stevige, opstaande tepels in zijn handpalmen voelde.
Toen hij zich naar voren boog om haar keel te kussen, hief Ayla haar hoofd op, keerde zich iets om en voelde toen zijn hete, stijve orgaan tegen haar rug. Ze draaide zich verder om, nam het in haar handen en voelde hoe zacht de huid was die het warme, harde lid bedekte. Zij legde een hand boven de andere en bewoog ze stevig op en neer; Jondalar werd overspoeld door sensaties, maar het gevoel werd onmetelijk versterkt toen haar warme, vochtige mond zich om hem sloot.
Met een heftige zucht sloot hij zijn ogen terwijl de gewaarwordingen door hem heen stroomden. Toen opende hij zijn ogen op een kiertje en hij moest wel reiken naar het zachte, schitterende haar dat zijn schoot vulde. Toen zij hem verder naar binnen zoog, dacht hij een ogenblik het niet meer te kunnen houden en datzelfde moment tot ontlading te zullen komen. Maar hij wilde wachten, wilde het intense genoegen beleven dat het hem gaf haar Genot te schenken. Hij vond het heerlijk om te doen, vond het een heerlijke gedachte dat hij het kon. Hij zou bijna bereid zijn om zijn eigen Genot op te geven om haar Genot te schenken... bijna.
Bijna zonder te weten hoe het was gebeurd, ontdekte Ayla dat ze op haar rug op hun slaapvacht lag, met Jondalar naast zich uitgestrekt. Hij kuste haar. Ze deed haar mond een ietsje open, net genoeg om zijn tong toegang te verschaffen, en ze legde haar armen om hem heen. Wat hield ze van het gevoel van zijn lippen stevig op de hare en zijn tong die voorzichtig haar mond verkende. Toen maakte hij zich los en hij keek op haar neer.
'Vrouw, heb je enig idee hoeveel ik van je houd?'
Ze wist dat het waar was. Ze kon het in zijn ogen zien, in zijn stralende, levendige, ongelooflijk blauwe ogen, die liefkoosden met hun blik en die zelfs op een afstandje rillingen door haar heen konden laten varen. 'Ik weet hoeveel ik van jou houd,' zei Ayla.
'Ik kan het nog steeds bijna niet geloven, dat jij hier bij mij bent en niet op de Zomerbij eenkomst als Ranecs gezellin.' Bij de gedachte hoe weinig het had gescheeld dat hij haar aan de innemende, donkerharige ivoorsnijder was kwijtgeraakt, drukte hij haar plotseling vanuit een felle behoefte stijf tegen zich aan.
Ook zij hield hem vast, dankbaar dat er eindelijk een einde aan hun lange winter van misverstanden was gekomen. Ze had oprecht van Ranec gehouden - hij was een goed mens en hij zou een goede metgezel zijn geweest - maar hij was Jondalar niet en haar liefde voor de lange man die haar nu omarmd hield, ging boven alles wat ze uit kon leggen.
Zijn heftige angst haar te verliezen nam af en werd, door het gevoel van haar warme lichaam tegen het zijne, vervangen door een al even sterke begeerte. Ineens was hij haar hals, schouders en borsten aan het kussen alsof hij niet genoeg van haar kon krijgen.
Hij hield op en haalde diep adem. Hij wilde het lang laten duren en al zijn vaardigheid aanwenden om haar het beste te geven wat hij geven kon - en hij was vaardig. Hij was onderricht door iemand die over kennis van zaken beschikte, en met meer liefde dan zij had mogen voelen. Hij had aardig willen zijn en hij was een meer dan gewillige leerling geweest. En zo'n goede, dat onder de mensen om hem heen een veel gemaakt grapje over hem had gecirculeerd. Men zei dat hij in twee handwerken uiterst bedreven was; hij was ook een voortreffelijk vuursteenklopper.
Jondalar zag op haar neer, keek hoe ze ademhaalde en genoot van de aanblik van haar weelderige, vrouwelijke vormen, vervuld van grote blijdschap alleen al omdat zij bestond. Zijn schaduw viel over haar heen en hield de hitte van de zon tegen. Ayla opende haar ogen en keek. De felle stralen van de zon achter hem schenen door zijn lichte haar en omgaven zijn beschaduwde gezicht met een gouden aura. Zij verlangde naar hem, was klaar voor hem, en toen hij glimlachte en zich bukte om haar navel te kussen, sloot ze weer haar ogen en leverde zich aan hem over, wetend wat hij wilde en welk een Genot hij haar kon laten ervaren.
Hij hield even haar borsten vast en liet dan langzaam zijn hand langs haar zij naar onderen glijden naar haar taille en de welving van haar heup, verder omlaag over haar dij. Haar huid tintelde onder zijn aanraking. Hij liet zijn hand teruggaan over de binnenzijde van haar dij, even verwijlend bij de speciale zachtheid, en de springerige, gouden krulletjes van haar venusheuvel. Hij streelde haar buik, bukte zich nog eens om haar navel te kussen, pakte weer haar borsten en kuste beide tepels. Zijn handen voelden aan als zacht vuur, warm en heerlijk, en lieten haar gloeien van opwinding. Hij liefkoosde haar opnieuw en haar huid onthield elk plekje dat hij had aangeraakt.
Hij kuste haar op de mond en kuste, langzaam en teder, haar ogen en wangen, kin en kaak en blies zachtjes in haar oor. Zijn tong vond het kuiltje onder aan haar keel en reisde verder omlaag tussen haar borsten. Hij nam ze beide in zijn handen en hield ze bijeen, genietend van hun zwaarte, de lichtzoute smaak en het gevoel van haar huid, waardoor zijn begeerte steeg. Zijn tong kietelde een tepel, dan de andere en ze voelde de pulserende sensatie diep onderin toen hij de tepel in zijn mond trok. Hij verkende die met zijn tong, duwend, trekkend, licht knabbelend en reikte dan naar de andere.
Ze drukte zich tegen hem op, opgaand in de gewaarwordingen in haar lichaam, en concentreerde zich op de zetel van genot die ze diep van binnen voelde. Met zijn warme tong vond hij opnieuw haar navel en, terwijl een zacht briesje koel over haar huid streek, beschreef daarmee cirkels op haar buik, toen verder omlaag naar het zachte, krullerige vachtje op haar venusheuvel en even heel vlug naar haar warme spleet en harde knobbeltje waar haar Genot zetelde. Ze hief haar heupen naar hem op en slaakte een kreet.
Hij nestelde zich tussen haar benen en opende met zijn handen haar spleet om haar warme, roosachtige bloem met blaadjes en plooien te bekijken. Hij bracht zijn hoofd omlaag om haar te proeven - hij kende haar smaak en vond die altijd heerlijk - en liet zich gaan in een verkenning vol verwondering. Zijn tong vond de vertrouwde plooitjes, reikte in haar diepe bron en dan hogerop naar het harde knobbeltje.
Terwijl hij zijn tong erover bewoog, sabbelend en knabbelend, slaakte ze kreet op kreet en haar adem ging sneller, terwijl steeds hogere golven van opwinding door haar heen sloegen. Al haar gevoel was naar binnen gericht, er bestond geen wind, geen zon, alleen de stijgende intensiteit van haar gewaarwordingen. Hij wist dat het ging komen en hoewel hij zich ook nauwelijks kon inhouden, nam hij wat tempo terug in de hoop het langer te laten duren, maar ze trok hem naar zich toe, niet in staat nog langer te wachten. Terwijl het naderde, steeds verder oplopend, groeiend, gespannen van afwachting, kon hij haar kreungeluidjes van genot horen.
Opeens was het er, werd ze gegrepen door heftige, sidderende golven. Ze slaakte een verstikte kreet. De stuiptrekkingen van de ontlading sloegen door haar heen en daarmee het onbeschrijflijke verlangen zijn mannelijkheid in haar te voelen. Ze kwam naar hem toe en probeerde hem naar zich toe te trekken.
Hij voelde haar plotselinge natte afscheiding, kwam, haar verlangen naar hem aanvoelend, overeind en omklemde zijn begerige speer om die haar diepe, hem gretig verwelkomende schacht binnen te leiden. Ze voelde hem binnendringen en kwam omhoog om hem tegemoet te komen toen hij toestootte. De omhelzing van haar warme plooien omsloot hem en hij drong diep naar binnen, zonder angst dat zijn grootte haar teveel zou zijn. Dat was een van die geweldige dingen van haar, dat ze bij hem paste.
Hij trok zich terug, het heerlijke genot van de beweging intens belevend en stootte, alle remmen loslatend opnieuw naar binnen, diep, terwijl zij zich stijf tegen hem aandrukte. Hij bereikte bijna zijn hoogtepunt, maar de intense gewaarwording zakte iets terug en hij trok zich weer terug en stootte opnieuw toe, en nog eens, en nog eens, de spanning bij elke stoot verder opbouwend. Meegaand met de sensaties die zijn bewegingen bij haar wekten, voelde zij hoezeer hij haar vulde, dan terugtrok en haar opnieuw vulde en was niet bij machte nog iets anders te voelen.
Ze hoorde zijn zware ademhaling en die van haar en hun kreten vermengden zich met elkaar. Toen riep hij haar naam, zij kwam hem tegemoet en met een grootse, allesoverstromende eruptie ervoeren ze een ontlading, die goed aansloot bij de gloeiende vlammen van de vurige zon toen deze het dal met zijn laatste heldere stralen doorschoot en dan wegzakte achter de donkere, kolkende wolken met hun rand van gepolijst goud.
Na nog enkele laatste stoten zakte hij op haar ineen, haar ronde welvingen onder zich voelend. Zij genoot altijd ontzaglijk van dat ogenblik met hem, de gewaarwording van zijn gewicht op haar lichaam. Hij leek nooit zwaar, het was niet meer dan een prettig gewicht en een nabijheid, die haar warm hielden terwijl zij rustten. Plotseling likte een warme tong haar gezicht en verkende een koude neus nieuwsgierig hun samenzijn. 'Ga weg, Wolf,' zei ze, het dier wegduwend. 'Vort, ga weg.'
'Weg, Wolf!' beval Jondalar eveneens op strenge toon en hij duwde de koude, natte neus opzij, maar de stemming was verbroken. Toen hij zijn gewicht van Ayla afhaalde en zich op zijn zij liet rollen, voelde hij zich een tikje geërgerd, maar hij kon niet echt boos worden: daarvoor voelde hij zich te heerlijk.
Jondalar ging op een elleboog liggen en keek naar het dier dat een paar passen achteruit was gegaan en nu, op zijn achterste, hijgend en met zijn tong uit zijn bek naar hen zat te kijken. Hij had kunnen zweren dat het dier tegen hem grinnikte en hij schonk de vrouw die hij liefhad een sardonisch glimlachje. 'Jij bent bezig geweest hem te leren gehoorzamen als je "blijf" zegt. Denk je dat je hem ook zult kunnen leren weg te gaan als je dat wilt?'
'Ik denk dat ik dat maar eens ga proberen.'
'Het geeft een hoop werk om een wolf bij je te hebben,' zei Jondalar.
'Och, ja, het geeft wat moeite, vooral omdat hij nog zo jong is. Met de paarden is dat ook zo, maar het is het waard. Ik vind het prettig ze om me heen te hebben. Het zijn net heel speciale vrienden.'
De paarden gaven ten minste nog iets terug, dacht de man. Whinney en Renner droegen hen en hun uitrusting; omdat zij er waren, zou hun Tocht misschien niet zo lang als anders duren. Afgezien dat hij af en toe een dier uit zijn dekking joeg, leek Wolf niet bijzonder veel bij te dragen. Maar Jondalar besloot zijn gedachte niet uit te spreken.
Nu de zon was verdwenen achter de boze, kolkende, zwarte wolken, die verkleurden tot een gemeen rood en paars alsof ze door hun wervelende beweging verwondingen en kneuzingen opliepen, werd het snel koeler in de beboste vallei. Ayla stond op en ging nog eens de rivier in. Jondalar liep achter haar aan het water in. Lang geleden, toen ze bezig was op te groeien, had Iza, de medicijnvrouw van de Stam, haar de reinigingsrituelen van de vrouw geleerd, ook al betwijfelde ze of haar vreemde en - zelfs zij gaf het toe - lelijke adoptiedochter sommige ooit zou hoeven uitvoeren. Maar het was haar plicht, vond ze, en ze vertelde het meisje onder andere hoe ze zich na het samenzijn met een man moest verzorgen. Ze legde de nadruk erop dat, als het maar enigszins mogelijk was, reiniging met water van bijzonder belang was voor de totemgeest van een vrouw. Wassen, hoe koud het water ook was, was een ritueel dat Ayla nooit vergat.
Ze droogden zich weer af, kleedden zich aan, legden de slaapvachten in de tent terug en ontstaken opnieuw het vuur. Ayla verwijderde de laag zand en de stenen van de grondoven en pakte met haar houten tang hun maaltijd eruit. Later trof ze, terwijl Jondalar zijn bagage herschikte, haar eigen voorbereidingen voor een vlot vertrek, waaronder hun gebruikelijke ochtendmaaltijd met voedsel van de vorige avond dat ze koud aten, maar met hete kruidenthee erbij. Vervolgens legde ze kookstenen te warmen om water te koken; ze maakte dikwijls een of andere thee en paste de ingrediënten aan de behoefte of noodzaak van het ogenblik aan.
De paarden kwamen teruggedwaald toen de laatste lichtstrepen van de verdwijnende zon de hemel kleurden. Gewoonlijk graasden ze ook tijdens een deel van de nacht, aangezien ze overdag zulke grote afstanden aflegden en ze grote hoeveelheden ruw gras van de steppen tot zich moesten nemen om op krachten te blijven. Maar het weidegras was bijzonder voedzaam en groen geweest en ze bleven 's nachts graag in de buurt van het vuur.
Terwijl Ayla zat te wachten tot de stenen heet waren, keek ze in de dralende schemering het dal rond, haar waarnemingen aanvullend met wat ze overdag te weten was gekomen: de steil aflopende zijden van de vallei, die abrupt ophielden bij de brede, vlakke valleibodem met er middendoor het kronkelende riviertje. Het was een weelderige vallei, die haar aan haar kindertijd bij de Stam herinnerde, maar ze vond het geen prettig oord. Iets maakte dat zij zich slecht op haar gemak voelde en met het invallen van de nacht werd dat gevoel sterker. Ze voelde zich enigszins opgeblazen en had een beetje rugpijn, maar ze schreef haar onrust aan de kleine ongemakken toe, die ze een enkele keer ervoer als haar maandstonde naderde. Ze wilde dat ze een wandeling kon gaan maken, beweging hielp gewoonlijk, maar het was al te donker.
Ze luisterde naar het klaaglijk zuchten van de wind door de wiegende wilgen, die zich in silhouet tegen zilverachtige wolken aftekenden. De helder glanzende volle maan met een duidelijke lichtkrans eromheen verborg zich nu eens achter de wolken en verlichtte dan weer stralend de fluwelige lucht. Ayla besloot dat wilgebastthee haar onbehagen misschien iets zou verlichten en ze stond vlug op om verse schors te halen. Toen ze daarmee bezig was, besloot ze meteen wat buigzame wilgetenen te verzamelen.
Tegen de tijd dat hun avondthee klaar was en Jondalar zich bij haar voegde, was de nachtlucht vochtig en koud, koud genoeg om bovenkleding aan te trekken. Ze zaten dicht bij het vuur, blij met de hete thee om van te nippen. Wolf had zich de hele avond dicht bij Ayla opgehouden en was haar bij elke stap gevolgd; nu rolde hij zich dicht bij haar voeten op terwijl zij bij de warme vlammen zat, alsof hij vond dat zij die dag genoeg verkenningswerk had gedaan. Ze pakte de dunne, lange wilgetwijgen en begon ze te vlechten.
'Wat maak je?' vroeg Jondalar.
'Een hoofdbedekking als beschutting tegen de zon. Het wordt midden op de dag erg heet,' legde Ayla uit. Ze zweeg een ogenblik en voegde eraan toe: 'Het leek me dat je die wel zou kunnen gebruiken.'
'Ben je dat voor mij aan het maken?' vroeg hij met een glimlach. 'Hoe wist je dat ik vandaag iets als beschutting tegen de zon wilde hebben?'
'Een vrouw van de Stam leert op de behoeften van haar metgezel vooruit te lopen.' Ze glimlachte. 'En jij bent mijn metgezel, waar of niet?'
Hij glimlachte ook. 'Zonder enige twijfel, mijn vrouw van de Stam. En we zullen dat aan alle Zelandoniërs bekendmaken bij de Verbintenisceremonie op de eerste Zomerbij eenkomst die we bijwonen. Maar hoe kun je nu op behoeften vooruitlopen? En waarom moeten vrouwen van de Stam dat leren?'
'Het is niet moeilijk. Je denkt gewoon aan iemand. Het was vandaag warm en ik heb eraan gedacht om een hoofddeksel... een zonnehoed... voor mezelf te maken, dus wist ik dat jij het ook warm moest vinden,' zei ze en pakte een nieuwe wilgeteenom die te verwerken in de wijde, kegelvormige hoed, die al vorm begon te krijgen. 'Mannen van de Stam vragen niet graag iets, en al helemaal niet iets voor hun eigen genoegen of gemak. Het wordt niet als mannelijk gedrag beschouwd om aan comfort te denken, dus moet een vrouw de behoeften van een man voorzien. Hij beschermt haar tegen gevaren en zij kan hem beschermen door te zorgen dat hij de juiste kledingstukken tot zijn beschikking heeft en goed eet. Ze wil niet dat hem iets overkomt. Wie zou haar en haar kinderen dan moeten beschermen?'
'Doe je dat? Bescherm je mij, zodat ik jou zal beschermen?' vroeg hij met een grijns. 'En je kinderen?' In het schijnsel van het vuur waren zijn blauwe ogen diep violet en sprankelden van vrolijkheid.
'Wel, niet precies,' zei ze, op haar handen neerkijkend. 'Ik denk dat het eigenlijk de manier is waarop een vrouw van de Stam haar metgezel vertelt hoeveel ze om hem geeft, of ze nu kinderen heeft of niet.' Ze hield haar blik op haar snel bewegende handen gericht, hoewel Jondalar het gevoel had dat ze niet hoefde te zien wat ze deden. Ze had de hoed in het donker kunnen maken. Ze pakte opnieuw een lange twijg en keek hem toen recht in de ogen. 'Maar ik wil nog wel een kind hebben voordat ik te oud word.'
'Dan heb je nog een heleboel tijd,' zei hij, en hij legde een vers stuk hout op het vuur. 'Je bent nog jong.'
'Nee, ik word al een oude vrouw. Ik ben al...' Ze sloot haar ogen om zich te concentreren en drukte haar vingers tegen haar been, waarbij ze de getalwoorden zei die hij haar had geleerd, om bij zichzelf na te gaan of ze het juiste woord had voor het aantal jaren dat ze had geleefd. '... Achttien jaar.'
'Zo oud!' lachte Jondalar. 'Ik heb al tweeëntwintig jaar achter de rug. Ik ben oud.'
'Als we een jaar over de reis doen, zal ik negentien zijn als we jouw woonplaats bereiken. Bij de Stam zou dat bijna te oud zijn om nog kinderen te baren.'
'Veel Zelandonische vrouwen krijgen op die leeftijd nog kinderen. Misschien niet hun eerste, maar hun tweede of derde. Je bent sterk en gezond. Ik denk niet dat je te oud bent om kinderen te krijgen, Ayla. Maar ik zal je dit vertellen. Je laat me werkelijk versteld staan dat je zoveel weet en er zijn momenten waarop je ogen heel oud lijken, alsof je in je achttien jaar vele levens hebt geleefd.'
Dat was een ongewone opmerking voor hem en ze onderbrak haar werk om hem aan te kijken. Het gevoel dat ze bij hem wakker riep, was bijna beangstigend. Ze was zo mooi bij het licht van de vlammen en hij had haar zo innig lief, dat hij nietwist wat hij zou doen als haar ooit iets overkwam. Overweldigd door emoties keek hij een andere kant op. Hij probeerde dat moment iets van zijn ernst te ontnemen door op een luchtiger onderwerp over te stappen.
'Ik zou me druk moeten maken over mijn leeftijd. Ik zou er wat onder willen verwedden dat ik de oudste man bij de Verbintenisceremonie ben,' zei hij en hij lachte. 'Drieëntwintig is oud voor een man die voor het eerst een verbintenis aangaat. De meeste mannen van mijn leeftijd hebben al vele kinderen bij hun haardstede.' Hij keek haar aan en ze zag opnieuw die blik van overstelpende liefde en angst in zijn ogen. 'Ayla, ik wil ook dat je een kind krijgt, maar niet als we nog op reis zijn. Niet voordat we veilig thuis zijn. Nu nog niet.'
'Nee, nu nog niet. Nee,' zei ze.
Ze werkte rustig door terwijl ze nadacht over de zoon die ze bij Uba had achtergelaten, en over Rydag, die in vele opzichten op haar zoon had geleken. Beiden was ze kwijtgeraakt; zelfs Kleintje, die op een vreemde manier als een zoon voor haar was geweest - hij was althans het eerste mannelijke dier dat ze had gevonden en had verzorgd - had haar verlaten. Ze zou hem nooit terugzien. Ze keek naar Wolf, plotseling ongerust dat ze hem ook zou verliezen. Ik vraag me af, dacht ze, waarom mijn totem me al mijn zoons afneemt? Ik heb kennelijk geen geluk met zoons.
'Jondalar, hebben de mensen van jouw volk speciale gewoonten wat de voorkeur voor jongens of meisjes betreft?' vroeg Ayla. 'Vrouwen van de Stam worden altijd verondersteld zoons te willen hebben.'
'Nee, eigenlijk niet. Ik denk dat mannen graag willen dat een vrouw voor zoons bij zijn vuurplaats zorgt, maar ik geloof dat vrouwen graag eerst een dochter krijgen.'
'Wat zou jij graag willen hebben? Ooit?'
Hij keerde zich naar haar toe en keek haar bij het schijnsel van het vuur onderzoekend aan. Er scheen haar iets dwars te zitten. 'Ayla, dat doet er voor mij niet toe. Wat jij maar wilt, of wat de Moeder je geeft.'
Nu was het haar beurt om hem onderzoekend aan te kijken. Ze wilde zeker weten dat hij dat meende.
'Dan denk ik dat ik me een dochter zou wensen. Ik wil geen kinderen meer verliezen.'
Jondalar wist niet precies wat ze bedoelde en hoe hij hierop moest reageren. 'Ik wil ook niet dat je meer kinderen verliest.'
Ze zaten zwijgend bijeen terwijl Ayla aan de zonnehoeden werkte. Plotseling vroeg hij: 'Ayla, als je nu eens gelijk hebt? Als kinderen nu eens niet door Doni geschonken worden? Als ze inderdaad door het delen van Genot beginnen? Jij zou danal het begin van een kind in je kunnen hebben zonder het zelfs maar te weten.'
'Nee, Jondalar, dat denk ik niet. Ik geloof dat mijn maandstonde gaat beginnen,' zei ze. 'En je weet dat er dan geen baby's zijn begonnen.'
Gewoonlijk vond ze het niet prettig om met een man over dergelijke persoonlijke dingen te praten, maar Jondalar was tijdens haar maandstonden altijd heel ontspannen met haar omgegaan, niet zoals de mannen van de Stam. Een vrouw van de Stam moest bijzondere voorzorgen nemen om een man niet rechtstreeks aan te kijken als ze haar vrouwenvloek doormaakte. En zelfs als ze dat had gewild, kon ze zich op hun reis niet echt afzonderen of Jondalar vermijden, en ze had het gevoel dat hij behoefte aan geruststelling had. Ze overwoog een ogenblik om hem van Iza's geheime medicijn te vertellen, die ze steeds had ingenomen om eventuele bevruchtende stoffen af te weren, maar ze kon het niet. Ayla kon evenmin als Iza een leugen vertellen, maar als haar geen rechtstreekse vraag werd gesteld, kon ze het probleem oplossen door erover te zwijgen. Als ze het niet zelf ter sprake bracht, was het niet waarschijnlijk dat een man eraan zou denken haar te vragen of ze iets deed om zwangerschap te voorkomen. De meeste mensen zouden het niet mogelijk achten dat een dergelijke krachtige toverij kon bestaan.
'Weet je dat zeker?' vroeg hij.
'Ja, ik weet het zeker,' zei ze. 'Ik ben niet zwanger. Er is geen kind in mij begonnen te groeien.' Toen ontspande hij zich.
Terwijl Ayla de laatste hand aan de zonnehoeden legde, voelde ze enkele regendruppels. Ze haastte zich de hoeden af te maken. Ze namen alles mee de tent in, behalve de aan de driepoot hangende vleestas; zelfs de vochtige Wolf die blij leek zich aan Ayla's voeten op te kunnen rollen. Ze liet het onderste deel van de tentflap voor hem open, voor het geval hij naar buiten moest, maar ze sloten de flap van het rookgat toen er meer regen begon te vallen. Ze kropen tegen elkaar aan en gingen slapen; later rolden zij ieder naar hun eigen kant, maar beiden hadden moeite om in slaap te komen.
Ayla voelde zich nog steeds onrustig en had pijn, maar ze probeerde niet veel te woelen en te draaien om Jondalar niet te storen. Ze luisterde naar het kletteren van de regen op de tent, maar dit had geen slaapverwekkend effect op haar, zoals anders. Na een hele tijd wakker liggen, wenste ze dat het morgen was, zodat ze tenminste op kon staan en vertrekken.
Jondalar begon zich - nadat zijn ongerustheid dat Ayla misschien door Doni was gezegend, was weggenomen - opnieuw afte vragen of er met hem iets niet in orde was. Hij lag klaarwakker te piekeren of zijn geest, of wat het ook was dat Doni hem afnam, sterk genoeg was, of de Moeder hem zijn jeugdige indiscreties had vergeven en hem toe zou staan een kind te verwekken.
Misschien lag het aan haar. Ayla zei dat ze graag een kind wilde. Maar nu ze al die tijd samen doorbrachten en zij nog steeds niet zwanger was, zou het kunnen zijn dat ze geen kinderen kon krijgen. Serenio had ook nooit meer kinderen gekregen... tenzij ze in verwachting was geweest toen hij wegging... Starend in de duisternis van de tent, luisterend naar de regen, vroeg hij zich af of een van de vrouwen die hij had gekend ooit een kind had gebaard en of dat kind dan met zijn blauwe ogen was geboren.
Ayla klom langs een steile rotswand omhoog, steeds verder en verder; het pad was als de steile weg naar haar grot in de vallei, maar veel langer en ze moest voortmaken. Ze keek omlaag naar het riviertje, dat kolkend om de bocht kwam, maar het was geen rivier. Het was een waterval, die in een wijd uitwaaierende nevel van vochtdeeltjes omlaag danste over puntige stenen met een zachte laag weelderig groen mos erover.
Ze keek op, en daar stond Creb! Hij wenkte haar en maakte tegelijk het teken dat ze zich moest haasten. Hij draaide zich om en begon ook te klimmen, zwaar leunend op zijn staf, en hij leidde haar over een steile, maar nog te beklimmen helling naast de waterval in de richting van een achter hazelaars verscholen kleine grot in de rotswand. Boven de grot, boven op een klif, hing half over de rand, een grote, afgeplatte steen op het punt van neerstorten.
Plotseling bevond ze zich diep in de grot en ze liep een lange, smalle gang door. Daar was licht! Een toorts met een haar wenkende vlam, en nog een en dan het misselijk makend dreunen van een aardbeving. Ergens huilde een wolf. Ze voelde een duizeligheid die haar hoofd liet tollen en draaien; Creb was binnen in haar hoofd! 'Ga naar buiten!' beval hij. 'Vlug! Nu meteen!'
Met een schok schoot ze overeind, smeet haar slaapvacht van zich af en stoof naar de tentopening.
'Ayla! Wat is er!' zei Jondalar en greep haar arm.
Plotseling was door de huid van de tent een felle flits te zien, die zich helder aftekende op de naden van de flap van het rookgat en de kier bij de ingang, die voor Wolf was opengelaten. Hij werd vrijwel onmiddellijk gevolgd door een luide, knetterende donderslag. Ayla gilde en buiten de tent huilde Wolf.
'Ayla, Ayla. Er is niets aan de hand,' zei de man met zijn armen om haar heen. 'Het is gewoon onweer.'
'We moeten naar buiten! Hij zei "Vlug. Nu meteen!'" zei ze, zich in haar kleren worstelend.
'Wie heeft dat gezegd? We kunnen niet naar buiten. Het is donker en het regent.'
'Creb. In mijn droom. Ik heb die droom weer gehad, die droom met Creb. Hij zei het. Kom nou, Jondalar! We moeten opschieten.'
'Ayla, kalmeer. Het was een droom en vermoedelijk komt het door het onweer. Luister nu eens. Het lijkt daarbuiten wel een waterval. Je wilt die regen toch niet in. Laten we tot de ochtend wachten.'
'Jondalar! Ik moet eruit. Creb zei me eruit te gaan en ik vind het een verschrikkelijke plek,' huilde ze. 'Toe, kom nou Jondalar. Vlug.' De tranen stroomden over haar gezicht, hoewel ze er niets van merkte en ze begon van alles in een bagagemand te proppen.
Hij besloot dat hij net zo goed mee kon gaan. Het was duidelijk dat ze niet tot de ochtend zou wachten en dat hij toch nooit meer in slaap zou kunnen vallen. Hij pakte zijn kleren terwijl Ayla de toegangsflap opende. De regen stroomde naar binnen alsof iemand een waterzak had omgekeerd. Ze liep naar buiten en floot luid en langdurig. Weer klonk het huilen van een wolf. Na even te hebben gewacht, floot Ayla opnieuw en ze begon de tentpalen uit de grond te rukken. Ze hoorde de hoefslag van de paarden en ze huilde van opluchting toen ze ze zag. Het zout van haar tranen ging verloren in de neerstortende zondvloed. Ze strekte haar armen uit naar Whinney, haar vriendin die haar kwam helpen, en ze omhelsde de doornatte merrie, met haar armen om de zware nek; ze voelde het angstige paard sidderen. Whinney zwiepte met haar staart en ze liep met hoge stapjes nerveus in een kringetje rond; tegelijkertijd draaide ze haar hoofd heen en weer en bewoog ze haar oren in alle richtingen, in een poging de bron van haar agitatie te lokaliseren en te identificeren. De angst van het paard hielp de vrouw haar eigen vrees te beheersen. Whinney had haar nodig. Ze sprak het dier met vriendelijke stem toe en ze streelde het om te kalmeren, en toen voelde ze Renner tegen zich aan, zo mogelijk nog angstiger dan zijn moeder.
Ze probeerde hem tot rust te brengen, maar hij ging weldra met trippelstapjes van haar weg. Ze liet de dieren achter en haastte zich naar de tent om het tuig en de bagagemanden te halen. Jondalar had de slaapvachten opgerold en in zijn mand gestopt voordat hij het geluid van de hoeven hoorde en hij had de tomen en Renners halster al klaargelegd.
'De paarden zijn erg bang, Jondalar,' zei Ayla toen ze de tent binnenliep. 'Ik geloof dat Renner op hol kan slaan. Whin-
ney brengt hem een beetje tot bedaren, maar zij is ook bang en hij maakt haar nerveuzer dan ze al is.'
Hij pakte de halster en ging naar buiten. De wind en neerstromende regen sloegen hem tegemoet, zodat hij bijna zijn evenwicht verloor. Het regende zo hard dat hij het gevoel had in een waterval te staan. Het was veel heviger dan hij had gedacht. Het zou niet lang meer hebben geduurd of de tent had onder water gestaan en de regen zou het gronddek en hun slaap vachten doorweekt hebben. Hij was blij dat Ayla erop gestaan had te vertrekken. Bij de zoveelste bliksemslag zag hij haar worstelen om Whinney de bagagemanden om te binden. De donkere hengst stond ernaast.
'Renner! Renner, kom hier. Kom maar, Renner,' riep hij. Een zware, dreunende donderslag daverde door de lucht, alsof de hemel zelf uiteen werd gereten. De jonge hengst steigerde, hinnikte en begon bokkend en springend in woeste kringen te hollen. Zijn ogen rolden wild heen en weer, zodat het wit te zien was, zijn neusgaten waren wijd opengesperd, zijn staart zwiepte heftig heen en weer en zijn oren draaiden alle kanten op bij zijn pogingen de oorzaak van zijn angst op te sporen. Maar die oorzaken waren onverklaarbaar en dat was het angstige.
De lange man stak zijn hand omhoog, legde zijn armen om de nek van het paard heen en trok diens hoofd omlaag, terwijl hij kalmerend tegen het dier praatte. Er bestond een sterke vertrouwensband tussen hen en de bekende handen en stem hadden een rustgevend effect. Jondalar slaagde erin het dier de hal ster om te doen en toen hij de riemen van het tuig oppakte, hoopte hij dat de volgende zenuwslopende bliksemstraal en donderslag even uit zouden blijven.
Ayla kwam de laatste spullen uit de tent halen. De wolf liep achter haar aan, hoewel hij het dier niet eerder had opgemerkt. Toen zij achteruit de kegelvormige leren tent uitkwam, kefte Wolf, rende een eindje in de richting van het wilgenbosje, kwam teruggerend en kefte weer tegen haar.
'We gaan weg, Wolf,' zei ze, en tegen Jondalar, 'de tent is leeg. Maak voort!' Ze rende op Whinney toe en smeet een armvol spullen in een bagagemand.
Ayla had haar radeloze onrust op de dieren overgebracht en Jondalar was bang dat Renner niet veel langer zou blijven staan. Hij maakte weinig werk van het ontmantelen van de tent. Hij rukte de steunpalen er door het rookgat uit waarbij de flap losscheurde, liet ze in een bagagemand vallen, pakte de zware, met water doordrenkte huiden en propte ze bij de stokken in de mand. Het schichtige paard rolde met zijn ogen en deinsde terug toen Jondalar zijn hand naar de manen uitstakom er zich bij het opstijgen aan vast te houden. Hoewel het allemaal onhandig ging, slaagde hij er toch in op de paarderug te komen, maar hij werd er bijna afgesmeten toen Renner steigerde. Hij sloeg zijn armen om de hals van de hengst en klemde zich vast. Ayla hoorde een lang aangehouden wolvegehuil en een vreemd, zwaar brullend geluid toen ze op Whinney's rug klom. Ze draaide zich om en zag dat Jondalar zich aan de steigerende hengst vastklemde. Zodra Renner zijn voorbenen weer op de grond had, leunde ze iets naar voren om Whinney het sein tot vertrek te geven. De merrie stormde in galop weg, alsof ze ergens door werd achtervolgd, alsof ze, evenals Ayla, popelde van die plaats weg te zijn. Wolf sprong voor hen uit, snellend door het struikgewas, en terwijl Renner en Jondalar vlak achter haar aankwamen, werd het dreigend dreunende geluid intenser.
Whinney stormde door het bos op de vlakke valleibodem, bomen ontwijkend en over obstakels springend. Met laaggehouden hoofd en haar armen om de hals van het paard liet Ayla de merrie haar weg zoeken. In de duisternis en de regen kon ze niets zien, maar ze had het gevoel dat ze op de helling, die naar de steppen boven de vallei leidde, afkoersten. Plotseling flitste opnieuw de bliksem door de lucht en vulde de vallei een ogenblik met een fel licht. Ze waren in het beukenbos en de helling was niet ver meer weg. Ze keek achterom naar Jondalar en hapte naar adem.
De bomen achter hem bewogen. Voor het licht verstierf, zag ze ettelijke hoge dennebomen hachelijk overhellen; toen werd het weer donker. Het viel haar op dat het gerommel luider werd, terwijl ze op het geluid van de neervallende bomen wachtte en ze besefte dat dat geluid in het alles overstemmende, daverende lawaai opging. Zelfs de donderslag leek op te lossen in het dreunende, brullende geluid.
Ze waren op de helling. Door de verandering in Whinney's tempo wist ze dat ze klommen, al zag ze nog niets. Ze kon zich slechts op het instinct van de merrie verlaten. Ze voelde het dier uitglijden en weer houvast vinden. Toen kwamen ze het bos uit en bevonden ze zich op een open plek. Ze kon nu door de regen heen zelfs de wervelende wolken zien. Ze moesten op de wei van de heuvelhelling zijn waar de paarden hadden staan grazen, dacht ze. Renner en Jondalar kwamen naast haar rijden. Ook Jondalar lag ver over de nek van zijn paard gebogen, hoewel het te donker was om iets meer te onderscheiden dan hun silhouet, een schaduw van zwart tegen zwart.
Whinney begon langzamer te lopen en Ayla kon haar moeizame ademhaling voelen. Het bos aan de andere zijde van de wei was minder dicht en Whinney rende niet langer als een dol-
Ie, telkens bomen ontwijkend. Ayla ging meer rechtop zitten, maar ze hield haar armen nog steeds om de nek van haar merrie. Renner was in zijn galop op topsnelheid voor hen gekomen, maar weldra vertraagde hij zijn tempo tot stap. Whinney haalde hem in. Het regende minder hard. De bomen maakten plaats voor struikgewas en vervolgens voor gras; de helling werd vlak en de steppen spreidden zich voor hen uit in de duisternis, die slechts enigszins werd verzacht door wolken, die in een sluier van regen door een verborgen maan werden beschenen.
Ze bleven staan en Ayla steeg af om Whinney wat rust te gunnen. Jondalar deed hetzelfde en samen probeerden ze in het duister onder hen te kijken. De bliksem flitste, maar het onweer was nu verder weg en de donder volgde veel later met een laag gerommel. Volkomen verdwaasd staarden ze over het zwarte gat dat het dal was, in de wetenschap dat daar een of andere grote vernietiging plaatsvond, hoewel zij er niets van konden zien. Ze beseften dat ze ternauwernood aan een verschrikkelijke ramp waren ontkomen, maar ze konden de omvang ervan nog niet overzien.
Ayla voelde vreemde prikkels op haar hoofdhuid en ze hoorde een zwak geknetter. Haar neus rimpelde bij de scherpe geur van ozon: het was een eigenaardige brandlucht, niet die van vuur, zoiets aards was het niet. Plotseling viel haar in dat het de lucht van de vuurstrepen aan de hemel moest zijn. Ze sperde vol ontzag en angst haar ogen open en greep in een ogenblik van paniek Jondalar beet. Een hoge den, die wortelde in de helling onder hen, maar die door een uitstekende rotspunt tegen snijdende winden werd beschermd en hoog boven de steppe uitstak, straalde een griezelig blauw licht uit.
Jondalar legde zijn arm om haar heen; hij wilde haar graag bescherming geven, maar ervoer dezelfde sensaties en angsten, en hij wist dat deze vuren uit de andere wereld waren, iets waarover hij geen macht had. Hij kon haar slechts dicht tegen zich aanhouden. Toen kronkelde met ontzagwekkend vertoon een grillig zigzaggende bliksemschicht knetterend voor de oplichtende wolken langs, vertakte zich tot een netwerk van vuurstralen, schoot in een verblindende flits omlaag en trof de hoge den, waarbij het dal en de steppe zo helder werden verlicht, alsof het midden op de dag was. Ayla schokte van schrik bij de felle knal, die zo luid was dat haar oren tuitten en ze kromp ineen toen de daverende donderslag door de hemel rolde. In dat ene helverlichte moment zagen ze de vernietiging waaraan ze op het nippertje waren ontsnapt.
Het groene dal was een ravage. De hele vlakke valleibodem was één kolkende, ziedende maalstroom. Tegenover hen op deandere rivierhelling was bij een grondverschuiving een wirwar van grote keien en omgevallen bomen halverwege in het woeste water geschoven, waarbij een gapende scheur in de roodachtige aarde was verschenen.
Deze allesvernietigende overstroming was veroorzaakt door een niet ongewone combinatie van omstandigheden. Het was begonnen in de bergen in het westen, met atmosferische depressies boven de binnenzee: warme, van vocht bezwangerde lucht was omhoog gewerveld en was gecondenseerd tot enorme stapelwolken met een witte, door de wind uiteen geblazen bovenkant die, langzaam tot stilstand gekomen, bewegingloos boven de rotsachtige heuvels waren blijven hangen. Een koude- front was deze warme lucht binnengedrongen en de hierbij ontstane turbulenties hadden een onweersbui van ongewone hevigheid laten ontstaan.
De regen was neergestroomd uit de met vocht doordrenkte hemel; deze ontlastte zich in kuilen en ondiepten die overstroomden en beekjes vormden, over stenen omlaag stortten en bijeenkwamen in riviertjes, die in hun fel gedreven haast overstroomden. Steeds snelheid winnend, tuimelde het wilde water - gevoed door de aanhoudende wolkbreuk - langs de steile heuvels omlaag, sproeide over obstakels omhoog en stortte zich met naburige waterstromen verder omlaag tot het een lawine van verwoestende, alles vernietigende kracht werd.
Toen de watervloed het groene dal bereikte, barstte hij boven de waterval uiteen en overspoelde met een gebrul als van een uitgehongerd dier de gehele vallei. Maar de weelderige, groen begroeide verdieping in de aardkorst bevatte een verrassing voor de voortkolkende waterstromen. In dat tijdperk schoof door gigantische tectonische bewegingen het land omhoog, waardoor het waterniveau in de kleine binnenzee in het zuiden steeg en er doorgangen naar een grotere zee, meer naar het zuiden, werden geopend. Gedurende de afgelopen decennia was door dat omhoog gekomen land de vallei afgesloten, zodat er een ondiep bassin was gevormd dat door de rivier met water was gevuld tot er achter de natuurlijke dam een klein meer was ontstaan. Maar enkele jaren tevoren was een geul doorgebroken en had het kleine waterreservoir laten leeglopen, voldoende vocht achterlatend om midden in de dorre steppen een beboste vallei te laten ontstaan.
Een tweede aardverschuiving meer stroomafwaarts had dat afvoerkanaal afgesloten, zodat de ziedende wateren van de rivier binnen de begrenzingen van de vallei werden opgesloten en er enorme wervelingen van het water ontstonden. Jondalar dacht dat het tafereel onder hen aan een of andere nachtmerrie moest zijn ontsproten. Hij kon nauwelijks geloven wat hij hadgezien. De hele vallei was een wilde, kolkende, razende massa modder en grote keien, die woest dooreen klotste en kreupelhout en bomen, die volledig ontworteld en aan splinters waren gebeukt, meevoerde.
Geen levend wezen had op die plek kunnen overleven en hij sidderde bij de gedachte aan wat er zou zijn gebeurd als Ayla niet wakker was geworden en absoluut had willen vertrekken. En hij betwijfelde of ze het zonder de paarden zouden hebben gehaald. Hij keek even achterom: ze stonden allebei met hun hoofd omlaag en de voeten wijd uiteen en ze zagen er even uitgeput uit als ze naar zijn idee moesten zijn. Wolf stond naast Ayla; toen hij zag dat Jondalar zijn kant uitkeek, stak hij zijn kop recht omhoog en huilde. Even herinnerde de man zich dat wolvegehuil dat zijn slaap had verstoord, net voordat Ayla wakker werd.
Opnieuw flitste het weerlicht en hij voelde hoe Ayla bij de donderslag heftig sidderde in zijn armen. Ze waren nog niet buiten gevaar. Ze waren nat en koud, alles was doorweekt en hij had geen idee waar hij tijdens een onweersbui midden op de open vlakte beschutting moest zoeken.