26
De negenendertigjarige Miguel Abrera zat in een café tegenover de Grijze Rots sterke, zoete koffie te drinken terwijl hij een brochure doorbladerde die hij pas had gekregen. Het was de zoveelste in een reeks ongebruikelijke gebeurtenissen in zijn leven. De meeste waren alleen vreemd of hinderlijk; deze was zorgwekkend.
Hij keek nog eens, sloeg de brochure dicht, leunde achterover en keek op zijn horloge. Hij had nog tien minuten voordat hij weer naar zijn werk moest.
Abrera was onderhoudsspecialist, zoals dat bij SSD werd genoemd, maar hij zei zelf altijd dat hij conciërge was. Wat zijn titel ook was, hij verrichtte conciërgewerkzaamheden. Hij deed het goed en hij hield van zijn werk. Waarom zou hij zich ervoor schamen?
Hij had zijn pauze ook in het gebouw kunnen houden, maar de gratis koffie van SSD was niet te drinken en je kreeg er niet eens echte melk bij. Bovendien vond hij het prettiger om in zijn eentje koffie te drinken en de krant te lezen, al miste hij het roken. Hij had op de spoedeisende hulp zijn sigaretten ingeruild en hoewel God zich niet aan zijn kant van de afspraak had gehouden, was Miguel toch maar gestopt.
Hij keek op en zag een collega in het café, Tony Petron, die meer dienstjaren had en op de directieverdieping werkte. Ze knikten naar elkaar. Miguel was bang dat Petron bij hem wilde komen zitten, maar hij liep naar een tafeltje in een hoek om zijn e-mail of sms'jes te lezen. Miguel keek weer naar de aan hem persoonlijk geadresseerde brochure die hij per post had gekregen. Toen dacht hij aan de andere vreemde dingen die er de laatste tijd waren gebeurd.
Zoals zijn urenrapportage. Bij SSD liep je gewoon door het draaihek en de computer zag aan je pasje wanneer je was gekomen en wanneer je weer was weggegaan, maar de afgelopen maanden was er een paar keer een fout in de rapportage geslopen, had hij gezien. Hij had altijd veertig uur per week gewerkt en daar had hij ook altijd voor betaald gekregen, maar volgens zijn rapportage was hij een paar keer vroeger gekomen en eerder vertrokken dan anders, of had hij een doordeweekse dag overgeslagen en op zaterdag gewerkt, wat hij nog nooit had gedaan. Hij had het aan zijn opzichter voorgelegd, die zijn schouders had opgehaald. ‘Een programmeerfout, misschien. Zolang ze je niet op je loon korten, is er niets aan de hand.’
Dan was er nog de kwestie van zijn bankrekening. Een maand geleden had hij tot zijn verbijstering ontdekt dat hij tienduizend dollar te veel op zijn rekening had staan, maar tegen de tijd dat hij naar het kantoor was gegaan om het recht te zetten, klopte zijn saldo weer. Dat was nu drie keer gebeurd. Er was een keer ten onrechte zeventigduizend dollar op zijn rekening bijgeschreven.
En dat was nog niet alles. Hij was onlangs door een bedrijf gebeld over zijn hypotheekaanvraag, maar hij wilde helemaal geen hypotheek. Hij woonde in een huurhuis. Zijn vrouw en hij hadden wel ooit een huis willen kopen, maar nadat ze, samen met hun zoontje, was omgekomen bij een auto-ongeluk, had hij het hart niet meer om aan een koophuis te denken.
Hij had ongerust in zijn kredietgeschiedenis gezocht, maar geen hypotheekaanvraag gevonden. Er stond niets bijzonders in, al had hij opgemerkt dat het maximumbedrag dat hij kon lenen was verhoogd – aanzienlijk, wat op zich al vreemd was, maar je hoorde hem natuurlijk niet klagen over zo'n mazzeltje.
Niet een van die dingen had hem echter zo verontrust als die brochure.
Geachte heer Abrera,
Zoals u maar al te goed weet, maken we op verschillende tijden in ons leven traumatische ervaringen mee en moeten we moeilijke verliezen verwerken. Het is begrijpelijk dat het mensen op zulke momenten zwaar valt verder te gaan met hun leven. Soms denken ze zelfs dat de last te zwaar is en overwegen ze impulsieve, betreurenswaardige maatregelen.
Wij van Survivor Counseling Services weten voor welke lastige uitdagingen mensen zoals u staan, mensen die een zwaar verlies hebben geleden. Onze gekwalificeerde staf kan u helpen die moeilijke tijd door te komen met een combinatie van medische interventie, individuele en groepstherapie, zodat u weer van het leven kunt genieten en beseft dat het echt de moeite waard is.
Miguel Abrera had nooit aan zelfmoord gedacht, zelfs niet op het dieptepunt, kort na het ongeluk, nu anderhalf jaar geleden; het was voor hem ondenkbaar dat hij zich van het leven zou beroven.
Dat hij die brochure had gekregen, was op zich al zorgwekkend, maarer waren nog twee aspecten die hem angst inboezemden. Het eerste was dat die brochure rechtstreek naar zijn nieuwe adres was gestuurd, niet doorgestuurd vanaf het oude. Zijn rouwbegeleider en de mensen in het ziekenhuis waar zijn vrouw en zoon waren gestorven, wisten niet dat hij een maand geleden was verhuisd.
Het tweede was de laatste alinea.
Nu u die belangrijke eerste stap hebt gezet en ons om hulp hebt gevraagd, mijnheer Abrera, willen we graag een gratis evaluatiesessie met u houden op een tijdstip dat u schikt. Wacht niet langer. Wij kunnen je helpen!
Hij had nooit stappen ondernomen om met het bedrijf in contact te komen.
Hoe waren ze aan zijn naam gekomen?
Ach, misschien was het gewoon een vreemde aaneenschakeling van toevalligheden. Hij kon er later over piekeren. Nu was het tijd om terug te gaan naar SSD. Andrew Sterling was de vriendelijkste, zorgzaamste baas die je je maar kon wensen, maar Miguel twijfelde er niet aan dat de geruchten klopten: hij controleerde de urenrapportages van al zijn werknemers persoonlijk.
Ron Pulaski ijsbeerde door de vergaderzaal van SSD, kijkend naar het scherm van zijn mobieltje. Hij liep in het rasterpatroon, besefte hij, alsof hij een plaats delict onderzocht. Maar hij had geen bereik, zoals Jeremy al had gezegd. Hij zou de vaste lijn moeten gebruiken. Werd die afgeluisterd?
Opeens drong het tot hem door dat hij door Lincoln Rhyme te helpen serieus het risico liep datgene te verliezen wat na zijn gezin het belangrijkst voor hem was: zijn baan bij de politie van New York. Andrew Sterling was een machtig man. Als hij het leven van een verslaggever bij een grote krant had kunnen ruïneren, had een jong agentje geen schijn van kans tegen hem. Als ze hem betrapten, zou hij gearresteerd worden. Dan was het afgelopen met zijn carrière. Wat moest hij dan tegen zijn broer zeggen, tegen zijn ouders?
Hij was woedend op Lincoln Rhyme. Waarom had hij zich niet verzet tegen het plan om de gegevens te stelen? Hij háéfde dit niet te doen. O, goed hoor, rechercheur, u zegt het maar.
Hij was compleet geschift.
Maar toen zag hij de dode Myra Weinburg weer voor zich, met haar ogen omhooggericht en een lok haar over haar voorhoofd, net Jenny. En hij leunde naar voren, klemde de telefoon onder zijn kin en toetste de 9 in voor een buitenlijn.
‘Met Rhyme.’
‘Rechercheur, met mij.’
‘Pulaski,’ blafte Rhyme. ‘Waar heb je in godsnaam gezeten? En waar bel je vandaan? Het nummer is afgeschermd.’
‘Ik ben nu pas voor het eerst alleen,’ zei Pulaski snibbig. ‘En mijn mobiel doet het hier niet.’
‘Nou, laten we dan maar beginnen.’
‘Ik zit aan een computer.’
‘Oké, ik geef je Rodney Szarnek.’
Het doel van de diefstal was datgene waar Lincoln Rhyme hun computergoeroe over had horen praten: de vrije ruimte op de harde schijf van een computer. Sterling had gezegd dat de computers niet bijhielden of werknemers dossiers downloadden, maar toen Szarnek vertelde over de informatie die in de ether van SSD'S computers zweefde, had Rhyme gevraagd of daar ook gegevens bij zaten over wie er dossiers hadden gedownload.
Het leek Szarnek heel goed mogelijk. Het was ondoenlijk om in innerCircle te komen, zei hij, want hij had het geprobeerd, maar voor de administratie van dingen als urenrapportages of downloads zou een veel kleinere server worden gebruikt. Als Pulaski in het systeem kon komen, kon Szarnek hem misschien flarden data van de vrije ruimte laten halen die hij vervolgens weer kon samenvoegen om te zien of de dossiers van de slachtoffers en zondebokken door een werknemer waren gedownload.
Szarnek kwam aan de lijn. ‘Oké,’ zei hij. ‘Zit je in het systeem?’
‘Ik zit een cd te lezen die ze me hebben gegeven.’
‘Ha. Ze hebben je dus alleen passieve toegang gegeven. Dat moet beter.’ Szarnek liet Pulaski een paar onbegrijpelijke commando's tikken.
‘Hij zegt dat ik hier geen toestemming voor heb.’
‘Ik probeer je in de root te krijgen.’ Szarnek gaf Pulaski een reeks nog ingewikkelder commando's op. Hij verhaspelde ze een paar keer en kreeg het benauwd. Hij was kwaad op zichzelf omdat hij letters omdraaide of de verkeerde slash intikte.
Hoofdletsel…
‘Kan ik niet gewoon met de muis werken om te zoeken wat ik moet vinden?’
Szarnek legde uit dat de computer op Unix draaide, niet op een gebruikersvriendelijk systeem als dat van Microsoft of Apple. Je moest lange commando's foutloos intikken.
‘O.’
Ten slotte verschafte de computer hem toegang. Pulaski zwol van trots.
‘Nu de harddisk aansluiten,’ zei Szarnek.
De jonge agent haalde een harddisk van 80 GB uit zijn zak en sloot hem aan op een USB-poort van de computer. Hij volgde Szarneks aanwijzingen op en laadde een programma dat de vrije ruimte op de harde schijf opdeelde in afzonderlijke bestanden, die gecomprimeerd op de harddisk werden opgeslagen.
Afhankelijk van de omvang van de vrije ruimte kon het een paar minuten of een paar uur duren.
Er kwam een venstertje op het scherm en het programma vertelde Pulaski dat het bezig was.
Pulaski leunde achterover en keek naar de cliëntgegevens van de cd, die nog op het scherm te zien waren. Voor hem was het grotendeels abracadabra. De namen van de cliënten kon hij wel lezen, evenals de adressen, telefoonnummers en namen van degenen die toegang hadden tot het systeem, maar de overige informatie, die vermoedelijk uit gecomprimeerde mailinglists bestond, was grotendeels verpakt in .rar- of .zip-bestanden. Hij scrolde naar de laatste pagina – 1.120.
O, man… Het zou heel veel tijd kosten om alles door te nemen en uit te zoeken of een cliënt informatie over de slachtoffers bij elkaar had gezocht en…
Pulaski schrok op van stemmen in de gang die de vergaderzaal naderden.
O, nee, niet nu. Hij pakte voorzichtig de kleine, zoemende harddisk en stopte hem in zijn broekzak. Hij klikte. Zacht, maar Pulaski wist zeker dat het door de hele ruimte te horen was. De USB-kabel was duidelijk zichtbaar.
De stemmen kwamen dichterbij.
Hij herkende die van Sean Cassel.
Nog dichterbij… Alsjeblieft, ga weg!
Er verscheen weer een venstertje op het scherm: bezig…
Shit, dacht Pulaski en hij schoof zijn stoel naar voren. Iedereen die een paar passen de zaal in zette, moest de kabel en het venster meteen kunnen zien.
Plotseling dook er een hoofd in de deuropening op. ‘Hé, brigadier Friday,’ zei Cassel. ‘Hoe gaat het?’
Pulaski kromp in elkaar. Nu zou Cassel de harddisk zien. Het kon niet anders. ‘Goed, dank u.’ Hij zette zijn been voor de USB-poort om de kabel en de plug aan het zicht te onttrekken. Het voelde als een veel te opvallende beweging.
‘Wat vind je van Excel?’
‘Een mooi programma.’
‘Uitstekend. Het is top. En je kunt de bestanden exporteren. Werk je veel met PowerPoint?’
‘Niet echt, nee.’
‘Nou, misschien komt het er nog eens van, brigges – als je hoofdcommissaris bent. En Excel is super voor je boekhouding thuis. Kun je al je investeringen bijhouden. O, en er zitten spelletjes bij die je vast leuk vindt.’
Pulaski glimlachte, terwijl het bonken van zijn hart het snorren van de harddisk bijna overstemde.
Cassel gaf hem een knipoog en verdween.
Als er spelletjes bij Excel zitten, eet ik die harde schijf op, arrogante klootzak.
Pulaski veegde zijn handen droog aan zijn broek, die Jenny die ochtend had gestreken, zoals ze altijd 's ochtends deed, of de avond van tevoren als hij vroege dienst had of voor dag en dauw ergens heen moest.
God, alstublieft, laat me mijn baan niet kwijtraken, bad hij. Hij dacht terug aan de dag dat zijn broer en hij het examen van de politieacademie hadden afgelegd.
En de dag dat ze waren geslaagd. En de ceremoniële eedaflegging, hoe zijn moeder had gehuild, de blik die hij met zijn vader had gewisseld. Het waren de mooiste momenten van zijn leven.
Gooide hij dat nu allemaal weg? Godver. Goed, Rhyme was briljant en niemand wilde liever misdadigers aanhouden dan hij, maar om zo de wet met voeten te treden? En Rhyme zat lekker thuis in die stoel van hem en liet zich op zijn wenken bedienen. Hem kon niets gebeuren.
Waarom moest Pulaski zich opofferen?
Desondanks concentreerde hij zich op zijn stiekeme taak. Kom op, kom op, spoorde hij het programma aan, maar dat bleef traag malen en gaf hem alleen de verzekering dat het bezig was. Geen balk die van links naar rechts volliep, geen aftellen, zoals in de film.
Bezig…
‘Pulaski, wat was dat?’ vroeg Rhyme.
‘Een paar personeelsleden. Ze zijn alweer weg.’
‘Hoe gaat het?’
‘Wel goed, geloof ik.’
‘Geloof je dat?’
‘Ik…’ Er verscheen een nieuw bericht op het scherm: Voltooid. Wilt u de gegevens naar een bestand schrijven?
‘Oké, het is klaar. Wil ik de gegevens naar een bestand schrijven?’
Szarnek kwam weer aan de lijn. ‘Dit is cruciaal. Doe precies wat ik zeg.’ Hij legde Pulaski uit hoe hij de bestanden moest aanleggen, comprimeren en naar de harddisk verplaatsen. Pulaski deed met bevende handen wat hem werd gezegd. Hij zweette als een otter. Een paar minuten later was het gepiept.
‘Nu moet je je sporen wissen, alles weer zo achterlaten als het was. Om er zeker van te zijn dat niemand hetzelfde doet als jij en jou vindt.’ Szarnek loodste Pulaski naar de logbestanden en liet hem meer commando's tikken, wat hem ten slotte lukte.
‘Klaar.’
‘Oké, wegwezen, groentje,’ spoorde Rhyme hem aan.
Pulaski hing op, maakte de harddisk los, stopte hem in zijn zak en logde uit. Hij stond op, liep de vergaderzaal uit en knipperde verbaasd met zijn ogen toen hij zag dat de bewaker dichterbij was gekomen. Hij zag dat het dezelfde was die Amelia naar de datahokken had gebracht. Hij had vlak achter haar gelopen, alsof hij een winkeldievegge naar het kantoor van de bedrijfsleider bracht om daar op de politie te wachten.
Had hij iets gezien?
‘Agent Pulaski. Ik breng u terug naar Andrews kantoor.’ Zijn gezicht stond strak en zijn ogen verrieden niets. Hij liep met Pulaski de gang in. Bij elke stap die hij zette, schuurde de harddisk, die gloeiend heet aanvoelde, tegen zijn been. Hij keek weer naar het plafond van akoestische tegels; hij kon geen camera ontdekken.
Paranoia vulde de gangen, feller dan de genadeloos witte verlichting.
Toen ze bij de kamer van Sterling aankwamen, wenkte Sterling Pulaski en draaide wat vellen papier om waaraan hij werkte. ‘Zo, agent, hebt u gevonden wat u zocht?’
‘Ja, zeker.’ Pulaski hield de cd op als een kind dat iets heeft meegebracht voor een spreekbeurt.
‘O, mooi.’ Hij nam Pulaski met zijn heldergroene ogen op. ‘En hoe gaat het met het onderzoek?’
‘Het gaat wel.’ Het was het eerste wat in hem opkwam. Hij voelde zich een idioot. Wat zou Amelia Sachs hebben gezegd? Hij had geen idee.
‘Ja? Hebt u nog iets aan die cliëntenlijst gehad?’
‘Ik heb hem even bekeken om er zeker van te kunnen zijn dat alles leesbaar was. We zullen hem in het lab bekijken.’
‘Het lab. In Queens? Is dat jullie basis?’
‘Daar werken we wel eens, ook wel eens ergens anders.’
Sterling glimlachte alleen vriendelijk in reactie op Pulaski's ontwijkende antwoord. Hij was minstens tien centimeter kleiner, maar Pulaski had het gevoel dat hij omhoog moest kijken. Sterling liep met hem mee naar het voorkantoor. ‘Goed, als er nog iets is, zeggen jullie het maar. We staan voor de volle honderd procent achter jullie.’
‘Dank u.’
‘Martin, tref die regelingen die we hebben besproken en breng agent Pulaski dan naar beneden.’
‘O, ik kom er wel uit.’
‘Hij brengt u. Prettige avond.’ Sterling liep zijn kamer weer in en sloot de deur achter zich.
‘Moment,’ zei Martin. Hij pakte de telefoon en wendde zich iets af om niet afgeluisterd te worden.
Pulaski drentelde naar de deur en keek de gang in. Er dook iemand uit een kantoor op die op gedempte toon in zijn mobieltje praatte. Kennelijk had je in dit deel van het gebouw wel bereik. De man keek naar Pulaski, sloot zijn gesprek af en klapte zijn toestel dicht.
‘Pardon, agent Pulaski?’
Hij knikte.
‘Ik ben Andy Sterling.’
Natuurlijk, Sterlings zoon.
De jongeman keek Pulaski zelfbewust in de ogen, maar zijn handdruk had iets aarzelends. ‘U had me gebeld, geloof ik. En mijn vader had ingesproken dat ik u te woord moest staan.’
‘Ja, dat klopt. Hebt u even?’
‘Wat wilt u weten?’
‘We gaan na waar bepaalde mensen zondagmiddag waren.’
‘Ik heb een trektocht gemaakt in Westchester. Ik ben er rond het middaguur naartoe gereden en ik kwam weer terug…’
‘Nee, nee, het gaat niet om u. Ik wil alleen weten waar uw vader was. Hij zei dat hij u om een uur of twee vanaf Long Island had gebeld.’
‘Ja, dat is waar ook, maar ik heb niet opgenomen. Ik wilde de klim niet onderbreken.’ Hij vervolgde zachter: ‘Andrew kan geen onderscheid maken tussen werk en vrije tijd en ik was bang dat hij me naar de zaak wilde laten komen. Ik had geen zin om mijn vrije dag te laten bederven. Ik heb hem later teruggebeld, tegen halfvier.’
‘Mag ik uw telefoon even zien?’
‘Natuurlijk.’ Hij klapte het toestel open en liet de lijst inkomende gesprekken zien. Hij had op zondagochtend verschillende gesprekken gevoerd, maar 's middags was hij alleen gebeld vanaf het nummer dat Sachs Pulaski had gegeven: dat van Sterlings huis op Long Island. ‘Oké. Dat is genoeg. Dank u.’
De jongeman keek zorgelijk. ‘Het is verschrikkelijk, heb ik begrepen. Er is iemand verkracht en vermoord?’
‘Dat klopt.’
‘Hebben jullie de dader al bijna?’
‘We hebben een aantal aanwijzingen.’
‘Gelukkig. Zulke mensen moet je tegen de muur zetten en afschieten.’
‘Bedankt voor uw tijd.’
De jongeman liep weg. Martin kwam tevoorschijn en keek hem na. ‘Loopt u met me mee, agent Pulaski?’ Met een glimlach die net zo goed een frons had kunnen zijn, liep hij naar de lift.
Pulaski, die op was van de zenuwen, kon alleen aan de harddisk in zijn zak denken. Hij wist zeker dat iedereen hem zag zitten. Hij zette het op een bazelen. ‘Zo, Martin… Werk je hier al lang?’
‘Ja.’
‘Ben jij ook een computermens?’
Een andere glimlach, die niets meer te betekenen had dan de vorige. ‘Niet echt.’
Ze liepen door de zwart-witte, steriele gang. Pulaski vond het er vreselijk. Hij voelde zich verstikt, opgesloten. Hij wilde naar buiten, naar Queens, naar de South Bronx. Zelfs het gevaar deed er niet meer toe. Hij wilde weg, zijn kop naar voren steken en rennen.
Hij voelde de paniek opkomen.
De verslaggever raakte niet alleen zijn baan kwijt, maar werd ook vervolgd wegens schending van onze eigendommen. Hij heeft een halfjaar gezeten…
Pulaski was ook de weg kwijt. Dit was niet de route die hij had gevolgd naar Sterling kantoor. Martin sloeg een hoek om en duwde een zware deur open.
Pulaski aarzelde toen hij zag wat hem wachtte: drie bewakers met strakke gezichten bij een post met een metaaldetector en een röntgenapparaat. Dit waren niet de datahokken, dus er was geen apparatuur die gegevens wiste, zoals in het andere deel van het gebouw, maar hij kon de harddisk niet ongezien meesmokkelen. Toen hij hier met Amelia Sachs was, waren ze niet langs zulke bewakingsposten gekomen. Hij had ze niet eens gezien.
‘Hier zijn we de vorige keer niet langsgekomen,’ zei hij als terloops tegen Martin.
‘Het hangt ervan af of je alleen bent geweest,’ verklaarde Martin. ‘Een computer doet de evaluatie.’ Hij glimlachte. ‘Het is niets persoonlijks.’
‘Ha. Dat dacht ik ook niet.’
Zijn hart bonsde, zijn handen waren klam. Nee, nee! Hij mócht zijn baan niet kwijtraken. Het kon gewoon niet. Zijn werk was te belangrijk voor hem.
Waarom had hij hier in godsnaam mee ingestemd? Hij hield zichzelf voor dat hij de man tegenhield die een vrouw had vermoord die sprekend op Jenny leek. Een verschrikkelijke man die er geen been in zag iemand te vermoorden als het hem zo uitkwam.
En toch, dacht hij, is dit niet goed.
Wat zouden zijn ouders zeggen wanneer hij aan hen opbiechtte dat hij was gearresteerd wegens gegevensdiefstal? Zijn broer?
‘Hebt u data bij u, meneer?’
Pulaski liet de cd zien. De bewaker nam hem aan en bekeek het hoesje. Hij drukte een sneltoets in, verstrakte en praatte zacht in het toestel. Hij stopte de disk in een computer en keek naar het scherm. De cd stond blijkbaar op een lijst van goedgekeurde voorwerpen, maar hij haalde hem toch door het röntgenpoortje en keek aandachtig naar het beeld van de hoes en de cd erin. Hij rolde over de lopende band door de metaaldetector.
Pulaski wilde hem pakken, maar een derde bewaker hield hem tegen. ‘Neem me niet kwalijk, meneer, maar wilt u uw zakken legen en alles van metaal in het bakje leggen?’
‘Maar ik ben van de politie,’ zei hij op een toon alsof hij het komisch vond.
‘Uw korps gaat ermee akkoord dat u zich onderwerpt aan ons beveiligingsbeleid, want we werken voor de overheid. De regels gelden voor iedereen. U mag uw chef wel bellen om het na te vragen, als u wilt.’
Pulaski zat in de val.
Martin hield hem nauwlettend in de gaten.
‘Alles op de band, alstublieft.’
Kom op, denk na, raasde het in Pulaski. Verzin iets.
Denk na!
Bluf je erdoorheen.
Dat kan ik niet. Zo slim ben ik niet.
O, jawel. Wat zou Amelia Sachs doen? Of Lincoln Rhyme?
Hij wendde zich af, bukte zich, trok zorgvuldig zijn veters los en deed zijn schoenen uit. Hij richtte zich weer op, zette de gepoetste schoenen op de lopende band, leegde zijn zakken en legde alle metalen voorwerpen in het plastic mandje.
Hij liep door de metaaldetector, die het op een piepen zetten toen de harddisk werd gedetecteerd.
‘Bent u iets vergeten?’
Hij slikte, schudde zijn hoofd en klopte op zijn zakken. ‘Nee.’
‘We zullen u moeten scannen.’
Pulaski liep door het poortje. De tweede bewaker gleed met de scanner over zijn lichaam en stopte bij zijn borst. De scanner gaf een harde piep.
Pulaski schoot in de lach. ‘O, sorry.’ Hij maakte een knoop van zijn overhemd open en liet zijn kogelwerende vest zien. ‘Een metalen hartpantser, helemaal vergeten. Het houdt alles tegen behalve een metalen geweerkogel.’
‘Waarschijnlijk ook geen kogel uit een Desert Eagle,’ zei de bewaker.
‘Ik denk er als volgt over: een kaliber vijftig-pistool is gewoon niet gezond,’ schertste Pulaski, wat hem eindelijk een glimlachje van de bewakers ontlokte. Hij wilde zijn overhemd uittrekken.
‘Laat maar. Ik geloof niet dat u zich voor ons hoeft uit te kleden, agent.’
Pulaski knoopte met bevende handen zijn overhemd dicht, precies boven de plek waar hij de harddisk had verstopt, tussen zijn hemd en het kogelwerende vest; hij had hem eronder gepropt toen hij zich bukte om zijn veters los te maken.
Hij pakte zijn spullen uit het mandje.
Martin, die om de metaaldetector heen was gelopen, loodste hem door een volgende deur. Ze stonden in de lobby, een grote, kale ruimte in grijs marmer waarin een enorme versie van het logo met de vuurtoren en het raam was geëtst.
‘Prettige dag, agent Pulaski,’ zei Martin voordat hij zich omdraaide.
Pulaski liep met bevende handen door naar de grote glazen deuren. Pas nu zag hij de batterij tv-camera's die de lobby in de gaten hielden. Hij dacht aan een zwerm gieren die rustig op een muur zaten te wachten tot een gewond prooidier naar adem snakkend viel.