10
‘Is de voorste scherpschutter op zijn post?’
Bo Haumann, voormalig sergeant-instructeur en tegenwoordig aanvoerder van de arrestatieteams van de stad, gebaarde naar een gebouw dat uitkeek over het achtertuintje van de vrijstaande woning waar De-Leon Williams woonde en dus de ideale locatie was voor een schutter.
‘Ja, chef,’ zei een AT'er die vlakbij stond. ‘En Johnny geeft rugdekking.’
‘Mooi zo.’
Haumann, een grijzende man met een borstelkop en zo taai als leer, droeg de twee arrestatieteams op hun positie in te nemen. ‘En blijf ongezien.’
Haumann was in zijn eigen achtertuin, niet ver bij dit adres vandaan, bezig geweest de houtskool van vorig jaar te verleiden vlam te vatten, toen er een melding was gekomen over een verkrachting met moord en concrete aanwijzingen naar een verdachte. Hij had het brandstichten aan zijn zoon overgedragen, zijn uitrusting aangetrokken en weggespoed, God dankend dat hij dat eerste biertje nog niet had opengemaakt. Haumann kroop nog wel eens met een paar glazen op achter het stuur, maar hij vuurde nooit een wapen af binnen acht uur nadat hij had gedronken.
En de kans bestond, deze mooie zondag, dat er een vuurgevecht zou ontstaan.
Zijn mobilofoon knetterde en hij hoorde in zijn oortje: ‘o en B-1 aan basis, over.’ Aan de overkant van de straat stond een opsporings- en bewakingsteam, samen met de tweede scherpschutter.
‘Hier basis. Zeg het maar, over.’
‘We nemen warmte waar. Er zou iemand binnen kunnen zijn. Geen geluid.’
Het zóú kunnen, dacht Haumann geërgerd. Hij had het bedrag gezien dat was vrijgemaakt voor de apparatuur. Voor dat geld moest je met zekerheid kunnen zeggen of er iemand binnen was, als je niet ook nog eens zou moeten weten wat voor schoenmaat die persoon had en of hij die ochtend wel had geflost.
‘Controleer nog eens.’
Het leek een eeuwigheid te duren voordat hij hoorde: ‘o en B-1. Oké, er is maar één persoon binnen. En we zien hem door een raam. We herkennen DeLeon Williams van de foto van het rijbewijs, geen twijfel mogelijk, over.’
‘Goed. Sluiten.’
Haumann riep de twee tactische teams op, die hun posities rond het huis innamen, waarbij ze zo goed als onzichtbaar bleven. ‘We hebben niet veel tijd gehad voor instructies, maar luister. De dader is een verkrachter en een moordenaar. We willen hem levend hebben, maar hij is te gevaarlijk om te laten lopen. Als hij zich vijandig opstelt, hebben jullie groen licht.’
‘Aanvoerder B, begrepen. We zijn in positie. Straat achterom, wegen naar het noorden en achterdeur zijn gedekt, over.’
‘Aanvoerder A aan basis. Groen licht, begrepen. We zijn in positie bij de voordeur en dekken alle wegen in zuidelijke en oostelijke richting.’
‘Sluipschutters,’ zei Haumann. ‘Groen licht, begrepen?’
‘Begrepen.’ Ze voegden eraan toe dat ze ‘de grendel teruggetrokken en geladen’ hadden (een uitdrukking waar Haumann zich aan ergerde, aangezien je alleen van het oude M-1-legergeweer de grendel naar achteren moest halen voordat je een magazijn van bovenaf kon laden; moderne wapens hoefde je niet open te maken om ze te laden, maar dit was niet het moment voor verhandelingen).
Haumann klikte de gesp van het riempje aan zijn Glock open en glipte het weggetje achter het huis in, waar zich nog meer politiemensen bij hem voegden die net als hij hun plannen voor deze idyllische lentezondag snel en dramatisch hadden moeten omgooien.
Op dat moment knetterde er een stem in zijn oortje. ‘o en B-2 aan basis. Ik geloof dat we iets hebben.’
DeLeon Williams, die op zijn knieën zat, keek voorzichtig door een kier in de deur, een echte kier in het hout waar hij iets aan had willen doen, en zag dat de politiemensen weg waren.
Nee, verbeterde hij zichzelf, ze waren niet meer zichtbaar. Dat was iets heel anders. Hij zag metaal of glas flitsen in de struiken. Misschien was het een van die rare kabouters of herten waarmee de buren hun tuin volzetten.
Het kon ook een politieman met een wapen zijn.
Hij kroop met de tas achter zich aan naar de andere kant van het huis en gluurde weer naar buiten, nu door het raam, een groot risico. Hij moest zijn uiterste best doen om de paniek te bedwingen.
De achtertuin en het weggetje erachter waren uitgestorven.
Hij verbeterde zichzelf weer: het léék er uitgestorven.
Hij voelde weer een siddering van PTSS-paniek en de drang de deur uit te rennen, zijn wapen te trekken en de weg achter het huis in te stormen, iedereen bedreigend die hij zag en schreeuwend dat ze achteruit moesten gaan.
Het duizelde hem en in een reflex reikte hij naar de deurknop.
Nee…
Slim zijn.
Hij leunde achterover, met zijn hoofd tegen de muur, en probeerde bewust zijn ademhaling tot bedaren te brengen.
Toen hij iets was gekalmeerd, besloot hij het op een andere manier te proberen. In de kelder zat een raam naar een klein zijtuintje. Tweeënhalve meter futloos gazon verderop zat net zo'n raam, dat toegang bood tot de kelder van de buren. De Wongs waren het weekend weg – hij gaf hun planten water – en Williams dacht dat hij naar binnen zou kunnen glippen, de trap op lopen en hun achterdeur nemen. Als hij geluk had, hield de politie dat zijtuintje niet in de gaten. Dan zou hij langs de weg achterom naar de straat lopen en naar de ondergrondse rennen.
Het was geen geweldig plan, maar op die manier had hij meer kans dan wanneer hij hier bleef zitten wachten. Daar kwamen de tranen weer. En de paniek.
Niet doen, soldaat. Kom op.
Hij stond op en wankelde de trap naar de kelder af.
Gewoon wegwezen, verdomme. Ze konden nu elk moment zijn voordeur intrappen.
Hij maakte het raam open, hees zich op en klom naar buiten. Toen hij naar het kelderraam van de Wongs kroop, keek hij naar rechts en verstijfde.
O, lieve god…
Op het strookje gras stonden twee in elkaar gedoken rechercheurs, een man en een vrouw, met hun wapen in de rechterhand. Ze keken niet naar hem, maar hielden de achterdeur en de weg achter het huis in de gaten.
De paniek kwam weer hard aan. Hij kon zijn Colt pakken en het tweetal onder schot nemen. Ze dwingen te gaan zitten, zichzelf te boeien en hun portofoons weg te gooien. Hij vond het vreselijk, want dat zou echt tegen de wet zijn, maar hij had geen keus. Ze waren er duidelijk van overtuigd dat hij iets gruwelijks had gedaan. Ja, hij zou ze ontwapenen en vluchten. Misschien hadden ze een burgerauto vlakbij staan. Hij zou de sleutels pakken.
Werden ze door iemand gedekt, iemand die hij niet kon zien? Een sluipschutter, misschien?
Tja, hij moest het er maar op wagen.
Hij trok geluidloos de tas naar zich toe en wilde het wapen pakken.
Op dat moment keek de vrouw zijn kant op. Williams snakte naar adem. Ik ben er geweest, dacht hij.
Janeece, ik hou van je…
De vrouw keek echter naar een stukje papier en tuurde toen naar hem. ‘DeLeon Williams?’
‘Ik…’ Zijn stem gorgelde. Hij knikte en liet zijn schouders hangen. Hij kon niet meer doen dan naar haar knappe gezicht kijken, de rode paardenstaart, de kille ogen.
Ze hield de penning die om haar nek hing naar hem op. ‘Politie. Hoe ben je je huis uit gekomen?’ Toen zag ze het raam en knikte. ‘Meneer Williams, we zitten midden in een operatie. Wilt u weer naar binnen gaan? Daar bent u veiliger.’
‘Ik…’ De paniek kneep zijn stem af. ‘Ik…’
‘Nu,’ zei ze gebiedend. ‘Zodra alles weer in orde is, komen we naar u toe. Maak geen geluid. Probeer niet nog eens weg te gaan. Nu, alstublieft.’
‘Ja. Ik… Goed.’
Hij liet de tas liggen en kroop terug naar het kelderraam.
‘Sachs hier,’ zei de vrouw in haar portofoon. ‘Ik zou het terrein vergroten, Bo. Hij zal op zijn hoede zijn.’
Wat was er in godsnaam aan de hand? Williams verspilde geen tijd aan gespeculeer. Hij wurmde zich onhandig door het raam en nam de trap naar boven. Daar aangekomen liep hij regelrecht naar de wc, tilde het deksel van het waterreservoir en liet het pistool erin vallen. Hij liep naar het raam om nog eens naar buiten te kijken, maar voordat hij er was, rende hij terug naar de wc, net op tijd om te braken tot zijn keel er pijn van deed.
Een merkwaardige uitspraak, gezien deze mooie dag en wat ik met Myra 9834 heb uitgehaald, maar ik mis kantoor.
Om te beginnen hou ik van werken, altijd al gedaan. En ik hou van de sfeer, de vriendschappelijke omgang met de zestienen om me heen, bijna alsof we familie zijn.
Dan is er ook nog het gevoel dat je productief bent. Deel uitmaken van de snelle New Yorkse zakenwereld. (‘Op het scherp van de snede’, hoor je wel eens, en daar heb ik wel de pest aan, die kantoortaal, wat ook weer kantoortaal is. Nee, de grote leiders – Roosevelt, Truman, Caesar, Hitler – hoefden zich niet in de mantel van onnozele retoriek te hullen.)
Het belangrijkste is natuurlijk hoe mijn baan me helpt bij het beoefenen van mijn hobby. Nee, het is meer. Mijn baan is er onmisbaar voor.
Mijn situatie is goed, heel goed. Ik kan meestal weg wanneer ik wil. Als ik een beetje met mijn verplichtingen schuif, kan ik doordeweeks de tijd vinden om mijn passie na te jagen. En gezien mijn openbare persoonlijkheid – mijn beroepsmatige gezicht, zou je kunnen zeggen – is het hoogstonwaarschijnlijk dat iemand zou vermoeden dat ik diep in mijn hart heel iemand anders ben. Op zijn zachtst gezegd.
In het weekend ben ik ook vaak op mijn werk, en dan ben ik er het liefst – mits ik natuurlijk niet bezig ben met een transactie met een prachtmeid als Myra 9834 of het bemachtigen van een schilderij, stripboeken, munten of een zeldzaam stuk porselein. Al zijn er maar weinig andere zestienen op kantoor op zaterdag, zondag of met de feestdagen, de gangen zoemen van de witte ruis van de raderen die de maatschappij langzaam vooruithelpen – op weg naar een heerlijke nieuwe wereld.
Ha, een antiekzaak. Ik blijf staan om de etalage te bekijken. Er zijn een paar schilderijen, gedenkborden, kopjes en posters die me aanspreken. Helaas zal ik hier niet terug kunnen komen om iets te kopen, want het is te dicht bij het huis van DeLeon 6832. De kans dat iemand verband legt tussen de ‘verkrachter’ en mij is minimaal, maar waarom zou ik het risico nemen? (Ik schuim de straten af en verder koop ik alleen in winkels. eBay is leuk om te snuffelen, maar iets via internet kopen? Je zou wel gek moeten zijn.) Voorlopig is contant geld nog veilig, maar binnenkort kunnen ze het traceren via RFID-tags in de bankbiljetten. In sommige landen doen ze het al. De bank weet dan welk biljet van twintig dollar je bij welke geldautomaat of bank hebt opgenomen. En de bank weet ook of je het geld hebt besteed aan coke, een beha voor je minnares of als aanbetaling aan een huurmoordenaar. We kunnen beter terug naar het goud, denk ik soms.
Niet opvallen.
O, die arme DeLeon 6832. Ik ken zijn gezicht van de foto op zijn rijbewijs, een welwillende blik in de lens van de ambtenaar. Ik kan me voorstellen hoe hij kijkt wanneer de politie op zijn stoep staat en hem het arrestatiebevel wegens verkrachting en moord laat zien. Ik kan ook voor me zien hoe ontzet hij naar zijn vriendin zal kijken, Janeece 9810, en naar haar tienjarige zoontje, als ze thuis zijn wanneer het zover is. Zou hij een janker zijn?
Nog drie straten. En…
Hé, wacht even. Dit is ongewoon.
Er staan twee nieuwe Crown Victoria's in deze lommerrijke zijstraat. Statistisch gezien is het niet waarschijnlijk dat je zo'n auto, in zo'n maagdelijke staat, in deze buurt tegenkomt. Twee identieke auto's is helemaal onwaarschijnlijk, en dan staan ze ook nog vlak achter elkaar, zonder resten blad of stuifmeel op de kap, zoals de andere auto's. Ze staan er dus nog maar net.
En ja, een blik op het interieur, gewone nieuwsgierigheid van een voorbijganger, onthult dat het politieauto's zijn.
Niet de geijkte procedure voor een huiselijke twist of een inbraak. Ja, die overtredingen komen statistisch gezien regelmatig voor in dit deel van Brooklyn, maar volgens de gegevens zelden op dit uur van de dag – voordat de blikken bier worden opengetrokken. En dan zou je waarschijnlijk nog geen verdekt opgestelde burgerauto's zien, maar alleen goed zichtbare surveillancewagens. Even denken. Ze staan op drie straten van DeLeon 6832… Ik moet er rekening mee houden. Het is niet ondenkbaar dat de aanvoerder tegen zijn mensen heeft gezegd: ‘Het is een verkrachter. Hij is gevaarlijk. We gaan over tien minuten naar binnen. Zet de auto drie straten verderop en kom hier terug. En snel een beetje.’
Ik kijk zogenaamd terloops de dichtstbijzijnde zijstraat in. Oké, het wordt nog erger. Daar staat een busje van een arrestatieteam in de schaduw. Die teams worden vaak ingezet bij arrestaties van mensen zoals DeLeon 6832, maar hoe zijn ze hier zo snel gekomen? Ik heb nog maar een halfuur geleden het alarmnummer gebeld (dat is altijd een risico, maar als je te lang na een transactie belt, kunnen ze zich afvragen waarom je pas nu doorgeeft dat je geschreeuw hebt gehoord of een verdacht iemand hebt gezien).
Goed, er zijn twee verklaringen voor de aanwezigheid van de politie. De meest logische is dat ze na mijn anonieme melding alle beige Dodges van meer dan vijf jaar oud in de database hebben opgezocht (het waren er gisteren 1.357) en de goede op de een of andere manier snel hebben gevonden. Ze zijn ervan overtuigd, ook zonder de belastende materialen die ik in de garage wilde achterlaten, dat DeLeon 6832 de moordenaar en verkrachter van Myra 9834 is en ze arresteren hem nu, of ze liggen op de loer tot hij terugkomt.
De andere verklaring is aanzienlijk verontrustender: de politie heeft besloten dat hij erin wordt geluisd. En nu liggen ze míj op te wachten.
Het zweet breekt me uit. Dit is niet goed, niet goed, niet goed…
Geen paniek. Je schatten zijn veilig, je Kast is veilig. Ontspan.
Maar wat er ook aan de hand is, ik moet het weten. Als de aanwezigheid van de politie hier zuiver toevallig is en niets met DeLeon 6832 of met mij te maken heeft, breng ik de bewijslast naar de garage en maak ik dat ik weer in mijn Kast kom. Maar als ze mij moeten hebben, kunnen ze erachter komen wat ik nog meer heb gedaan. Met Randall 6794 en Rita 2907 en Arthur 3480…
Met het petje iets verder over mijn voorhoofd getrokken en mijn zonnebril hoog op mijn neus verander ik drastisch van koers. Ik loop met een grote boog om het huis heen, door achterstraten en tuinen en over plaatsjes. Ik hou me aan de straal van drie straten; de politie is zo behulpzaam geweest die af te bakenen met de Crown Vics.
Zo loop ik in een halve cirkel naar de met gras begroeide dijk langs de snelweg. Als ik erbovenop sta, kan ik de minuscule achtertuintjes en veranda's van de huizen in DeLeon 6832's straat zien. Ik tel de huizen af om het zijne te vinden.
Maar het hoeft al niet meer, want ik zie een politieman op het dak van een eengezinswoning tegenover het huis. Hij heeft een geweer. Een scherpschutter! En ik zie er nog een, ook met een verrekijker. En in de struiken naast het huis hebben zich politiemensen in pak en vrijetijdskleding verstopt.
Dan wijzen er twee mijn kant op en zie ik dat er nóg iemand op het dak aan de overkant zit. Hij wijst ook mijn kant op. En aangezien ik geen man van één meter tweeënnegentig en honderdvier kilo met een huid zo donker als ebbenhout ben, wachten ze níét op DeLeon 6832. Ze wachten op míj.
Mijn handen beginnen te beven. Stel je voor dat ik daar zomaar doorheen was gebanjerd, met de sporen in mijn rugzak.
Een stuk of tien politiemensen rennen naar hun auto's of draven mijn kant op. Als een troep wolven. Ik draai me om en krabbel de dijk op, hijgend, panisch. Nog voordat ik helemaal boven ben, hoor ik de eerste sirene.
Nee, nee!
Mijn schatten, mijn Kast…
Het is druk op de vierbaansweg, wat gunstig is, want de zestienen moeten langzaam rijden. Ik kan ze goed ontwijken, zelfs met mijn hoofd gebogen; ik weet zeker dat niemand mijn gezicht goed te zien krijgt. Ik spring over de vangrail en strompel de dijk aan de andere kant op. Mijn verzamelwoede en andere bezigheden houden me fit, en binnen de kortste keren sprint ik naar het dichtstbijzijnde metrostation. Ik blijf maar één keer staan, om katoenen handschoenen aan te trekken en de plastic tas met de sporen die ik wilde achterlaten uit de rugzak te halen. Ik prop hem in een afvalbak. Ze mogen me er niet mee pakken. Dat mág niet. Een halve straat verder duik ik de steeg achter een restaurant in. Ik draai mijn aan twee kanten draagbare jack om, zet een andere pet op, stop mijn rugzak in een boodschappentas en kom weer tevoorschijn.
Dan ben ik eindelijk bij het metrostation en voel – goddank – de muffe tunnelwind die voorafgaat aan een aankomende trein. Dan het denderen van de logge trein zelf en het gierende geluid van metaal op metaal.
Voordat ik bij het draaihek ben, blijf ik weer staan. De schrik is gezakt, maar nu heb ik de zenuwen. Ik weet dat ik nog niet weg kan gaan.
Met een schok besef ik de volle omvang van het probleem. Ze weten misschien niet wie ik ben, maar ze hebben door wat ik aan het doen was.
Wat betekent dat ze me iets willen afnemen. Mijn schatten, mijn Kast… Alles.
En dat is natuurlijk onaanvaardbaar.
Ik loop achteloos in mijn tas zoekend de trap op, het station uit, waarbij ik ervoor zorg dat ik uit de buurt blijf van de bewakingscamera's.
‘Waar?’ klonk Rhymes stem in Amelia Sachs’ oortje. ‘Waar zit hij, verdomme?’
‘Hij zag ons en is ervandoor gegaan.’
‘Weet je zeker dat hij het was?’
‘Vrij zeker. De surveillance zag iemand een paar straten verderop. Zo te zien herkende hij de burgerauto's en veranderde hij van route. We hebben hem naar ons zien kijken, en hij rende weg. Er zitten een paar teams achter hem aan.’
Sachs stond met Pulaski, Bo Haumann en een stuk of vijf AT'ers in DeLeon Williams’ voortuin. Een paar technisch rechercheurs en agenten in uniform zochten langs de ontsnappingsroute naar sporen en getuigen.
‘Leek hij een auto te hebben?’
‘Geen idee. Hij was te voet toen we hem zagen.’
‘Godver. Nou, laat het maar horen als jullie iets hebben gevonden.’
‘Ik…’
Klik.
Ze trok een gezicht naar Pulaski, die net als Haumann met zijn portofoon aan zijn oor naar de achtervolging luisterde. Voorzover ze het kon horen, werd er weinig resultaat geboekt. Niemand op de snelweg had de verdachte gezien of was bereid toe te geven hem gezien te hebben. Sachs draaide zich om naar het huis en zag een hoogst ongeruste, en hoogst verwarde, DeLeon Williams door de gordijnen voor een raam gluren.
Dat ze hem ervoor hadden behoed dat hij de volgende zondebok van Tweeëntwintig-vijf werd, was zowel aan het toeval als aan degelijk recherchewerk te danken.
En aan Ron Pulaski. De jonge agent in het schreeuwerige hawaïhemd had gedaan wat Rhyme vroeg: hij was regelrecht naar het hoofdbureau gegaan om andere zaken te zoeken die overeenkwamen met de werkwijze van dader Tweeëntwintig-vijf. Hij vond er geen, maar terwijl hij met een rechercheur Moordzaken praatte, kwam er een melding binnen van een anoniem telefoontje. Iemand had geschreeuw gehoord vanuit een atelierwoning in SoHo en een zwarte man in een oude beige Dodge zien vluchten. De surveillant die op de melding af was gegaan, had een jonge vrouw gevonden, Myra Weinburg, die verkracht en vermoord was.
Het was Pulaski opgevallen dat het weer een anoniem telefoontje was, net als in de eerdere zaken, en hij had Rhyme onmiddellijk gebeld. Die was ervan uitgegaan dat als Tweeëntwintig-vijf inderdaad achter het misdrijf zat, hij zich waarschijnlijk aan zijn strategie zou houden: hij zou belastend bewijs achterlaten om iemand anders ervoor op te laten draaien en ze moesten uitzoeken welke van de meer dan dertienhonderd oudere beige Dodges hij had uitgekozen. Toegegeven, Tweeëntwintig-vijf hoefde er niet achter te zitten, maar dan hadden ze nog de kans een verkrachter en moordenaar aan te houden.
Op verzoek van Rhyme had Mel Cooper gegevens van de dienst Wegverkeer gecombineerd met strafbladen. Hij had zeven zwarte mannen gevonden die waren veroordeeld voor méér dan verkeersovertredingen, en een van hen kwam het meest in aanmerking: een veroordeling wegens mishandeling van een vrouw. DeLeon Williams was de ideale zondebok.
Toeval en recherchewerk.
Voor een tactische operatie was toestemming nodig van iemand met de rang van inspecteur of hoger. Joe Malloy had nog steeds geen idee van de clandestiene zaak-225, dus belde Rhyme Sellitto, die onwillig toezegde Bo Haumann te bellen en toestemming te geven voor de aanhouding.
Amelia Sachs had zich bij Pulaski en het team bij het huis van Williams gevoegd, waar ze van o en B hadden gehoord dat alleen Williams binnen was, niet Tweeëntwintig-vijf. Ze hadden besloten de moordenaar te pakken wanneer hij zijn belastende bewijs kwam brengen. Het was een riskant plan, ter plekke bedacht, en het was dan ook mislukt, al hadden ze wel een onschuldige behoed voor aanhouding wegens verkrachting en moord en mogelijk aanwijzingen gevonden die naar de echte dader konden leiden.
‘En?’ vroeg ze aan Haumann, die met een paar van zijn mensen had beraadslaagd.
‘Niets.’
Toen knetterde zijn portofoon weer. Sachs kon de luide stem goed horen. ‘Eenheid 1, we zitten aan de andere kant van de snelweg. Het ziet ernaar uit dat hij het hazenpad heeft gekozen. Hij zal wel naar de metro zijn gevlucht.’
‘Shit,’ bromde ze.
Haumann trok een grimas, maar zei niets.
De stem vervolgde: ‘Maar we hebben zijn vermoedelijke route gevolgd. Hij zou onderweg iets in een afvalbak gegooid kunnen hebben.’
‘Dat is nog iets,’ zei ze. ‘Waar?’ Ze noteerde het opgegeven adres. ‘Laat het gebied afzetten. Ik ben er binnen tien minuten.’ Ze liep de treden van het huis op en klopte op de deur. DeLeon Williams deed open en ze zei: ‘Sorry dat ik het niet eerder kon uitleggen. Een man die we proberen te pakken, was op weg naar je huis.’
‘Het mijne?’
‘Dat denken we. Maar hij is ontsnapt.’ Ze vertelde over Myra Weinburg.
‘O, nee toch. Is ze dood?’
‘Ik ben bang van wel.’
‘Dat spijt me echt.’
‘Kende je haar?’
‘Nee, nooit van gehoord.’
‘We denken dat de dader jou ervoor wilde laten opdraaien.’
‘Mij? Waarom?’
‘We hebben geen idee. Als we meer onderzoek hebben gedaan, willen we je misschien horen.’
‘Prima.’ Hij gaf haar zijn nummer thuis en zijn mobiele nummer. Toen fronste hij zijn voorhoofd. ‘Mag ik iets vragen? Jullie schijnen er vrij zeker van te zijn dat ik het niet heb gedaan. Hoe wisten jullie dat ik onschuldig was?’
‘Door je auto en de garage. Ze zijn doorzocht en er is niets gevonden wat afkomstig kon zijn van de plaats delict. We zijn er vrij zeker van dat de moordenaar er dingen wilde achterlaten om jou te belasten. Als we hier pas waren gekomen toen hij dat al had gedaan, had jij uiteraard een probleem gehad.’
Ze dacht even na. ‘O, en nog iets, DeLeon?’
‘Ja, rechercheur?’
‘Zomaar een weetje dat je zou kunnen interesseren. Wist je dat het bezit van een niet-geregistreerd vuurwapen in de stad New York een zwaar delict is?’
‘Ik geloof dat ik het gehoord heb.’
‘En nog een weetje: jouw wijkbureau houdt een inzamelingsactie. Als je daar je wapen inlevert, krijg je geen straf… Oké, pas goed op jezelf en geniet van de rest van je weekend.’
‘Ik zal mijn best doen.’