XV. De trappers.
De Trappers speelden werkelijk buitensporig
ruw; Eddy zag dit reeds dadelijk bij het begin.
Brouwer, de scheidsrechter, had nauwelijks voor de aftrap gefloten,
of er lagen al twee A.F.C.-ers tegen de grond. Luepen, de
midden-voor van de Trappers, was er onmiddellijk met de bal vandoor
gegaan en had daarbij achtereenvolgens Van Delden en Van Doorn -
een der half-backs van het vijfde - die hem de bal afhandig wilden
maken, zo'n opstopper gegeven, dat zij op hun zitvlak de verdere
operaties van deze geweldenaar in de richting van de goal konden
volgen. Men was nog geen minuut aan het spelen, of de
A.F.C.-supporters - die met lede ogen twee elfde van hun mannen op
de grond zagen liggen - brulden al om ‘freekick’, maar de
scheidsrechter liet kalm doorspelen, omdat de Trapper wel ruw, maar
daarom nog niet unfair was opgetreden en zich volstrekt niet aan
een overtreding had schuldig gemaakt.
Eddy had die twee buitelingen met gemengde gevoelens aangezien; hij
twijfelde er niet meer aan, of hij zou de halve match met zijn
benen in de lucht spelen, doch het troostte hem, dat ook de jongens
van het vijfde tegen zulk duwen niet bestand bleken. Maar Eddy had
niet lang tijd voor overpeinzingen, want op eens zag hij de bal
loodrecht boven zijn hoofd.
De aanval van Luepen was doodgelopen op de keeper, die de reuzenkei
van de voorwaarts der Trappers schitterend had gestopt en de bal
met 'n hoog schot in de richting van zijn linkerwing had
geretourneerd. Eddy begreep het: hij zou zijn eerste proeve van
bekwaamheid moeten afleggen. Hij zag bal vlak boven, Grubbers vlak
naast zich.
‘Nou koppen! niet bang wezen! de tanden op elkaar!’
Eddy sprong omhoog... bom! de dikke Grubbers bonsde hem uit de
richting, en hals over kop buitelde Eddy over het terrein. Maar
Grubbers had op zo'n lichten tegenstander niet gerekend, en de
toeschouwers zagen de kleine A.F.C.-er en de zware Trapper boven op
elkaar liggen met de benen in de lucht. Cosijn, de links-buiten,
profiteerde onmiddellijk van de gelegenheid; hij rende met de vrij
gekomen bal ervan door en Eddy en Grubbers stonden nog niet op hun
voeten, of zij hoorden al aan het gejuich, dat A.F.C. zijn eerste
goal had gemaakt.
Eddy had met zijn val de Trappers-club met zich meegesleept en het
hoera'tje voor de eerste goal gold dan ook voor een deel de kleinen
links-binnen, die - al was het dan ook buiten zijn schuld - de
gevaarlijke Grubbers op dat kritieke moment onschadelijk had
gemaakt.
Geen vijf minuten later had Eddy al zijn tweede hoera'tje te
pakken. Eddy had de bal voor zijn voeten en ging er mee van door,
toen hij de logge, rode tegenstander op hem af zag
stuiven.
‘Nou gauw d'er bij wezen! vlug uitwijken! Niet bang wezen!’ ging
het weer bliksemssnel door zijn hoofd. Hij hoorde langs de lijntjes
roepen:
‘Hup, Eddy!’ ‘Hup A.F.C!’ hij zag zijn forse tegenstander vlak bij
zich!...
Ping... de bal een klein zetje naar rechts en Eddy sprong op zij,
juist op het ogenblik, toen Grubbers tegen hem aan wou ploffen. De
dikke Trapper stootte ‘ins Blaue hinein’ en lag met zijn neus in
het gras.
Een hoongelach klonk langs de lijntjes. Woedend sprong Grubbers op,
rende als 'n bezetene de kleine A.F.C.-er achterna, maar voordat
hij hem had ingehaald, had Eddy de bal reeds aan Van Delden
overgegeven, en twee seconden later vloog nummer twee langs de
doelverdediger in het net.
Het was, of alle jongens van het zevende, het achtste en het
negende opeens gek waren geworden. Zij sprongen en dansten van
louter opwinding als dollen op en neer. Die goal had het vijfde aan
Eddy te danken, want al had Eddy hem zelf niet gemaakt, hij was het
toch geweest, die Grubbers ‘verlakt’ had, die den bal tot vlak bij
doel had opgebracht en hem op het laatste ogenblik keurig naar Van
Delden had gecenterd.
‘Goed zoo, Eddy!’
‘Hup, Eddy!’
‘Bravo, Loomans!’ riepen ze langs de lijntjes, maar Eddy deed,
alsof hij niets hoorde. Vlug keek hij in de richting van het witte
hoedje; hij zag, hoe Kitty met haar zakdoekje wuifde en hij hoorde,
hoe ook zij riep:
‘Hup, Eddy!’
Even lachtte Eddy, maar hij trok onmiddellijk weer zijn
onverschilligste snuit, toen Cosijn naar hem toekwam en
zei:
‘Dat heb je 'm goed geleverd, Loomans! Je hebt die Grubbers lekker
te pakken gehad! Houdt 'em nou zo!’
‘'k Zal 't proberen!’ zei Eddy en hij stond weer in afwachting op
de linkervleugel.
Eddy voelde het: het begin was goed geweest; als het zo door bleef
gaan, dan konden ze hem gerust 'n paar malen tegen de grond
smakken.
De Trappers waren door hun pech van de eerste vijf minuten niet
bepaald zachtzinniger gestemd en ze zpeelden nu zo fors en woest,
dat Brouwer herhaaldelijk moest optreden. Het regende ‘free-kicks’
en de A.F.C.-supporters floten soms, gloeiend verontwaardigd over
zulk unfair en ruw spel, nog luider dan de
scheidsrechter.
Om de haverklap werden de A.F.C.-ers gehaakt of in de rug genomen
en om de minuut ging er een tegen de grond, maar dit belette niet,
dat het vijfde door zijn vlug en tactisch spel de Trappers de baas
bleef.
Het spel werd al woester en woester en van de kant der Trappers -
die het niet konden verdragen, dat al hun aanvallen doodliepen -
gemener en gemener.
‘Dat is geen spelen!’
‘'t Is 'n schandaal!’
‘Hu! hu! hu!’ hoorde je telkens langs de lijntjes, als een Trapper
weer 'n vuile streek had uitgehaald.
Maar de verontwaardiging der A.F.C.-supporters bereikte haar
toppunt even voor rust, toen Eddy op een allergemeenste manier door
Caspers, de back, gehinderd werd.
Er was door geen van beide partijen een goal meer gemaakt en
Brouwer liep al met zijn horloge in de hand, toen het een ogenblik
lelijk voor de A.F.C.-ers ging spannen. Bijna alle Trappers en
A.F.C.-ers stonden in een kluwen voor het A.F.C.-doel en ieder
dacht al, dat uit die scrimmage een goal zou komen, toen Deetje van
Delden de bal vrij kreeg en er mee vandoor ging, op de voet gevolgd
door Caspers en Luepen. Cosijn en Eddy holden mee en kwamen
tegelijk met Caspers bij het Trappers-doel aan.
‘Hup, Deetje!’ ‘Schiet nou, Deetje!’ hoorde je overal langs de
lijntjes schreeuwen, maar het was al te laat, want Luepen pikte de
bal voor Van Delden's voeten weg en schoot hem al in de richting
van de uitlopende keeper. De Trapper zag het lere monster naar zich
toe komen rollen, bukte zich... poem! daar lag hij lang uit op de
grond en de bal botste tegen de rechter goalpaal aan.
Eddy zag onmiddellijk de prachtkans, die hem daar werd geboden; hij
had niets anders te doen, dan de bal in het lege doel te schieten.
Hij holde naar voren, lichtte zijn rechtervoet op, toen hij opeens
twee armen om zich heen voelde. Hij trachtte nog te schieten, maar
met een smak werd hij tegen de goalpaal aangegooid.
Een schril gefluit, een oorverdovend gehuil klonk langs de
lijntjes.
‘Da's gemeen!’
‘Gooit hem er af!’
‘Smijt hem er uit!’
‘Penalty! Penalty!’ hoorde je van alle kanten.
De scheidsrechter floot; ook hij had gezien, hoe Caspers zijn armen
om de kleine A.F.C.-er had geslagen en hem tegen de goalpaal had
gesmakt, juist op het ogenblik dat Eddy schieten wou. Een
overtreding in het beruchte strafschopgebied: dat was natuurlijk
een penalty!
Maar Keesje Brummer nam met deze beslissing van de scheidsrechter
geen genoegen. Hij was - zodra hij Eddy zo gemeen tegen de goalpaal
had zien vallen - onmiddellijk naar zijn vrind toegehold en toen
hij zag, dat Eddy heel pijnlijk keek en nauwelijks op kon staan,
riep hij verontwaardigd tegen Brouwer:
‘Die vent moet het veld af! Die kerel heeft Eddy helemaal lens
gegooid! 't Was 'n vuile, gemene streek!’
Opeens was Eddy door wel veertig jongens omringd.
‘Heb je je erg bezeerd, Ed?’ vroeg Kees bezorgd.
‘Ja, 'n beetje!’ zei Eddy kreunend, ofschoon hij verging van de
pijn; hij wou voor de jongens niet weten, dat hij nauwelijks op
zijn benen kon blijven staan.
‘Waar heb je pijn?’ vroeg Kees nog eens.
‘Aan m'n rechter schouder!’ antwoordde Eddy.
‘Zou je nog kunnen spelen?’ informeerde Van Delden, die er nu ook
bij was komen staan.
Eddy voelde 'n vreselijken steek in zijn bovenarm en hij wou al
zeggen, dat 'n ander maar voor hem moest invallen, toen hij op eens
Kitty ontdekte.
‘Ja, ik denk het wel. 't Zal wel overgaan!’ zei hij. Kitty stond nu
vlak naast hem.
‘Heb je erge pijn, Ed?’ vroeg zij hem met haar zacht stemmetje, en
zij keek 'n beetje angstig naar zijn pijnlijk vertrokken
gezicht.
Het klonk Eddy als muziek in de oren.
Kitty had gezien, hoe hij met het vijfde die middag tegen de
Trappers had gespeeld, Kitty was er getuige van geweest, hoe ze hem
op 'n gemene manier tegen een goalpaal hadden gegooid, juist toen
hij 'n goal zou maken. Kitty stond hier naast hem, terwijl hij
gewond was voor haar club, voor A.F.C., nee, verdikkeme, hij zou
tonen, dat hij niet minder was dan Montijn, Van Delden, Cosijn,
Mannus, Jacques en al die anderen.
Het was, of ze 'n gloeiende speld in zijn schouder staken, maar hij
beet zich op de tanden en zei:
‘Nee, 't is al bijna over. Ik kan wel weer meespelen!’
Maar wat was dat nou in eens? Het was, of er een waas voor zijn
ogen kwam, of hij allemaal sterretjes zag dansen.
‘Zeg, Loomans, word je niet goed? Je bent zo bleek!’ vroeg Van
Delden.
Hè? wat zei Van Delden daar?
Hij hoorde het niet meer goed.
Hij zag alles om zich heen draaien, Kitty, Kees, Van Delden en
Grubbers. Wat gebeurde er nou met hem? Hij zou toch niet
vallen?
Ja, waarachtig, daar ging-ie, hij voelde het duidelijk... langzaam
zakte hij in elkaar en als een zoutzak lag hij opeens op de grond,
met zijn hoofd tegen dezelfde goalpaal, waar Caspers hem zoeven met
zo'n vaart tegenaan gekwakt had.
‘Ga es op zij! Wat scheelt er aan?’
Het was Mannus in eigen persoon, die het zei.
Alle jongens maakten plaats voor de captain van A.F.C.
‘Wel, Loomans, hebben ze je zo te pakken gehad?’ vroeg
hij.
Eddy opende zijn ogen en zag Mannus over zich heen gebukt. Hij
schaamde zich dood, dat hij zich niet goed had kunnen houden en
wilde al weer opkrabbelen, maar Mannus hield hem tegen en
zei:
‘Ben je mal, kerel! Blijf rustig even liggen. Dat overkomt ons
allemaal wel eens!’
En toen tot de jongens, die er omheen stonden:
‘Haal es gauw wat water!’
Tien A.F.C.-ers waren er al vandoor; als Mannus iets vroeg, dan was
dat voor de hele bende een bevel.
‘Help me es even z'n trui uittrekken!’ commandeerde Mannus, toen
Eddy na een ogenblik weer probeerde te lachen.
Kees hielp de A.F.C.-captain, en alle jongens inspecteerden de
geblesseerde schouder. Ook Eddy gluurde even om 'n
hoekje...
Nee maar, zijn schouder was helemaal blauw!
‘Ze hebben je lelijk te pakken gehad, kerel!’ zei Mannus. ‘Maar
maak je maar niet ongerust, 't zal wel overgaan. 'k Heb 't ook wel
eens gehad!’
O, dan was het zo erg niet. Als Mannus het ook wel eens had gehad!
En Eddy trok - geholpen door Kees - zijn trui al weer
aan.
‘Nou, dan kan ik wel weer meespelen!’ zei hij, maar hij vertrok
tegelijk erg verdacht zijn mond, zoodat Mannus heel goed begreep,
dat de kleine A.F.C.-er nog lelijk pijn had.
‘Jullie speelt helemaal niet meer!’ zei de captain. ‘'k Heb er meer
dan genoeg van.’
En wijzend op een paar Trappers, ging hij door:
‘Die kerels behoren niet meer in onze bond. Die spelen geen
voetbal, die spelen rugby!’
Toen liep de A.F.C.-captain op Grubbers en Luepen af en
zei:
‘Da's de laatste maal geweest, dat jullie A.F.C. op je veld hebt
gezien. Dacht je, dat wij van plan waren, om onze elftallen door
jullie de armen en benen te laten kapot trappen? 'k Zal de kwestie
voor de bond brengen, maar dat kan ik je nou al vast zeggen: jullie
d'er uit of ik d'er uit! Met de Trappers verder samen nog in één
voetbalbond spelen, daar pas ik voor!’
Wat was dat?
De Trappers er uit?
De jongens konden hun oren niet geloven.
‘Hoera! Hoera! Hoera!’ klonk het opeens uit de monden van alle
A.F.C.-supporters.
Die beslissing van Mannus bracht hun eindelijk, na deze middag vol
ergernis, de voldoening, die zij verlangden. Mannus had gelijk -
hij had trouwens altijd gelijk - die kerels hoorden niet meer in
een voetbalbond thuis! Dat was immers geen spelen meer! Zij waren
al dikwijls genoeg gewaarschuwd, de laatste keer o.a. nog na de
wedstrijd tegen Vitesse, toen ze ook zo gemeen woest hadden
gespeeld. Ziezo, nu had hun captain de knoop doorgehakt: zij d'er
uit of A.F.C. d'er uit! Nou natuurlijk, dan gingen de Trappers!
Verbeeld je, dat ze A.F.C., een eerste klasser, uit de bond zouden
zetten! dat was immers onmogelijk.
‘De lucht in, jongens, de lucht in!’ riepen 'n paar enthousiaste
A.F.C.-ers in hun dolle vreugde over Mannus' beslissing en ze
maakten zich al klaar om de captain op hun schouders te nemen. Maar
Mannus moest daar niets van hebben.
‘Nee, nee, jongens, schei uit! Niks daarvan!’ riep hij
lachend.
Maar zij moesten toch ièts doen, zij wilden tegenover de Trappers
hun vreugde uiten, en Kees zette daarom zijn lievelingslied in:
En Mannus, die gaat nooit verloren!
Falderalderiere, Falderalderiere!
Dit was het sein voor alle A.F.C.-ers - het
vijfde incluis - om het lied over te nemen, en dansend en hossend
brachten zij op deze wijze hun hulde aan de
A.F.C.-voorwaarts.
Op een afstand stonden de elf Trappers met hun supporters stil en
verslagen bij elkander gehokt. Zij begrepen, dat ze ‘d'r uit
gingen!’ Na de wedstrijd tegen Vitesse, hadden zij al 'n ernstige
waarschuwing gekregen, toen had het al geen haar gescheeld! Nu was
het vast en zeker mis!
Als Mannus het zei, de ‘international,’ de gevierde captain van
A.F.C., de held van elke voetbalmatch, dan konden zij zich wel
opschrijven.
Nee, zij behoefden er niet meer aan te twijfelen; ze gingen d'er
uit, zij hadden vandaag voor het laatst in de stedelijke
voetbalbond gespeeld!
De match was geëindigd.
Eddy kon dus Henk's voetbalschoenen weer uit en zijn eigen laarzen
weer aantrekken.
Zou hij voldaan hebben of niet? Zou hij in het vijfde blijven, of
zou hij voortaan weer met Tony Hespers, Piet Flier en de anderen in
het zevende of het achtste moeten spelen? Hij was nog al eens tegen
de vlakte gegaan en hij had 'n paar malen de bal niet tijdig
overgegeven, maar Eddy geloofde toch, dat het over het algemeen er
niet zo slecht had afgebracht.
Als ie nou eens werkelijk voldaan had, als ie nou voortaan altijd
met het vijfde mocht meespelen! Wel verdraaid, wat zou dat fijn
wezen!
Eddy wou het wel graag eens aan Kees of Henk vragen, doch al de
andere makkers stonden erbij en die zouden het natuurlijk
opschepperig van hem vinden, als ie d'r zelf over begon.
Maar Kees, die tijdens de hele wedstrijd tegen een ieder, die 't
horen wilde, al telkens had verkondigd, dat Eddy speelde als 'n
kikero, liet hem niet lang in de onzekerheid.
‘Zeg, Ed, je hebt puik gespeeld! 't Is in orde, hoor!’
‘Zou je denken?’ vroeg Eddy, die het graag nog eens wilde
horen.
‘O, vast, kerel! Jullie wing was veel vlugger dan de rechter!’
bevestigde Henk.
Dit was Piet en Hein toch te sterk; zij hadden elke fout van Eddy
die middag opgemerkt, zij hadden duidelijk gezien, hoe hij vier
keer te lang gepingeld had. Eenmaal was er bijna zelfs een goal
voor de Trappers uit voortgekomen, toen Grubbers Eddy de bal - door
zijn treuzelen - had afgenomen. Nee, Eddy bleef vast niet in het
vijfde, dat hadden ze dadelijk al ‘in de smiezen’ gehad. En Piet
zei dan ook, dat Eddy hem lang niet meegevallen was.
‘Och wat! laat ze maar kletsen, Ed,’ riep Kees verontwaardigd. ‘Ze
zijn jaloers, anders niks!’
‘Pfff! jaloers!’ lachte Piet, ‘dan zou ik’ - maar opeens hield hij
zijn mond, omdat hij Mannus en Van Delden, die een hele tijd samen
op het veld hadden staan praten, weer naar Eddy toe zag
komen.
‘Nou, Loomans, jij speelt dus voortaan met ons mee in 't vijfde,
he?’ zei Van Delden.
Eddy had het goed verstaan: hij speelde voortaan mee in het vijfde!
Dus hij had niet geknoeid, niet gepingeld! Ze hadden hem voldoende
gevonden, Van Delden en Mannus!
Hij voelde geen pijn meer in zijn schouder, geen steken meer in
zijn arm! Wat kon hem een geblesseerde schouder schelen, nu hij
voldaan had, nu hij onder de ogen van Kitty, van Mannus en van al
zijn kameraden dezen triomf had behaald!
‘Maar veel oefenen, Loomans!’ zei Mannus en hij klopte Eddy op zijn
gezonden schouder.
‘Later in het eerste, denk er om, hoor! Je hebt er alle aanleg
voor!’
Het bloed vloog Eddy naar zijn wangen! Het was bijna teveel van het
goede in zo'n korten tijd.
‘Aanleg voor eerste klasser?’ - - en niemand minder dan Mannus, die
het zei!
Was 't ook een droom, zo'n heerlijke droom, waarin je wakker wordt,
juist op het ogenblik, dat het op zijn allermooist is.
Au!... Nee, Goddank, zijn schouder deed nog pijn! 't Was dus geen
droom, 't was werkelijkheid! Daar stond Mannus, daar Kees, daar de
bewuste goalpaal, in de verte zag hij 't witte hoedje van
Kitty!
Harrejennig, wat 'n dag! wat 'n dag!
‘Nou, besjour, Loomans!’ riep Van Delden.
‘Adieu. 't Beste met je arm!’ zei Mannus, en de captains van het
eerste en van het vijfde gingen samen verder.
Piet en Hein stonden als van lotje getikt. Na deze lof hadden ze
niks meer in te brengen. Het ‘kanon van het zevende’ had gloeiend
het land, dat hij zo stom was geweest, om zich over Eddy's spel uit
te laten. Nu was zijn reputatie als voetbalspecialiteit voor goed
naar de haaien. Zo'n klap in zijn gezicht had hij in z'n leven nog
nooit gekregen.
‘Zeg, Piet,’ riep Kees, ‘daar ga je. Jij moet nodig in de
elftalcommissie. Jij hebt er verstand van!’
‘Wel, Mannus weet d'r niks van, wat zeg jij, Piet?’ hoonde
Henk.
Piet Flier bromde iets onverstaanbaars terug en nam zich op
hetzelfde ogenblik voor, nooit van zijn leven weer naar een match
te gaan, als Eddy Loomans meespeelde.
Maar Eddy lette er nauwelijks op, wat Kees en Henk tegen Piet
zeiden; hij hoorde nog telkens die woorden van Mannus:
‘Later in het eerste, denk er om, hoor! Je hebt er alle aanleg
voor!’
Zou het waar wezen, zou hij werkelijk zó goed spelen, dat hij later
in het eerste kon komen? Toch lollig, dat Mannus het gezegd had,
waar alle jongens bij waren! Nou wist morgen de hele H.B.S. het, en
het Gym waarschijnlijk ook. Kitty zou het natuurlijk wel van Henk
te weten komen!
Toch jammer, dat hij het ook niet aan z'n vader en moeder kon
vertellen! Wat zou het nu fijn wezen, als hij er thuis de hele dag
over spreken kon! Ja, vanavond in de keuken, dan kon hij het met
Klaas Douma en Griet en Dientje erover hebben en strakjes even met
Ems - die zou het ook wel leuk vinden! - maar verder mocht hij er
zijn mond over houden.
Hè, wat lam toch! - dacht Eddy weer - dat m'n vader niets om
voetballen geeft! Hoe was zoiets toch mogelijk! Als ze het thuis
maar niet snappen van m'n schouder, want dan ben ik helemaal
gepiept! Ik kan er natuurlijk niet om liegen! En als de Fluit, de
Kameel en de Pompelmoes mij nou in 's hemelsnaam maar overmorgen
geen vieren geven, want dan kan ik voor goed naar 't vijfde
fluiten!
Och kom, vooruit, daar nou niet aan denken!
't Zal wel los lopen! Later misschien in het eerste! Het eerste!!
Verdikkeme, verdikkeme!... en met een opgewekt, vrolijk gemoed
verliet Eddy te midden van zijn oude makkers van het zevende, het
achtste en het negende het veld, waar hij zijn eerste groote - en
voor zijn verder voetballeven zo beslissend - succes als
‘links-binnen’ had behaald.
Geen jongen van de eerste klasse twijfelde er nu meer aan, of Eddy
Loomans zou mettertijd tegen H.V.V. en Hercules, tegen Sparta en
U.V.V., naast Mannus en Jacques Pinke, naast Dolf Hovy en Ben
Terhey, de kleuren van A.F.C. verdedigen en hooghouden.