XIII. Eddy Loomans verliefd.
Eddy Loomans was verliefd, zwaar
verliefd.
Ze heette Kitty Walden en was zo opeens als uit de hemel komen
vallen.
Het was op een woensdagmiddag, dat Eddy haar voor het eerst had
gezien en op hetzelfde ogenblik was hij ook ‘smoor’ op
haar.
Dat gebeurde zo.
De twee boezemvrienden waren - omdat zij altijd nog door de
ontelbare vieren van het rapport niet op het A.F.C.-terrein mochten
verschijnen - op een woensdagmiddag in de tuin van de familie
Brummer aan het goal-schieten. Kees had Eddy al 'n paar dagen te
voren verteld, dat ze nieuwe buren kregen; er had 'n verhuiswagen
voor de deur gestaan en behangers waren al 'n week lang in het lege
huis aan het werk geweest. Hoe de nieuwe mensen heetten en van waar
ze kwamen, wist Kees niet te zeggen en het kon hem eigenlijk ook
weinig schelen. Van je buren had je als jongen toch bijna altijd
maar verdriet en hoogst zelden plezier. Als je 'n bal over de
schutting gooide, dan had je steeds de grootste last om hem weer
terug te krijgen, en Kees lag dan ook met alle meiden uit de buurt
overhoop. Hij was al zo wat uit alle tuinen verdreven, als hij -
met grote moeite - over de schutting was geklommen, om zich zelf
recht te verschaffen en zijn eigendom terug te halen en hij
verwachtte niet anders dan dat dit bij de nieuwe buren wel net zo
zou gaan.
Toen Eddy dan ook - nadat zij 'n kwartiertje hadden gespeeld - glad
‘over’ schoot en zij de bal in de tuin van de nieuwe mensen zagen
verdwijnen, besloten ze maar onmiddellijk eventjes over te wippen,
om het lere ding terug te halen. Eddy klauterde - omdat Kees met
zijn corpulentie daar altijd zo'n moeite mee had - op de schutting,
om eens even aan de andere kant poolshoogte te nemen. Kees wachtte
geduldig op de begane grond.
Doch opeens hoorde hij Eddy roepen:
‘Zeg, psst! Kees! 'n jongen en 'n meisje!’
Waar? Hiernaast?’ vroeg Kees nieuwsgierig.
Eddy knikte.
Kees deed al wanhopige pogingen om zich naar boven te werken; als
er iets bijzonders bij de nieuwe mensen te zien was, moest hij er
bij wezen.
Eddy merkte nauwelijks, hoe zijn vriend naast hem aan het krabbelen
was; hij had alleen maar ogen voor dat meisje in die blauw-cheviot
jurk daar voor hem in de tuin.
‘Wat 'n leuke types!’ riep Eddy.
‘Help me dan es!’ riep Kees, die van verlangen brandde om de leuke
types ook es te zien.
Eddy sjorde zijn kameraad naar boven.
‘Hè! Hè!’ zuchtte de dikke keeper, toen hij met zijn buik op de
schutting lag.
‘Waar zijn ze nou?’
Eddy wees in de richting van het huis en Kees ontdekte 'n jongen
van 'n jaar of veertien en 'n meisje van ongeveer denzelfden
leeftijd. Zij was 'n kittig, aardig blondje met loshangend haar,
hij 'n flink uit de kluiten gegroeide jongen met een open, prettig
gezicht.
‘Zeker broer en zuster!’ fluisterde Eddy.
‘Ja, dat denk ik ook! Ze lijken sprekend op elkaar,’ beaamde
Kees.
Een ogenblik zaten de twee jongens zwijgend naast elkander op de
schutting in volle bewondering voor het nieuw ontdekte
mensenpaar.
‘'n Aardig, leuk ding, hé?’ zei Eddy.
Kees knikte.
‘Ja, wel aardig!’ zei hij.
Kees was nooit zo gauw enthousiast over meisjes; zij zwegen weer
stil en keken naar het kittige ding met haar los-hangende, mooie,
blonde haren en naar de jongen, die zo sprekend op het meisje
geleek.
Hij was bezig met 'n kist open te breken, terwijl zij er naar stond
te kijken.
‘Gaat het, Henk?’ hoorden de twee vrienden op de schutting haar
zeggen.
‘Nee, de spijkers zitten er zo vast in!’ antwoordde de jongen, die
blijkbaar Henk heette.
‘Wil ik je es helpen?’ vroeg zij weer.
‘Wat praat ze leuk, hé?’ zei Eddy.
‘Och, net als andere meisjes!’ zei Kees koeltjes.
Eddy kon zich niet begrijpen, dat Kees het zei.
‘Willen we es fluiten?’ vroeg hij.
Kees floot al; de jongen en het meisje keken op en
lachten.
‘Wat ziet ze er moppig uit, als ze lacht!’ dacht Eddy, doch hij zei
het maar niet, omdat Kees daar blijkbaar toch niets voor
voelde.
‘Dag!’ riepen de jongen en het meiske in de tuin.
‘Dag!’ antwoordden de twee boezemvrinden op de schutting, en de
kennis was gemaakt.
‘Wonen jullie hier naast?’ riep de jongen, die Henk
heette.
‘Ik wel!’ riep Kees, ‘hij niet’ - en hij wees op Eddy. - ‘Hij woont
op de Nieuwe Gracht!’
‘O!’ antwoordde Henk, al had hij dan ook nog nooit van de Nieuwe
Gracht gehoord.
‘Komen jullie hier wonen?’ informeerde Kees weer.
Het meisje knikte lachend en Kees riep:
‘Leuk, dan worden we buren!’
‘Op welke school kom je?’ informeerde Eddy.
‘Op de H.B.S.!’ antwoordde Henk.
‘Fijn! dan kom je bij ons!’ riep Kees.
Tot nu toe hadden ze alleen nog maar met de broer gepraat; Eddy
waagde het, om nu ook eens tegen het meisje te beginnen.
‘Kom jij ook bij ons?’ vroeg hij.
‘Nee!’ lichtte het zusje in, ‘ik ben op de
meisjes-H.B.S.!’
‘Hè, da's pech!’ klonk het van de schutting.
‘Waar komen jullie vandaan?’ informeerde Kees, die alles van zijn
nieuwe buren nu maar dadelijk wilde weten.
‘Van Deventer!’ antwoordde Henk.
‘Is je vader dan officier?’ vroeg Eddy, daar zij vroeger een
cavalerie-officier als buurman hadden gehad, die later naar
Deventer was gegaan.
De jongen antwoordde niet dadelijk; toen zei hij, 'n beetje
verlegen:
‘Ik heb geen vader meer!’
Eddy kreeg 'n vreselijke kleur; hij had zich de tong wel willen
afbijten. Eddy had ontzettend het land - vooral tegenover het
aardig meisje, dat opeens niet meer lachte - en hij wist dan ook
niet, wat hij zeggen moest om het weer goed te maken.
Na 'n korte, pijnlijke stilte zei Henk:
‘We zijn bij 'n oom en tante in huis!’
De jongens op de schutting durfden niets meer vragen; zij begrepen,
dat Henk en zijn zusje wezen waren, en zij hadden beiden opeens een
warm, groot medelijden met de jongen en zijn zusje, vooral met het
zusje, dat zo ernstig nu keek.
Weer was het even stil; toen vroeg Henk:
‘Waren jullie aan 't spelen?’
Kees en Eddy ademden op, nu zij weer over iets anders konden praten
en Eddy antwoordde dan ook dadelijk.
‘Ja, we waren aan 't goal-schieten. Onze bal ligt in jullie
tuin!’
‘Kom hem maar halen!’ riep Henk.
Eddy en Kees slingerden hun benen over de schutting en sprongen in
de tuin.
‘Voetbal jij ook?’ vroeg Eddy.
‘Ja zeker. 'k Was in Deventer lid van U.D.! Van welke club ben
jullie lid?’
‘Van A.F.C.!’ antwoordden Eddy en Kees tegelijk.
‘Daar word jij ook lid van, he, Henk?’ zei het meisje.
Eddy raakte al meer en meer in de wolken.
Wat 'n leuk, aardig ding was dat!
‘Hoe heten jullie eigenlijk?’ vroeg Eddy.
‘Henk Walden!’ antwoordde hij.
‘En ik heet Kitty!’ antwoordde zij.
Kitty Walden! Wat 'n snoezige naam!
Eddy vond het meisje al liever en liever.
‘Kunnen we jullie helpen?’ vroeg hij; hij voelde er veel meer voor,
om wat bij de nieuwe buurjongen en zijn aardig zusje te blijven dan
weer in de tuin van Kees te gaan goal-schieten.
‘Ja, da's goed!’ antwoordde Henk.
Toen hoorden Kees en Eddy een zachte, lieve vrouwenstem
roepen:
‘Henk! Kitty! Wil jullie me even helpen... boeken naar boven
brengen?’
Eddy en Kees keken elkaar even aan.
‘Nou, dan zullen wij maar weg wezen, he, Eddy?’ zei Kees, 'n beetje
teleurgesteld; hij vond het toch ook jammer, om nu afscheid te
moeten nemen.
Maar op hetzelfde ogenblik kwam mevrouw Walden, de tante van Henk
en Kitty, naar buiten.
De twee vrinden kwamen dadelijk onder de indruk van de innemende,
vriendelijke verschijning. Zij was 'n tengere, in het zwart
gekleede vrouw met iets onbeschrijfelijk zachts in haar
ogen.
Eddy en Kees namen - ietwat verlegen - hun petten af.
‘Da's de jongen van hiernaast, tante!’ lichtte Henk dadelijk in,
‘en dat is z'n vrind. Ja, hoe heten jùllie nou?’ vroeg hij
lachend.
Eddy en Kees noemden hun namen.
‘Ze vroegen, of ze ons mochten helpen?’ zei Henk weer.
‘Wel ja, jongens, als jullie wilt, heel graag. Kom maar
mee!’
Eddy en Kees waren al binnen; Eddy wist niet, wie hij liever vond:
de leuke, aardige Kitty met haar mooie, blonde haren en haar
wipneusje of die snoezige mevrouw met haar zachte, lieve stem. En
Henk was 'n ‘machtig leuk’ type, dat zag hij dadelijk.
In de tuinkamer stond mijnheer Walden.
‘Zo, krijgen we assistentie? Da's braaf. Ben jullie de
buurjongens?’ vroeg hij lachend.
Mijnheer ook al zo'n vrolijke, joviale man!... Wel verdraaid! wat
aardige mensen waren dat!
Eddy dweepte nu al met de hele familie!
'n Leuke, gezellige meneer, 'n zachte, lieve mevrouw, 'n lollige,
echte jongen en het zusje?... nee, die was nou gewoonweg om te
stelen! Dat was in één woord 'n engel, 'n schat!
Zo'n meisje had Eddy in z'n leven nog nooit gezien. Wat liep ze
daar vief en vlug, wat had ze 'n aardige jurk aan, wat lachte ze
telkens moppig, wat praatte ze leuk!
Eddy was nog nooit echt verliefd geweest, hij had altijd - net als
Kees - andere jongens uitgelachen, als die het over ‘hun meisje’
hadden; hij had dit altijd flauwe, kinderachtige onzin
gevonden.
Maar nu?
Nu had hij het in eens te pakken en danig ook! Het was precies,
zoals het wel eens in grote mensenboeken beschreven stond: het kwam
plotseling over hem, roetsj, onverwachts! Eddy wist nu al zeker,
dat hij later met Kitty trouwen zou.
En Kees? Och, die vond Kitty ook wel aardig, naar verliefd?... nee,
hoor, dan moest er nog heel wat anders met Kees gebeuren. Meisjes
stonden bij Kees niet erg in de pas; dat waren volgens hem meestal
nuffen en nesten, die het altijd onder elkaar hadden over mooie
kleeren, partijtjes en verliefdheid. Hij had er de schrik van te
pakken gekregen op de danslessen, waar hij op hoog bevel tot het
vorige jaar elke vrijdagmiddag naar toe moest.
Die dansles was voor Kees steeds 'n nachtmerrie geweest. Aan dat
idiote rondspringen en huppelen met meisjes had hij altijd
gruwelijk het land gehad. Hij kon er trouwens ook niets van; hij
was meestal met z'n dikke lichaam 'n halve slag achter en trapte
zijn dame geregeld bij elke wals één of twee maal op haar tenen. De
meisjes moesten er niets van hebben om met de dikke Keesje Brummer
- hoe leuk ze hem dan over 't algemeen ook vonden - te dansen en
het was voor Kees een hele opluchting geweest, toen de heer Partijn
- de dansleraar - hem op een goede dag voor altijd van de dansles
had ‘gebust,’ omdat hij 'n zak groene erwten in des here Partijn's
viool had laten leeglopen.
Nee, meisjes, dat was niks voor Kees. Om er es even mee te praten,
nou ja, goed, dat kon er mee door, maar verliefd wezen, er mee
wandelen, dansen, tennissen en al die flauwe aardigheden meer, dat
vond hij kinderachtigen onzin. Daar had je later nog tijd genoeg
voor.
Nee, om Kitty was het Kees niet te doen; hij vond ze wel aardig,
dat niet, maar 't was 'n meisje, zoals er wel honderd andere
meisjes waren. Maar Henk en mijnheer en mevrouw, dat vond ie leuke
mensen, daar kon je mee opschieten, dat zag ie dadelijk. Bij de
familie Walden zou je gerust over mogen klimmen, als de bal eens
over de schutting was gevlogen en Henk zou ook wel vaak bij hèm
komen overwippen. Kees was erg in z'n schik met z'n nieuwe buren en
wou dus - al was het dan ook om andere redenen als Eddy - nog graag
'n uurtje blijven.
‘Nou, jongens, als jullie wilt, breng dan deze boeken maar naar
boven!’ zei mijnheer Walden.
Eddy en Kees hadden reeds 'n stapel in hun armen en zij sjouwden
met hun nieuwen vrind en zijn zusje naar boven om de boeken daar in
een grote kast te bergen. Zodra zij klaar waren, holden zij weer
naar beneden om 'n nieuwe zending te transporteren. En terwijl zij
zo bezig waren, vertelden zij onder de hand elkander van alles uit
hun leven.
Zij hoorden van Kitty en Henk, dat zij tweelingen waren, dat
mijnheer Walden dokter was en dat zij al vier jaar bij hun oom en
tante in huis waren.
Al vier jaar waren zij dus wezen!
Maar daar durfden de twee jongens niet naar vragen; zij begrepen
dit wel, zonder dat Henk en Kitty hun dat zeiden en Eddy keek weer
even vol medelijden naar dat zachte, blonde meisje. Hij zou op dat
ogenblik voor haar door het vuur zijn gegaan.
Eddy en Kees vertelden op hun beurt van het ‘hok’, van de leraren,
van de meisjes-H.B.S., van A.F.C. en van Vitesse! En ze zeiden ook
aan Henk, dat zij voorlopig niet naar A.F.C. mochten om hun
rapport, maar dat ze dit vandaag niks ‘zuur’ vonden.
Toen ze klaar waren met de boeken, hielpen ze bij het open maken
van kisten en bij het uitpakken van manden in de wijnkelder en zij
sjouwden en zwoegden, alsof zij er hun brood die dag mee moesten
verdienen. En Eddy verklaarde bij herhaling aan Kitty en Henk, dat
hij 't veel fijner vond om hier te helpen dan te spelen op A.F.C.
Hij had nooit gedacht, dat hij zijn vader nog eens zó dankbaar zou
zijn voor de hem opgelegde straf.
Het kostte beiden jongens bepaald moeite, van de familie weg te
gaan en toen mevrouw om vijf uur zei, dat ze maar vaak bij Henk
moesten komen spelen, antwoordden ze tegelijk gretig:
‘Graag, mevrouw!’
Zij klommen - omdat dit, volgens hen, de kortste en gemakkelijkste
weg was - weer over de schutting en daar boven op die planken
omheining namen ze afscheid van hun nieuwe vriend en 't
vriendinnetje.
‘Nou, besjour, Henk! tot ziens!’
‘Besjour, Eddy, besjour, Kees!’ antwoordde Henk.
Toen, wat zachter en 'n beetje verlegen:
‘Dag, Kitty!’
‘Dàààg!’ riep het meiske, en de jongens sprongen van de schutting
af.
‘Dàààg!’ riepen zij beneden nog eens tot afscheid.
‘Dàààg!’ klonk het van de andere kant.
De twee vrienden stonden weer in Kees' tuin en keken elkaar even
aan.
‘Wat aardige lui, he?’ zei Kees.
‘Ja, verduveld aardig!’ zei Eddy, en toen, na een ogenblik, vroeg
hij:
‘Zeg, vind je die Kitty niet 'n leuk, moppig ding?’
‘Och, ja... 't gaat wel!’ antwoordde Kees, 'n beetje
onverschillig.
Eddy viel uit de wolken.
‘'t Gaat wel!!’
Het was als 'n koude waterstraal voor hem. Die Kees was ook
ongevoelig voor alles.
‘Hoe is 't mogelijk, dat je 't niet vindt?’ zei Eddy
verontwaardigd.
‘Och - ieder z'n smaak!’ bromde Kees.
‘Ik vind het gewoon 'n snoes van 'n meisje!’ zei Eddy
enthousiast.
Kees keek Eddy met groote ogen aan. Wat was dat? Zou hij nou ook al
mee gaan doen aan die kinderachtigheden?
‘Zeg, je hebt het toch niet te pakken?’ vroeg hij; Kees kon zich
zoiets van Eddy nog niet goed voorstellen.
‘Och, onzin!’ bromde Eddy en hij trapte opeens, erg verlegen, met
een vaart tegen de bal, die juist voor z'n voeten lag.
Nee, nee, Eddy behoefde niks meer te vertellen; Kees zag het
duidelijk: 't was mis met hem, helemaal mis.
Verliefd? Eddy verliefd?
Waar een mens in één enkele middag al niet toe komen kon!
Die avond wou het werken bij Eddy niet vlotten.
Wel trachtte hij telkens weer met nieuwe moed te beginnen, maar
zijn gedachten dwaalden onophoudelijk af en hij zag voortdurend het
aardige buurmeisje van Kees voor zich met de blonde, loshangende
haren, het geestige wipneusje en de zachte, blauwe ogen.
Hij zag haar weer, vlug de trap opwippen met 'n stapel boeken onder
haar arm, hij zag haar bezig met Henk, om de kist in de tuin open
te breken of lachend bij de schutting, zoals zij daar stond, toen
Kees en hij er over klommen en zij hun vrolijk haar ‘dàààg’
achterna riep. Maar hij zag ook weer dat verdrietige gezichtje voor
zich, toen hij gevraagd had, of haar vader officier was en Henk
antwoordde, dat zij geen vader meer hadden.
Hoe had hij toch zó dom kunnen zijn om zoiets te vragen! Wat zou
zij wel van hem gedacht hebben, toen hij dàt vroeg? En dat hij
niets gezegd had, dat hij zo onhandig zijn mond had
gehouden!
Hij kreeg een kleur, toen hij daar weer aan dacht. Hij had er het
land over, vreselijk het land! Maar wat had hij op dat ogenblik
moeten zeggen? Zij zou toch wel hebben begrepen, dat hij dat erg
náár vond.
Als hij haar eens 'n briefje stuurde en haar schreef, dat hij er
erge spijt van had.
Eddy scheurde een stuk papier uit zijn thema-cahier en
begon:
‘Lieve Kitty.’
Ja, wat nou verder?
't Was toch niet gemakkelijk om aan 'n meisje te schrijven, vooral
niet over zo iets.
Hij beet op zijn pennehouder en staarde naar het plafond.
‘Hallo, Eddy!’
Het was Kees, die de trap op kwam stormen.
Eddy schoof gauw het papiertje onder een stuk vloei; Kees hoefde
van dat briefje niets te weten.
Kees moest een atlas van Eddy hebben; doch de atlas was eigenlijk
maar 'n smoesje, want in werkelijkheid kwam hij, om nog wat met
zijn vriend over de nieuwe, leuke buren te bomen.
Kees had Eddy geen groter genoegen kunnen doen, want op dit
ogenblik sprak hij nergens liever over dan over de familie Walden.
En telkens bracht Eddy het gesprek op Kitty, die hij toch zo
‘verduveld aardig’ vond.
Omdat Kees wel merkte, dat hij er niets meer aan kon doen, gaf hij
hem maar zijn zin en zei hij, dat ie Kitty ‘aardiger vond dan al
die nesten en nuffen van de dansles met elkaar!’ en dit meende Kees
volkomen.
‘O jé, die zijn niet met elkaar te vergelijken!’ lachte
Eddy.
‘Zeg, Kees!’ vroeg hij na een ogenblik, ‘was dat erg, dat ik dat
zei... van haar vader?’
‘'t Was wel sneu, maar je kon het toch niet weten!’ stelde Kees hem
gerust.
‘Nee, he?’ zei Eddy, heel wat getroost door de opmerking van zijn
vrind.
Kees zat op den rand van de tafel, speelde met het stukje
vloei.
‘Hé, wa 's dat? “Lieve Kitty?” Wou je haar 'n briefje
schrijven?’
Eddy voelde, dat hij rood werd tot achter zijn oren.
‘Nee... eh... ikke... ik wou alleen maar schrijven, van... eh...
van van middag... nou, eh... van m'n stommiteit op de schutting, je
begrijpt wel!’ stotterde Eddy.
Kees begreep het; het was nog erger met zijn vrind gesteld dan hij
gedacht had.
Vijf minuten later ging Keesje Brummer weg en
Eddy bracht hem thuis. Maar het was deze keer Eddy minder om de
vriend dan om het vriendinnetje te doen; hij hoopte nog een glimp
van Kitty Walden te zien. En werkelijk, toen hij voor haar huis
stond, zag hij even Kitty's figuurtje als een Chinese schim op het
witte gordijn.
‘Och, jammer!’ zuchtte hij, toen het poppetje verdween. ‘Nou,
enfin, toch wat gezien!’ en hij nam afscheid van Kees.
Ja, ja, Eddy had het wel lelijk te pakken. Kees vond het
‘kinderachtigen onzin,’ maar als hij kon, dan zou hij hem helpen,
want Eddy Loomans was en bleef toch Keesje Brummer's beste
vrind.