HET SCHEPSEL OP DE BANK

MICHAEL BISHOP

'Was u maar blind, dr. Zylstra.' Mijn patiënt keek me met zijn tra­nende, gele ogen aan, vanachter een masker dat de zware, vooruit­stekende rand van zijn voorhoofd accentueerde.

'Waarom?' Ik wist het wel, en hij wist dat ik het wist. Als psy­chiater ben ik echter ten opzichte van mijn patiënt verplicht de pijn­lijke waarheid naar boven te halen. Het zou dus een misstap zijn geweest om tijdens onze eerste ontmoeting hardop te bekennen dat zijn grootte en uiterlijk mij angst bezorgden.

'Spot niet met mij, mijnheer, door zo'n glasharde ontkenning van uw verbijstering.' Het was geen vraag, maar een nogal verouderde vorm van bevelen.

'Mr. Goodloss...'

'En werpt u geen barrière op door mijn achternaam te gebruiken bij een gelegenheid die, voor zover ik het heb begrepen, een vrien­delijke benadering vereist.'

'Ik noem mijn patiënten altijd bij hun voornaam. Alleen duurt het meestal iets langer dan dertig seconden om...'

'Ik ben doodziek van barrières, van de afwijzingen die mijn steeds terugkerend maar onverdiend lot zijn.'

'Vyvyan,' zei ik dus, gebruikmakend van de vreemde voornaam die hij in grote blokletters op zijn inschrijfformulier had geschreven: Vyvyan Franklin Goodloss. 'Vyvyan, het is mijn taak, nee het is het onze gezamenlijke taak te komen tot de nauwkeurige bestu­dering van jouw gevoelens van...'

'Afwijzing. Verlatenheid. Uitwerping. Moet ik u per se aanspre­ken met uw titel en uw achternaam?'

'Patiënten mogen me noemen hoe ze willen, zolang ze maar be­leefd blijven. Ik geef dus geen antwoord op bijvoorbeeld Scheiss- kopf of Vieze Ier.'

'Ik ben onbekend met de aanspreekwijze die het meest in zwang is onder uw clientèle. Maakt u een eind aan die onwetendheid.'

'Sommige patiënten noemen me dr. Zylstra. Misschien staat hun lage gevoel van eigenwaarde het idee van gelijkwaardigheid met een autoriteit in de weg. Sommigen vinden manieren om me hele­maal niets te hoeven noemen.'

Vyvyan wilde dat onderwerp echter snel afwikkelen. Een vloed­golf van vijandigheid ging schuil achter deze poging, maar de po­ging op zich was bemoedigend: patiënten die een actieve rol in het genezingsproces willen spelen, hebben een veel grotere kans op een blijvende verbetering.

'Hoe wordt u door uw vrienden en familie genoemd?'

'Jerrold. Soms Jerry. Ik vind zelf mijn naam voluit beter klinken dan die bijnaam.'

'Omdat daardoor een muurtje van formaliteit wordt opgetrokken dat u in staat stelt het besef van uw eigen waardigheid in stand te houden?'

'Mogelijk,' zei ik. Wie werd hier eigenlijk door wie behandeld? Vyvyan torende hoog boven mij uit. Ongemerkt had hij de rollen omgedraaid door het initiatief van de ondervraging van mij over te nemen en mij te degraderen tot een emotioneel gestoorde zorg- zoeker. Au.

Vyvyan maakte een korte hoofdbeweging naar een verguld plaat­je op mijn bureau dat al twintig jaar bij de vaste inventaris hoort. Toen we vijf jaar waren getrouwd, heeft Barbara mij dat cadeau gedaan.

patiënten zijn er overal, staat er op dat plaatje.

'Jerrold, leg jij mij nu de betekenis van die cryptische omschrij­ving eens uit.'

Vyvyan had een raspende, ouderwetse manier van praten, alsof hij zojuist binnen was komen vallen uit de Camera Obscura. En ja, ik voelde me inderdaad méér dan een beetje vervelend in zijn logge aanwezigheid.

'De tekst op dat plaatje,' en ik las het voor de twaalfmiljoenste keer, 'betekent dat jij het volste recht hebt mij Jerrold te noemen.'

'Vanwaar dat recht? Uit welke logica is dat ontsprongen?'

'Vyvyan, degene die het etiket patiënt opgeplakt krijgt, is vaak een cultureel, wetenschappelijk en economisch ding. Niet de dui­delijke afspiegeling van zijn... bestaanspijn. Op bepaalde punten kan ik in feite "zieker" zijn dan degenen die bij mij om hulp komen.'

Vyvyan rolde met zijn nicotinekleurige ogen. 'O! Vervloekte werkgever, die mij naar deze regelrechte charlatan stuurde!'

'Als je soms problemen hebt...' Hoe kon iemand die eruitzag en sprak als deze reusachtige parodie op een menselijk wezen géén problemen hebben? 'Mijn werk bestaat niet uit het zwaaien met een stokje om die problemen weg te toveren.'

'Wilt u daarmee zeggen dat ik ongelukkig zal blijven?'

'Wacht. Luister. Het is mijn taak om mijn deskundigheid te ge­bruiken teneinde een relatie tussen ons tweeën op te bouwen die genezend zal blijken te werken. Het is die relatie die geneest, Vy­vyan. Als je meewerkt, zul je je bestaanspijn gaan zien op een manier die je ellende tegengaat.'

'Uitstekend.'

'Mooi,'zei ik. 'Wat wil je?'

Dit was geen terloopse en ook geen grappig bedoelde vraag. In het geval van Vyvyan was het zelfs geen bedekte uiting van ergernis omdat ik nog zo laat na werktijd op mijn kantoor moest zijn. Het was al acht uur 's avonds, rond eind november. Er was op dit tijdstip maar weinig verkeer op North Peachtree en de wind die vanaf de Great Smokie Mountains over ons heen sloeg, deed de gepolari­seerde ruiten in ons gebouw klapperen.

Wat wil je ?Dat is mijn standaard ijsbreker. Ik stel die vraag zodat mijn patiënten alle overbodige afval die zij met zich meedragen overboord gooien en zich kunnen concentreren op de echte conflic­ten die hun leven verzieken. Iedereen wil wel iets - naast een Mer- cedes-Benz, twintig ononderbroken jaren succes of nonstop seks - en de eerlijke confrontatie met die wens is het begin van wijsheid. Het is ook het begin van de lange weg naar volledig herstel. Was ik gezond genoeg om Vyvyan hulp te kunnen bieden op zijn weg?

Ik vraag dit omdat het in één kamer zitten met hem de keiharde waarheid van de tekst op mijn plaatje onderstreepte: patiënten zijn er overal. Door de bank genomen ben ik niet bang voor mijn patiënten. Ze kunnen me fascineren, tegenstaan, ergeren, amuse­ren, vervelen, het me lastig maken, me uit het veld doen slaan of me bekoren. (In het geval van prettig gestoorde vrouwen, zoals ik aan Barbara heb opgebiecht, kunnen ze me zelfs opwinden. Slechts

één of twee keer ben ik in mijn praktijk een patiënt tegengekomen die me voor mijn veiligheid deed vrezen. Zelfs de psychoten die naar me toe kwamen, deden dat zonder enige kwaadaardigheid. Ze zagen mij als een betaalde biechtvader en niet als een mogelijk wraakgierige rechter. Zo ontsnapte ik aan eventueel gewelddadig gedrag dat voortkwam uit hun psychosen.

Maar voor deze Goodloss was ik wél bang.

Mijn angst had twee oorzaken. Ten eerste omdat ik hem 's avonds sprak, terwijl het kantoorgebouw waarin wij ons bevonden zogoed als leeg was. De voorwaarden van zo'n laat consult waren bedongen door Vyvyans werkgever, een vriend van mijn schoonvader. Aan de veiligheidsbeambte beneden in de lobby zou ik niet veel hebben als Vyvyan mij aanviel in mijn praktijkruimte op de zesde verdie­ping. Ten tweede was Vyvyan de grootste man die ik ooit had gezien, groter nog dan André de Reus, een beroepsworstelaar. Hij was zeker twee meter veertig lang. Zelfs zittend, zoals nu in mijn kantoorstoel, torende hij nog boven mij uit.

(Waarom maakte Vyvyan zich zo druk over de vraag hoe hij mij moest noemen? Hij kon me noemen zoals hij maar wilde, zonder dat ik daar iets tegen kon doen.)

Vyvyans kleding droeg er niet toe bij dat hij er wat minder angst­wekkend uitzag. Een beige masker, of liever een strak getrokken elastische kap, bedekte zijn enorme hoofd. Zijn ogen waren zicht­baar door de oogspleten in het masker; ze waren te klein voor zijn hoofd en glazig-geel, als van een straatkat. Ze traanden ook heel erg en de onophoudelijke afscheiding had een oranje-achtig spoor achtergelaten aan beide kanten van zijn monsterlijke neus. Door een ovalen opening waren zijn lippen te zien, die eruitzagen als een paar spiraalvormige dropstaven, zwart en vreemd glanzend.

Doordat Vyvyans masker zo strak zat, kreeg ik een goed idee van de vorm van zijn schedel, die zo te zien onnatuurlijk bobbelig en gezwollen was. Zijn voorhoofd en zijn kaaklijn staken zover uit dat ik me afvroeg of hij misschien aan acromegalie leed, een abnormale vergroting van iemands gezicht, voeten en handen. Volgens zeggen had ook Abraham Lincoln daaraan geleden.

Vyvyans handen waren groot genoeg om dat vermoeden te be­vestigen, maar hij deed zijn handschoenen niet uit. Of liever gezegd zijn wanten. Wollen wanten met ingebreide sparren en zilveren slee­bellen op een ondergrond van wit. Dezelfde als Barbara en ik vorige winter voor onze kleinkinderen hadden gekocht. Alleen de maat verschilde. Naast de wanten droeg Vyvyan een enorme denim over­all, een blauw geruit overhemd, zwarte kaplaarzen en een crème­kleurige regenjas zoals je in de film wel door cowboys of door de chauffeurs van antieke auto's ziet dragen. Die wijde jas maakte hem alleen maar nog groter.

Ik was dus bang. Vyvyan zou me kunnen wurgen of me door het raam kunnen gooien zonder dat iemand voorlopig mijn lichaam zou vinden. Barbara lag waarschijnlijk al in bed. Voor haar werk bij de televisie moest ze op een walgelijk vroeg tijdstip haar bed uit.

Hoe had ik mezelf toch zo in de nesten gewerkt?

Barbara's vader, William Yost, had Vyvyan naar mij verwezen. Maar dat had hij gedaan via Vyvyans werkgever, Van Foxworth, directeur van een opslaghandel in Norcross, CargoCo Unlimited. Vyvyan werkte als stapelaar en nachtwaker vrijwel vierentwintig uur per dag in een pakhuis van CargoCo. Volgens mijn schoonvader woonde hij zelfs in een kamertje dat door Mr. Foxworth zelf voor hem in dat immense gebouw van golfmetaal was ingericht. Hij ge­bruikte al zijn maaltijden in die kamer, dus hoefde hij nooit naar buiten te komen en hij volgde een strikt vegetarisch dieet. Een neef van Van Foxworth, Vinny Fall, leverde die maaltijden af via een doorgeefluik in een rommelig kantoortje.

Het spook van het pakhuis, dacht ik. Kennelijk was Vyvyan kort na zijn komst bij CargoCo, in het midden van de jaren zeventig, aan zijn kluizenaarsbestaan begonnen. Slechts deze zorgvuldige isolatie had hem in staat gesteld überhaupt te kunnen werken en nu zag hij Mr. Foxworth als zijn enige vriend en weldoener.

De laatste tijd had Vinny Fall echter een angstaanjagend gehuil uit het pakhuis horen opstijgen. Verscheidene late voorbijgangers hadden het ook gehoord, en de enig mogelijke bron van dat gehuil was Vyvyan. Het was duidelijk dat hij leed. Vandaar dat Vyvyan, op bevel van Mr. Foxworth, mijn hulp was komen inroepen.

'Ik wil net zo zijn als anderen,' zei hij. 'En ik wil in mijn nieuwe bestaan een zeker onderscheidingsvermogen aanleren.'

Die eerste donderdagavond was bedoeld om een beetje aan elkaar te kunnen wennen. Hij vertelde me ronduit wat hij wilde en ik geloof dat hij de waarheid sprak. Ik onthield me doelbewust van het aan­snijden van te moeilijke onderwerpen. Maar het leek me geen kwaad te kunnen hem te vragen of hij zich op zijn gemak voelde of om een opmerking over zijn masker te maken. Zijn opmerking: 'Was u maar blind, dr. Zylstra,' leek de goede aanzet daartoe.

'Heb je het niet warm, Vyvyan?'

'Uiterste temperaturen hebben op mij minder effect dan op ge­wone mensen.'

'Grote mensen transpireren meestal meer dan kleine,' merkte ik losjes op terwijl ik achteroverleunde in mijn stoel.

'De zweetdruppels op jouw gezicht lijken het tegendeel te bewij­zen, Jerrold.'

Ik wiste mijn gezicht af met mijn zakdoek. 'Hoe ben je zo ver­brand geraakt?'

'Pardon?'

'Dat masker. Is het tijdens je werk gebeurd? Of zat je in een voertuig dat plotseling in brand vloog?'

'Ik heb geen lichamelijke kwetsuren. Ik moet u bekennen dat ik mijn kap niet om medische redenen draag, maar als vermomming.'

'Wil je dat masker in mijn bijzijn niet afdoen? Het vormt zo'n belemmering voor een therapeutische vertrouwelijkheid.' Ik kneep mijn zakdoek tot een bolletje.

'U bent nog niet klaar voor de schok die mijn ontmaskering te­weeg zou brengen.'

'Ik ben een harde jongen. Ik kan wel iets hebben.' Wat probeerde hij mij duidelijk te maken? Dat hij op de Olifantman leek? Dat hij een aids-patiënt was met afzichtelijke zweren? Dat zijn kap een walgelijk verminkte schedel verborg? Goed, ik had nog nooit zo'n grote man gezien, maar ik betwijfelde of ik door welke misvorming dan ook van de wijs zou raken.

Op spottende toon zei Vyvyan: 'Harde jongens - vastberaden doktoren - zitten niet te trillen voor hun patiënten.'

Ik zat inderdaad te trillen. De angst had me te pakken. 'Ik zou het niet weten,' zei ik. 'Ik weet alleen maar dat harde jongens - in dit geval meewerkende patiënten - niet op de vlucht gaan voor wat zij onder ogen moeten zien. Die kap zal af moeten, zo niet vanavond dan toch volgende week.'

Vyvyans tranende ogen keken onderzoekend mijn kantoor rond. 'Behandelen beroemde artsen met dezelfde specialiteit als uzelf de bestaanspijn van hun patiënten niet terwijl de zieke op een... een divan ligt?'

'Een divan? O, je bedoelt de bank.'

'Tegen uw grotere kennis kan ik niet op.'

'De aanhangers van Freud houden wel van die opstelling: de psychiater rechtop op een stoel, de patiënt liggend op de bank. Ik ben het daar niet mee eens. Het schept een hiërarchisch verschil op basis van iemands positie in de ruimte. Rechtop of liggend. Hoog of laag. Ik ben geen aanhanger van Freud, Vyvyan.'

'Maar schept u niet een zelfde hiërarchisch verschil door middel van de barricade van uw bureau?' Hij legde zijn wanten erop.

'Ik...' Maar Vyvyans opmerking was een schot in de roos. Soms verschuil ik mij inderdaad achter mijn bureau. 'Wil je dat ik tegen­over je kom zitten zónder de bescherming van mijn bureau? Als je dat wilt, zal ik dat doen.'

'Wat ik voorstel, is dat u voor onze volgende sessie een div-, een bank bedoel ik, natuurlijk - laat komen waarop ik kan gaan liggen.'

'Maar waarom? Ik dacht...'

'Teneinde een hiërarchisch verschil tussen ons te creëren, dat u zal ontlasten van gevoelens van lichamelijke inferioriteit en dus van angst. Zonder masker zal ik mij erop neerleggen teneinde u de aan­blik van mijn gezicht te besparen.'

Hij was dus van plan zijn kap af te doen. Dat was een vooruit­gang. Hij maakte zich ook zorgen om mijn lichamelijk welzijn. Pa­tiënten die zich tijdens het eerste consult zorgen maken om het wel­zijn van hun psychiater zijn uiterst zeldzaam.

Vyvyan stond op. Mijn plafond dwong hem zich enigszins te bukken. Uit een zak van zijn regenjas haalde hij een paperback te voorschijn, die bijna helemaal in zijn hand verdween. Hij legde het boek op mijn bureau en ik pakte het op. Het was de eerste uitgave van Frankenstein, uitgegeven door Signet, gedrukt in december 1965, met op de cover een kinderlijke tekening van een trolachtig beest dat de lezer vanuit de bosjes tegemoet rent. Bij het zien van dat spookachtige plaatje liepen de koude rillingen over mijn rug.

'Dat is mijn verhaal,' zei hij. 'De ware geschiedenis van mijn carrière als een bezield wezen - tot mijn lange slaap en mijn tweede komst.'

'Dit is een verzinsel,' zei ik vastberaden.

'Nee, het is Mrs. Shelley's beschrijving van een verhaal dat voor het eerst werd verteld tegen het eind van de achttiende eeuw door een Engelse koopvaardij-officier, kapitein Robert Walton. Doet u wat nodig is en lees het van het begin tot het eind vóór we verder praten.' Vyvyan draaide zich om naar de deur.

'Wacht.' (Maar wat moest ik zeggen?) 'Heb je geld nodig voor een taxi?'

'O, ik heb geld. Ik spaar bijna elke stuiver die ik verdien. Maar er zal geen enkele wagen voor mij stoppen, vooral 's nachts niet, en dus zal ik mij te voet en in het geheim naar mijn woning in het pakhuis moeten haasten. Het ga je goed, Jerrold. Tot onze volgende ontmoeting. Volgende week donderdag.'

Ik was op een schizofreen gestoten die in de waan verkeerde dat hij het monster was dat in de gotische fantasie van Mary Wollsto- necraft Shelley was ontstaan door toedoen van het standaardvoor­beeld van de krankzinnige wetenschapper, Victor Frankenstein.

Sommige schizofrenen beelden zich in dat ze Jezus Christus zijn, of Jeanne d'Arc, of zelfs Vladimir Lenin. Een van mijn meest ver­warde patiënten hield vol dat zij Imelda Marcos was. Ik schreef haar medicijnen voor en weldra ging het beter met haar. Van de waan Imelda te zijn, veranderde ze in Imelda's zus, daarna in Imel- da's kapster, daarna in een Filippijnse vrouw met een schoenen­manie en ten slotte was ze zichzelf weer.

Vyvyans waandenkbeeld weerstond de medicijnen die ik hem in die eerste week voorschreef. (Vinnie Fall haalde de medicijnen op en bracht ze naar hem in het pakhuis.) Ik wist niet of ik een te kleine dosis had voorgeschreven ten opzichte van zijn lichaamsgewicht, of dat hij dat waandenkbeeld op zó'n jeugdige leeftijd had opge­daan dat hij werkelijk was geworden wat hij geloofde.

Zelfs ik raakte ervan in de war. Op de avond dat hij het boek op mijn bureau legde, moest ik toegeven dat Vyvyan alle typische li­chamelijke kenmerken bezat van de door een mensenhand gemaak­te reus uit Mrs. Shelley's 'beschrijving'. Of ik moest geloven dat hij in werkelijkheid dat wezen was, óf ik moest aannemen dat zijn omvang - een toevallige omstandigheid, gecreëerd door een grillige Schepper - hem tot die overtuiging had gebracht.

De namen Vyvyan en Franklin waren in mijn ogen synoniemen voor Victor en Frankenstein. Maar Goodloss zei me niets. Was dat trouwens zijn échte naam of had hij die verzonnen?

Vóór de volgende sessie herlas ik dus Frankenstein. Ik bestelde ook een bank; een reusachtige leren ligbank met een stevige hoofd­steun. Om er plaats voor te maken, had ik mijn bureau tegen de muur gezet en mijn ficus een plaatsje in de wachtkamer gegeven.

Vyvyan was blij met de bank. Hij was te kort voor hem, zodat hij zijn in kaplaarzen gestoken voeten op het kleed moest laten rusten, en zijn knieën moest optrekken, maar dat scheen hem niet te deren. En ik voelde me inderdaad prettiger nu zijn hoofd zich lager bevond dan het mijne.

'Het masker,' zei ik.

Hij deed het af. Omdat ik achter hem zat, zag ik alleen maar een dicht gordijn van vettig, gitzwart haar en daartussen een netwerk van littekens. Een schedelkundige zou zijn handen vol gehad heb­ben met dat hoofd, die afgeplatte wereldbol met bobbels, putten en ribbels.

'Ik moet je kunnen aankijken, anders heeft dit gebaar geen enkele betekenis.'

'Nee. Doe dat niet. Het is geen toeval dat u achter mij zit. Begint u met mijn therapie. We hebben nog een lange weg vóór ons.'

Ik gaf hem zijn zin. Met Frankenstein in de hand begon ik hem vragen te stellen. We wijdden dat gehele bezoek aan een gedetail­leerde reconstructie van Vyvyans leven. Vanaf het laatste hoofdstuk van de 'roman' tot zijn aankomst in het begin van de jaren zeventig in Atlanta en zijn werk bij CargoCo Unlimited vanaf 1975. Het grootste deel van die tijd was hij bezig met een winterslaap van anderhalve eeuw in een ijsgrot aan het strand van een Noors eiland in de buurt van de poolcirkel. Uit die winterslaap was hij door een donderstorm ontwaakt. Ik zou van al zijn zogenaamde reizen na die winterslaap kunnen vertellen, inclusief perioden die hij in het noordwesten van Amerika doorbracht, waar geschrokken trappers of natuurfotografen hem voor een verschrikkelijk monster hielden. Of van zijn aangrijpende avonturen in de zuidelijke staten van Amerika, waar hij zich nóg moeilijker kon verbergen - maar alles wat hij zei, versterkte alleen maar dat waanbeeld als zou hij het monster van Frankenstein zijn.

'Vyvyan, jouw verhaal doet vermoeden dat jij in een denkbeeldige mythe leeft die je eigen persoonlijkheid tenietdoet. Daardoor voel je je niet verplicht om de verantwoording voor je eigen leven op je te nemen.'

'Is het uur van mijn therapie al bijna om?'

Ik keek op mijn horloge. 'Ja, ik ben bang van wel.'

'Bereidt u zich dan maar voor om een blik te werpen op het gezicht dat deze mythe meedogenloos in stand houdt!'

Vyvyan stond op van de bank. Hij draaide zich om en keek mij recht in het gezicht. Ik keek hem met open mond aan. Zijn ogen had ik al gezien, maar dit naakte gezicht was een verschrikking! Zijn huid was papierdun. De spieren, aders, pezen en botten eron­der schenen door het weefsel heen als rekwisieten in een schimmen­spel. En alles leek onafgebroken te bewegen. Even afschrikwekkend was de kleur van Vyvyans huid. Zijn kin had de kleur van rauwe lever. Zijn lippen waren vochtig zwart en zijn wangen óf grauw grijs óf het bleke, zwartgespikkelde geel van kippenvlees. Het was een gezicht dat geboetseerd leek uit doorzichtige klonters poepkleurig, bloederig en slijmerig Play-Doh. Een zekere Victor Frankenstein had als een krankzinnige allerlei afvalstukken bij elkaar vergaard. Vyvyans hoofd, en waarschijnlijk ook de rest van zijn lichaam, zag eruit als het driedimensionale anatomische equivalent van een leg­puzzel, een biologische lappenpop.

Ik maakte een onduidelijk geluid en wendde mijn ogen af.

'Ik zweer u dat ik het armzalige wezen ben dat ik u zeg te zijn. Gelooft u mij nu? Erkent u nu dat ik de waarheid heb gesproken?'

'Ja,' zei ik met afgewende blik; het was het enige woord dat ik over mijn lippen kon krijgen.

'Dan moet u mij behandelen als de nakomeling van die krank­zinnige en niet als het hulpeloze slachtoffer van een waandenk­beeld. Bent u dat met mij eens?'

'Ja,' zei ik.

Vyvyan Franklin Goodloss blafte 'Mooi,' en vertrok. Ik bleef achter, in elkaar gedoken en met dichtgeknepen ogen. In gedachten zag ik hem wegsluipen door de straten met hun kerstversieringen; een lompe, archaïsche schaduw tegen de schitterende feestversie­ring van Atlanta in kerststemming.

Vanaf die keer behandelde ik Vyvyan alsof hij werkelijk was die hij voorgaf te zijn. Eerst moest ik zijn aangenomen identiteit zien te genezen, redeneerde ik terwijl ik tijdens werktijd deed alsof ik naar een patiënt luisterde of naast mijn slapende vrouw lag. Daarna kun je zijn grandioze maskerade vernietigen en de geobsedeerde patiënt zelf genezen.

Ik heb een hekel aan liegen en aan schijnoplossingen. Maar ik was tot de conclusie gekomen dat ik in het geval van Vyvyan zou moeten toegeven aan zijn zelfbedrog. Dat was de enige manier om zijn therapie succesvol af te ronden.

'Je bent een moordenaar,' zei ik tegen hem, aan het begin van onze derde bijeenkomst. Ik was blij dat hij zijn kap pas had afgezet nadat hij op de bank was gaan liggen.

'Ik heb nooit...' begon hij op heftige toon. Toen begon er iets van plezier te klinken in die dreunende stem: 'Ja.'

'Je wilde het ontkennen.'

'Nee. Wat ik wilde ontkennen, was dat ik na mijn opstanding iemand iets zou hebben aangedaan.'

'Maar in Frankenstein beschuldigt Mrs. Shelley jou ervan drie mensen te hebben vermoord. En je schijnt ook de hand te hebben gehad in de dood van twee anderen.'

'Ja.' Ik hóórde het plezier in die bekentenis.

'Dan ben je dus een moordenaar, Vyvyan. Waarom vindt je dat zo leuk?'

Hij werd weer ernstig. 'Ik amuseer me niet bij die herinnering. Ik was inderdaad degene die die misdaden pleegde, maar werd tot die duivelse daad gebracht door degene die mij met verachting af­wees en verried. In die meelijwekkende incarnatie doodde ik uit wraak. Ik ben niet langer die "ik".'

'Wraak is een prachtig motief, maar een slecht excuus.'

'Wat dacht u hiervan?' vroeg Vyvyan, zijn in een want gestoken hand opgeheven. 'Ik betreur de moorden die ik aan het ongelukkige begin van mijn bestaan heb gepleegd, maar u moet toch toegeven dat het een fase was waar ik doorheen moest.'

'Vyvyan!' zei ik verwijtend.

'Ik was goed, maar mijn schepper en een stel van zijn kortzichtige collega's - jóuw collega's, Jerrold - hebben mij slecht gemaakt.'

'Jij weigert de verantwoordelijkheid op je te nemen voor...'

'Nee, mijn op God jaloerse vader heeft nooit de verantwoorde­lijkheid voor mij op zich willen nemen! Hij heeft slechts één keer getracht mijn lot te verbeteren, niet uit menslievendheid, maar in de hoop dat ik uit Europa zou verdwijnen en hem niet langer lastig zou vallen. Dat was toen hij de beestachtige Eva vernietigde, die hij in elkaar had gezet om mij gezelschap te houden. Spreek mij niet over mijn schuld. Veroordeel de mislukte Monsterbouwer van Ingolstadt om zijn schuld!'

Uit Vyvyans brede borstkas welden diepe snikken omhoog. Ter geruststelling raakte ik even het pistool aan dat onder mijn jas was verborgen. Hoewel ik er helemaal niet zeker van was of hij zich door kogels zou laten tegenhouden indien de haat jegens zijn vader in het bijzonder en de gehele mensheid in het algemeen zich tegen mij zou richten.

'Maandenlang heeft hij aan mij gewerkt,' tierde Vyvyan. 'We­kenlang was hij gedwongen mijn pukkelige en afzichtelijke gelaat te aanschouwen. Hoe kwam het dan dat deze geniale wetenschap­per mij plotseling als een verachtelijk monster beschouwde, nadat de levenskracht mijn geraamte had gepijnigd en mijn slijmerige ogen een vaag licht hadden aanschouwd? Had hij dan met blinde ogen aan mij gewerkt? Had hij verwacht dat ik na mijn opwekking in een weelderige Cleopatra zou zijn veranderd? Had hij ondanks zijn Daedaliaanse vaardigheden en de aanmatigende ambities als van een Romeinse generaal dan toch de hersens van een pissebed en de verbeeldingskracht van een strontvlieg? Overweeg deze vra­gen bij uzelf! Beken nu dat ik het ongelukkige handwerk van een idioot met grootheidswaanzin ben!'

We kwamen die avond niet veel verder dan zijn aanklacht tegen

Victor Frankenstein. Indien ik toegaf dat Vyvyan het onnatuurlijke kind van de Zwitserse wetenschapper was (en dat deed ik), dan kon ik zijn hartverscheurende tirade wel billijken.

Ik probeerde een andere bron aan te boren: 'Vyvyan, vertel me eens iets over je naam. Is dat eigenlijk niet een soort leugen?'

'Leugen?'

'Ik bedoel, het is niet wérkelijk jouw naam. Het is een verzinsel, een spelletje dat je speelt met de initialen van je maker, maar het is ook jouw dagelijkse strijd met de pijn van je bestaan.'

'Neemt u mij niet kwalijk, maar élke naam is een verzinsel. Het verschil tussen de rest van de mensheid en mij is de ontmoedigende omstandigheid dat ik mijn naam niet van mijn ouders heb gekregen. Ik moest hem zelf verzinnen. Maar daarom zie ik hem nog niet als tijdelijk of misleidend. Het is net zogoed mijn naam als Jerrold Zylstra uw naam is.'

'Goed. Ik begrijp het.'

'Vyvyan betekent "levende". Met Franklin eer ik grootmoedig de vader die mij verstootte. Hebt u soms liever dat ik antwoord op namen als "monster", "duivel", of "satan"?'

'Natuurlijk niet. En Goodloss?'

'Dat betekent alleen maar dat Mary Wollstonecraft Shelley mijn zuster is...'

Waarom was Vyvyan begonnen met dat gehuil in de spelonkachtige eenzaamheid van het pakhuis van CargoCo? Tenslotte was hij zon­der dat gehuil nooit mijn patiënt geworden.

'Het drong niet tot me door dat ik daarmee was begonnen,' zei hij. 'Ik huilde zonder ook maar te vermoeden dat ik zo droefgeestig bezig was.'

'Zoals iemand kan lopen neuriën zonder dat hij er zelf erg in heeft?'

'Zoals iemand die zelfmoord overweegt gewoon doorgaat met ademen.'

'Waarom dit jaar, Vyvyan? Waarom niet vorig jaar? Of vijf jaar geleden? Of tien? Of over vijf jaar?'

'Hoe moet ik daarop antwoord geven? Ik heb begrepen dat de voorspelbaarheid van het begin van een acute psychologische ge­stoordheid lager ligt dan de voorspelbaarheid van een aardbeving of van een zonsverduistering.'

'En dus ben je nu hier.'

'En dus, Jerrold, ben ik nu hier.'

Barbara, een tenger vrouwtje met een ochtendpraatshow op het plaatselijke televisiestation, begon mij mijn donderdagavondbij­eenkomsten met Vyvyan kwalijk te nemen. Rond de laatste week van januari had ik acht gesprekken met hem gehad. In het contract met Mr. Foxworth stond dat zijn behandeling zes maanden zou duren; hij was echter wel de enige patiënt die ik 's avonds behan­delde.

Mijn vrouw had het gevoel dat deze verloren avonden haar ont­stolen waren. Donderdagavond was al jaren de avond waarop we met drie andere echtparen bij elkaar kwamen voor een spelletje bridge en wat geklets. Ze maakte zich ook zorgen over het feit dat V.F., zoals ik Vyvyan thuis noemde vanwege de vertrouwelijkheid van zijn geval, blijkbaar zo'n grote man was met een driftig karakter. Een man die verbitterd was en een gewelddadige geschiedenis had. Bij Barbara wisselden ergernis en bezorgdheid zich af, en allebei vond ik even erg.

'Kun je die gesprekken niet naar een andere avond verplaatsen?'

'Welke, Barb? Ik wil het niet in het weekeinde doen, want dan zijn er soms vergaderingen. En alle andere avonden zijn al vol. 's Maandags vergadert de Geestelijke Gezondheidsraad, op dins­dag zwaai ik de voorzittershamer tijdens de bijeenkomsten voor donateurs voor het Historisch Centrum en 's woensdags moet jij altijd...'

'Hou maar op. Ik snap het al.' Dus gooide Barbara het over een andere boeg. 'Stel dat die gekke V.F. op tilt gaat en...'

'Dat gaat hij niet. En als het gebeurt, heb ik dit nog.' Ik liet haar mijn pistool in de compacte, kleine schouderholster zien.

'Wat vreselijk macho. Kom nou, Jerry, denk je nu écht dat ik nu minder bang ben? Kun je hier niet onderuit komen? Kun je die arme, ouwe V.F. niet gewoon overdag laten komen?'

'Barb, ik doe dit als een gunst voor Van Foxworth, een goede vriend van jouw vader. Het was Bill die me hierin geluisd heeft.'

Door haar pony heen keek Barbara naar het plafond. 'Je wordt bedankt, pa,' zei ze, en legde een hand tegen mijn borst. 'Maar je vindt het ook leuk, hè? Waar of niet?'

'Het is een van de interessantste gevallen die ik ooit heb gehad,' gaf ik toe. 'En misschien doe ik hem wel goed.'

'Dat is je geraden ook,' zei Barbara.

'Je wilt als alle anderen zijn,' merkte ik op tijdens ons laatste gesprek in januari. 'En je wilt dat er iets aparts aan je is, terwijl je wilt onderduiken in de smeltkroes die de Amerikaanse samenleving is?'

'Ja.'

'En je lengte dan?' (Hoewel ik het dacht, zei ik maar niet: En je pukkelige en misvormde gezicht dan ?)

'Nee, Jerrold. Mijn lengte maakt de mensen bang. Hoewel het bij sommigen iets uitlokt.'

'Ja,' zei ik. 'Je zou basketball kunnen spelen. Bij de Hawks zou je goud geld kunnen verdienen door alleen maar als reserve­middenvelder op het bankje te zitten.'

Ik probeerde niet grappig te zijn. Vyvyan had een atletische uit­straling waaraan zelfs zijn clownsachtige kleding geen afbreuk kon doen. In Frankenstein had hij moeiteloos de Mont Saleve beklom­men. En de Atlanta Hawks hadden ooit een miljoenencontract aan­geboden aan een bonestakerige middenvelder die nog geen zes pun­ten in een wedstrijd scoorde.

Vyvyan had in zijn kamer in het pakhuis ook een televisie en hij begon dreunend te lachen. 'Welke zin heeft basketball op de alle­daagse dingen in ons leven? Welke zin kan het hebben?'

'Voor sommigen is het een middel van bestaan. En een goed ook.'

'Een bal door een horizontale ring gooien die op een bepaalde hoogte is opgehangen...'

'Ja. Drie meter vijf.'

'.. .teneinde een score te produceren die, wanneer hij hoger is dan die van de tegenpartij, reden geeft tot luidruchtige zelf-felicitaties.'

'Anderen doen daar ook aan mee en smijten met geld, confetti en met zijden ondergoed. De zin volgt uit activiteiten die wij zinvol vinden.'

Vyvyan zweeg even en vroeg toen: 'Zijn dromen óók zinvol?'

'Natuurlijk. Ik denk zéker dat dromen zin hebben. Ze werpen licht op de details, en vaak op de oorzaak, van al onze zorgen.'

En dus vertelde Vyvyan mij een droom die hij een tijdje geleden had gehad: 'Ik ben helemaal in mijn eentje een volledige basket- ballploeg in een zwart uniform, met een rouwband om mijn linker­arm. Andere spelers in verschillend gekleurde uniformen zwermen als kaboutertjes om me heen. Dat zijn mijn tegenstanders. Er schie­ten verblindende stralen over het enorme speelveld en ik beweeg me in dat felle licht als iemand die wanhopig tegen de stroom op zwemt. Op zoek naar een goed heenkomen in het allerheiligste van een verzonken kathedraal.

Bliksemflitsen doorklieven het speelveld en ontdoen het gouden licht van zijn vreselijke gewicht. Dit is het sein dat de wedstrijd kan beginnen. Een sportverslagggever in de grote hal verkondigt met een grafstem dat ik in balbezit ben, maar ik ben niet in staat de bal

op de vloer te laten stuiteren zonder dat een dwergachtige tegen­stander de bal van me afpakt en zich ermee uit de voeten maakt. Dat ergerlijke patroon herhaalt zich keer op keer.

De grote, verticale, vierkante platen waaraan elke basket is be­vestigd - het bord, volgens de sportverslaggever - zijn spiegels. Ik ben de enige speler op het veld die zijn eigen gezicht in die spiegels kan zien terwijl ik van het ene doel naar het andere ren. Ik vind mezelf afzichtelijk en de onzichtbare toeschouwers juichen mijn verwarring luidruchtig toe.

Uiteindelijk weet ik echter de bal te pakken te krijgen, maar pro­beer niet volgens de legale manier vooruit te dribbelen. In plaats daarvan marcheer ik met de bal stevig onder mijn arm naar het doel. De dwergen die mij proberen tegen te houden, sla ik van me af zoals een beer een stel jankende jachthonden van zich af slaat. Het wordt stil in de zaal. Ik sta onder het doel.'

'Ga verder,' spoorde ik hem aan.

Hij zuchtte. 'Ik word omringd door verdedigers die wild om zich heen slaan. Ik til de bal boven mijn hoofd en neem een sprong, zodat mijn bovenlichaam in de spiegel van het achterbord te zien is. Met een triomfantelijke boog deponeer ik de bal in het net. Het achterbord spat uit elkaar. Een regen van duizenden scherfjes, elk niet groter dan een zandkorrel, stort zich over mij uit. Glinsterende diamantjes dalen neer op mijn hoofd en schouders.'

'Wauw,' zei ik.

'Mijn droom had nog een staartje. Het werd donker in de zaal. Toen het licht aanging, had ik de bal weer, maar nu stond ik bij het andere basket. Tegenover mij stond een ploeg van vijf man opge­steld. Iedere speler was in goud gehuld en allemaal waren ze van mijn formaat. Met moeite begon ik met de bal door hun verdediging heen te "dribbelen". Intussen riepen mijn pogingen bij de toeschou­wers een luid hoongelach op. Maar hun opmerkingen waren meer grappig dan kwaadaardig.' Weer zweeg hij even. 'Daar eindigde mijn droom.'

Ik zei niets. De droom, vooral met dat einde, liet een onbewuste aanpassing zien die te prijzen was. De haartjes in mijn nek stonden recht overeind en mijn knokkels tintelden. Maar aan de andere kant, wanneer ik nu de droom voor Vyvyan analyseerde, ontnam ik hem de kans iets over zichzelf te ontdekken. Dus bleef ik zwijgend zitten.

'Moet er nu geen verklarende droomuitleg volgen?'

'Wat denk je er zelf van, Vyvyan?'

'Ik begrijp mijn droom, maar de betekenis ervan ligt meer in de

geprojecteerde symboliek dan in het spel zelf. Ik heb nog steeds geen behoefte om een identiteit als Atlanta Hawk te krijgen.'

'En dat is maar goed ook,' zei ik. We lachten allebei.

'Vyvyan, ben je bang om te sterven?'

'Ik ben bang om niet te sterven.'

'Leg dat eens uit.'

'Ik ben misschien helemaal niet in staat om vanuit mijn bewust­zijn over te gaan in de vergetelheid.'

'Denk je dan dat je onsterfelijk bent?'

'Dat is mijn grootste angst. Dat heeft vaak genoeg mijn hand tegengehouden wanneer ik van vermoeidheid of uit wanhoop me­zelf probeerde te vernietigen.'

'Je verzet je tegen zelfmoord omdat je denkt dat je er niet toe in staat bent? Nu kan ik je niet meer volgen.'

'Het is mijn grootste angst dat ik niet in staat ben te sterven. Wie weet welke geheimzinnige krachten mijn vader me heeft meegege­ven toen hij mij het leven schonk? Misschien kan ik niet sterven. Misschien kan ik mezelf alleen maar verminken of beschadigen, met het vreselijke resultaat dat wat er nog van mij overblijft, zal doorgaan met leven en voelen, hoe beschadigd en wellicht in on­herkenbare atomen uiteengevallen ik dan ook ben.'

'Mijn God!'

'In Hem geloof ik niet meer.'

'Wat dacht je van plastische chirurgie?'

'Wie zou dat willen doen?'

'Lengtereductie door middel van het verwijderen van ruggewer­vels of stukken uit de beide benen?'

'Nogmaals, wie zou die operaties willen uitvoeren?'

'Dan zul je de wereld tegemoet moeten treden zoals je bent en de mensen vergeven wat ze je aandoen.'

'Net als u.'

'Net als ik. "Patiënten zijn er overal".'

'Als de wereld me maar accepteerde zoals ik ben.'

'Dat is een kinderlijke wens, Vyvyan.'

'Ik ben zoveel méér dan een kind dat die wens de kracht van een pauselijke bul heeft.'

'Die weg leidt naar waandenkbeelden en teleurstellingen.'

'Voor mijzelf ben ik niet de bron die het leven zin geeft. Maar dat was ik wél voor Victor Frankenstein.'

'Leg dat eens uit.' 'De paradox van mijn leven is dat mijn vader zijn bestaansgrond vond in zijn streven om mij te scheppen. Toen ik anders bleek te zijn dan hij zo dom was verwacht te hebben, herontdekte hij de zin van zijn bestaan in een campagne om mij tegen te werken en te laten verdwijnen. Ik heb zijn leven dus op twee verschillende ma­nieren zin gegeven, terwijl hij mij die onontbeerlijke eigenschap harteloos ontzegde. Vervloekt, vervloekt zij mijn schepper! Waarom lééf ik?'

Ik wachtte bijna een volle minuut eer ik iets zei. 'Laat mij even advocaat van de duivel mogen zijn, Vyvyan. Is Van Foxworth, jouw werkgever, zoveel beter dan Victor Frankenstein, jouw schepper?'

'Mr. Foxworth heeft mij niet afgewezen.'

'Maar exploiteert hij je misschien niet? Je doet het werk van drie of vier mensen en hij betaalt je niet veel meer dan het minimumloon.'

'Ik ben immuun voor die vreemde aantrekkingskracht van geld.'

'Ben je ook immuun voor de waarheid? Namelijk dat iemand het goede of het bijna goede doet, maar om de verkeerde redenen.'

'Ik sta open voor de waarheid dat Mr. Foxworth mijn ongemas­kerde gezicht heeft aanschouwd zonder naar een stok te grijpen, en dat hij mij de kans geeft te leven in een omgeving die vijandig staat tegenover de minder bedeelden.'

'Door je in dat grote, blikken pakhuis van CargoCo op te sluiten?'

'Wat had hij dan kunnen doen? Een professor voor me zoeken om me te behandelen?'

'Touché,' zei ik. 'Een paar minuten geleden vroeg je "Waarom leef ik?" Neem me niet kwalijk als het iets te simplistisch klinkt, maar het ziet ernaar uit dat je leeft om te werken.'

'Net als u.'

'Natuurlijk,' antwoordde ik. 'Wie zou het anders willen?'

'Waarom heb je weer een bank waarop je patiënten kunnen liggen?' vroeg Barbara toen ze me tijdens mijn lunchpauze opzocht.

Ik zat aantekeningen uit te typen van een sessie die nogal was uitgelopen. Tegelijkertijd verorberde ik achter mijn bureau een broodje gezond, een beker cafeïnevrije muntthee en als toetje een bekertje vruchtenjoghurt.

'Die bank? O, die is voor V.F. En voor iedere andere patiënt die zich lekkerder voelt op een ligbank dan rechtop in een stoel.'

'Goh,' zei Barbara, 'dat ding ziet eruit als een vliegdekschip.'

'V.F. is een grote kerel.'

'Ja, dat zei je al. Die bank zal je wel heel wat gekost hebben.'

'CargoCo betaalt. En zelfs als ze dat niet deden, zou ik hem toch van mijn belasting kunnen aftrekken.'

Barbara zette haar tas - zwart leer, van Judith Kleiber en duurder dan die hele bank - op de grond. Ze schopte haar schoenen uit en ging op de bank liggen.

Met een diepe zucht vouwde ze haar handen achter haar hoofd en strekte haar meisjesachtige tenen. Haar benen in koffiekleurige nylons zagen er verleidelijk uit, maar ik had het te druk. Vanwege dat ene uitgelopen gesprek die ochtend liep ik de hele dag al achter.

'Je had de bank als onderdeel van je methodologie toch afgezwo­ren?'

'V.F. is een speciaal geval.'

'Je hield niet van het stereotiepe gebruik van zo'n bank. En ik hou niet van het, laten we zeggen, buitengewone gebruik van zo'n bank.'

'Zo heb je er niet altijd over gedacht, Barb.'

'Toen waren we ook nog niet getrouwd.' Haar nylons gleden fluis­terend langs elkaar. 'Vreemd dat je na al die jaren terugkomt op zo'n cruciale belofte.'

Ik lepelde de laatste hap uit het plastic joghurtbekertje. 'Daarvan moet je V.F. de schuld maar geven. Of Foxworth. Of je vader. Of je geeft er gewoon niemand de schuld van. Het is een bank, een meubelstuk. En volkomen onschuldig.'

'Het was niet de onschuld van die bank waarover ik me zorgen maakte.'

Vanessa Frye, mijn secretaresse, zoemde om te vragen of ik klaar was voor mijn volgende patiënt. Ik zei ja.

Ik liep naar de bank en gaf Barbara een kus op haar neus. 'Ik zie je vanavond. Oké?'

'Nee, dat denk ik niet. Het is donderdag, Jerry.' Ze zwaaide haar benen van de bank, deed haar schoenen weer aan en pakte haar tas. 'Wanneer je hem ziet, doe die arme V.F. dan de groeten van me. Dag.'

Ze knikte Mr. Myron toe die juist binnenstapte. Gelukkig was hij een al wat oudere man, die het schuldgevoel en het verdriet probeerde te verwerken omdat hij een auto-ongeluk had overleefd waarbij zijn vrouw werd gedood. De aantrekkelijke dame die na Mr. Myron stond genoteerd, zou Barbara alleen maar nóg meer reden hebben gegeven zich niet zo prettig te voelen.

'Vrouwelijk gezelschap,' zei ik. 'Je vroeg Frankenstein om een

vrouw. Een vrouwelijk wezen met wie je je ballingschap in Zuid- Amerika zou kunnen delen.'

'Een belofte die hij brutaalweg weigerde na te komen. Aldus werd het wrekend vuur in mij aangewakkerd.'

'Hij vernietigde jouw vrouw. Jij vernietigde zijn vriend. Later vernietigde jij ook nog zijn vrouw.'

'Dat is lang geleden,' zei Vyvyan. 'Héél lang geleden.'

'Heb je niet nog steeds een behoefte aan... vrouwelijk gezel­schap?'

Vyvyan zwaaide met zijn in een want gestoken hand. 'Dat mijn vader uit pure kwaadaardigheid mijn Eva vernietigde nog vóór hij haar het leven schonk, zie ik nu niet langer uitsluitend als een gru­weldaad.'

'Nee? Waarom niet?'

'Omdat het universum nu eenmaal zo in elkaar zit, omdat elk van ons zo in elkaar zit dat de oerstaat van elk levend wezen de eenzaamheid is. De afgronden tussen de mensen onderling zijn onoverbrugbaar. We kunnen slechts naar elkaar schreeuwen in een poging elkaar te troosten. Bij mijn tweede komst hier begrijp ik dat eindelijk - te laat.'

'Ik heb ooit een patiënt gehad die tot dezelfde conclusie was ge­komen. Maar hij voegde eraan toe: ' "Ik mag dan alleen in mijn bootje zitten, het troost me altijd dat ik de lichtjes van de andere bootjes om me heen zie glinsteren."'

'Heel aardig gezegd. Die troost is mij echter maar zelden gege­ven.'

'Heb je geen behoefte meer aan vrouwelijk gezelschap? Aan li­chamelijk contact? Aan seks?'

Vyvyan lachte. 'Vergeeft u mij een nogal lompe vraag, maar wilt u soms dat ik ergens een verschrikkelijke sneeuwvrouw zie te vinden en die goedschiks of kwaadschiks tot de mijne maak?' Hij grinnikte nog eens; een kort, rommelend geluid.

'Vergeef mij een nogal lompe vraag, maar ben je nog steeds, eh, maagd?'

Vyvyan ging zitten en draaide zich naar me om. Zijn afgrijselijke gezicht zag eruit als het regenboogkleurige achterwerk van een ba­viaan. Zijn katte-ogen glinsterden en zijn lippen krulden zich in een sneer.

'Ik reageer niet op listige vragen die bedoeld zijn om de gluurder die ze stelt te bevredigen.'

Ik zat als vastgenageld op mijn stoel en diep gekwetst wendde ik mijn blik af. 'Vyvyan, het is niet verkeerd, het is zelfs de gewoonste zaak van de wereld om de intieme omstandigheden van je leven met je psychiater te bespreken. Anders...'

'Anders zou blijken dat wij slechts toevallige toeschouwers zijn van een beschaving die niet langer in de mode is. Nee, ik heb mij reeds op te veel punten moeten overgeven aan een barbaars mo­dernisme. Lastpost, bespaar me deze bijkomende schaamte!'

Ik kon hem niet tegenhouden en met zijn masker in zijn hand stormde hij mijn kantoor uit. Met trillende benen ging ik hem ach­terna, maar hij was al op de trap. Op mijn horloge zag ik dat er nog zestien minuten over waren van het uur dat voor hem was bestemd. Mr. Foxworth zou er wel voor zorgen dat ik die minuten uitbetaald kreeg, maar toch voelde ik me bedrogen.

Een week later, om twaalf uur 's middags, belde Vyvyan naar mijn kantoor om te zeggen dat hij een ongelukje had gehad. Nessa Frye, mijn secretaresse, gaf het gesprek aan mij door en Vyvyan vertelde dat er een krat op zijn voet was gevallen, waarbij elk botje in zijn linkerteen gebroken was. Ik maakte me zorgen over de hijgende toon waarop hij sprak.

'Mijn voet zit in het gips en ik kan me niet zonder de steun van een kruk voortbewegen. Daarom...'

'Vyvyan, ik kom je wel halen.' Maar hij wilde me niet zien.

'Nee. Ik lijd ook aan een ernstige kou. Bronchitis en voorhoofd- holte-ontsteking.'

En afgrijselijk tranende ogen, dacht ik.

'...en hoge koorts. Ik moet onze afspraak voor vanavond afzeg­gen en de tijd nemen om te genezen.'

'Vyvyan, wat zou je zeggen als ik nu eens naar jóu toe kom?'

'Gaat u maar naar huis, naar uw lieve vrouw. Ik ben geen geschikt gezelschap voor gezonde mensen.' Hij hing abrupt op.

Ik zoemde mijn secretaresse. 'Nessa, wil je alsjeblieft even ko­men?'

Achter mijn bureau gezeten, maakte ik me zorgen om die onuit­gesproken boodschap van Vyvyans telefoontje. Volgens mij was het een uitvlucht. Hij was nog steeds kwaad op me omdat ik bij hem had aangedrongen te praten over dingen die hij vanuit zijn achttiende-eeuwse overdreven vormelijkheid als onbetamelijk be­schouwde. Ik dreigde hem kwijt te raken. Zijn laatste woorden 'ik ben geen geschikt gezelschap voor gezonde mensen' klonken me onheilspellend in de oren. Bijna alsof hij tot de vreselijke conclusie was gekomen dat hij niet kón sterven. Dit was een crisis die een

ongewone reactie vereiste. Toen ik opkeek, stond Vanessa Frye nog voor mijn bureau.

'Dat was Mr. Goodloss, een patiënt in extremist

'Ja, dokter.' Nessa is een donkerblonde, ongetrouwde jonge vrouw van vóór in de twintig. Ze studeert in de weekeinden psy­chologie op de Georgia State University en hoopt ooit zelf een prak­tijk te beginnen. Haar in nylons gehulde benen deden mij aan de benen van Barbara denken.

'Mr. Goodloss en ik hebben een kritiek punt bereikt. Nessa, wat hij nodig heeft, is geaccepteerd te worden door iemand anders dan mij of zijn werkgever, Mr. Foxworth. Hij heeft er behoefte aan te weten dat een aantrekkelijke vrouw, jij bijvoorbeeld, hem kan ver­dragen, hem zelfs zou kunnen bewonderen.'

'Ik kan u niet helemaal volgen, dr. Zylstra.'

'Mr. Goodloss kon vanavond niet hierheen komen, maar door naar hem toe te gaan, zal ik hem laten zien hoezeer ik met hem meeleef. De berg gaat naar Mohammed, om het zo maar eens te zeggen. Ik zou graag willen dat jij met me meegaat.'

Zonder te aarzelen, zei Nessa: 'Ik heb vanavond een afspraak, maar ik bel Jack even op om te zeggen dat ik niet kan. Dit is be­langrijker.'

'Dank je wel. Laat me je dan even helemaal op de hoogte bren­gen.'

Nessa was begin november bij mij in dienst gekomen. Een week vóór Barbara's vader en Mr. Foxworth mij hadden verzocht in de avonduren de behandeling van Vyvyan op me te nemen, eigenlijk als een soort humanitair experiment. Ze wist dat Vyvyan wekelijks langs kwam. Ze had de transcripties van enkele van onze gesprek­ken gelezen en begreep dat het zien van zijn maskerloze gezicht moed, zelfbeheersing en medelijden zou vergen. Als trouwe mede­werkster en briljant studente in de psychologie stemde Nessa er geheel onbaatzuchtig in toe mij te helpen.

In mijn metallic-blauwe Buick Reatta kwamen we even vóór acht uur op de parkeerplaats van CargoCo Unlimited aan. Het was don­ker en koud. Een scherpe februariwind joeg over de metalen golf­platen van het karig verlichte pakhuis. Nessa en ik glipten het voor­portaal binnen. Vinnie Fall had op telefonisch verzoek van zijn oom een sleutel bij mijn kantoor afgegeven en we zochten onze weg naar zowel de deur als het raam van Vyvyans privé-domein. Ratten, of heel grote kakkerlakken, schoten tussen de verzegelde blikken en de spinnenwebben rondom de kabelspoelen heen en weer.

'Vyvyan!' riep ik. 'Ik ben gekomen voor ons gesprek! Laat me binnen!'

Vyvyan reageerde langzaam, maar hij schoof toch een paneel in de deur opzij. In het gat verscheen een vlekkerige wang en een paarsgrijs oor, dat de vorm had van een halfgaar gekookt koolblad.

'Waarom toont u geen respect voor het feit dat ik niet kon komen ? Waarom staat u mij niet toe me terug te trekken teneinde te kunnen genezen?'

'Omdat ik me zorgen om je maak,' zei ik. 'Doe open!'

Tegen Nessa fluisterde ik: 'Geef me een paar minuten om hem voor te bereiden. Ik zal de deur op een kier laten staan. Wanneer ik fluit, kun je naar binnenkomen.'

Steunend op een enkele kruk liet Vyvyan me binnen. Het kleine kamertje werd bijna gevuld door een groot bed, waarop gewatteerde dekens lagen. In de hoek stond een geluidstoren waaruit de ge­dempte tonen van een symfonie van Franz Liszt klonken, waar­schijnlijk Faust; één muur was van boven tot beneden bedekt met planken vol boeken. Ik zag dat Vyvyans kruk even lang was als ikzelf.

'Wat is er?' blafte hij, ongewoon bruusk. Nou, hij had niet gelo­gen. Hij leed zowel aan een infectie aan zijn voet als aan een flinke griep. Zijn gebroken tenen waren in gips verpakt en zijn gezicht was opgeblazen door zijn voorhoofdholte-ontsteking.

'Wie heeft je voet in het gips gezet?'

'Een door Mr. Foxworth hierheen gebrachte arts. Ik had mijn masker op en lag rustig languit op mijn bed.'

Ik knikte stompzinnig. Wat moest ik zeggen? 'Zeg, ik heb nage­dacht over baantjes waarin je net zo weinig last van discriminatie zou hebben als hier bij CargoCo, maar die je misschien wat meer voldoening zouden kunnen schenken.'

Vyvyan maakte een uitnodigend gebaar naar een bank tegen de muur en liet zichzelf op zijn bed zakken.

'Luister.' Ik haalde een lijst uit mijn zak. 'Computerprogram­meur. Boswachter. Coyotejager. Accountant of belastingconsulent. De vertellende stem bij films, tv-documentaires en reclamespotjes. Kopijredacteur. Telefonist. Baseball-statisticus. Schilder van stille­vens. Dichter. Of misschien meteoroloog in Antarctica, de Orkney- eilanden of zoiets. Wat vind je ervan?'

Vyvyan gromde sceptisch.

'Het zijn mógelijkheden,' zei ik.

Maar de waarheid was dat zijn positie bij CargoCo, met dat ge- isoleerde pakhuis aan de rand van de stad, de ideale baan was voor een menselijk wezen met zijn gevoelige ziel en zijn dreigende uiter­lijk. Zonder plastische chirurgie en een lengte-reducerende operatie zou hij nooit een bevredigende mate van acceptatie bereiken in het Amerika van deze tijd.

'Tekstschrijver?' vroeg ik. 'Radio-omroeper?'

'Geen enkele activiteit heeft zin zonder een bijkomende recht­streekse bron van genegenheid,' zei Vyvyan.

Dit was het goede moment en ik floot hard. Nessa kwam Vyvyans kamer binnen en ging onverstoorbaar naast me op de bank zitten.

Vyvyan wierp me een woedende blik toe waarin verbazing te lezen was en het gevoel verraden te zijn. Toen draaide hij zich om en bedekte zijn hoofd met een veren kussen.

'Verstop je alsjeblieft niet voor mij,' zei Nessa. 'Tenslotte is dit jouw thuis en je hebt mij niet uitgenodigd zomaar binnen te komen vallen.'

Hij tilde een hoek van het kussen op. 'Dat heb ik dr. Zylstra ook niet.' En het kussen werd weer over zijn hoofd getrokken.

'Dr. Zylstra en ik vormen jouw hulpgroep,' zei Nessa. 'We zijn hier voor jou, Vyvyan. Helemaal alleen voor jou.'

'Mmmmm-mm-mmm.'

'Jouw woning hier bij CargoCo zal niet zo onverdraaglijk lijken wanneer je iemand hebt om tegen te praten en je gevoelens mee te delen,' zei Nessa. 'En dat is altijd beter dan als een eenzame me­teoroloog op de zuidpool te zitten.'

Eindelijk kwam Vyvyan te voorschijn en ging zelfs rechtop zitten en keek ons aan.

Nessa was fantastisch! Een mooie en verleidelijke aanwinst bij zijn behandeling. Elk potentieel gevaarlijk onderwerp werd door Nessa en hem in rustig en wederzijds begrip besproken. Het was of ik er helemaal niet was, behalve dan als aangever en waarnemer. De sessie duurde geen vijftig minuten (de traditionele duur van een behandeling) maar bijna drie uur. Het was het meest bevredigende gesprek dat ik vanaf het begin van zijn behandeling met Vyvyan had gevoerd.

Vanaf die donderdagavond was Nessa aanwezig bij elk gesprek dat ik met Vyvyan voerde. Het was precies zoals Nessa had gezegd: zij en ik waren allebei permanente leden van zijn hulpgroep. De liefde en waardering die wij samen voor hem toonden, vooral Nessa, voorkwamen bijna zeker een zelfmoordpoging. Het stelde hem ook in staat zijn leven bij CargoCo in een attractiever, prettiger, ja zelfs gelukkiger licht te zien.

Vinnie Fall rapporteerde dat wij Vyvyan van zijn gehuil hadden genezen. Wat méér was, Nessa wist Mr. Foxworth via een met veel tact geschreven brief zover te krijgen dat hij Vyvyan opslag gaf plus meer vrije tijd, zodat hij de pracht van de wereld der natuur kon herontdekken. Het pakhuis bracht niet alleen sociaal maar ook li­chamelijk veel te veel beperkingen met zich mee en Vyvyan vond het heerlijk om buiten te zijn - de stranden, de gletsjers, de bossen, etcetera.

Het doel van elk met liefde uitgevoerd therapeutisch proces was de genezing van de patiënt, hoewel dat echter niet altijd opging. Bij Vyvyan Franklin Goodloss echter wisten Nessa en ik een genezing te bewerkstelligen.

Tegen het einde van het halfjaarlijkse contract voor zijn behan­deling had een schepsel dat meer dan twee eeuwen geleden door een overmoedig genie in elkaar was gezet, en daarna harteloos door diezelfde wrede schepper in de steek was gelaten, een betrouwbaar medicijn tegen het verstikkende gif van zijn bestaanspijn gevonden, namelijk zijn eigen ziel. Nessa en ik werkten nauw samen met Vy­vyan om die genezing tot stand te brengen. Want als de wereld niet wil veranderen, zullen wij het moeten doen.

De voorgaande vier alinea's vormen tezamen een samenvatting van mijn aantekeningen van onze voorlaatste sessie met Vyvyan en twee dagen geleden vond ons laatste gesprek plaats. Het was een cata­strofe. Ik neem deze epiloog trouwens op vanuit de bewaakte afde­ling van een ziekenhuis waar ik herstel van een kogelwond in mijn linkerschouder.

Halverwege dat gesprek zei Nessa: 'Ik moet jullie allebei vertellen dat ik mijn baan hier opzeg. Jack heeft me ten huwelijk gevraagd. In juni trouwen we en verhuizen dan naar Seattle.'

Tegen alle verwachting in barstte Vyvyan los in een driftbui die ik alleen maar aan jaloezie kan toeschrijven. Hij gedroeg zich alsof hij werd belaagd door bittere herinneringen van het vertrek en het verraad van wijlen zijn vader.

'Verlaat mij niet, liefste Vanessa!' riep hij uit. 'Hoe kun je zo'n zelfzuchtige daad zelfs maar in overweging nemen, na alle beproe­vingen die wij samen hebben doorstaan?'

Hij verviel weer in zijn onverholen dierlijke manieren van zijn vroegere ik, stond op, greep Nessa met één hand beet en smeet haar zo hard op mijn ligbank dat ze hijgend naar lucht hapte. Met zijn ene hand hield Vyvyan haar tegen de bank gedrukt en met de glib­berige vingers van zijn andere hand begon hij haar keel dicht te drukken. Nessa's ogen puilden uit en kregen een rode gloed, net zo angstaanjagend rood als de kleur die haar huid nu had.

'Nee!' schreeuwde ik. Plotseling lag mijn pistool in mijn hand en ik richtte op Vyvyans grote, lelijke hoofd. Ik was te dicht bij hem. Hij stak zijn hand uit en klemde die om de hand waarmee ik het pistool vasthield. Hij draaide de korte loop mijn richting uit, en omdat mijn vinger de trekker al overhaalde, raakte de kogel mij ongeveer vijf centimeter boven mijn hart. Ik wankelde naar achteren en viel over een stoel heen tegen de muur. Overal lag nu bloed. Maar Vyvyan was zó geschrokken van de knal dat hij Nessa losliet en op de vlucht sloeg.

Er is mij verteld dat Miss Frye thuis herstellende is. Hoewel ik valselijk beschuldigd ben van een poging haar te vermoorden, ben ikzelf toch ook aan de beterende hand. Het gaat echter langzaam, omdat ik helemaal ontredderd ben door zowel Vyvyans onverwach­te terugslag als de onverdiende vijandigheid van mijn familie en vrienden.

Iedereen op deze afdeling ziet eruit als een doorgewinterde schurk en het enige televisietoestel staat altijd op het een of andere stomme voetbalprogramma en met het geluid zó hard als maar wordt toe­gestaan door de bewaking. Er is al twee keer een politiepsychiater geweest om me te interviewen, maar mijn kant van dit tragische verhaal schijnt hem vreselijk te vervelen.

De enige keer dat Barbara op bezoek kwam, was ze uitermate zwijgzaam en koel. Ik probeerde haar aan het praten te krijgen, maar haar blik zwierf steeds naar het televisiescherm, hoog aan de muur. Het beeld rolde van boven naar beneden en haar antwoorden leken vanuit de hoogte op me neer te dalen. Elk antwoord deed me pijn. Nadat ze weg was, vond ik een bekend bordje op mijn nacht­kastje. Het bordje met de woorden patiënten zijn er overal, dat ze me voor mijn verjaardag had gegeven.

Het zou wel leuk zijn als Vyvyan eens op bezoek kwam, maar hij is veel te slim en ik wil er mijn praktijk onder verwedden dat hij er voor altijd tussenuit is geknepen.