DE LEERLING VAN DE HEER

ISAAC ASIMOV

We kennen allemaal het verhaal van de tovenaarsleerling, de jon­geman die bij een tovenaar in de leer gaat en de toverkracht van zijn meester gebruikt om zichzelf de moeite te besparen - en dan tot de ontdekking komt dat hij die toverkracht niet de baas kan. Het oorspronkelijke gedicht was van de Duitse dichter Johann Wolfgang Goethe. In 1897 maakte de Franse componist Paul Du- kas er een alleraardigste compositie van en ten slotte heeft Walt Disney bij Dukas' muziek een nóg aardiger animatie gemaakt in de film Fantasia.

Het is een geestig verhaal, vooral omdat de arme leerling aan het eind wordt gered door de tovenaar. We kunnen om zijn ongeluk lachen, maar er ligt ook iets zeer beangstigends in, want het is heel goed mogelijk om de mensheid als de leerling van de Heer te zien.

We hebben heel wat over het universum geleerd en kunnen din­gen doen die onze voorouders aan tovenarij zouden hebben toege­schreven. Wanneer een kruisvaarder uit de twaalfde eeuw zonder waarschuwing vooraf in onze tijd zou terechtkomen en geconfron­teerd zou worden met straalvliegtuigen, televisie en door computers gestuurde machines, zou hij ongetwijfeld zweren dat het allemaal tovenarij was, bijna zeker zwarte magie, en hij zou een kruis slaan en zijn ziel voor alle zekerheid aan God toevertrouwen.

We zouden ons bijna kunnen inbeelden dat wij ons de scheppen­de krachten van God hebben toegeëigend. Dat we die van Hem hebben geleend teneinde onze eigen overmacht op de natuur veilig te stellen. En net als die tovenaarsleerling komen we erachter dat we knap genoeg zijn om die machten te gebruiken, maar niet wijs genoeg om ze in de hand te houden. Als we in de wereld van vandaag om ons heen kijken, zien we dat onze technologie er met ons vandoor is gegaan en we langzaam maar onafwendbaar het milieu en de bewoonbaarheid van onze planeet te gronde richten.

Misschien is de schepping van een kunstmatige mens er wel het duidelijkste voorbeeld van hoe de mensheid ervan droomt Gods macht te evenaren. In de bijbelse vertelling van de schepping is de schepping van de mens de climax van het hele verhaal. Kan de geschapen mensheid dan maar doorgaan met het scheppen van een eigen, dienende mensheid? Zou dit niet het ultieme voorbeeld zijn van de overdreven hovaardigheid van de leerling van de Heer en verdient hij niet daarvoor gestraft te worden?

Laten we er eens dieper op ingaan.

Er is een bonte verscheidenheid in de woorden die zijn gebruikt voor zulke kunstmatige mensen. Zoals bijvoorbeeld 'automaat' (zelf bewegend), 'homunculus' (klein, menselijk wezen), 'androïde' (manachtig), en 'humanoïde' (mensachtig). In 1921 introduceerde de Tsjechische schrijver Karei Capek in zijn toneelstuk R.U.R. de term 'robot' - een Tsjechisch woord dat slaaf betekent.

De twee woorden voor kunstmatige menselijke wezens die nog steeds volop worden gebruikt, zijn 'robot' en, in mindere mate, 'an­droïde'. In de moderne science-fiction wordt het verschil tussen die twee termen op de volgende manier uitgelegd: een robot is een kunstmatig menselijk wezen van metaal, terwijl een androïde is samengesteld uit een organische substantie, die hem het uiterlijk verschaft van een mens van vlees en bloed.

Vreemd genoeg zijn de kunstmatige menselijke wezens in R.U.R., het toneelstuk waarin Capek het woord 'robot' voor het eerst ge­bruikte, in feite androïden.

In oude science-fictionverhalen wordt ons voorgehouden dat 'er dingen zijn waarvan de mens geen weet behoort te hebben'. Maar ondanks het onbehaaglijke gevoel dat mensen krijgen bij de ge­dachte aan het creëren van kunstmatige menselijke wezens, is de droom van zo'n schepping al zo oud als de boekdrukkunst.

In de Ilias wordt van de Griekse smid-god Hephaistos verteld dat hij in zijn werk wordt geassisteerd door jonge vrouwen van goud die zich kunnen bewegen en die kunnen denken. De volmaakte robots dus.

Verder werd verteld dat op het eiland Kreta een bronzen reus woonde, Talos, die onafgebroken om de kust van het eiland heen liep teneinde naderende vijanden af te schrikken. In dit geval was Talos waarschijnlijk een metafoor voor de Kretenzische marine (de eerste marine die de wereld kende) waarvan de met brons bewa­pende krijgers het eiland tegen invasies beschermden.

Zulke mythische robots waren goddelijke scheppingen en kon­den veilig gebruikt worden door de goden zelf of door mensen onder leiding van de goden. Maar het moment kwam dat mensen zelf werden afgebeeld als scheppers van pseudo-menselijk leven.

In joodse legenden is er sprake van robots die 'golems' worden genoemd (afgeleid van Hebreeuwse woorden die 'ongevormde mas­sa' betekenen en dan in die zin dat ze niet zijn gevormd met de precisie die men van God zou kunnen verwachten). Golems waren van klei gemaakt en verkregen een soort van leven door het gebruik van de Heilige Naam van God. De beroemdste golem zou in de zestiende eeuw zijn gemaakt door rabbi Juda Loew uit Praag. Zoals te verwachten was, werd hij gevaarlijk en moest vernietigd worden.

Maar ook de golem is een pseudo-goddelijke schepping. Gevaar­lijk genoeg, maar niet door de mens alleen geschapen. Er groeide echter langzaam aan een niet-kerkelijke wetenschap en er deden geruchten de ronde over middeleeuwse alchemisten die zonder eni­ge goddelijke hulp leven probeerden te scheppen. Het bekendste experiment in de dertiende eeuw was van Albertus Magnus. Maar natuurlijk lukte het hem niet, alle geruchten ten spijt.

Het keerpunt kwam in 1771. In dat jaar werkte de Italiaanse anatoom Luigi Galvani met kikkerspieren die hij uit de dijen van, naar men mag aannemen, dode kikkers had gehaald. Hij kwam tot de ontdekking dat door middel van een elektrische schok die dode spieren samentrokken alsof ze nog leefden.

Elektriciteit was een vrij nieuwe krachtbron, met mogelijkheden die nog vrijwel onbekend waren, en het was gemakkelijk genoeg om te geloven dat hierin eindelijk de bron van het leven lag. Het begon aannemelijk te worden dat een dood lichaam, door toedie­ning van de juiste hoeveelheid elektriciteit, weer tot leven kon wor­den gewekt.

Het onderzoek naar elektriciteit nam toe en in 1800 produceerde de Italiaanse fysicus Alessandro Volta de eerste chemische batterij - het eerste instrument dat een betrouwbare elektrische stroom afgaf in plaats van slechts een paar vonken. De mogelijkheid om leven te scheppen was dichterbij dan ooit tevoren.

De dichter George Gordon (Lord Byron) had belangstelling voor wetenschappelijke nieuwtjes uit die tijd en hij was zeker ook bekend met het bestaan van het fenomeen galvanisme. Een van zijn beste vrienden was een andere grote dichter, Percy Bysshe Shelley, en die twee brachten in 1816, samen met enkele anderen, enige tijd in Zwitserland door. In hun gezelschap bevond zich ook Shelley's jon­ge minnares, die kort voordien met hem was getrouwd, na de dood (door zelfmoord) van Shelley's eerste vrouw.

Deze jonge vrouw was Mary Wollstonecraft. Haar moeder en naamgenote was een beroemde feministe en haar vader, William Godwin, was filosoof en romanschrijver. Mary Shelley, zoals ze nu beter bekend is, was toen negentien jaar.

Op zekere avond stelde Byron in de loop van een gesprek voor dat elk van hen een soort spookverhaal zou schrijven, waarbij ge­bruik gemaakt moest worden van de 'moderne wetenschap'. Wat hij voorstelde, was dat ze een 'science-fïctionverhaal' zouden schrij­ven, zoals wij dat heden ten dage noemen.

Het voorstel leverde niets op, behalve het verhaal van Mary Shel­ley. Geïnspireerd door de mogelijkheid van het scheppen van leven door middel van elektriciteit schreef zij Frankenstein, of de moderne Prometheus, dat in 1818 werd uitgegeven, toen ze eenentwintig jaar was.

Let vooral op de titel. In de Griekse mythologie worden de men­selijke wezens niet door de goden op de Olympus geschapen, maar door Prometheus ('vooraf bedacht' - een personificatie van de in­telligentie), een Titaan behorend tot een oudere generatie goden. Niet alleen vormde Prometheus menselijke wezens uit klei (zoals God in het bijbelboek Genesis; klei was in die dagen hét universele materiaal voor het maken van potten en pannen en de goden waren goddelijke pottenbakkers), maar hij schonk de mensheid ook het vuur van de zon en daarmee de mogelijkheid tot technologie.

De held van Frankenstein was de Zwitserse wetenschapper Fran­kenstein, die ernaar streefde een nieuwe Prometheus te zijn; hij hoopte een nieuwe vorm van leven te scheppen door dood weefsel te galvaniseren. Hij voerde zijn voornemen uit, maar het resultaat was zó angstaanjagend dat hij zich afkeerde van het door hem ge­schapen wezen en er alleen maar over sprak als 'het Monster' en het aan zijn lot overliet.

Het Monster, verontwaardigd over die harteloze behandeling, vermoordde de hele familie van Frankenstein, inclusief Franken­stein zelf, en ging aan het einde van het verhaal op weg naar de mysterieuze noordpool.

Let in dit verhaal vooral op het aspect van de 'tovenaarsleerling'.

Frankenstein kon leven scheppen, maar hij kon zijn schepping niet de baas. Hoewel we niet zeker kunnen zijn van wat Mary Shelley in gedachten had, zou er tóch ook een vergelijking kunnen worden gemaakt met het originele scheppingsverhaal. God schiep de mens­heid, maar hij heeft zijn schepping ontegenzeglijk niet in de hand, want de mensheid misdraagt zich onophoudelijk. Het zou er zelfs op kunnen lijken dat God zijn schepping vol walging de rug heeft toegekeerd en ons aan ons lot overlaat.

Het belangrijkste van Frankenstein is, dat het het eerste verhaal is waarin zonder enige goddelijke tussenkomst leven wordt gescha­pen, maar louter door het gebruik van bepaalde materialen. Van­wege dit feit hebben sommige critici dit dan ook het eerste science­fictionverhaal genoemd.

Het is belangrijk om te onthouden dat het verhaal werd geschre­ven door een eenentwintig jarige vrouw, levend met de literaire tradities van het romantische tijdperk. Ondanks dit alles is het ver­haal vanaf het moment dat het werd geschreven bijzonder populair gebleven.

Toch lijdt het geen twijfel dat het bij de meeste mensen zo populair is door de film die er in 1931 van is gemaakt. Ikzelf zag de film tientallen jaren vóór ik het boek las en stond versteld van de ver­schillen tussen beide.

In de film wordt een misdadig brein in het lichaam geplaatst, iets dat in het boek niet voorkomt en ook heel goed uit de film wegge­laten had kunnen worden zonder dat hij er minder van was gewor­den.

In het boek is het Monster een beschaafd en intelligent wezen. Het is heel goed in staat, zoals alle andere personages, tot spreken in de romantische trant van die dagen. In de film kan het Monster alleen maar grommen. Verder werd aan de film een gelukkig einde gemaakt, voor Frankenstein tenminste. In eerste instantie werd Frankenstein namelijk, net als in het boek, gedood, maar de film­makers durfden dat toch niet aan en veranderden het slot vóór de film werd uitgebracht.

Wat het Monster betreft, in plaats van dat het aan het eind naar de noordpool vlucht, wordt het in de film gedood, hoewel het later weer tot leven werd gebracht ten behoeve van een aantal vervolgen, waarvan alleen De Bruid van Frankenstein enigszins de moeite waard was.

Ondanks die ongelukkige afwijkingen in de film blijft Franken­stein toch de best geslaagde griezelfilm aller tijden, slechts geëve­naard door King Kong, die in 1933 werd gemaakt.

Het succes van Frankenstein was een triomf voor de man van de make-up, want Boris Karloff, die de rol speelde en daardoor meteen en voor altijd een sterstatus kreeg, was een angstaanjagend Mon­ster, zonder werkelijk grotesk of afstotelijk te zijn. Eigenlijk speelde Karloff het Monster zó goed dat het onmogelijk was om er geen medelijden voor te voelen. Hij bedoelde het zo goed en het kwam alleen maar door onwetendheid over de wereld om hem heen dat hij een klein meisje doodde. Hij dacht immers dat ze, net als de bloemen, op het water zou blijven drijven.

Wat dit betreft volgde de film het boek op de voet, want in het boek was het Monster in het begin volkomen onschuldig. Door Frankensteins daden tot leven gebracht, werd het Monster wreed aan zijn lot overgelaten, enkel en alleen om zijn bizarre uiterlijk - waar het tenslotte niets aan kon doen. Ja, het Monster werd in het boek zó slecht behandeld dat men onwillekeurig het gevoel krijgt dat de moord op Frankenstein gerechtvaardigd is. (En weer zou men zich kunnen afvragen of Mary Shelley, die werd opgevoed door een vader die filosoof was en geen goed woord over had voor onnadenkende godheden, met de gedachte speelde dat God de mensheid de gehele geschiedenis door maar ellendig behandelde. Waarna hij het nog erger maakte door alle schuld bij zijn slachtof­fers te leggen en zelf de heilige onschuld uit te hangen.)

Het is interessant dat in King Kong het monster ook sympathiek wordt voorgesteld. Zelfs zó sympathiek dat het publiek juicht wan­neer het in de onvergetelijke slotscène vanaf de top van het Empire State Building de vliegtuigen om zich heen verjaagt en erin slaagt er één te grijpen en de Amerikaanse piloot te vermorzelen. Het schijnt dat de filmmakers dit helemaal niet verwacht hadden en ze hierdoor gedwongen waren een paar scènes, waarin King Kong in een onsympathiek licht kwam te staan, weg te laten.

Nu moet men niet denken dat de filmmakers meteen inzagen dat ze miljoenen konden verdienen aan zogenaamde 'slechteriken' die driedimensionaal en met een zekere sympathie werden gepresen­teerd. Sindsdien zijn er ontelbare films gemaakt waarin goed en kwaad in zo'n sterk contrast werden gepresenteerd dat niemand met een geestelijke leeftijd van boven de twaalf er enig plezier aan kan beleven. Maar dat was natuurlijk te verwachten.

Lees daarom dit boek als ware het een allegorie, overweeg de betekenis die het op de menselijke geschiedenis heeft, de invloed die het uitoefent op de huidige menselijke situatie en of er inderdaad 'dingen zijn waarvan de mensheid geen weet behoort te hebben'. Of er een manier is om ons uit die ongelukkige positie van leerling

van de Heer te halen, of het ons is gelukt de kennis te verkrijgen om onze technologie te ontwikkelen en we misschien ook de wijs­heid kunnen verkrijgen om die kennis goed te gebruiken.