Toen ik terugkwam uit de wc zag ik Brandon Leeman in zijn mobiel praten. Maar had hij niet gezegd dat de accu leeg was? Wat maakte het ook uit. Ik had hem vast niet goed begrepen. We liepen naar zijn wagen, waar twee verdacht uitziende kerels stonden te wachten. ‘Joe Martin en El Chino, mijn compagnons,’ stelde Leeman hen voor. El Chino nam achter het stuur plaats, de andere man kroop naast hem en Leeman en ik gingen achterin zitten. Onderweg begon ik me toch ongerust te maken, want we reden een ongure wijk binnen, met vervallen huizen en veel leegstand, vuilnis op straat, lummelende jongeren in portieken, een paar bedelaars in gescheurde slaapzakken naast hun winkelwagentjes, volgeladen met zakken met allerlei troep.
‘Maak je geen zorgen, bij mij ben je veilig; iedereen kent me hier,’ stelde Leeman me gerust, die zag dat ik op het punt stond om er als een haas vandoor te gaan. ‘Er zijn betere buurten, maar deze wijk is veilig, en hiervandaan werk ik nu eenmaal.’
‘Wat voor soort werk?’ vroeg ik.
‘Dat merk je nog wel.’
We stopten voor een met graffiti volgekladderd, vervallen gebouw van drie verdiepingen, met gebroken ruiten. Leeman en ik stapten uit en zijn compagnons reden een stukje verder om de auto naar de parkeerplaats te brengen. Het was te laat om nog terug te krabbelen en ik liep dus maar vlak achter Leeman aan, om niet onzeker te lijken, wat van zijn kant een voor mij ongunstige reactie kon oproepen. Hij leidde me door een deur aan de zijkant van het gebouw – de hoofdingang zat dichtgetimmerd -, waarna we in een soort hal terechtkwamen die in staat van opperste verwaarlozing verkeerde, schaars verlicht met een paar peertjes die aan kale elektriciteitskabels bungelden. Hij vertelde me dat het gebouw oorspronkelijk een hotel was geweest dat later in appartementen was opgesplitst, maar dat het slecht beheerd werd – een omschrijving die nauwelijks recht deed aan de werkelijkheid.
We beklommen de twee delen van een gore, stinkende trap, en overal ontwaarde ik deuren die uit hun hengsels hingen, met een soort holen als kamers daarachter. We kwamen niemand tegen toen we de trap op liepen, maar ik hoorde stemmen, gelach, en zag in die open kamers onbeweeglijke menselijke gestalten. Later kwam ik erachter dat op de onderste twee woonlagen junks zich verzamelden om te snuiven, te spuiten, zich te prostitueren, te dealen en dood te gaan, maar niemand mocht zonder toestemming naar de bovenste verdieping. Het laatste stuk van de trap was afgesloten met een traliehek, dat Leeman met een afstandsbediening opende, waarna we in een gang terechtkwamen waar het wat minder goor was, althans vergeleken met de smeerboel van beneden. Hij schoof de grendel voor een stalen deur weg en we betraden een appartement met dichtgemetselde ramen, verlicht door kale peertjes aan het plafond en het blauwe schijnsel van een tv-scherm. Een airco hield de temperatuur draaglijk; het rook er naar oplosmiddel en munt. Er stonden een driezitsbank die in goede staat verkeerde en een grote tafel met stoelen. Op de grond lagen wat sjofele matrassen, waarop een jongetje van een jaar of twaalf voor een enorme, moderne tv popcorn lag te eten.
‘Je had me opgesloten, klootzak,’ riep het kind uit, zonder zijn ogen van het scherm af te wenden.
‘Nou en?’ antwoordde Brandon Leeman.
‘Als er brand was uitgebroken, was ik hier levend gebraden!’
‘Waarom zou er brand uitbreken? Dit is Freddy, de toekomstige king of rap’, stelde hij me de jongen voor. ‘Freddy, zeg dit meisje eens gedag. Ze gaat voor me werken.’
Freddy keek niet op. Ik liep de merkwaardige woning door, met in de andere kamers nauwelijks meubels, maar wel stapels verouderde computers, nog meer kantoorapparatuur en verschillende raadselachtige butaanbranders in de keuken, die overigens nog nooit gebruikt leek te zijn om te koken, en verder lagen er over de hele lengte van de gang allerlei pakken en dozen.
De woning was verbonden met een tweede appartement op dezelfde verdieping, via een groot, open gat in de muur dat er zo te zien zomaar in was gemept. ‘Dit hier is mijn kantoor, en daar slaap ik,’ vertelde Brandon Leeman. We moesten bukken om door het gat te komen en kwamen toen in net zo’n kamer als de vorige, alleen zonder meubels, maar wel ook met airco. Hier waren de ramen met planken dichtgetimmerd en er zaten verschillende grendels op de buitendeur. ‘Zoals je ziet, heb ik geen gezin,’ zei mijn gastheer, terwijl hij met een theatraal gebaar naar de lege ruimte wees. In een van de kamers stond een breed, onopgemaakt bed, en in een hoek zag ik stapels dozen, er lag een koffer, en tegenover het bed hing nog zo’n chique tv. In de kamer ernaast, die kleiner was en net zo smoezelig als de rest van het appartement, zag ik een smal bed, een ladekast en twee witgeverfde nachtkastjes, als voor een kind.
‘Als je blijft, wordt dat je kamer,’ zei Brandon Leeman.
‘Waarom zijn de ramen dichtgetimmerd?’
‘Uit voorzorg. Ik hou niet van pottenkijkers. Ik zal je uitleggen om wat voor werk het gaat. Ik heb een representatief meisje nodig om naar de eersteklas hotels en casino’s te gaan. Zo iemand als jij, die er niet verdacht uitziet.’
‘Hotels?’
‘Het is niet wat je denkt. Ik ben geen partij voor de prostitutiemaffia. Dat is een keiharde handel, en er lopen hier meer hoeren en pooiers rond dan er klanten zijn. Nee, het gaat niet om dat soort dingen. Jij hoeft alleen maar bestellingen rond te brengen.’
‘Wat voor soort bestellingen?’
‘Drugs. Rijke mensen hebben die graag thuisbezorgd.’
‘Maar dat is bloedlink!’
‘Dat valt wel mee. We steken het hotelpersoneel geld toe. Die kijken dus de andere kant op, en verder willen ze het hun gasten graag naar de zin maken. Alleen de speciale narcoticabrigade zou een probleem kunnen zijn, maar daar hebben we nog nooit iemand van gezien. Het is heel simpel, en je zult meer dan genoeg verdienen.’
‘Op voorwaarde dat ik met je naar bed ga zeker…’
‘O nee! Aan dat soort dingen denk ik al jaren niet meer, en je zult zien hoe eenvoudig dat het leven maakt,’ zei Brandon Leeman met een opgewekte lach. ‘Ik moet nu weg. Probeer uit te rusten, dan kunnen we morgen beginnen.’
‘Je bent heel aardig voor me geweest en ik wil niet ondankbaar lijken, maar echt, dit is niks voor mij. Ik…’
‘Je hoeft niet nú te beslissen,’ onderbrak hij me. ‘Ik dwing niemand om voor me te werken. Als je morgen wilt vertrekken dan is dat prima, maar voorlopig kun je maar beter hier zitten dan op straat, vind je ook niet?’
Ik ging op het bed zitten, mijn rugzak op schoot. Ik had een vieze nasmaak van vet en ui in mijn mond, de hamburger lag als een steen in mijn maag, al mijn spieren deden pijn en ik was zo moe dat ik haast niet op mijn benen kon staan. Ik zat er helemaal doorheen. Ik dacht terug aan de geforceerde ontsnappingstocht door het bos, het geweld van de nacht in het motel, de uren in de vrachtwagen, toen ik me zo beroerd had gevoeld door de resten van de drugs die nog in mijn lijf zaten, en ik voelde dat ik mezelf de rust moest gunnen om bij te komen.
‘Maar je mag ook mee als je dat liever wilt, dan kun je zien waar ik werk. Maar ik waarschuw je, het wordt een lange nacht,’ bood Leeman aan.
Ik kon het niet opbrengen om daar alleen te blijven. Ik ging mee op zijn ronde, tot vier uur ’s morgens, langs hotels en casino’s op de Strip, waar hij de mensen die hem in het donker opwachtten een zakje overhandigde: portiers, parkeerwachten en jonge mannen en vrouwen die er als toerist uitzagen. El Chino bleef achter het stuur zitten, Joe Martin stond op de uitkijk, en Brandon Leeman bezorgde de handel; geen van drieën ging ergens naar binnen, want ze waren bekend en werden in de gaten gehouden; ze opereerden al te lang in hetzelfde gebied. ‘Ik doe dit werk niet graag zelf,’ legde Leeman me uit, ‘maar ik wil ook geen tussenpersonen gebruiken. Die rekenen een veel te hoge provisie en zijn niet betrouwbaar.’ Ik begreep best waarom die vent me in dienst wilde nemen, want dan zou ik het werk doen en de risico’s lopen, maar zonder provisie te ontvangen. Wat zou mijn beloning zijn? Ik durfde het niet te vragen. Toen we rond waren, keerden we terug naar het haveloze gebouw waar Freddy, de jongen die ik eerder had gezien, op een van de matrassen lag te slapen…
Brandon Leeman is altijd eerlijk tegen me geweest, dus ik kan niet met het excuus komen dat hij me heeft voorgelogen over de aard van zijn handel en het soort leven dat hij me bood. Ik was me volledig bewust van wat ik deed toen ik bij hem bleef.
Manuel ziet me zo geconcentreerd als een notaris met mijn schrift in de weer, maar hij vraagt me nooit wat ik schrijf. Zijn lauwheid staat in schril contrast met mijn nieuwsgierigheid, want ik wil juist meer over hem te weten komen, over zijn verleden, zijn liefdes, zijn nachtmerries, ik wil weten wat hij voor Blanca Schnake voelt. Hij vertelt mij niets; ik vertel hem daarentegen haast alles, want hij kan goed luisteren en bestookt me niet met raadgevingen. Wat dat betreft zou mijn grootmoeder nog iets van hem kunnen opsteken. Ik heb hem nog niet over die beschamende nacht met Roy Fedgewick verteld, maar dat komt er nog wel van want dat soort geheimen vergiftigt vroeg of laat je geest als je ze binnenhoudt. Ik voel me er niet schuldig om – de schuld ligt bij mijn verkrachter -, maar ik schaam me wel.
Gisteren merkte Manuel dat ik volledig opging in wat ik op zijn computer aan het lezen was over ‘de karavaan des doods’, een legereenheid die in oktober 1973, een maand na de staatsgreep, van noord tot zuid door Chili is getrokken om politieke gevangenen af te maken. De eenheid stond onder het bevel van ene Arellano Stark, een generaal die op volkomen willekeurige gronden gevangenen aanwees, hen simpelweg liet fusilleren en vervolgens de lichamen met dynamiet liet opblazen, een doeltreffende methode om terreur te zaaien onder de burgerbevolking en weifelmoedige soldaten. Manuel heeft het nooit over die periode, maar omdat hij ziet dat ik geïnteresseerd ben, heeft hij me een boek over die sinistere karavaan geleend, een paar jaar geleden geschreven door Patricia Verdugo, een moedige journaliste die de zaak heeft onderzocht.
‘Ik weet niet of je het zult begrijpen, Maya, je bent nog te jong en komt uit het buitenland,’ zei hij.
‘Onderschat me niet, compañero’, antwoordde ik. Hij schrok, want geen mens gebruikt die term nog, die in de mode was in de tijd van Allende en later verboden werd door de dictatuur. Ik had hem op een weblog gelezen.
Er is zesendertig jaar verstreken sinds de militaire opstand en dit land heeft inmiddels al twintig jaar een democratische regering, maar de littekens zijn er nog, en in sommige gevallen zelfs open wonden. Er wordt niet veel gesproken over de dictatuur. Degenen die eronder hebben geleden proberen die tijd te vergeten en voor de jongere generaties is het geschiedenis, maar alle informatie is voorhanden, er staat veel over op internet en er zijn boeken, artikelen, documentaires en foto’s, die ik in de boekhandel in Castro heb gezien waar Manuel zijn boeken koopt. Het is onderwerp van onderzoek op de universiteiten en het is geanalyseerd vanuit alle mogelijke invalshoeken, maar in het gewone leven heeft men het er niet graag over. Het Chileense volk is nog steeds verdeeld. De vader van de huidige president Michelle Bachelet, generaal bij de luchtmacht, werd ter dood gebracht door zijn eigen wapenbroeders toen hij weigerde zich neer te leggen bij de militaire coup, waarna Bachelet en haar moeder werden gearresteerd, gemarteld en in ballingschap gezonden, maar daar heeft ze het nooit over. Volgens Blanca Schnake is dat stukje van de Chileense geschiedenis modder onder in een meer: als je erin roert, weet je maar nooit wat er boven komt drijven. De enige met wie ik hierover kan praten is Liliana Treviño, de verpleegster, die bereid is me te helpen met mijn onderzoek. Ze heeft aangeboden om met me mee te gaan naar pater Luciano Lyon, die essays en artikelen over de repressie tijdens de dictatuur heeft geschreven. We zijn van plan hem zonder Manuel op te zoeken, om in alle openheid met hem te kunnen praten.
Stilte. In dit huis van het hout van de Gualtecas-cipres heersen lange stiltes. Het heeft me vier maanden gekost om me aan Manuels introverte karakter aan te passen. Mijn aanwezigheid moet ongemakkelijk zijn voor deze eenzelvige man, zeker in een huis zonder deuren, waar privacy een zaak van beleefdheid is. Op zijn manier is hij lief voor me. Enerzijds negeert hij me of geeft hij eenlettergrepige antwoorden, maar hij warmt handdoeken voor me op het fornuis als hij denkt dat ik ga douchen en brengt me mijn beker melk op bed: hij zorgt voor me. Gisteren heeft hij voor het eerst sinds ik hem ken zijn zelfbeheersing verloren. Ik was met twee vissers meegegaan om te helpen de netten uit te werpen, we werden overvallen door slecht weer, het regende, de zee ging tekeer en we kwamen pas heel laat terug, tot op het bot verkleumd.
Manuel stond ons op de steiger op te wachten, met Fákin en Laurencio Cárcamo, een van de carabinero’s, die al radiocontact had gehad met Isla Grande met het verzoek een marineschip op pad te sturen om ons te zoeken. ‘Wat moet ik je grootmoeder zeggen als je verdrinkt?’ schreeuwde Manuel woedend zodra ik aan wal stapte. ‘Rustig maar, man, ik kan heus wel voor mezelf zorgen,’ zei ik. ‘Jezus, ja, vandaar dat je hier bent: omdat je zo goed voor jezelf kunt zorgen!’
Laurencio Cárcamo was bereid ons naar huis te brengen, en in de jeep pakte ik Manuels hand en legde hem uit dat de weersverwachting goed was geweest toen we uitvoeren en dat we officieel toestemming hadden gekregen, dat niemand deze plotselinge weersverslechtering had voorzien. Binnen enkele minuten waren de hemel en de zee asgrauw geworden en moesten we de netten alweer binnenhalen. We hadden een paar uur stuurloos rondgedobberd, want het was ineens stikdonker en we konden ons niet meer oriënteren. We hadden ook geen signaal en konden dus niet bellen, daarom had ik hem niet kunnen waarschuwen. Maar het was alleen ongemakkelijk geweest, we hadden geen moment gevaar gelopen, het schip was degelijk en de vissers kennen deze wateren. Manuel verwaardigde zich niet me aan te kijken of antwoord te geven, maar hij trok ook zijn hand niet terug.
Ik rammelde werkelijk van de honger en tot mijn grote vreugde had Eduvigis een ovenschotel met zalm en aardappels voor ons gemaakt. Tijdens het ritueel van aan tafel gaan, in de intimiteit van de gedeelde routine, loste Manuels slechte humeur op. Na het eten installeerden we ons op de gammele bank, hij om te lezen en ik om in mijn schrift te schrijven, met onze koppen cafeïnevrije koffie met zoete, stroperige gecondenseerde melk. Regen, wind, takken die tegen het raam krassen, brandend hout in het fornuis, spinnende katten. Dat is mijn muziek tegenwoordig. Het huis sloot zich als een omhelzing om ons en de dieren heen.
Het werd al licht toen ik met Brandon Leeman terugkeerde van mijn eerste ronde langs de casino’s van de Strip. Ik viel om van vermoeidheid, maar voor ik naar bed kon moest ik nog poseren voor een camera, voor een foto voor mijn nieuwe identiteitsbewijs. Leeman had heus wel door dat Sarah Laredo mijn echte naam niet was, maar hoe ik dan wel heette maakte hem verder niet uit. Daarna kon ik eindelijk naar mijn kamer, waar ik op dat bed zonder lakens ging liggen zonder mijn kleren en mijn schoenen uit te trekken, omdat ik walgde van het matras dat, zo stelde ik me voor, door mensen gebruikt was met twijfelachtige hygiënische gewoonten. Ik werd pas om tien uur wakker. De badkamer was net zo weerzinwekkend als het bed, maar ik douchte me toch, bibberend, want er was geen warm water en uit de airco waaide een Siberische storm. Ik trok mijn kleren van de dag daarvoor weer aan, waarbij ik bedacht dat ik een plek moest zien te vinden waar ik de paar dingen die ik in mijn rugzak had kon wassen. Vervolgens begaf ik me via het gat in de muur naar het andere appartement, het ‘kantoor’, waar geen mens te bekennen was. Het was er schemerdonker, want er kwam maar een enkel streepje licht door de planken voor het raam, maar ik ontdekte een lichtschakelaar en knipte de peertjes aan het plafond aan. In de koelkast trof ik alleen kleine, met plakband gesealde pakjes, een halflege fles ketchup en yoghurtjes in verschillende smaken die over de datum waren, met groene schimmelharen erop. Ik liep rond door de rest van de kamers, die nog smeriger waren dan die in het andere appartement, zonder iets te durven aanraken, en vond lege flesjes, spuiten, naalden, stukken rubber, pijpen, buisjes geblakerd glas, bloedsporen. En toen drong tot me door waar de butaanbranders in de keuken voor dienden en besefte ik dat ik in een drugshol terecht was gekomen, van gebruikers en dealers. Als ik verstandig was, maakte ik dat ik wegkwam.
De stalen deur was niet op slot en op de gang trof ik ook niemand. Ik was alleen in het appartement, maar kon niet weg doordat het elektrische hek van de trap dichtzat. Ik doorzocht het appartement opnieuw van boven tot onder, vloekend van de zenuwen, zonder de afstandsbediening aan te treffen, en ik vond ook geen telefoon waarmee ik om hulp zou kunnen vragen. Terwijl ik me probeerde te herinneren op welke verdieping ik me bevond, begon ik wanhopig aan de planken voor een van de ramen te trekken, maar die zaten zo stevig vastgespijkerd dat ik er niet één los kreeg. Ik was net van plan het op een krijsen te zetten toen ik stemmen hoorde, en het knerpen van het elektrische hekwerk op de gang, en vlak daarop kwamen Brandon Leeman, zijn twee compagnons en het jongetje, Freddy, binnen. ‘Hou je van Chinees eten?’ vroeg Leeman bij wijze van begroeting. Ik was zo in paniek dat ik niets kon uitbrengen, maar alleen Freddy leek daar iets van te merken. ‘Ik vind het ook vreselijk als ze me opsluiten,’ zei hij met een vriendschappelijke knipoog. Brandon Leeman legde me uit dat het een veiligheidsmaatregel was, dat niemand in zijn afwezigheid het appartement binnen mocht, maar dat ik als ik bleef mijn eigen afstandsbediening zou krijgen.
De lijfwachten – of compagnons, zoals ze liever genoemd werden – en het kind gingen voor de tv met stokjes zitten eten, direct uit de bakjes. Brandon Leeman sloot zich in een van de kamers op om via zijn mobiel langdurig tegen iemand te schreeuwen, en kondigde daarna aan dat hij ging rusten en verdween door het gat naar het andere appartement. Vrij snel daarop vertrokken Joe Martin en El Chino, en bleef ik alleen achter met Freddy We brachten de warmste uren van de middag door met tv-kijken en kaartspelen. Freddy gaf een perfecte imitatie van zijn idool, Michael Jackson, ten beste.
Tegen vijven verscheen Brandon Leeman weer op het toneel, en vlak daarna bracht de Filippijn een rijbewijs op naam van een zekere Laura Barron, tweeëntwintig jaar, uit Arizona, met mijn foto erop.
‘Dat gebruik je zolang je hier bent,’ zei Leeman.
‘Wie is dat?’ vroeg ik, terwijl ik naar het rijbewijs tuurde.
‘Vanaf nu ben jij Laura Barron.’
‘Jawel, maar ik kan maar tot augustus in Las Vegas blijven.’
‘Dat wist ik toch al? Je zult er geen spijt van krijgen, Laura, het is een prima baantje. Alleen dit nog: geen mens mag weten dat je hier bent – je familie niet, je vrienden niet. Helemaal niemand. Is dat duidelijk?’
‘Ja.’
‘We zullen in de wijk laten rondgaan dat je bij mij hoort, om problemen te voorkomen. Niemand die je dan nog lastig zal durven vallen.’
Leeman droeg zijn compagnons op lakens en een nieuw matras voor op mijn bed te kopen, en nam me daarna mee naar een chique kapper in een fitnesscentrum, waar een man met oorringetjes in een framboosrode broek kreten van afkeer slaakte toen hij de knallende kleuren van mijn regenboogkapsel zag. Er was geen andere oplossing dan kortknippen en ontkleuren, luidde zijn diagnose. Twee uur later zag ik in de spiegel een Scandinavische hermafrodiet met een te lange hals en flaporen. Mijn hoofdhuid voelde aan alsof hij in vuur en vlam stond na de ontkleuring met al die chemische producten. ‘Heel elegant,’ zei Brandon Leeman goedkeurend, en hij nam me meteen daarna mee op een tocht langs de shopping mails op de Boulevard. Hij had een verbijsterende manier van winkelen: we gingen een zaak binnen, hij liet me verschillende kledingstukken passen, koos er uiteindelijk maar eentje uit en betaalde dan met bankbiljetten van een hoge waarde. Vervolgens gingen we naar een volgende winkel, waar hij een van dezelfde dingen kocht die ik al eerder had gepast maar die we niet hadden aangeschaft. Ik vroeg hem of het niet handiger zou zijn om alles in een en dezelfde zaak te kopen, maar daar gaf hij geen antwoord op.
Mijn nieuwe garderobe bestond uit verschillende sportieve outfits, niets uitdagends of opzichtigs, een eenvoudig zwart jurkje, sandalen voor dagelijks gebruik en nette gouden sandaaltjes met hakken, wat opmaakspulletjes en twee grote tassen met in het oog springende logo’s van de ontwerpers, die naar mijn berekeningen net zoveel kostten als mijn grootmoeders Volkswagen. Leeman schreef me in op zijn fitnessclub, waar ook de kapper zat die mijn haar had gedaan, en gaf me de raad er zo veel mogelijk gebruik van te maken, omdat ik daar overdag meer dan genoeg tijd voor zou hebben. Hij betaalde cash, vanuit een stapel dollarbiljetten die met een elastiekje bij elkaar werden gehouden. Niemand die dat vreemd leek te vinden; geld stroomde in deze stad blijkbaar als water. Het viel me wel op dat Leeman altijd met briefjes van honderd betaalde, ook al bedroeg de prijs van de aankoop maar een tiende deel van dat bedrag, en ik kon geen verklaring bedenken voor die excentrieke manier van doen.
Rond tien uur die avond moest ik voor het eerst iets bezorgen. Ze zetten me af in het Mandalay Bay Hotel. In overeenstemming met Leemans instructies begaf ik me naar het zwembad, waar een man en een vrouw naar me toe kwamen, die me herkenden aan het logo op mijn tas, dat blijkbaar een soort wachtwoord was dat Leeman hun had gegeven. De vrouw, met een lange strandjurk aan en een ketting met glazen kralen om haar hals, negeerde me, maar de man, in een grijze lange broek, een witte polo en zonder sokken, gaf me een hand. We praatten even over niets, ik overhandigde ze heimelijk hun bestelling en kreeg daar twee in een toeristenfoldertje gevouwen briefjes van honderd dollar voor terug, waarna we afscheid namen.
In de hotellobby belde ik via de interne telefoon met de volgende klant, nam de lift naar de tiende verdieping, ging vlak langs een bewaker die naast de lift stond zonder me een blik waardig te keuren en klopte op de juiste deur. Een man van rond de vijftig, op blote voeten en in ochtendjas, liet me binnen, nam het zakje in ontvangst en betaalde, waarna ik snel weer vertrok. In de deuropening stuitte ik op een tropisch visioen: een knappe mulattin met een leren korsetje aan, in een heel kort rokje en op naaldhakken, van wie ik vermoedde dat het een escort was, zoals ze dure hoeren tegenwoordig noemen. We namen elkaar van top tot teen op zonder elkaar gedag te zeggen.
In de enorme lobby haalde ik diep adem, tevreden over mijn eerste missie, want het was me allemaal enorm meegevallen. Leeman zat in de auto op me te wachten, met El Chino achter het stuur, om me nog naar andere hotels te brengen. Voor middernacht had ik meer dan vierduizend dollar opgehaald voor mijn nieuwe baas.
Zo op het eerste gezicht was Brandon Leeman anders dan al die andere junks die ik die maanden heb leren kennen, mensen die verwoest waren door de drugs. Hoewel hij fragiel oogde, zag hij er verder normaal uit, en pas door met hem in één huis te wonen begreep ik hoe ziek hij eigenlijk was. Hij at nog minder dan een mus, kon haast niets binnenhouden, en lag soms zo stil op bed dat je niet kon zeggen of hij sliep, bewusteloos was of lag te zieltogen. Hij rook raar, naar sigaretten, alcohol en iets giftigs – een combinatie van geuren, een soort mestlucht. Hij was zich ervan bewust dat zijn geest hem soms in de steek liet, en daarom hield hij mij naast zich; hij zei dat hij meer op mijn geheugen vertrouwde dan op dat van hemzelf. Hij was een nachtdier. Overdag liet hij de uren van de dag voorbijgaan in zijn kamer, in de koelte van de airco, aan het eind van de dag ging hij meestal naar de fitnessclub voor een massage, een sauna of een stoombad, en ’s nachts deed hij zijn zaken. We zagen elkaar op de club, maar kwamen nooit tegelijk aan en zijn orders luidden om hem daar te negeren. Ik mocht trouwens met niemand praten, iets wat nog helemaal niet meeviel, want ik kwam daar elke dag en zag altijd dezelfde gezichten.
Leeman stelde hoge eisen aan zijn gif, zoals hij zelf altijd zei: alleen de duurste bourbon en de puurste heroïne. Hij zette vijf à zes keer per dag een shot, altijd met nieuwe naalden. Hij beschikte over net zoveel als hij wilde en hield zich strikt aan zijn gewoontes. Hij verviel nooit in de ondraaglijke wanhoop van de ontwenning, zoals anderen, de stakkers die zich in de allerhoogste nood naar zijn deur sleepten. Ik was getuige van het ritueel van de witte dame, de lepel, de vlam van een kaars of een aansteker, de spuit, het stuk rubber om zijn arm of zijn been, vol bewondering voor de handigheid waarmee hij zijn weggezonken aderen kon vinden, die niet te zien waren, zelfs in zijn enkel, zijn buik of zijn nek. Als zijn hand te zeer trilde liet hij zich door Freddy helpen, want ik was daar niet toe in staat, ik kreeg de zenuwen van de naald. Leeman gebruikte al zo lang heroïne dat hij doses verdroeg die voor ieder ander dodelijk geweest zouden zijn.
‘Het is niet de heroïne waaraan je doodgaat, het is de manier van leven van verslaafden, de armoede, de ondervoeding, infecties, gebruikte naalden, de smerigheid,’ legde hij me uit.
‘Nou, waarom laat je het mij dan niet proberen?’
‘Omdat ik niets heb aan een junk.’
‘Eén keer maar, om te weten hoe het is…’
‘Nee. Je zult tevreden moeten zijn met wat je krijgt.’
En ik kreeg alcohol, marihuana, hallucinogenen en pilletjes die ik blind slikte, zonder dat het me veel kon schelen wat het effect was, als ze mijn bewustzijn maar veranderden zodat ik aan de werkelijkheid kon ontsnappen, aan de stem van Nini, mijn Nini, die me riep, aan mijn lichaam, mijn angst voor de toekomst. De enige pilletjes die ik aan hun oranje kleur herkende waren de slaappillen, die gezegende capsules die mijn chronische slapeloosheid konden verslaan en me enkele uren droomloze slaap schonken. De baas stond me wel zo nu en dan een lijntje coke toe om me opgewekt en alert te houden, maar crack was verboden. Voor zijn lijfwachten, Joe Martin en El Chino, gold hetzelfde, maar die hadden zo hun eigen verslavingen. ‘Dat soort vuiligheid is voor losers,’ zei Leeman altijd geringschattend, hoewel die losers zijn trouwste klanten waren, die hij kon uitknijpen tot de dood erop volgde, kon dwingen tot stelen, tot prostitutie. Voor hun volgende shot waren ze overal toe bereid. Ik raakte de tel kwijt van de junks die ons omringden, die skeletten met hun snot en hun zweren, nerveus, trillend, zwetend, gevangen in hun hallucinaties, slaapwandelaars die achterna werden gezeten door stemmen en beestjes die hun lichaam via de natuurlijke openingen binnendrongen .
Ook Freddy ging door die stadia, het arme joch. Mijn hart brak als ik hem zo zag lijden. Soms hielp ik hem de brander bij het pijpje te houden en wachtte dan net zo gespannen als hij tot de gele kristalletjes met een droog geluid uiteenvielen en het magische wolkje het glazen pijpje vulde. Binnen dertig seconden vloog Freddy dan in een andere wereld. Het genot, de grootsheid en de euforie duurden maar een paar momenten, daarna zakte hij terug in zijn diepe afgrond van absoluut lijden, waar hij alleen uit kon komen met een nieuwe dosis. Hij had steeds meer nodig om zich staande te kunnen houden, en Brandon Leeman, die van hem hield, gaf hem dat.
‘Waarom helpen we hem niet om af te kicken?’ vroeg ik Leeman ooit.
‘Voor Freddy is het te laat. Van crack kun je niet terug. Dat was de reden dat ik me van de meisjes die vóór jou voor me werkten moest ontdoen,’ antwoordde hij.
Ik maakte uit die woorden op dat hij ze had ontslagen. Ik wist niet dat in die omgeving ‘je van iemand ontdoen’ gewoonlijk iets onomkeerbaars betekent.
Het was onmogelijk om aan de aandacht van Joe Martin en El Chino te ontsnappen, die de opdracht mij in de gaten te houden uiterst serieus namen. El Chino, een schichtige wezel, richtte nooit direct het woord tot mij en keek me ook niet recht aan. Joe Martin daarentegen stak zijn gedachten niet onder stoelen of banken. ‘Leen mij het meisje voor een lekkere pijpbeurt, baas,’ hoorde ik hem een keer zeggen. ‘Als ik niet wist dat het grappig bedoeld is, zou ik je ter plekke neerschieten voor zoveel lompheid,’ antwoordde Brandon Leeman bedaard. Ik leidde daaruit af dat zolang híj het voor het zeggen had, die twee klootzakken mij met geen vinger zouden durven aanraken.
Het was geen geheim waar de bende zich mee bezighield, maar toch zag ik Brandon Leeman niet als een crimineel, niet zoals Joe Martin en El Chino, die volgens Freddy verschillende moorden op hun geweten hadden. Het was natuurlijk zeer waarschijnlijk dat ook Leeman een moordenaar was, maar hij zag er niet naar uit. Hoe dan ook, het was maar beter dat ik het niet wist, net zoals hij liever niets van mij wist. Voor de baas had Laura Barron geen verleden en geen toekomst, en deden haar gevoelens er niet toe. Gehoorzaamheid, dat was het enige wat telde. Hij vertrouwde me een aantal dingen toe op zakelijk gebied die veiligheidshalve niet op papier gezet konden worden en liet me die uit mijn hoofd leren, omdat hij bang was ze te vergeten: wie hem geld schuldig was en welk bedrag, waar een pakket moest worden opgehaald, het bedrag dat hij de politie had moeten toesteken, wat de bendeleden die dag moesten uitvoeren.
De baas was heel sober. Hij leefde als een monnik, maar voor mij was hij gul. Ik ontving geen vast loon of provisie; hij gaf me gewoon geld uit zijn onuitputtelijke rolletje bankbiljetten als zakgeld, en de fitnessclub en mijn aankopen betaalde hij contant. Als ik meer wilde, gaf hij dat zonder te morren, maar algauw vroeg ik er niet meer om, want ik had niets nodig en verder verdween alles van waarde toch uit het appartement. We sliepen met een smal gangetje tussen ons in, dat hij nooit heeft geprobeerd over te steken. Hij had me verboden om relaties met andere mannen aan te knopen, uit veiligheidsoverwegingen. In bed praat je makkelijk je mond voorbij, zei hij.
Op mijn zestiende had ik, afgezien van de ramp met Rick Laredo, een aantal andere ervaringen met jongens gehad waar ik boos en gefrustreerd uit was gekomen. Van de porno op internet, waar iedereen van Berkeley High toegang toe had, werden de jongens geen steek wijzer. Ze waren grotesk onhandig en hadden promiscuïteit hoog in hun vaandel, alsof ze het zelf hadden uitgevonden, en de populairste uitdrukking van dat moment was friends with benefits, vrienden met voordelen, maar het was mij volkomen duidelijk dat die voordelen alleen voor hen golden. In de ontwenningskliniek in Oregon, waar de omgeving verzadigd was van de hormonen – we zeiden altijd dat het testosteron er van de muren droop – leefden we gedwongen dicht op elkaar en was seks verboden. Die explosieve combinatie was voor de therapeuten een onuitputtelijke bron van materiaal tijdens de groepssessies. Ik kon me absoluut niet druk maken om die ‘afspraak’, maar voor anderen was het erger dan afkicken van de drugs, want behalve Steve, de psycholoog, die niet gevoelig was voor verleidingspogingen, was het er erbarmelijk gesteld op het gebied van mannen. In Las Vegas kwam ik niet in opstand tegen de door Leeman opgelegde onthouding, omdat die afgrijselijke nacht met Fedgewick me nog vers in het geheugen lag. Ik wílde niet eens dat iemand aan mijn lijf zat.
Brandon Leeman beweerde altijd dat hij aan iedere gril van zijn klanten tegemoet kon komen, van kleine kinderen voor ouwe viezeriken tot automatische wapens voor extremisten, maar dat was meer grootspraak dan werkelijkheid, want ik heb er nooit iets van gemerkt, alleen van handel in drugs en het helen van gestolen spullen – hij was een kleine kruimeldief vergeleken bij wat anderen ongestraft in die stad uitvraten. Er kwamen hoeren in alle soorten en maten voor hun drugs naar het appartement, onder wie heel dure, zoals je aan hun uiterlijk kon zien; andere daarentegen verkeerden in het laatste stadium van verval. Sommigen betaalden contant, anderen kochten op de pof, en soms, als de baas er niet was, rekenden Joe Martin en El Chino in natura af. Brandon Leeman vulde zijn inkomen aan met een handel in gestolen auto’s, die hij afnam van een jeugdbende crackverslaafden, liet omkatten in een clandestiene garage en dan in een andere staat verkocht. Dit maakte het hem ook mogelijk om zelf elke twee à drie weken van auto te wisselen, om te vermijden dat hij gespot werd. En alles droeg bij aan de groei van zijn magische rol biljetten.
‘Met jouw kip die gouden eieren legt zou je je een penthouse kunnen veroorloven in plaats van deze zwijnenstal, een vliegtuig, een jacht, wat je maar wilt…’ zei ik verwijtend, toen de waterleiding was gesprongen en veranderd in een waterval van smerig water, en we naar de badkamers van de fitnessclub moesten uitwijken.
‘Wil je soms een jacht voor Kerstmis?’ vroeg hij verbaasd.
‘Nee! Het enige wat ik vraag is een fatsoenlijke badkamer! Waarom verhuizen we niet?’
‘Deze plek bevalt me.’
‘Laat dan een loodgieter komen, verdomme. En misschien kun je dan meteen iemand inhuren om schoon te maken.’
Hij schaterde het uit. Het idee van een illegale immigrante die komt poetsen in een rovershol met boeven en verslaafden vond hij oerkomisch. Feitelijk was het Freddy’s taak om schoon te maken – onder dat voorwendsel had hij hem in huis genomen maar het enige wat de jongen deed was de vuilnisbak leeghalen en eventuele bewijsstukken op de patio in een lege oliedrum verbranden. Hoewel ik geen enkele aanleg heb voor huishoudelijk werk, kwam ik er niet onderuit zo nu en dan rubberhandschoenen aan te trekken en met schoonmaakmiddelen aan de slag te gaan. Er zat niets anders op als ik daar wilde wonen, maar het was een onmogelijke strijd tegen het verval en de smerigheid die overal als een onverbiddelijke stank in doordrongen. Ik had er als enige last van; de rest merkte het niet eens. Voor Brandon Leeman waren die appartementen maar een tijdelijke regeling, aangezien hij van plan was zijn leven om te gooien zodra het een of andere geheimzinnige handeltje dat hij met zijn broer aan het opzetten was, concrete vormen zou aannemen.
Mijn baas – hij vond het prettig als ik hem zo noemde – had veel aan zijn broer Adam te danken, had hij me uitgelegd. Zijn familie kwam oorspronkelijk uit Georgia. Hun moeder had hen in de steek gelaten toen ze nog klein waren, en toen zijn vader in de gevangenis stierf – mogelijk vermoord, hoewel de officiële versie luidde dat het zelfmoord was geweest had Adam de zorg voor zijn jongere broertje op zich genomen. Adam had nooit fatsoenlijk werk gehad, maar was ook nooit in aanraking gekomen met justitie, niet zoals Brandon, die op zijn dertiende al een strafblad had. ‘Ik moest daar weg omdat Adam anders door mij problemen zou krijgen,’ biechtte Brandon me op. Samen werden de broers het erover eens dat Nevada de ideale plek voor hem was, met meer dan honderdtachtig casino’s die dag en nacht open waren, met veel contant geld dat met duizelingwekkende snelheid van hand tot hand ging, en een gunstig aantal corrupte politiemensen.
Adam stopte zijn broer een stapeltje identiteitsbewijzen en paspoorten op verschillende namen toe die hem goede diensten zouden kunnen bewijzen, en geld om mee van start te gaan. Ze gebruikten geen van beiden creditcards. Op een van die zeldzame momenten dat we vertrouwelijk met elkaar praatten, vertelde Brandon Leeman me dat hij nooit getrouwd was geweest; zijn broer was zijn enige vriend, en zijn neefje, Adams zoon, zijn enige gevoelige plek. Hij liet me een foto van het gezinnetje zien: zijn broer – een heel ander type dan Brandon, een goede verschijning, fors zijn mollige schoonzus en het neefje, een schattig kereltje dat Hank heette. Ik ben een paar keer met hem meegegaan om elektronische speeltjes voor het kind te kopen, vreselijk duur en niet echt geschikt voor een jongetje van twee.
Voor de toeristen die een weekendje naar Las Vegas kwamen om aan hun saaie leven te ontsnappen en hun geluk in de casino’s uit te proberen waren de drugs niet meer dan amusement, maar voor de hoeren, zwervers en bedelaars, voor de zakkenrollers, bendeleden en de andere ongelukkigen die rond het gebouw van Leemans appartement zwierven, bereid om het laatste restje van hun menselijkheid te verkopen voor een shot, waren ze de enige troost. Soms hadden ze geen cent en smeekten hem dan net zolang tot hij hun toch iets gaf, uit liefdadigheid of om hun verslaving te voeden. Anderen, die al hand in hand met de dood liepen, waren de moeite niet waard om te helpen. Ze kotsten bloed, hadden last van krampen en raakten bewusteloos. Dat soort lui liet Leeman eruit gooien. Sommigen van hen zal ik nooit vergeten, zoals de jongen uit Indiana, die een explosie in Afghanistan had overleefd en toen hij in Las Vegas aan zijn eind kwam, zijn eigen naam niet eens meer wist. ‘Verlies je benen en je krijgt een medaille, verlies je geest en je krijgt helemaal niets,’ herhaalde hij als een mantra als hij zat te gebruiken. Of Margaret, een meisje van mijn leeftijd maar met een lichaam dat helemaal op was, die een van mijn merktassen had gejat. Freddy betrapte haar en we konden hem van haar afpakken voordat ze hem had kunnen verkopen, want Brandon Leeman zou haar er duur voor hebben laten betalen. Een andere keer kwam Margaret hallucinerend naar het appartement, en sneed toen ze niemand aantrof die haar kon helpen met een glasscherf haar polsen door. Freddy vond haar in het gangetje, in een plas bloed, en wist haar naar buiten te krijgen en haar een paar honderd meter verderop te dumpen, waarna hij per telefoon alarm sloeg. Toen de ambulance haar meenam leefde ze nog, maar we zijn er nooit achter gekomen wat er verder met haar is gebeurd, en we hebben haar ook nooit meer teruggezien.
En hoe zou ik Freddy kunnen vergeten? Ik heb mijn leven aan hem te danken. Ik was als een zus van het jongetje gaan houden, dat kind dat niet stil kon zitten, dat magere onderdeurtje, hard vanbuiten en zo lief vanbinnen, met zijn glanzende ogen en zijn snotneus. Hij kon nog lachen en zich tegen me aan nestelen als we tv-keken. Ik gaf hem vitaminen en kalk om hem te laten groeien, en kocht twee pannen en een kookboek om de keuken in gebruik te nemen, maar mijn gerechten verdwenen onaangeroerd in de vuilnisbak: Freddy proefde twee hapjes en had geen trek meer. Soms was hij heel ziek en kon hij zich niet bewegen op zijn matras. Andere keren verdween hij een paar dagen, zomaar, zonder uitleg te geven. Brandon Leeman voorzag hem van drugs, alcohol, sigaretten, wat hij maar vroeg. ‘Zie je dan niet dat je hem vermoordt?’ protesteerde ik. ‘Ik ben al dood, Laura, maak je niet druk,’ onderbrak Freddy ons goedgehumeurd. Hij gebruikte alle giftige stoffen die er maar bestonden, alle vuiligheid die je kon slikken, roken, snuiven of spuiten. Hij was écht half dood, maar hij had ritme in zijn bloed en kon zelfs aan een leeg bierblikje muziek ontlokken. Hij improviseerde rapsongs die nog rijmden ook; zijn droom was een carrière als popster, ontdekt te worden, zoals Michael Jackson. ‘We gaan samen naar Californië, Freddy. Daar kun je een nieuw leven beginnen. Mike O’Kelly zal je helpen, zoals hij met honderden andere jongeren heeft gedaan, die er soms nog erger aan toe waren dan jij, maar als je die nu ziet, zou je het niet geloven. Mijn oma zal je ook helpen, daar is ze goed in. Je komt bij ons wonen, lijkt je dat wat?’
Op een avond, toen ik op een klant wachtte in een van de overdadige zalen van Caesars Palace, met al die Romeinse beelden en fonteinen, liep ik Arana, de politieman, weer tegen het lijf. Ik probeerde er nog tussenuit te knijpen, maar hij had me al gespot en kwam glimlachend, met uitgestoken hand op me af en vroeg hoe het met mijn oom ging. ‘Mijn oom?’ herhaalde ik perplex, en toen herinnerde ik me weer dat Brandon Leeman me de eerste keer, toen we elkaar in een McDonald’s ontmoetten, had voorgesteld als zijn nichtje uit Arizona. Zenuwachtig, want er zat handel in mijn tas, begon ik verklaringen te stamelen waar hij niet om had gevraagd.
‘Ik ben hier alleen de zomer, ik ga binnenkort naar de universiteit.’
‘Welke universiteit?’ vroeg Arana, die naast me kwam zitten.
‘Dat weet ik nog niet…’
‘Je lijkt me een serieus meisje, je oom zal wel trots op je zijn. Sorry, ik ben je naam vergeten…’
‘Laura. Laura Barron.’
‘Ik ben blij voor je dat je gaat studeren, Laura. Ik zie in mijn werk te vaak tragische gevallen van veelbelovende jonge mensen die er helemaal aan onderdoor gaan. Wil je iets van me drinken?’ En voordat ik kon weigeren, had hij al een fruitcocktail besteld bij een serveerster in een Romeinse tuniek. ‘Jammer genoeg kan ik geen biertje nemen. Daar zou ik wel trek in hebben, maar ik ben aan het werk.’
‘In dit hotel?’
‘Ik moet een bepaalde ronde doen, en dit hotel maakt daar deel van uit.’
Hij vertelde me dat Caesars Palace uit vijf torens bestaat, wel 3348 kamers heeft, sommige van bijna honderd vierkante meter, dat het negen luxe restaurants bevat, een mail met de chicste winkels ter wereld en een theater in de stijl van het Romeinse Colosseum dat plaats biedt aan 4296 toeschouwers, waar beroemdheden optreden. Had ik het Cirque du Soleil gezien? Nee? Dan moest ik mijn oom vragen om me mee te nemen, want hun voorstellingen waren het beste wat je in Las Vegas kon zien. Algauw kwam de nep-Vestaalse maagd met een groenig drankje in een glas dat bekroond werd met een stukje ananas. Ik telde de minuten, want buiten wachtten Joe Martin en El Chino, met hun horloge in de hand, en binnen zou mijn klant lopen te ijsberen tussen de pilaren en de spiegels, zonder er een idee van te hebben dat het meisje dat zo gezellig met een geüniformeerde politieman zat te babbelen zijn contact was. Wat zou Arana weten over Brandon Leemans activiteiten?
Ik dronk mijn veel te zoete sapje en nam zo gehaast afscheid van hem dat hij het wel verdacht moet hebben gevonden. Die politieman beviel me wel; hij keek je aan met een vriendelijke blik in zijn ogen, gaf een stevige hand en hij was relaxed. Als ik goed naar hem keek, vond ik hem zelfs aantrekkelijk, hoewel hij een paar kilo te zwaar was; zijn witte tanden contrasteerden met zijn gebronsde huid en als hij lachte, kneep hij zijn ogen tot spleetjes.
Degene die Manuel het meest na staat is Blanca Schnake, maar dat zegt niet veel. Hij heeft niemand nodig, zelfs Blanca niet, en hij zou de rest van zijn leven zonder praten kunnen. Alle inspanning om de vriendschap in stand te houden komt van haar. Zij is degene die hem uitnodigt om te komen eten of onverwacht binnenvalt met iets lekkers en een fles wijn; zíj dwingt hem om naar Castro te gaan om haar vader op te zoeken, Millalobo, die het zich aantrekt als hij hem niet regelmatig bezoekt; zíj zorgt voor Manuels kleren, voor zijn gezondheid en ze houdt zijn huis op orde, als een soort huishoudster. Ik ben een indringster die hun intimiteit heeft doorbroken. Voordat ik er was konden ze alleen zijn, nu hebben ze mij er altijd als pottenkijker bij. Ze zijn tolerant, deze Chilenen. Geen van beiden heeft ook maar enigszins blijk gegeven van weerzin tegen mijn aanwezigheid.
Een paar dagen geleden aten we bij Blanca thuis, zoals we vaak doen, want het is er veel gezelliger dan bij ons. Blanca had de tafel gedekt met haar mooiste tafelkleed, met gesteven linnen servetjes, kaarsen en een mandje met het rozemarijnbrood dat ik had meegenomen. De tafel was eenvoudig en verfijnd, zoals alles bij haar. Manuel is niet in staat om dit soort details te waarderen, maar ik sta er telkens weer van te kijken, want voordat ik deze vrouw leerde kennen dacht ik dat interieurstyling alleen iets was voor hotels en tijdschriften. Het huis van mijn grootouders was net een vlooienmarkt, met die overdaad aan meubels en al die afgrijselijke spullen die hun bestaansrecht alleen maar te danken hadden aan hun nut of aan het feit dat mijn grootouders te lui waren om ze bij het oud vuil te zetten. Dankzij Blanca, die een kunstwerk kan creëren met drie blauwe hortensia’s in een glazen kan vol citroenen, gaat mijn smaak erop vooruit. Terwijl zij met een vissoep bezig waren, ging ik de tuin in om sla en basilicum te plukken, voordat er geen licht meer was, want het wordt al vrij vroeg donker. Op een paar vierkante meter heeft Blanca fruitbomen geplant en ze kweekt een keur aan groenten, die ze zelf verzorgt. Je ziet haar altijd met een strooien hoed op en handschoenen aan in haar tuin aan het werk. Ik ben van plan haar komend voorjaar te vragen om me te helpen met Manuels tuin, die nu alleen uit stenen en onkruid bestaat.
Toen het tijd was voor het toetje hadden we het over magie – Manuels boek fascineert me – en over bovennatuurlijke verschijnselen, waar ik een expert in had kunnen zijn als ik beter naar mijn grootmoeder had geluisterd. Ik vertelde dat ik was opgegroeid bij mijn agnostische grootvader, een rationalistisch astronoom, en mijn grootmoeder, die tarot-adept en aspirant-astroloog is, die aura’s en energie leest, dromen verklaart en amuletten, kristallen en heilige stenen verzamelt, en dan heb ik het nog niet eens over haar vriendschap met de geesten die haar omringen.
‘Nini verveelt zich nooit. Ze houdt zich bezig met protesteren tegen de regering en met communiceren met de doden,’ zei ik.
‘Welke doden?’ vroeg Manuel.
‘Met Popo, maar ook andere, zoals Sint-Antonius van Padua, een heilige die verloren voorwerpen en verloofden voor ongetrouwde meisjes vindt.’
‘Jouw grootmoeder heeft zelf een verloofde nodig,’ antwoordde hij.
‘Jezus, man, ze is haast net zo oud als jij!’
‘Heb ik jou niet zelf horen zeggen dat ik een liefde nodig heb? Als je vindt dat ík nog niet te oud ben om verliefd te worden, dan geldt dat voor Nidia helemaal. Die is een paar jaar jonger.’
‘Je bent geïnteresseerd in Nini!’ riep ik uit. We zouden met ons drieën kunnen wonen, bedacht ik; ik was heel even vergeten dat Blanca de ideale verloofde voor hem was.
‘Dat is een overhaaste conclusie, Maya.’
‘Je zou haar bij Mike O’Kelly moeten wegkapen,’ zei ik. ‘Hij is Iers en invalide, maar hij ziet er tamelijk goed uit en is beroemd.’
‘Dan heeft hij haar meer te bieden dan ik.’ Hij moest lachen.
‘En jij, tía Blanca, geloof jij in dat soort dingen?’ vroeg ik.
‘Ik ben heel praktisch, Maya. Als ik een wrat heb ga ik naar de dermatoloog, maar voor het geval dat, bind ik een haar om mijn pink en plas ik achter een eik.’
‘Manuel zegt dat je een heks bent.’
‘Dat is ook zo. Met volle maan kom ik samen met andere heksen. Heb je zin om een keer mee te gaan? Komende woensdag hebben we een bijeenkomst. We zouden samen naar Castro kunnen gaan en een paar dagen bij mijn vader logeren, en dan neem ik je mee naar onze heksensabbat.’
‘Een heksensabbat? Ik heb geen bezem,’ zei ik.
‘Als ik jou was zou ik het maar doen, Maya,’ onderbrak Manuel ons. ‘Die kans krijg je niet nog een keer. Blanca heeft mij nog nooit meegevraagd.’
‘Het is een vrouwenkring, Manuel. Je zou verdrinken in het oestrogeen.’
‘Jullie maken een grapje…’ zei ik.
‘Ik meen het serieus, gringuita, maar het is iets anders dan je denkt. Het heeft niets te maken met de hekserij in Manuels boek, geen invunches, of vesten uit de huid van gestorvenen. Onze groep is heel gesloten, en dat moet ook, anders kunnen we ons niet volledig ontspannen. We accepteren geen gasten, maar voor jou zijn we bereid een uitzondering te maken.’
‘Waarom?’
‘Omdat ik het idee heb dat je nogal eenzaam bent, dat je vriendinnen nodig hebt.’
Een paar dagen later ging ik met Blanca mee naar Castro. We kwamen aan bij Millalobo’s huis op het heilige uur van de thee, een gewoonte die de Chilenen van de Engelsen hebben overgenomen. Blanca en haar vader houden onwrikbaar vast aan hun routine. Het is net een toneelstuk: eerst begroeten ze elkaar uitbundig met veel gekus, alsof ze elkaar niet de week daarvoor nog gezien hebben en niet dagelijks met elkaar hebben gebeld; meteen daarop geeft zij hem een standje omdat hij ‘met de dag dikker wordt, en hoe lang denk je nog door te gaan met roken en drinken, papa, dat wordt je dood nog eens’, en dan antwoordt hij haar met opmerkingen over vrouwen die hun haar grijs laten worden en er als Roemeense boerenvrouwen bij lopen; vervolgens brengen ze elkaar op de hoogte van alle geruchten en roddels die de ronde doen, vraagt zij hem om een nieuwe lening en schopt hij een scène dat ze hem ruïneren, dat ze hem zijn geld aftroggelen en dat hij nog eens failliet gaat, waarna er vijf minuten van onderhandelingen volgen. Tegen de tijd dat ze eindelijk hun overeenkomst bezegelen met nog meer gekus, zit ik al aan mijn vierde kop thee.
Toen het donker werd leende Millalobo ons zijn auto en reden Blanca en ik naar de bijeenkomst. We kwamen langs de kathedraal met de twee torens die met metalen platen bedekt is, langs het plein, met op elk bankje een verliefd stelletje, lieten het oude deel van de stad achter ons, de nieuwere wijken met de lelijke betonnen huizen, en sloegen een kronkelend, eenzaam weggetje in. Even later hield Blanca stil op een plek waar al meer auto’s geparkeerd stonden, en we liepen naar het huis over een pad dat nauwelijks zichtbaar was, onszelf bijlichtend met haar zaklamp. Binnen troffen we een groep van tien jonge vrouwen, gekleed in dezelfde artistiekerige stijl als Nini: tunieken, lange rokken of wijde katoenen broeken, en poncho’s, want het was koud. Ze hadden op me gewacht en ontvingen me met die typisch Chileense spontane affectie, die ik in het begin, toen ik net in dit land was, choquerend vond, maar nu verwacht ik niet anders. Het huis was praktisch ingericht, er lag een oude hond languit op de bank en er slingerde overal kinderspeelgoed over de vloer. De gastvrouw vertelde me dat de kinderen bij hun oma gingen logeren als het volle maan was en dat haar man van de gelegenheid gebruikmaakte om poker te spelen met zijn vrienden.
Via de keuken liepen we naar een grote achterpatio, verlicht met olielampen, waar een soort moestuin was met planten in kisten, een kippenhok, twee schommels, een grote kampeertent en iets wat op het eerste gezicht een bergje aarde leek waar zeildoek overheen was getrokken, maar door een gat in het midden kwam een dun sliertje rook naar buiten. ‘Dit is de ruca’, zei de vrouw van wie het huis was. De ruca had de ronde vorm van een iglo of een kiva, en aan de oppervlakte was alleen het dak zichtbaar; de rest van de hut zat onder de grond. De ruca was gebouwd door de mannen van de groep vrouwen, die soms deelnamen aan ceremonies; dan werden ze overigens in de tent gehouden want de ruca was alleen voor vrouwen. Ik trok net als de rest mijn kleren uit; sommige van de vrouwen gingen helemaal naakt, andere hielden hun onderbroek aan. Blanca stak een bosje salie aan om ons te ‘zuiveren’ met de geurige rook toen we op handen en voeten door een smalle tunnel de ruca in kropen.
Binnen bleek het een soort ronde crypte, met een doorsnede van zo’n drie meter en een hoogte van een meter zeventig op het hoogste punt. In het midden brandde een houtvuur met stenen erin; de rook ontsnapte door het enige gat in het dak, boven de vuurplaats, en langs de wand stond een platform met wollen dekens, waar we in een kring op plaatsnamen. De warmte was intens maar draaglijk, het rook er naar iets organisch – paddenstoelen of gist – en het brandende vuur was de enige lichtbron. We hadden wat noten en fruit – abrikozen, amandelen, vijgen – en twee kannen koude thee.
De groep vrouwen was een visioen uit Duizend-en-een-nacht, een harem odalisken. Ze waren prachtig in het schemerdonker van de ruca, als renaissancistische madonna’s, met hun zware haardossen, op hun gemak in hun lichaam, traag bewegend, vol overgave. In Chili zijn het de sociale klassen die de mensen verdelen, zoals in India de kasten, of ras in de Verenigde Staten, en ik heb daar geen oog voor, maar die vrouwen met hun Europese uiterlijk moesten tot een andere klasse behoren dan de Chilootse vrouwen die ik inmiddels ken, die over het algemeen gezet zijn, klein, indiaanse gelaatstrekken hebben en al jong versleten zijn door het vele werken en zwoegen. Een van de vrouwen in de ruca was een maand of zes, zeven zwanger, te oordelen naar de omvang van haar buik, en een andere had net een baby gekregen, want haar borsten waren gezwollen en ze had donkere kringen om haar tepels. Blanca had haar staart losgemaakt en haar kroezende haar viel warrig als schuim op haar schouders. Ze pronkte met haar vrouwenlichaam met de natuurlijkheid van iemand die altijd mooi is geweest, hoewel ze geen borsten had en er een piratenlitteken dwars over haar borst liep.
Blanca rinkelde met een belletje en ze waren een paar minuten stil om zich te concentreren, toen riep een van hen La Pachamama aan, Moeder Aarde, in wier buik we waren samengekomen. De vier uur daarna verstreken langzaam, ongemerkt, terwijl we een grote zeeschelp doorgaven en om beurten ons verhaal deden, theedronken, op de noten en het fruit knabbelden, en elkaar vertelden wat er in ons leven op dat moment speelde en over verdriet dat we uit het verleden met ons meesleepten, luisterend naar elkaar, met respect, zonder te vragen, zonder te oordelen. Ze waren voor het merendeel afkomstig uit andere steden van het land, sommigen vanwege hun werk, anderen waren met hun mannen meegekomen. Twee van de vrouwen waren genezers’, zij hielden zich bezig met verschillende alternatieve geneesmethoden die hier in Chili heel populair zijn, zoals reflexologie, homeopathie en behandelingen met kruiden, aromatische oliën, magneten, licht en energievelden. Men zoekt hier zijn heil pas bij farmaceutische middelen als al het overige niet heeft geholpen. Ze deelden hun verhalen zonder enige terughoudendheid. Een van de vrouwen was diep verdrietig omdat ze haar man in bed had betrapt met haar beste vriendin; een ander kon er maar niet toe komen haar man te verlaten, die haar geestelijk en lichamelijk mishandelde. Ze spraken over hun dromen, ziektes, angsten en hoop, ze lachten, sommigen huilden, en iedereen applaudisseerde toen Blanca vertelde dat de laatste onderzoeken hadden uitgewezen dat ze nog steeds vrij van kanker was. En toen een jonge vrouw, wier moeder nog maar pas was overleden, vroeg of we voor haar moeders ziel wilden zingen, zette een zilveren stem een lied in dat de rest overnam.
En toen, het was al na middernacht, stelde Blanca voor om de sessie te beëindigen met een eerbetoon aan onze overleden geliefden, en noemden ze allemaal één persoon – de pasgestorven moeder, een grootmoeder, een goede vriendin – en beschreven de erfenis die diegene hun had nagelaten; voor de een het artistieke talent dat ze had geërfd, voor een ander een receptenboek voor de bereiding van natuurlijke medicijnen, voor weer een ander de liefde voor de wetenschap, en zo kwam iedereen aan de beurt; ik als laatste, en ik riep Popo aan, maar ik was mijn stem kwijt en kon die vrouwen niet vertellen wie hij was. Daarna was er tijd voor een stille meditatie, met gesloten ogen, om de overledenen die we hadden aangeroepen te gedenken en hen te danken voor hun gaven, en om afscheid te nemen. En toen we daarmee bezig waren, herinnerde ik me ineens de zin die Popo jarenlang keer op keer herhaald had: ‘Beloof me dat je altijd net zoveel van jezelf zult houden als ik van jou hou.’ De boodschap was zo duidelijk dat het was alsof hij het op dat moment zelf hardop tegen me zei. Ik begon te huilen en de tranen bleven stromen: de zee van tranen die ik niet had vergoten toen hij stierf.
Ten slotte ging er een houten kom rond waar iedereen een steentje in kon deponeren. Blanca telde net zoveel steentjes als er vrouwen waren in de ruca; het was een stemming en ik was unaniem gekozen – de enige manier overigens waarop een nieuw lid in de groep kon worden opgenomen. Ze feliciteerden me en we brachten een toost uit met thee.
Toen ik terugkwam op ons eiland vertelde ik Manuel Arias vol trots dat hij de nachten bij volle maan niet meer op me hoefde te rekenen.
Die nacht met de goede heksen in Castro heeft me aan het denken gezet over mijn ervaringen van het afgelopen jaar. Mijn leven is heel anders dan dat van die vrouwen en ik weet niet of ik hun in de intimiteit van de ruca ooit alles zal kunnen vertellen wat er met me is gebeurd, hun kan vertellen over de woede die me voorheen verteerde, wat het betekent om afhankelijk te zijn van alcohol en drugs, dat ik nooit rustig en stil kon blijven zitten. Bij de kliniek in Oregon hebben ze me het etiket ADHD opgeplakt, zo’n classificatie die neerkomt op een veroordeling tot levenslang, maar toen Popo nog leefde is daar nooit iets van gebleken en ik heb er nu ook geen last meer van. Ik ben in staat de symptomen van verslaving te beschrijven, maar die wrede intensiteit kan ik niet oproepen. Waar was mijn ziel al die tijd?
Er waren bomen en parken in Las Vegas, de zon, de lach van Freddy, de king of rap, ijsjes, de soaps op tv, de bruinverbrande jongeren en de frisdrank in het zwembad van de sportschool, de muziek en de lichtjes tijdens de eeuwigdurende nacht op de Strip. Er waren mooie momenten, zelfs een keer een bruiloft van vrienden van Brandon Leeman, en een verjaardagstaart voor Freddy, maar het enige wat ik me echt herinner is het vluchtige genot van het shot, en de langdurige hel van de jacht op een nieuwe dosis. De wereld van toen begint in mijn herinnering te vervagen tot een wazige vlek, hoewel er sinds die tijd nog maar een paar maanden verstreken zijn.
De ceremonie met de vrouwen in de buik van La Pachamama heeft me definitief verbonden met dit wonderbaarlijke Chiloé, en ik heb er op een merkwaardige manier ook mijn eigen lichaam door teruggekregen. Het was een verknipt bestaan dat ik het laatste jaar heb geleid. Ik dacht dat het afgelopen was met mijn leven en dat mijn lichaam onherstelbaar bezoedeld was. Nu ik heel ben, voel ik een ontzag voor mijn lichaam dat ik voorheen, toen ik telkens weer voor de spiegel stond om de telling bij te houden van al mijn minpunten, nooit heb gehad. Ik vind mezelf goed zoals ik ben, ik wil niets meer veranderen. Op dit gezegende eiland is er niets wat mijn slechte herinneringen voedt, maar ik neem al deze moeite om ze op te schrijven in dit schrift omdat ik wil voorkomen dat mij hetzelfde gebeurt als Manuel, die zijn herinneringen heeft opgesloten in een grot en als hij even niet oplet ’s nachts wordt aangevallen als door een bende woedende honden.
Vandaag heb ik vijf bloemen uit Blanca’s tuin op Manuels bureau gezet, de laatste van het seizoen. Hij zal ze vast niet op waarde weten te schatten, maar mij hebben die bloemen een rustig geluksgevoel bezorgd. Het is heel logisch dat je zwijmelt over een beetje kleur als je uit het grijs komt. En het laatste jaar is voor mij een grijs jaar geweest. Dit kleine bosje bloemen is volmaakt: een glazen vaas, vijf bloemen, een insect, het licht door het raam. Verder niets. Het is logisch dat het me moeite kost om me het donker van vroeger voor de geest te halen. Wat heeft het lang geduurd om volwassen te worden! Een ondergrondse reis.
Voor Brandon Leeman was mijn uiterlijk heel belangrijk, want ik moest onschuld, eenvoud en frisheid uitstralen, net als die prachtige meisjes die in de casino’s werken. Zo wekte ik vertrouwen en kon ik opgaan in de omgeving. Hij hield van mijn witte, heel kortgeknipte haar, dat me een haast mannelijke uitstraling gaf. Hij liet me een elegant mannenhorloge met een brede leren band dragen om de tattoo op mijn pols te verbergen, die ik niet had willen laten weglaseren. In de winkels liet hij me de kleren showen die hij voor me uitkoos, en hij amuseerde zich kostelijk als ik overdreven modellenposes aannam. Ondanks alle fastfood en mijn gebrek aan beweging was ik niet dikker geworden; aan hardlopen zoals voorheen deed ik niet meer, want er was geen lol aan met Joe Martin of El Chino steeds in mijn kielzog.
Brandon Leeman nam me een paar keer mee naar een hotelsuite ergens op de Strip; dan bestelde hij champagne en moest ik me langzaam uitkleden, terwijl hij in hoger sferen verkeerde met zijn witte dame en zijn bourbon, zonder me aan te raken. Eerst voelde ik me daar verlegen onder, maar algauw realiseerde ik me dat het niets anders was dan mezelf in mijn eentje uitkleden voor de spiegel, want voor de baas beperkte de erotiek zich tot de naald en het glas. Hij hield me keer op keer voor dat ik van geluk mocht spreken met mijn werk voor hem. Andere meisjes werden geslagen, uitgebuit in massagesalons en hoerententen, zonder ooit het daglicht te zien. Wist ik wel hoeveel honderdduizenden seksslaven er waren in de Verenigde Staten? Vaak waren die afkomstig uit Azië en de Balkanlanden, maar er zaten ook heel wat Amerikaanse meisjes tussen die van straat waren geplukt, ontvoerd op metrostations en luchthavens, of pubers die van huis waren weggelopen, die opgesloten werden en onder de dope gehouden. Ze moesten dertig mannen per dag afwerken en soms wel meer, en als ze weigerden kregen ze elektrische schokken toegediend; die ongelukkige wezens waren onzichtbaar, wegwerpartikelen, ze waren niets waard. Er bestonden plekken die gespecialiseerd waren in sadisme, waar de klanten de meisjes net zoveel konden martelen als ze maar wilden, ze met de zweep afranselen, verkrachten, ze mochten ze zelfs doden als ze maar genoeg betaalden. De prostitutie was uiterst rendabel voor de maffia, maar voor de vrouwen was het een gehaktmolen; ze gingen nooit lang mee en het liep altijd slecht met ze af. ‘Maar dat is iets voor mensen zonder geweten, Laura, ik ben daar te weekhartig voor,’ zei hij me dan. ‘Wees een braaf meisje, belazer me niet. Ik zou het erg vinden als je zo moest eindigen.’
Later, toen ik feiten die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hadden met elkaar in verband begon te brengen, raakte ik geïntrigeerd door dat aspect van Brandon Leemans zaken. Ik had niet het idee dat hij direct betrokken was bij de prostitutie, behalve dan dat hij de vrouwen die daarom kwamen drugs verkocht, maar hij had geheimzinnige afspraken met pooiers, die samenvielen met de verdwijning van meisjes die klant bij hem waren. Ik zag hem verschillende keren met heel jonge meisjes in de weer, die nog maar net verslaafd waren, die hij met zijn vriendelijke maniertjes het gebouw in lokte en het beste van het beste van zijn waren liet proeven. Hij leverde ze een week op krediet en daarna zag je hen niet meer; ze losten in rook op. Freddy bevestigde mijn vermoeden dat hij hen aan de maffia verkocht. Op die manier kon Brandon Leeman zijn slag slaan zonder zijn handen al te zeer vuil te maken.
De regels van de baas waren simpel, en zolang ik me aan mijn deel van de overeenkomst hield, hield hij zich aan het zijne. Zijn eerste voorwaarde was dat ik geen contact mocht zoeken met mijn familie of met andere mensen uit mijn vroegere leven. Dat viel me niet zwaar, want mijn grootmoeder was de enige die ik miste en omdat ik toch van plan was binnenkort naar Californië terug te keren, kon zij nog wel even wachten. Hij stond me ook niet toe nieuwe vriendschappen te sluiten, want de minste loslippigheid kon het fragiele bouwwerk van zijn zaken in gevaar brengen, zoals hij het zelf uitdrukte. El Chino briefde hem een keer door dat ik in de deuropening van de fitnessclub met een vrouw had staan praten. Leeman greep me bij mijn strot, duwde me met een verwonderlijke handigheid omlaag op mijn knieën – ik was immers veel langer en sterker dan hij – en sloeg me rood van woede twee keer in mijn gezicht. ‘Idioot! Ondankbaar kreng!’ Dat had een alarmbel moeten doen rinkelen, maar ik was niet in staat de gebeurtenissen goed in te schatten, het was een van die dagen – waarvan er steeds meer waren – dat ik niet coherent kon nadenken.
Even later zei hij dat ik iets elegants aan moest trekken omdat we uit eten gingen in een nieuw Italiaans restaurant; ik nam aan dat het zijn manier was om het goed te maken. Ik trok mijn zwarte jurk aan met de gouden sandaaltjes, maar deed geen poging mijn kapotte lip of de plekken op mijn wangen met make-up weg te werken. Het was een veel prettiger restaurant dan ik had verwacht, heel modern, met glas, roestvrij staal en zwarte spiegels – nergens geruite tafelkleden en als gondeliers vermomde obers. We stuurden de borden praktisch onaangeroerd terug, maar dronken samen twee flessen Quintessa 2005, die een fortuin kostten en de kou uit de lucht haalden. Leeman vertelde dat hij onder grote druk stond. Er had zich een buitengewone gelegenheid voorgedaan, iets geweldigs, maar gevaarlijk. Ik bracht dat meteen in verband met de twee dagen die hij laatst op reis was geweest, zonder te zeggen waarheen, zelfs zonder zich te laten vergezellen door zijn compagnons.
‘Het is belangrijker dan ooit. Als we ons nu niet aan de veiligheidsmaatregelen houden kan dat fataal zijn, Laura,’ zei hij.
‘Maar ik heb met die vrouw van de sportschool nog geen vijf minuten gepraat, over de yogales. Ik zweer het je, Brandon, ik weet niet eens hoe ze heet.’
‘Laat het niet nog eens gebeuren. Voor deze keer zie ik het door de vingers, maar vergeet het nooit meer, is dat duidelijk? Ik moet mijn mensen kunnen vertrouwen, Laura. Ik ben tevreden over je. Je hebt klasse, dat bevalt me, en je leert snel. We kunnen nog veel voor elkaar krijgen, jij en ik.’
‘Zoals?’
‘Dat hoor je wel als het zover is. Je zit nog in je proefperiode.’
En dat aldus aangekondigde moment brak aan in september. In juni, juli en augustus liep ik nog steeds rond in de mist. Er kwam in het appartement geen water uit de leidingen en de koelkast was leeg, maar drugs waren ruim voorradig. Ik realiseerde me niet eens meer hoe gedrogeerd ik steeds rondliep; twee of drie pillen wegslikken met wodka of een joint opsteken waren automatische handelingen geworden die mijn geest niet meer registreerde. Ik gebruikte maar bescheiden vergeleken met de rest van mijn omgeving, hield ik mezelf voor. Ik deed het voor de lol, ik kon er elk moment mee stoppen, ik was niet verslaafd.
Ik raakte gewend aan het gevoel te zweven, aan de mist die mijn geest verwarde, aan de onmogelijkheid een gedachte af te maken of een idee uit te drukken en die enorme woordenschat die ik van Nini had geleerd langzaam te zien verdampen. In mijn spaarzame heldere momenten herinnerde ik me mijn plan naar Californië terug te keren, maar dan zei ik meteen tegen mezelf dat ik daar nog tijd zat voor had. Tijd. Waar bleven de uren toch? Ze liepen als zand tussen mijn vingers door. Mijn leven stond in het teken van wachten, maar er was niets om op te wachten, alleen weer een dag die hetzelfde was als de dag daarvoor, lethargisch met Freddy voor de tv. Mijn enige taak overdag bestond uit het wegen van poeders en kristallen, pillen tellen en plastic zakjes sealen, en zo verstreek ook augustus.
’s Morgens vroeg nam ik een lijntje coke om wakker te worden en vertrok dan naar de sportschool om een duik in het zwembad te nemen. Ik bekeek mezelf met een kritische blik in de rijen spiegels van de kleedkamer, op zoek naar de tekenen van het ongezonde bestaan, maar kon niets ontdekken; niemand die zou kunnen zien hoe ik vroeger tekeer was gegaan of hoe gevaarlijk ik nu leefde. Ik zag eruit als een studente, zoals Brandon Leeman dat graag had. Nog een lijntje coke, pilletjes, een kopje zwarte koffie, en ik was klaar voor mijn avondronde. Misschien dat Brandon overdag andere koeriers had, maar die zag ik nooit. Soms ging hij mee, maar ik was een snelle leerling en hij vertrouwde me, zodat hij me alleen met zijn compagnons op pad stuurde.
Ik hield van het geluid, de lichtjes, de kleuren en de overdaad van de hotels en casino’s, de spanning van de spelers achter de gokautomaten en de speeltafels, het klikken van de fiches, de met orchideeën en papieren parasolletjes gekroonde glazen. Mijn klanten daar, heel anders dan de gebruikers van de straat, hadden de impertinentie van mensen die erop rekenen dat hun daden ongestraft zullen blijven. De dealers hadden ook niets te vrezen, alsof er een stilzwijgende afspraak in die stad bestond dat je de wet kon overtreden zonder daar de gevolgen voor te hoeven dragen.
Leeman speelde met verschillende politiemannen onder één hoedje, die hun deel ontvingen en hem met rust lieten. Ik kende hen niet en Leeman heeft me nooit verteld wie het waren, maar ik wist hoeveel en wanneer hij ze moest betalen. ‘Het zijn walgelijke zwijnen, onverzadigbare klootzakken, maar je moet voor ze oppassen want ze zijn tot alles in staat. Ze vervalsen bewijsmateriaal om onschuldige mensen erin te luizen, stelen geld en sieraden bij huiszoekingen, pikken de helft in van de drugs en de wapens die ze in beslag nemen en houden elkaar de hand boven het hoofd. Het zijn corrupte en racistische psychopaten. Zij zijn degenen die achter de tralies horen,’ zei de baas tegen me. De arme zielen die naar het gebouw kwamen om hun drugs te scoren waren gevangenen van hun eigen verslaving, armer dan arm, onherstelbaar eenzaam; zij moesten zien te overleven, achtervolgd en opgejaagd, en hielden zich als mollen schuil in hun ondergrondse holen, blootgesteld aan de klauwen van de wet. Voor hen geen straffeloosheid; voor hen bestond alleen maar lijden.
Geld, alcohol en pillen had ik meer dan genoeg – ik hoefde er alleen maar om te vragen – maar verder had ik niets meer, geen familie, geen vriendschap en geen liefde: zelfs de zon was uit mijn leven verdwenen, want ik leefde ’s nachts, als de ratten.
Op een dag was Freddy ineens uit het appartement van Brandon Leeman verdwenen, en we hoorden pas de vrijdag daarna weer wat van hem, toen we agent Arana toevallig tegen het lijf liepen; ik had hem nog maar een paar keer ontmoet, maar elke keer dat hij me zag had hij wel iets aardigs tegen me gezegd. Het gesprek kwam op Freddy, en de politieman vertelde ons terloops dat ze hem zwaargewond hadden gevonden. De king of rap had zich op het grondgebied van een vijandige bende gewaagd en was in elkaar geslagen en, in de veronderstelling dat hij dood was, bij het oud vuil gesmeten. Arana voegde er ter informatie voor mij aan toe dat de stad was verdeeld in verschillende territoria, die elk door een eigen bende gecontroleerd werden, en een latino als Freddy, ook al was hij nog zo donker, kon zich maar beter niet in het zwarte getto wagen. ‘De jongen heeft verschillende arrestatiebevelen tegen zich lopen, maar de gevangenis zou funest voor hem zijn. Freddy heeft hulp nodig,’ zei Arana toen hij afscheid van ons nam.
Omdat de politie hem in de gaten hield, kwam het Brandon Leeman eigenlijk niet goed uit om Freddy in het ziekenhuis op te zoeken, maar hij ging toch mee. We namen de lift naar de vijfde verdieping, en toen we op zoek naar Freddy’s kamer door de met tl-buizen verlichte gangen liepen, was er niemand die op ons lette. We waren gewoon twee van de vele mensen in het komen-en-gaan van medisch personeel, patiënten en hun familie, maar Leeman liep tegen de muur gekleefd, schichtig omkijkend over zijn schouder, met zijn hand op de zak waar het pistool in zat. Freddy lag in een kamer met vier bedden, die allemaal bezet waren. Ze hadden hem gefixeerd met banden en hij zat vastgekoppeld aan een aantal slangen. Zijn gezicht was onherkenbaar, hij had gebroken ribben en een hand die zo beschadigd was dat ze twee vingers hadden moeten amputeren. Een van zijn nieren was beschadigd, en de urine in het zakje had een roestbruine kleur.
De baas gaf me toestemming om Freddy net zo lang en zo vaak op te zoeken als ik wilde, als mijn nachtelijke werk er maar niet door in het gedrang kwam. In het begin hielden ze Freddy onder de morfine, en omdat hij een cold turkey in zijn toestand niet zou hebben overleefd gingen ze later over op de methadon, maar daar had hij niet genoeg aan. Hij was wanhopig, een gevangen beest dat zich woest verzette, vastgebonden op het bed. Als het personeel even niet oplette spoot ik wat heroïne in de infuusvloeistof, zoals Brandon Leeman me had geïnstrueerd. ‘Als je dat niet doet, gaat hij dood. Voor Freddy is wat ze hem daar geven net water,’ had hij gezegd.
In het ziekenhuis leerde ik een zwarte verpleegster kennen van ergens in de vijftig, een enorme vrouw met een zware keelstem die niet in overeenstemming was met haar zachte karakter en haar prachtige naam, Olympia Pettiford. Zij was degene geweest die Freddy had opgevangen toen hij van de operatiekamer naar de vijfde verdieping werd gebracht. ‘Ik heb zo met hem te doen, zo mager en hulpeloos. Dat joch zou mijn kleinzoon kunnen zijn,’ zei ze. Ik had met niemand vriendschap gesloten in de tijd dat ik in Las Vegas was, behalve met Freddy, en die stond op dat moment met één been in het graf. Voor één keer trok ik me niets aan van Brandon Leemans bevelen; ik moest gewoon met iemand praten en die vrouw was onweerstaanbaar. Olympia vroeg wat mijn relatie tot de patiënt was, en om er vanaf te zijn zei ik maar dat Freddy mijn broertje was. Daar vond ze blijkbaar niets raars aan: een in dure kleren gestoken blank meisje met platinablond haar dat familie was van een donker, verslaafd en mogelijk crimineel jongetje.
De verpleegster maakte van elk vrij moment gebruik om naast het kind te gaan zitten bidden. ‘Freddy moet Jezus in zijn hart toelaten. Jezus zal hem redden,’ verzekerde ze me. Ze had haar eigen kerkgenootschap in het westelijke deel van de stad en nodigde me uit voor een van hun avonddiensten, maar ik legde haar uit dat ik dan moest werken en dat mijn baas heel streng was. ‘Kom dan op zondag, kind. Na de dienst serveren de Weduwen voor Jezus het beste ontbijt van heel Nevada.’ Die Weduwen voor Jezus vormden een kleine maar zeer actieve groep, de ruggengraat van haar kerk. Het weduwschap was niet per se nodig om erbij te mogen, een verloren liefde in het verleden volstond al. ‘Ikzelf ben op dit moment bijvoorbeeld getrouwd, maar ik heb twee mannen gehad die ervandoor zijn gegaan en een derde die overleden is, dus strikt genomen ben ik weduwe,’ vertelde Olympia me.
De maatschappelijk werkster die Freddy door de kinderbescherming kreeg toegewezen bleek een wat oudere, onderbetaalde vrouw met meer gevallen op haar bureau dan ze kon afhandelen, die het helemaal had gehad met haar werk en de dagen telde tot haar pensioen. Ze kreeg de kinderen een korte tijd onder haar hoede en zorgde voor tijdelijke opvang, maar het duurde meestal niet lang of ze kwamen weer op haar pad, opnieuw geslagen of verkracht. Ze zocht Freddy een paar keer op en raakte in gesprek met Olympia, en zo kwam ik wat meer te weten over de achtergrond van mijn vriendje.
Freddy was veertien, en niet twaalf, zoals ik dacht, en ook niet zestien, zoals hij zelf zei; hij was geboren in de latinowijk van New York, uit een Dominicaanse moeder en een onbekende vader. Zijn moeder nam hem mee naar Nevada in de afgetrapte auto van haar minnaar, een Paiute-indiaan die net zo aan de drank was als zij. Ze streken nu eens hier en dan weer daar neer en trokken verder als ze geld voor benzine hadden, waarbij ze stapels verkeersboetes verzamelden en een spoor van schulden achterlieten. Ze verdwenen al snel weer uit Nevada, allebei, maar Freddy, zeven maanden oud, dumpten ze op een tankstation, waar het kind door iemand werd gevonden, ondervoed en vol blauwe plekken. Hij groeide op in staatskindertehuizen en werd in pleeggezinnen geplaatst, waar het altijd misliep. Hij vertoonde gedrags- en karakterproblemen, maar ging wel naar school en was een goede leerling. Op zijn negende werd hij gearresteerd vanwege een gewapende overval. Hij zat een paar keer in een heropvoedingsgesticht, maar verdween op een gegeven moment van de radar van kinderbescherming en politie.
De maatschappelijk werkster wilde weten hoe en waar Freddy de laatste jaren had gewoond, maar hij deed net of hij sliep en weigerde antwoord te geven. Hij was bang dat ze hem opnieuw naar een heropvoedingsgesticht zouden sturen. ‘Dat overleef ik geen dag, Laura. Je kunt je niet voorstellen hoe dat is. Niks heropvoeden, het enige wat ze doen is straffen.’ Brandon Leeman was het met hem eens en trof voorbereidingen om het te voorkomen.
Toen ze de jongen los hadden gekoppeld van zijn katheters, hij weer vast voedsel verdroeg en zelf kon staan, hielpen we hem zich aan te kleden en brachten hem, verscholen in de menigte tijdens de drukte van het bezoekuur, naar de lift. Eenmaal beneden schuifelden we voetje voor voetje naar de uitgang van het ziekenhuis, waar Joe Martin met draaiende motor op ons stond te wachten. Ik had durven zweren dat we Olympia Pettiford op de gang van de vijfde verdieping tegenkwamen, maar ze deed net of ze ons niet had gezien, de lieverd.
Een van de artsen die Brandon medicamenten voor de zwarte markt leverden, kwam naar het appartement om Freddy te onderzoeken en mij te laten zien hoe het verband om zijn hand verschoond moest worden, zodat de wonden niet zouden gaan ontsteken. Ik was eigenlijk van plan geweest om van de gelegenheid gebruik te maken hem van de drugs af te helpen, nu ik het kind in mijn macht had, maar ik kon het niet opbrengen hem zo vreselijk te zien lijden. Freddy herstelde vlot, tot verbazing van de dokter, die had verwacht dat hij nog maanden op bed zou moeten liggen, en al snel danste hij ondanks zijn hand in een mitella weer rond als Michael Jackson, maar hij bleef bloed in zijn urine houden.
Joe Marin en El Chino belastten zich met de wraakneming op de vijandelijke gang, want een dergelijke belediging konden ze niet zomaar laten passeren, vonden ze.
Freddy’s mishandeling in de zwarte wijk had me diep geraakt. In Brandon Leemans ontwrichte universum kwamen en gingen mensen zonder herinneringen achter te laten. Sommigen vertrokken gewoon, anderen verdwenen in de gevangenis of gingen dood, maar Freddy hoorde niet bij die anonieme schaduwen; hij was mijn vriend. Toen ik hem zo zag in het ziekenhuis, moeizaam ademhalend, van tijd tot tijd buiten bewustzijn, stroomden de tranen me over mijn gezicht. Ik denk dat ik ook huilde om mezelf. Ik voelde me gevangen en kon mezelf niet langer voor de gek houden over mijn verslaving, ik was afhankelijk van alcohol, pilletjes, marihuana, coke en andere drugs om de dag door te komen. Als ik met een stevige kater van de nacht daarvoor wakker werd, nam ik me heilig voor die dag niet te gebruiken, maar binnen een halfuur bezweek ik dan alweer voor de verleiding een slok te nemen. Eén slokje wodka maar, tegen de hoofdpijn, beloofde ik mezelf. De hoofdpijn bleef, en de fles was bij de hand.
Ik kon ook het idee dat ik op vakantie was om de tijd te vullen tot ik ging studeren niet langer volhouden. Ik bevond me tussen criminelen. De minste onvoorzichtigheid kon mijn dood betekenen, of het ziekenhuis, zoals met Freddy was gebeurd, gekoppeld aan een bos buisjes en slangen. Ik was heel bang, hoewel ik weigerde die angst te benoemen, dat ineengedoken roofdier bij mijn maagopening. Een knagend stemmetje herinnerde me steeds aan het gevaar: hoe kon het dat ik het niet zag, waarom ging ik er niet vandoor voor het te laat was, waarom wachtte ik nog met naar huis bellen? Maar een andere, bittere stem antwoordde dat het niemand iets kon schelen wat er met me gebeurde, dat als Popo nog had geleefd, hij hemel en aarde zou hebben bewogen om me te zoeken, maar dat mijn vader niet eens de moeite had genomen. ‘Je hebt niet gebeld omdat je nog niet genoeg had geleden, Maya,’ zei Nini tegen me toen we elkaar terugzagen.
Tijdens het ergste stukje van de zomer in Nevada was het boven de veertig graden, maar omdat ik overdag in de koelte van de airco leefde en ’s nachts werkte, had ik er niet al te veel last van. Mijn dagen waren allemaal hetzelfde; het werk ging door als altijd. Ik was nooit alleen. De sportschool was eigenlijk de enige plek waar Leemans compagnons me met rust lieten, want al gingen ze dan niet mee de hotels en casino’s in, ze bleven wel buiten op me wachten terwijl ze de minuten telden.
Het was in die tijd dat de baas last kreeg van een hardnekkige bronchitis – hij noemde het zelf een allergie – en het viel me op dat hij nog magerder was geworden. In de korte tijd dat ik hem kende was zijn gezondheid verder achteruitgegaan. De huid van zijn armen hing als rimpelige stof naar beneden en zijn tatoeages waren verbleekt; je kon zijn ribben en zijn wervels tellen, hij was uitgeteerd, had enorme kringen onder zijn ogen en was voortdurend moe. Joe Martin, die het als eerste had gemerkt, begon zich op te blazen en de bevelen van de baas in twijfel te trekken, terwijl de zwijgzame El Chino zich onthield van commentaar, maar zijn maat rugdekking gaf bij zijn gesjoemel met geld en andere stiekeme zaakjes achter Brandon Leeman om. Ze werden op een gegeven moment zo brutaal dat Freddy en ik het er samen over hadden. ‘Hou je mond, Laura, want straks laten ze je ervoor boeten. Dat soort lui vergeeft niets,’ waarschuwde de jongen me.
De gorilla’s hielden zich niet in als Freddy in de buurt was, want ze beschouwden hem als een ongevaarlijke paljas, een junk met door de coke verweekte hersenen. Maar Freddy’s hersenen waren beter dan die van al die anderen, daar was geen twijfel over mogelijk. Ik probeerde de jongen ervan te overtuigen dat hij kon afkicken, dat hij naar school moest, iets aan zijn toekomst moest doen, maar hij antwoordde me met de dooddoener dat school hem niets kon leren, dat hij les had op de universiteit van het leven. En hij herhaalde Leemans kernachtige woorden: ‘Voor mij is het te laat.’
Begin oktober vloog Leeman naar Utah en kwam hij in een auto terug, het nieuwste model Mustang cabriolet, blauw met een zilveren randje en met een zwartleren interieur. Hij vertelde me dat hij hem voor zijn broer had gekocht, die hem om allerlei ingewikkelde redenen niet persoonlijk kon ophalen. Adam, die op een afstand van twaalf uur rijden woonde, zou binnen enkele dagen iemand sturen om hem op te pikken. Zo’n luxe wagen kon in deze wijk geen minuut op straat blijven staan zonder te verdwijnen of gestript te worden; vandaar dat Leeman hem meteen binnen parkeerde, in een van twee garages met een deur die dicht kon. Voor de rest waren de garages spelonken vol afval, holen die gebruikt werden door toevallig langskomende junks en hoeren. Een paar van die krochten hadden vaste bewoners, die er soms jarenlang woonden, paupers die hun vierkante meter bevochten op andere stakkers en de ratten.
De volgende dag stuurde Brandon Leeman zijn compagnons op pad om een zending op te pikken in Ford Ruby, een van de zeshonderd spooksteden van Nevada, waar hij gewoonlijk afsprak met zijn Mexicaanse leverancier. Toen ze weg waren vroeg hij of ik zin had in een proefritje met de Mustang. De krachtige motor, de geur van nieuw leer, de wind in mijn haar, de zon op mijn gezicht, het immense landschap waar de weg als een mes doorheen sneed, de bergen tegen een bleke, wolkeloze hemel – alles werkte samen om me een dronken gevoel van vrijheid te bezorgen. Dat vrijheidsgevoel stond in schril contrast met de verschillende federale gevangenissen waar we langs kwamen. Het was een warme dag, en hoewel we het ergste van de zomer al achter de rug hadden, werd het snel toch zo heet dat het dak omhoog moest en we de airco aanzetten.
‘Je weet dat Joe Martin en El Chino me bestelen, neem ik aan?’ vroeg Leeman.
Ik deed er liever het zwijgen toe. Het was geen onderwerp waar hij toevallig over begon; ontkennen betekende dat ik had lopen suffen en een bevestigend antwoord stond gelijk aan toegeven dat ik hem had verraden door hem niet te waarschuwen.
‘Het zat er wel in dat het vroeg of laat zou gebeuren,’ voegde hij er nog aan toe. ‘Ik kan ook niemand vertrouwen.’
‘Mij wel,’ mompelde ik, met het gevoel dat ik op de rand van een afgrond balanceerde.
‘Daar ga ik van uit. Joe en El Chino begrijpen niet hoe stom ze zijn. Ze kunnen het nergens beter hebben dan bij mij. Ik ben altijd heel genereus voor ze geweest.’
‘Wat ga je eraan doen?’
‘Hen vervangen, voordat ze mij vervangen.’
Zwijgend reden we verder, maar na een paar kilometer, toen ik al dacht dat we klaar waren met zijn ontboezemingen, kwam hij op het onderwerp terug.
‘Een van mijn politiemensen vraagt om meer geld. Als ik daarop inga, wil hij vast nog meer. En jij, Laura, hoe denk jij daarover?’
‘Ik heb geen verstand van dat soort dingen…’
En weer reden we verder zonder iets te zeggen. Brandon Leeman begon behoefte te krijgen aan een shot en reed een zijweggetje in, op zoek naar een geschikte plek, maar het was overal kaal en droog om ons heen, met niets dan rotsen, stekelige struiken en schriele grassprietjes. In het volle zicht van het overige verkeer stapten we de auto uit en hurkten neer achter het open portier, terwijl ik de aansteker voor hem vasthield en hij het goedje opwarmde. Binnen de kortste keren had hij zijn shot gezet. Daarna deelden we een pijpje wiet om het te vieren; als we gecontroleerd zouden worden door een wegpatrouille zouden ze een illegaal wapen aantreffen, cocaïne, heroïne, marihuana, demerol, plus wat losse pillen in een zakje. ‘Die politievarkens zouden nóg iets vinden waarvoor we geen verklaring zouden kunnen geven,’ was de raadselachtige opmerking die hij er stikkend van het lachen nog aan toevoegde. Hij was zover heen dat ik moest rijden, hoewel ik haast geen rijervaring had en zo gedrogeerd was dat ik alles door een waas zag.
We reden Beatty binnen, een dorp dat uitgestorven leek op dat uur, en stopten om te lunchen bij een Mexicaans restaurant met een uithangbord met cowboys, hoeden en lasso’s, dat een rokerig soort kantine bleek te zijn. In het restaurant bestelde Leeman twee tequila en de duurste rode wijn van de kaart, en hij wees lukraak twee gerechten aan. Ik probeerde wat voedsel naar binnen te werken, terwijl hij met zijn vork met het eten op zijn bord zat te spelen en voren trok in zijn aardappelpuree.
‘Weet je wat ik met Joe en El Chino zal doen? Als ik die vent van de politie toch zijn zin moet geven, dan kan ik hem net zo goed vragen mij als tegenprestatie een kleine dienst te bewijzen.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Als hij meer smeergeld wil, zal hij ervoor moeten zorgen dat die twee verdwijnen, zonder dat er ook maar iets op betrokkenheid van mij wijst.’
Toen ik begreep wat Leeman bedoelde, moest ik denken aan de meisjes die vóór mij voor hem hadden gewerkt en van wie hij zich had ‘ontdaan. Met afschrikwekkende helderheid zag ik de open afgrond onder mijn voeten en opnieuw wilde ik vluchten, maar weer werd ik verlamd door het gevoel weg te zakken in een dikke stroop, niet in staat iets te doen, willoos. Ik kan niet denken, mijn hersenen zitten vol zaagsel, te veel pillen, marihuana, wodka, ik weet niet wat ik vandaag allemaal heb gehad, ik moet ervan af, stamelde ik vanbinnen, terwijl ik na mijn tequila een glas wijn wegklokte.
Brandon Leeman leunde achterover in zijn stoel, met zijn hoofd tegen de leuning en zijn ogen dicht. In het strijklicht zag je zijn geprononceerde jukbeenderen, zijn ingevallen wangen en de groenige wallen onder zijn ogen; hij was net een lijk.
‘Laten we naar huis gaan,’ stelde ik hem haast kokhalzend voor.
‘Eerst heb ik nog wat te doen in dit godvergeten oord. Bestel koffie voor me,’ antwoordde hij.
Leeman betaalde contant, zoals altijd, en toen we uit de koelte van de airco kwamen viel de meedogenloze hitte van buiten over ons heen. Volgens hem werd in Beatty radioactief afval gestort en bestond het dorp alleen van het toerisme naar Death Valley, tien minuten rijden verderop. Hij reed slingerend naar een plek waar opslagruimte te huur werd aangeboden: lage betonnen loodsen met rijen turkoois geverfde, metalen deuren. Hij was er eerder geweest, want hij begaf zich rechtstreeks naar een van de deuren. Ik moest in de wagen blijven terwijl hij onhandig in de weer was met het intikken van de cijfercode van twee zware, industriële sloten, vloekend omdat hij moeite had met focussen en zijn handen al een tijdlang hevig beefden. Toen hij de deur open had, wenkte hij me dichterbij.
Door het zonlicht was een kleine ruimte zichtbaar, leeg, op twee grote houten kisten na. Uit de kofferbak van de Mustang haalde hij een zwarte plastic sporttas, waar EL PASO TX op stond, en daarna gingen we de opslagruimte binnen. Het was er kokend heet. Ik kon de afschrikwekkende gedachte dat Leeman me in dit hok levend zou kunnen begraven niet van me af zetten. Hij pakte me stevig bij een arm en keek me recht aan.
‘Weet je nog dat ik zei dat we samen veel voor elkaar zouden krijgen?’
‘Ja…’
‘Het is zover. Ik hoop dat je me niet teleurstelt.’
Ik knikte, bang door de dreigende toon in zijn stem, en omdat ik daar alleen met hem was in die kokende oven, zonder een andere sterveling in de buurt. Leeman ging op zijn hurken zitten, deed de tas open en liet me de inhoud zien. Het duurde even voor ik begreep dat die groene pakjes bundels bankbiljetten waren.
‘Het is geen gestolen geld, en niemand die het zoekt,’ zei hij. ‘Dit is nog maar een monster; binnenkort komt er nog veel meer. Je beseft toch wel dat dit een enorm blijk van vertrouwen is, hoop ik? Je bent de enige fatsoenlijke figuur die ik ken, buiten mijn broer. We zijn van nu af aan compagnons, jij en ik.’
‘Wat moet ik doen?’ mompelde ik.
‘Voorlopig nog niets, maar als ik het zeg, of als er iets met me gebeurt, moet je onmiddellijk Adam bellen om hem te zeggen waar zijn EL PASO TX-tas is, is dat duidelijk? Herhaal wat ik net heb gezegd.’
‘Ik moet je broer bellen en hem vertellen waar zijn tas is.’
‘Zijn EL PASO TX-tas, vergeet dat vooral niet. Heb je nog iets te vragen?’
‘Hoe krijgt je broer die sloten open?’
‘Dat gaat je niet aan,’ blafte Brandon Leeman, zo venijnig dat ik ineenkromp omdat ik een mep verwachtte, maar hij bedaarde en ritste de tas dicht. Nadat hij hem op een van de kisten had gezet, vertrokken we.
Vanaf het moment dat ik met Leeman naar Beatty was geweest om daar de tas in de opslag achter te laten, kwamen de gebeurtenissen in een stroomversnelling, en wat er daarna is gebeurd kon ik niet op een rij krijgen omdat sommige dingen tegelijk plaatsvonden en ik bij andere niet persoonlijk aanwezig ben geweest en die pas later te weten kwam.
Twee dagen daarna moest ik van Brandon Leeman achter hem aan rijden in een Ford Acura, die net in de clandestiene garage was omgekat, terwijl hij achter het stuur zat van de Mustang. Over Route 95 volgde ik hem drie kwartier lang in een onbarmhartige hitte door een landschap met trillende luchtspiegelingen naar Boulder City, een stad die voor Brandon Leeman eigenlijk niet bestond, want het is een van de enige twee steden in Nevada waar gokken illegaal is. We stopten bij een tankstation en maakten ons klaar om te wachten in de gloeiende zon.
Twintig minuten later stopte er een auto met daarin twee mannen. Brandon Leeman overhandigde hun de sleutels van de Mustang, nam een middelgrote reistas in ontvangst en kwam naast me zitten in de Ford Acura. De Mustang en de andere wagen reden weg in zuidelijke richting en wij namen aanvankelijk dezelfde weg terug als heen, alleen reden we nu niet via Las Vegas, maar gingen direct door naar de opslagruimte in Beatty, waar Brandon Leeman weer precies hetzelfde deed als de vorige keer en de sloten opende zonder mij de cijfercombinatie te laten zien. Hij zette de tas naast de andere en sloot de deur.
‘Een half miljoen dollar, Laura!’ Hij wreef vergenoegd in zijn handen.
‘Dit bevalt me helemaal niet…’ mompelde ik, en ik stapte achteruit.
‘Wat bevalt je niet, teef!’
Lijkbleek greep hij me bij mijn armen en schudde me door elkaar, maar ik duwde hem huilend van me af. Ik was doodsbang voor die zieke, zwakke man, die ik onder mijn hakken kon verpletteren. Hij was tot alles in staat.
‘Laat me met rust!’
‘Denk na, sukkeltje,’ zei Leeman op verzoenende toon. ‘Wil je dan zo doorgaan, met dit kloteleven? Mijn broer en ik hebben het helemaal voor elkaar, we vertrekken uit dit godvergeten rotland, en jij gaat met ons mee.’
‘Waarheen?’
‘Naar Brazilië. Over een paar weken zitten we op een palmenstrand. Je wilde toch een jacht?’
‘Een jacht? Wat moet ik nu met een jacht? Het enige wat ik wil is terug naar Californië.’
‘Moet je dat horen, die slettenkop wil terug naar Californië!’ spotte hij dreigend.
‘Alsjeblieft, Brandon. Ik zal niemand iets vertellen, ik zweer het je. Je kunt rustig naar Brazilië met je familie.’
Hij liep met grote stappen op en neer, stampvoetend op de betonnen vloer, woedend, terwijl ik druipend van het zweet naast de auto stond te wachten en me voor de geest probeerde te halen wat ik in godsnaam allemaal fout had gedaan om in die stoffige hel terecht te komen, met die tassen met groene bankbiljetten.
‘Ik heb me in je vergist, Laura. Je bent niet zo slim als ik dacht,’ zei hij uiteindelijk. ‘Ga rustig naar de verdommenis, als dat is wat je wilt, maar de komende twee weken heb ik je nog nodig. Kan ik op je rekenen?’
‘Natuurlijk, Brandon, wat je maar wilt.’
‘Voorlopig doe je niets, behalve dan je mond houden. Als ik het zeg, bel je Adam. Herinner je je de instructies nog die ik je heb gegeven?’
‘Ja, ik bel hem en zeg waar de twee tassen zijn.’
‘Nee! Je zegt waar de EL PASO TX-tassen zijn. Dat, en verder niets. Snap je?’
‘Ja, natuurlijk, ik zeg dat de EL PASO TX-tassen hier zijn. Maak je geen zorgen.’
‘Discretie, discretie boven alles, Laura. Als je hier ook maar één woord over laat vallen, zal het je nog berouwen. Wil je precies weten wat er dan met je gebeurt? Ik kan het je tot in detail vertellen.’
‘Ik zweer het je, Brandon, ik zeg niemand iets.’
We reden zwijgend terug naar Las Vegas, maar ik kon Brandon Leemans gedachten in mijn hoofd horen, als beierende klokken: hij was van plan zich van mij ‘te ontdoen’. Ik vertoonde dezelfde fysieke reactie van misselijkheid en duizeligheid als die keer dat Fedgewick me had vastgebonden aan het bed in dat ranzige motel; ik zag de groenige weerschijn van de wekker, rook de geur, voelde de pijn en de angst. Ik moet nadenken, ik moet nadenken, ik moet een plan maken… Maar hoe kon ik nadenken als ik vergiftigd was door de alcohol en me niet eens wist te herinneren welke pillen ik had geslikt, hoeveel en hoe laat?
Om vier uur ’s middags kwamen we moe en uitgedroogd terug in de stad, met kleren die aan ons lijf plakten van het zweet en het stof. Leeman zette me af bij de sportschool, zodat ik me kon opfrissen voordat ik aan mijn nachtelijke ronde begon, en ging zelf naar het appartement. Toen we afscheid namen greep hij mijn hand stevig vast en zei dat ik me geen zorgen hoefde te maken; hij had alles onder controle. Dat was het laatste wat ik van hem zag.
De fitnessclub had niet die extravagante luxe van de hotels op de Strip, met hun decadente melkbaden in marmeren badkamers en hun blinde masseurs uit Shanghai, maar het was de grootste en meest complete sportschool van de stad, met verschillende trainingsruimten met allerlei martelwerktuigen om spieren op te blazen en pezen op te rekken, een spa met een à la carte-menu van gezondheids- en schoonheidsbehandelingen, een mensen- en een hondenkapper, en een overdekt zwembad waar volgens mij een walvis nog in paste. Voor mij was het mijn honk, ik had er een doorlopende rekening en kon naar de spa, zwemmen of naar yoga als ik daar zin in had, wat overigens steeds minder voorkwam. Het merendeel van mijn tijd daar bracht ik door op een van de ligbedden, met mijn verstand op nul. De afsluitbare kluisjes gebruikte ik om mijn waardevolle spullen op te bergen, want in het appartement verdwenen die, gestolen door stakkers als Margaret en zelfs door Freddy als die iets nodig had.
Terug uit Beatty spoelde ik onder de douche de vermoeidheid van de reis van me af en zweette de schrik uit in de sauna. Toen ik weer schoon was en wat tot rust kwam, leek de situatie me ineens minder nijpend. Ik had nog twee hele weken om te besluiten wat ik met mijn toekomst moest; dat moest voldoende zijn. Ik bedacht dat elke overhaaste actie van mijn kant mogelijk fatale gebeurtenissen zou kunnen bespoedigen, dus ik moest Brandon Leeman te vriend houden tot ik had bedacht hoe ik me van hem kon losmaken. Het idee van een Braziliaans strand met palmbomen in het gezelschap van zijn familie bezorgde me koude rillingen; ik moest terug naar huis.
Toen ik net in Chiloé was, klaagde ik steen en been dat er hier niets gebeurt, maar die woorden moet ik terugnemen, want er is iets gebeurd wat de moeite waard is om met gouden inkt en in hoofdletters te noteren: IK BEN VERLIEFD! Het is misschien wat te vroeg om erover te praten, want het is nog maar nauwelijks vijf dagen geleden gebeurd, maar tijd betekent niets in dit geval en ik ben volkomen zeker van mijn gevoelens. Hoe kan ik mijn mond houden als ik zo in hoger sferen ben? Zo wispelturig is de liefde, zoals de woorden van een stompzinnig liedje luiden dat Blanca en Manuel in koor voor me zingen. Sinds Daniel aan de horizon is verschenen, lachen ze me telkens uit. Wat moet ik met zo veel geluk, met deze ontploffing in mijn hart?
Maar ik kan beter bij het begin beginnen. Ik ging met Manuel en Blanca naar Isla Grande om een tiradura de una casa te zien, zonder ook maar te kunnen dromen dat me daar, ineens, toevallig, iets magisch zou overkomen – dat ik David Goodrich zou ontmoeten, de man van mijn leven. Een tiradura is iets unieks in de wereld, zoveel is zeker. Het houdt in dat een houten huis, drijvend op zee, door een paar boten naar een bepaald punt gesleept wordt, waar het met een span van zes of twaalf ossen over land naar de juiste plek wordt gebracht. Als een Chiloot naar een ander eiland verhuist, of wanneer de waterput opdroogt en het nodig is om te verkassen naar een plek een paar kilometer verderop waar wel water is, sjouwt hij zijn huis mee, net als een slak. Omdat het zo vochtig is, zijn de Chilootse huizen van hout en hebben ze geen fundering, vandaar dat ze drijvend op het water of rollend over boomstammen kunnen worden voortbewogen. Zo’n tiradura past in het systeem van wederkerigheid, en er wordt een minga georganiseerd, een feestelijke gebeurtenis waarbij buren, familieleden en vrienden bijeenkomen om de klus te klaren. Sommigen brengen de boten in, anderen de ossen, en de eigenaar van het huis zorgt voor eten en drinken, maar in dit geval was de minga een toeristenlokkertje: een en hetzelfde huis wordt maandenlang heen en weer gesleept over water en land, net zo lang tot het in stukken uiteenvalt. Dit zou de laatste keer van het seizoen zijn dat het spektakel plaatsvond, tot de volgende zomer, als er weer een nieuw reizend huis zou zijn. Het idee erachter is om de wereld te tonen hoe slim de Chiloten wel niet zijn, en om de onschuldige zielen die met bussen door de reisbureaus worden aangevoerd een plezier te doen. En een van die toeristen was Daniel.
Het was al een paar dagen droog en warm, ongebruikelijk in dit jaargetijde, dat normaal regenachtig is. Het landschap was anders. Ik had nog nooit zo’n blauwe lucht gezien of zo veel hazen zien spelen op de weiden, de zee was nog nooit zo zilverig geweest en nooit eerder had ik de vogels zo vrolijk in de bomen horen kwetteren. Ik hou wel van regen. Die inspireert tot vriendschap en nodigt uit om je terug te trekken, maar in de volle zon komt de schoonheid van deze eilanden en wateren beter tot zijn recht. Nu het zulk mooi weer is kan ik zwemmen zonder te vernikkelen van de kou, en een beetje zonnebaden, hoewel je daarmee moet uitkijken, want de ozonlaag is hier zo dun dat er blinde lammeren en misvormde padden geboren worden. Dat zeggen ze tenminste, maar ik heb die nog niet gezien.
Op het strand stond alles klaar voor de tiradura: ossen, touwen, paarden, twintig mannen voor het zware werk en een aantal vrouwen met manden vol empanada’s, een hele meute kinderen, honden, toeristen, mensen uit de buurt die zich een feestje niet laten ontzeggen, onze twee carabineros om zakkenrollers af te schrikken en een lekenvoorganger om de boel te zegenen.
Met vloed werd het huis vlotgetrokken, wiegend als een karveel van weleer, voortbewogen door twee boten en tot de ramen onder water. Aan een stok op het dak wapperde de Chileense vlag, en twee kinderen zaten schrijlings op de moerbalk, zonder reddingsvest. Toen het karveel het strand bereikte, werd het ontvangen met een welverdiende ovatie, en de mannen wierpen ankers uit tot de zee weer zou zakken. Ze hadden het allemaal goed uitgekiend, want het wachten mocht niet te lang duren. De tijd vloog voorbij in een feest van empanada’s, alcohol, gitaren, met voetballen en een payada, een wedstrijd in geïmproviseerde liederen – liederen die moeten rijmen en heel dubbelzinnig en pikant zijn, volgens mij tenminste. Humor is het laatste wat je in een vreemde taal onder de knie krijgt en ik ben daar nog lang niet aan toe. Toen het zover was, werd een aantal boomstammen onder het huis geschoven, zetten ze de twaalf ossen in hun juk en bonden ze met touwen en kettingen vast aan de palen van het huis, waarna het monumentale karwei kon beginnen, aangemoedigd door het applaus van het schreeuwende publiek en de op hun fluitjes blazende carabineros.
De ossen bogen hun hals, spanden iedere spier van hun machtige lichaam en bewogen zich op een bevel van de mannen loeiend naar voren. De eerste ruk was nog aarzelend, maar de tweede keer hadden de dieren hun krachten al gecoördineerd en kwamen toen veel sneller vooruit dan ik voor mogelijk had gehouden, met die mensenmassa eromheen. Sommigen liepen voorop, anderen moedigden de stoet langs de zijkant aan, en weer anderen duwden tegen de achterkant van het huis. Wat een feest! Al die gedeelde inspanning en zo veel vrolijkheid!
Ik rende met de kinderen mee, kraaiend van plezier, met Fákin achter me aan, en tussen de poten van de ossen. Om de twintig, dertig meter hield de tiradura stil, om de dieren weer opnieuw op te stellen, flessen wijn te laten rondgaan onder de mannen en te poseren voor de camera’s.
Het was maar een voorstelling, iets voor de toeristen, maar dat deed niets af aan de menselijke durf en de kracht van de ossen. Uiteindelijk, toen het huis op zijn plek stond, vlak aan zee, toen de lekenvoorganger er zijn wijwater over had uitgestort en het publiek zich begon te verspreiden, toen de toeristen weer in hun bussen klommen en de Chiloten hun ossen meenamen, liet ik me neerzakken in het gras om na te denken over wat ik allemaal had gezien. Ik had spijt dat ik mijn schrift niet had meegenomen om de details te noteren. En toen voelde ik dat er iemand naar me keek; ik sloeg mijn ogen op en ontmoette die van Daniel Goodrich: ronde, donkere ogen, als die van een veulen. Ik voelde mijn maag van schrik samenkrimpen. Het was alsof een personage uit een boek tot leven was gekomen, iemand die je kent uit een andere realiteit, uit een opera of van een van de renaissanceschilderijen die ik met mijn grootouders in Europa heb gezien. Iedereen zou me voor gek verklaren: er komt een vreemde man voor me staan en ik voel meteen vlinders in mijn buik. Iedereen, behalve Nini natuurlijk, zij zou het begrijpen, want haar is precies hetzelfde overkomen toen ze Popo tegenkwam, in Canada.
Zijn ogen, die zag ik het eerst: ogen met dikke wenkbrauwen en kwijnende wimpers, vrouwenwimpers. Het duurde haast een minuut voordat ik de rest kon bekijken: hij was groot, breed, met lange botten, een sensueel gezicht, volle lippen en een karamelkleurige huid. Hij liep op wandelschoenen en had een videocamera bij zich, en een grote, stoffige rugzak met een opgerolde slaapzak erbovenop. Hij groette me in goed Spaans, zette zijn rugzak op de grond, kwam naast me zitten en begon zich met zijn hoed koelte toe te wuiven. Hij had kort, donker haar met dichte krullen. Hij stak me een donkere hand met lange vingers toe en stelde zich voor: Daniel Goodrich. Ik bood hem mijn fles water aan, waar nog een beetje in zat, en hij nam drie slokken zonder zich druk te maken om mijn bacteriën.
We raakten in gesprek over de tiradura, die hij vanuit verschillende hoeken had gefilmd, en ik legde hem uit dat het een soort voorstelling was voor de toeristen, maar dat maakte zijn enthousiasme er niet minder om. Hij kwam uit Seattle en trok vijfmaanden door Zuid-Amerika, zonder plan of vast doel, als een zwerver. Zo drukte hij dat zelf uit: als een zwerver. Hij wilde zo veel mogelijk zien, en het Spaans oefenen dat hij op school en uit de boeken had geleerd, zo anders dan gesproken taal. De eerste dagen dat hij in dit land was had hij niets verstaan, net zoals mij was overkomen, want Chilenen praten in verkleinwoorden, zangerig en snel, ze slikken de laatste lettergreep van elk woord in en spreken alle sisklanken hetzelfde uit. ‘Met alle onzin die mensen uitkramen is het maar beter als je ze niet verstaat,’ vindt tía Blanca.
Daniel maakt een trektocht door Chili, en vóór Chiloé heeft hij de Atacama-woestijn bezocht, met zijn maanlandschappen van zout en geisers met kokend water. Hij is in Santiago en andere steden geweest, die hem niet bijster interesseren, en heeft het gebied bezocht met de bossen, de rokende vulkanen en de smaragdgroene meren. Hij is van plan door te reizen naar Patagonië en Vuurland, om de fjorden en de gletsjers te bekijken.
Manuel en Blanca, die boodschappen waren gaan doen in het dorp, kwamen ons veel te vlug alweer storen, maar het klikte tussen hen en Daniel, en tot mijn grote vreugde nodigde Blanca hem uit om een paar dagen bij haar te logeren. Ik zei hem dat je niet in Chiloé kon zijn geweest zonder een echte curanto geproefd te hebben en dat we er donderdag een organiseerden op óns eiland, de laatste curanto van het toeristenseizoen, de beste van heel Chiloé, en dat hij dat echt niet mocht missen. Het was niet nodig Daniel te smeken, hij was al lang genoeg in het land om niet meer te schrikken van de impulsieve gastvrijheid van de Chilenen, die altijd bereid zijn hun deuren te openen voor een verdwaalde vreemdeling die hun pad kruist. Ik denk dat het alleen vanwege mij was dat hij het aanbod accepteerde maar Manuel waarschuwde me dat ik me niets in mijn hoofd moest halen, want Daniel zou wel gek zijn om een aanbod van gratis kost en inwoning af te slaan, zegt hij.
We voeren uit in de Cahuilla, met een kalme zee en de wind achter, en kwamen precies op het juiste moment aan om de zwanen met hun zwarte halzen te kunnen zien, gracieus en elegant als de gondels in Venetië. ‘Stipt als de zwanen,’ zei Blanca, die net zo praat als de Chiloten. In het licht van de vroege avond was het landschap mooier dan ooit; ik was er ineens enorm trots op om in dit paradijs te leven en het Daniel te kunnen laten zien. Ik wees het hem aan met een breed armgebaar, dat de hele horizon omvatte. ‘Welkom op het eiland van Maya Vidal, mijn vriend,’ zei Manuel tegen hem, met een knipoog die ik onderschepte. Hij mag net zo veel grappen over me maken als hij wil wanneer we met ons tweeën zijn, maar als hij dat van plan is met Daniel erbij, krijgt hij daar spijt van. En dat heb ik hem laten weten ook, zodra we alleen waren.
We gingen naar Blanca’s huis, waar Manuel en zij meteen aan het eten begonnen. Daniel vroeg of hij mocht douchen, wat hoognodig was, en hij wilde graag wat kleren wassen, terwijl ik naar ons huis draafde om een paar flessen goede wijn te halen die Millalobo Manuel cadeau had gedaan. Ik legde het traject in elf minuten af – een wereldrecord, ik had vleugels. Ik waste me, maakte mijn ogen op, trok mijn enige jurk aan, voor het eerst, en rende weer terug, met mijn sandalen en de flessen in een tas en Fákin achter me aan, met zijn tong uit zijn bek, slepend met zijn manke poot. Ik had er in totaal veertig minuten over gedaan, en in dezelfde tijd hadden Manuel en Blanca een salade in elkaar geflanst en pasta met schelpdieren die in Californië tuti-mare heet, maar hier restjestagliatelle wordt genoemd, omdat het gerecht wordt gemaakt met wat er over is van de vorige dag. Manuel floot bewonderend, want hij had me alleen in lange broek gezien en moest haast wel geloven dat ik geen stijl heb. Ik heb de jurk in Gastro gekocht in een winkel met tweedehands kleren, maar hij is zo goed als nieuw en niet eens zo heel erg uit de mode.
Daniel kwam gladgeschoren en met een huid die glansde als gewreven hout uit de douche, zo knap dat ik me moest bedwingen niet te veel naar hem te kijken. We trokken poncho’s aan om op het terras te kunnen eten, want het wordt al vroeg koud in deze tijd van het jaar. Daniel toonde zich heel dankbaar voor de gastvrijheid. Hij vertelde dat hij al maanden op stap was met maar heel weinig geld, en dat hij vaak op de meest primitieve plekken had moeten slapen, of onder de blote hemel. Hij wist de tafel op waarde te schatten: het heerlijke eten, de Chileense wijn en het landschap van water, lucht en zwanen. De trage dans van de zwanen op de paarszijden zee was zo elegant dat we er in bewonderend zwijgen naar bleven kijken. Uit het westen kwam nog een troep zwanen aanvliegen, die de laatste oranjekleurige stralen uit de hemel verduisterden met hun grote vleugels, maar zij vlogen door. Deze vogels, zo waardig van uiterlijk en zo dapper van hart, zijn gemaakt om te zwemmen – op land zijn het net dikke eenden -, maar nooit zijn ze zo schitterend als in volle vlucht.
Ze werkten twee van Millalobo’s flessen naar binnen en ik nam frisdrank, ik had geen wijn nodig, ik was al halfdronken van het gezelschap. Na het toetje – appels in de oven met dulce de leche – vroeg Daniel heel terloops of we zin hadden in een jointje. Ik schrok me wild. Dat voorstel zou niet goed vallen bij die ouwelui, maar tot mijn stomme verbazing vonden ze het een prima idee en Blanca ging een pijp halen. ‘Denk eraan dat je daar je mond over houdt op school, gringuita,’ zei ze samenzweerderig, en ze vertelde dat ze zo nu en dan een jointje rookte niet Manuel. En nu blijkt dat er op dit eiland verschillende families zijn die eerste kwaliteit wiet verbouwen; de beste is die van doña Lucinda, de overgrootmoeder, die haar marihuana al een halve eeuw lang exporteert naar andere plekken op Chiloé. ‘Doña Lucinda zingt tegen haar planten. Ze zegt dat je met ze moet praten om ze meer te laten opleveren, net als met de aardappelen, en daar kan ze wel eens gelijk in hebben, want niets kan aan haar wiet tippen,’ vertelde Blanca. Ik sta helemaal paf: ik ben tig keer bij doña Lucinda geweest om haar op de patio te helpen met het verven van haar wol, en die planten zijn me niet eens opgevallen! Hoe dan ook, ik kon het haast niet geloven toen ik Blanca en Manuel, die twee braveriken, elkaar de waterpijp zag doorgeven. Zelf nam ik ook een trekje. Ik weet dat ik het kan zonder dat het een noodzaak wordt, maar alcohol durf ik niet te proberen – nog niet, misschien nooit meer.
Ik hoefde Manuel en Blanca niet op te biechten dat Daniel zo’n indruk op me had gemaakt; dat hadden ze al geraden toen ze me met mijn jurk en mijn opgemaakte ogen zagen, want ze zijn gewend dat ik er als een voddenbaal uitzie. Blanca, die een romantische ziel is, zal het ons zo makkelijk mogelijk maken, omdat we maar weinig tijd hebben. Manuel daarentegen volhardt in zijn knorrige houding.
‘Voordat je sterft van liefde, Maya, kun je er misschien beter eerst achter zien te komen of die jongeman van je aan dezelfde ziekte lijdt, of dat hij van plan is verder te gaan met zijn reis en jou te laten stikken,’ adviseerde hij.
‘Als iedereen zo voorzichtig was zou niemand ooit nog verliefd worden, Manuel. Of ben je soms jaloers?’
‘Integendeel, Maya, ik ben juist vol hoop. Misschien neemt Daniel je wel mee naar Seattle. Dat is nu echt de ideale stad om je te verbergen voor de FBI en de maffia.’
‘Wil je me weg hebben?’
‘Ach kindje, nee, waarom zou ik je weg willen hebben? Je bent het licht van mijn trieste oude dag,’ zei hij op die ironische toon die me tot razernij drijft. ‘Ik maak me alleen zorgen dat je verwachtingen teleurgesteld zullen worden bij deze liefdesgeschiedenis. Heeft Daniel je verteld wat zíjn gevoelens zijn?’
‘Nog niet, maar dat komt vast nog wel.’
‘Je lijkt wel heel zeker van je zaak.’
‘Maar een verliefdheid als deze kan niet maar van één kant komen, Manuel.’
‘Nee, natuurlijk niet, het is een zielsontmoeting…’
‘Precies, maar dat is jou nooit overkomen. Daarom zet je me voor gek.’
‘Je moet niet oordelen over wat je niet weet, Maya.’
‘Jij bent degene die oordeelt over wat hij niet weet!’
Daniel is de eerste Amerikaanse leeftijdgenoot die ik heb ontmoet sinds ik in Chiloé ben, en de enige interessante die ik ooit ben tegengekomen. De snotjongens van school, de neuroten in Oregon en de verslaafden in Las Vegas tellen niet mee. We zijn niet precies even oud; ik ben acht jaar jonger, maar ik heb een eeuw langer geleefd en zou hem een hoop kunnen vertellen over volwassenheid en ervaring. Ik heb me vanaf het eerste moment bij hem op mijn gemak gevoeld, we houden ongeveer van dezelfde boeken en films en van dezelfde muziek, en moeten lachen om dezelfde dingen, en samen kennen we meer dan honderd grappen over gekken, waarvan hij de ene helft op de universiteit heeft geleerd en ik de andere helft van de ontwenningskliniek heb. In alle andere opzichten zijn we heel verschillend.
Daniel is geadopteerd toen hij een week oud was, door een blank echtpaar, welgesteld, vooruitstrevend en ontwikkeld, het soort mensen dat schuilt onder de grote paraplu van de normaliteit. Hij was een redelijke leerling en een uitstekend sporter, hij heeft altijd een geregeld leven geleid en is in staat zijn toekomst te plannen met het irrationele vertrouwen van iemand die altijd de wind mee heeft gehad. Hij is gezond, zelfverzekerd, vriendelijk en relaxed; hij zou irritant zijn als hij niet zo nieuwsgierig was. Hij heeft zich vast voorgenomen om te leren van deze reis, en dat is zijn redding, want anders zou hij gewoon een van de vele toeristen zijn. Na zijn middelbare school besloot hij in de voetsporen te treden van zijn adoptievader en is hij medicijnen gaan studeren, en halverwege het afgelopen jaar heeft hij zijn assistentschap psychiatrie afgerond. Als hij terug is in Seattle, is hij zeker van werk in de afkickkliniek van zijn vader. Wat een ironie: ik zou een van zijn patiënten kunnen zijn.
Daniel is op een natuurlijke manier gelukkig, zonder poeha, zoals een kat gelukkig is, en ik ben daar jaloers op. Op zijn trektocht door Latijns-Amerika is hij met de meest verschillende mensen in aanraking gekomen, met rijke stinkerds uit Acapulco, met Caribische vissers, houtkappers uit het Amazonegebied, Boliviaanse cocaboeren, Peruaanse indianen en verder met gangsters, pooiers, dealers, criminelen, corrupte politiemensen en militairen. Hij is van het ene in het andere avontuur gerold, zijn onschuld onaangetast. Bij mij heeft daarentegen alles wat ik heb meegemaakt littekens, schrammen en lelijke plekken achtergelaten. Deze man is een zondagskind. Als dat maar geen probleem wordt tussen ons. Hij is de eerste nacht in het huis van tía Blanca gebleven, waar hij heeft geslapen tussen dons en linnen lakens, zo verfijnd is ze, maar daarna is hij naar ons huis gekomen, want zij vond een reden om naar Castro te gaan en haar gast aan mij over te doen. Daniel heeft zijn slaapzak in een hoekje van de woonkamer geïnstalleerd en slaapt sindsdien daar, met de katten. Elke avond eten we pas laat. We liggen te weken in de jacuzzi, we praten, hij vertelt me over zijn leven en zijn reis; ik laat hem de zuidelijke sterrenconstellaties zien, ik vertel hem over Berkeley en mijn grootouders, en ook over de kliniek in Oregon, maar over Las Vegas zwijg ik. Daar kan ik nu nog niet over praten, daarvoor moeten we eerst op vertrouwelijker voet staan, het zou hem afschrikken. Het is alsof ik dat afgelopen jaar halsoverkop weggezonken ben in een sinistere wereld. Terwijl ik daar onder de grond verkeerde, als een soort zaadje of een knol, was een andere Maya Vidal aan het duwen om omhoog te komen; er groeiden dunne worteldraadjes uit me, hunkerend naar vocht, en daarna wortels, als vingers op zoek naar voedsel, en uiteindelijk een taaie stengel, en blaadjes die licht nodig hebben. Maar nu sta ik in bloei, denk ik, en daarom kan ik nu de liefde herkennen. Hier, in het zuiden van de wereld, waar de regen alles vruchtbaar maakt.
Tía Blanca is terug op het eiland, maar ondanks haar linnen lakens lijkt Daniel geen aanstalten te maken naar haar terug te gaan. Hij blijft bij ons – een gunstig voorteken. We brengen al onze tijd samen door, want Blanca en Manuel hebben me van mijn verantwoordelijkheden ontslagen zolang Daniel hier is, dus ik hoef niet te werken. We hebben het over van alles en nog wat gehad, maar mijn geheimen kan ik hem niet vertellen; daar heeft hij me nog geen opening voor gegeven. Hij is veel voorzichtiger dan ik. Toen hij me vroeg hoe ik in Chiloé terecht was gekomen, heb ik hem geantwoord dat ik Manuel help met zijn werk en het land wil leren kennen omdat mijn familie oorspronkelijk uit Chili komt, wat een halve waarheid is. Ik heb hem het dorp laten zien en hij heeft de begraafplaats gefilmd, de paalwoningen, ons pathetische, stoffige museum met zijn vier prullen en zijn olieverfschilderijen van vergeten illustere personen. Verder heb ik hem voorgesteld aan doña Lucinda, die met haar honderdnegen jaren nog steeds wol verkoopt en aardappels en marihuana oogst, aan de dichters van het trucospel in La Taberna del Muertito, en aan Aurelio Nancupel met zijn verhalen over piraten en mormonen.
Manuel Arias is in zijn nopjes met die aandachtige gast, die vol bewondering naar hem luistert en geen kritische opmerkingen maakt, zoals ik. Terwijl zij zitten te kletsen, tel ik de minuten die verloren gaan aan legendes over heksen en monsters, minuten die Daniel beter zou kunnen besteden, en wel met mij alleen. Hij is aan de laatste weken van zijn reis bezig en wil nog naar het uiterste zuiden van het continent en naar Brazilië, en het is dus zonde dat hij zijn kostbare tijd verspilt aan Manuel. We hebben de gelegenheid gehad om intiemer te worden, maar te weinig, vind ik, en hij heeft alleen mijn hand maar vastgepakt om me van een rots af te helpen. We zijn haast nooit alleen, want de vrouwen van het dorp bespieden ons en Juanito Corrales, Pedro Pelanchugay en Fákin volgen ons overal. De oude vrouwen hebben mijn gevoelens voor Daniel geraden, en ik vermoed dat ze een collectieve zucht van opluchting hebben geslaakt, want er gingen al absurde roddels over Manuel en mij rond. Mensen vinden het maar verdacht dat we samen in één huis wonen, ook al schelen we meer dan een halve eeuw in leeftijd. Eduvigis Corrales en andere vrouwen hebben een soort kongsi gesloten en proberen Daniel en mij te koppelen, maar ze moeten het wat omzichtiger aanpakken of ze jagen die jongen nog terug naar Seattle. Manuel en Blanca spannen ook samen.
Gisteren vond de curanto plaats die Blanca al had aangekondigd, en Daniel heeft alles kunnen filmen. De mensen van het dorp zijn aardig tegen toeristen, omdat die hun kunstnijverheidsproducten kopen en de reisbureaus goed voor de curanto betalen, maar na hun vertrek heerst er toch altijd een algemeen gevoel van opluchting. Ze voelen zich ongemakkelijk bij die hordes vreemdelingen die in hun huizen rondsnuffelen en foto’s van hen nemen alsof zij de exoten zijn. Maar met Daniel is het anders; hij is Manuels gast, dat opent deuren, bovendien zien ze hem steeds met mij, vandaar dat ze hem de gelegenheid geven om te filmen wat hij wil, zelfs bij hen thuis.
Dit keer ging het om een groep senioren uit Santiago, gepensioneerden met witte haren, heel vrolijk, hoewel het moeizaam lopen was over het zand. Ze hadden een gitaar meegenomen en tijdens het garen van de curanto zongen ze en dronken heel veel pisco sour, wat bijdroeg aan de ontspannen sfeer. Daniel wist de gitaar te bemachtigen en onthaalde ons op Mexicaanse bolero’s en Peruaanse walsen die hij tijdens zijn reis heeft opgepikt; hij heeft geen geweldige stem, maar hij zingt niet vals en de bezoekers vielen voor zijn bedoeïenenuiterlijk.
Nadat we het eten hadden verorberd, dronken we het vocht van de curanto dat was achtergebleven in de aarden potten die altijd onder in de kuil op de hete stenen worden gezet om die nectar op te vangen. De smaak van de geconcentreerde bouillon die overblijft na het koken van de heerlijkheden van de aarde en de zee is onbeschrijflijk. Niets is vergelijkbaar met het gevoel van dronkenschap dat je bevangt als je het drinkt; je voelt het door je aderen stromen als een hete rivier en je hart begint er sneller door te kloppen. Er werden veel grappen gemaakt over de prikkelende krachten die het zou hebben en de oudjes uit Santiago die bij ons op bezoek waren vergeleken het stikkend van het lachen met viagra. Maar het moet wel waar zijn, want ik voel voor het eerst van mijn leven het concrete, onontkoombare, overstelpende verlangen om met iemand de liefde te bedrijven, en wel met een zeer concreet iemand: Daniel.
Ik heb hem van heel dichtbij kunnen meemaken, me kunnen onderdompelen in dat wat hij gelooft dat vriendschap is en waarvan ik weet dat het een andere naam verdient. Hij is op doorreis, hij zal spoedig vertrekken, hij wil zich niet binden, misschien zie ik hem nooit meer, maar die laatste gedachte is zo ondraaglijk dat ik die heb weggeschoven. Je kunt sterven aan de liefde. Manuel zegt dat voor de grap, maar het is echt waar. Er bouwt zich een rampzalige spanning op in mijn borst, en als die niet snel minder wordt, knap ik nog uit elkaar. Blanca heeft me aangeraden om zelf het initiatief te nemen, een advies waar zíj zich overigens niet aan houdt met Manuel, maar ik durf het niet. Het is belachelijk, op mijn leeftijd en met mijn verleden – ik zou een afwijzing toch wel moeten kunnen verdragen? Kan ik dat? Als Daniel me afwijst, stort ik me in zee tussen de vleesetende zalmen. Ik ben niet al te lelijk, zeggen ze, waarom zoent hij me niet?
De nabijheid van deze man die ik nauwelijks ken is bedwelmend, een woord dat ik met de nodige voorzichtigheid gebruik want ik weet maar al te goed wat het betekent, maar ik kan geen andere term bedenken om mijn gevoelens te beschrijven, deze vervoering, deze afhankelijkheid die zo op verslaving lijkt. Nu pas begrijp ik waarom geliefden in de opera en de literatuur zelfmoord plegen of sterven van verdriet als ze van elkaar gescheiden dreigen te raken. In de tragedie schuilt grootsheid en waardigheid, daarom is die een bron van inspiratie, maar ik wil geen tragedie, hoe groots ook; ik wil gewoon geluk, zonder heisa, intiem en heel bescheiden, om de afgunst van de goden, die altijd op wraak loeren, niet te wekken. Wat een idiote dingen zeg ik! Deze fantasieën slaan echt nergens op. Daniel doet net zo aardig tegen Blanca als tegen mij, en zij zou zijn moeder kunnen zijn. Misschien ben ik zijn type niet. Of is hij soms homo?
Ik heb Daniel verteld dat Blanca in de jaren zeventig schoonheidskoningin was, en dat er mensen zijn die geloven dat zij de inspiratiebron was van een van Neruda’s twintig liefdesgedichten, hoewel ze in 1924, toen die werden gepubliceerd, nog niet eens was geboren. Zo stom zijn mensen nu eenmaal. Blanca heeft het maar zelden over haar ziekte, maar ik denk dat ze naar dit eiland is gekomen om te genezen van de kanker en van de teleurstelling van haar scheiding. Ziekte is hier zo’n beetje het meest besproken onderwerp, maar tot mijn geluk heb ik de enige twee Chilenen getroffen die zo stoïcijns zijn dat ze het er nooit over hebben. Voor Blanca Schnake en Manuel Arias valt het leven niet mee, maar klagen maakt het er niet beter op. Ze zijn al jarenlang de beste vrienden. Ze kennen elkaar in alles, behalve als het gaat om zijn geheimen die hij voor zichzelf houdt en om haar gemengde gevoelens over de dictatuur. Ze amuseren zich samen, lenen elkaars boeken, koken samen en soms zie ik hen samen door het raam naar de zwanen kijken, zwijgend.
‘Blanca kijkt naar Manuel met ogen vol liefde,’ zei Daniel tegen me. Ik ben dus niet de enige die het heeft opgemerkt. Gisteravond, nadat we nog wat blokken hout in het fornuis hadden gegooid en de luiken dicht hadden gedaan, gingen we slapen, hij in zijn slaapzak in de woonkamer en ik in mijn eigen kamer. Het was al heel laat. Opgerold in mijn bed, zonder de slaap te kunnen vatten, onder drie dekens, met mijn galgroene muts op mijn hoofd uit angst voor de vleermuizen die zich aan je haar vastgrijpen, zoals Eduvigis beweert, kon ik de planken van het huis horen zuchten. Ik hoorde het knetteren van het vuur, de schreeuw van de uil in de boom voor mijn raam, Manuels ademhaling in de kamer naast me – hij slaapt zodra hij zijn hoofd op het kussen legt – en Fákins zachte gesnurk. En ik bedacht dat Daniel de enige was naar wie ík in de bijna twintig jaar van mijn leven met ogen vol liefde had gekeken.
Blanca drong er bij Daniel op aan nóg een week in Chiloé te blijven om de afgelegen dorpen te bezoeken, de paden door de bossen te bewandelen en de vulkanen te zien, en daarna kan hij een lift krijgen naar Patagonië, in het vliegtuig van een vriend van haar vader, een multimiljonair die een derde deel van alle grond in Chiloé heeft gekocht en van plan is zich kandidaat te stellen voor het presidentschap van het land, komende verkiezingen in december. Maar ik wil dat Daniel bij mij blijft; hij heeft al genoeg rondgezworven. Het is nergens voor nodig dat hij naar Patagonië gaat, of naar Brazilië, hij kan in juni net zo goed rechtstreeks hiervandaan naar Seattle.
Niemand kan hier langer dan een paar dagen verblijven zonder dat het hele eiland op de hoogte is, en iedereen weet al wie Daniel Goodrich is. De dorpelingen zijn extra aardig voor hem, want ze vinden hem heel exotisch en ze waarderen het dat hij Spaans spreekt. Ze nemen aan dat hij mijn minnaar is (was dat maar waar!). Ze zijn ook onder de indruk van de rol die hij heeft gespeeld in de kwestie-Azucena Corrales.
We waren met de kajak naar de grot van La Pincoya geweest, dik ingepakt want het was al eind mei, zonder een idee te hebben van wat ons bij terugkomst te wachten stond. Er was geen wolkje aan de hemel, de lucht voelde heel koud aan en de zee was kalm. Ik ga nooit via de route die ze voor de toeristen gebruiken, maar geef de voorkeur aan een andere, die gevaarlijker is vanwege de rotsen maar die me dichter bij de zeerobben brengt. Dat is mijn meditatie, ik kan geen ander woord bedenken om de mystieke extase te omschrijven die de stugge borstelsnor van La Pincoya – zoals ik mijn natte vriendin, een vrouwtjesrob, heb gedoopt – bij mij veroorzaakt. Op de rotsen huizen ook een dreigend mannetje, waar ik bij vandaan moet blijven, en acht tot tien moeders met hun kleintjes, die liggen te zonnebaden of in het water aan het spelen zijn tussen de zeeotters. De eerste keer, toen ik in mijn dobberende kajak bleef zitten zonder dichterbij te komen, heel stil, om de zeeotters van dichtbij te bekijken, kwam al vrij snel een van de vrouwtjesrobben naar mijn kajak toe. Op land zijn het stuntelige dieren, maar in het water bewegen ze zich heel sierlijk en snel. Ze schoot als een torpedo onder de kajak door en dook weer op aan de oppervlakte, met haar zeeroverssnor en haar ronde, donkere ogen vol nieuwsgierigheid. Met haar neus duwde ze tegen mijn kwetsbare bootje, alsof ze wist dat ze maar hoefde te blazen of ik lag al op de bodem van de zee, maar haar gedrag was puur speels. Langzaam maar zeker leerden we elkaar beter kennen. Ik begon haar vaker op te zoeken en al heel gauw kwam ze me tegemoet zwemmen zodra ze de kajak zag. La Pincoya vindt het lekker om met haar snorrenbaard langs mijn blote arm te wrijven.
Die momenten met de zeerob zijn heilig. De liefde die ik voor haar voel is zo omvangrijk als een encyclopedie. Ik zou dolgraag in het water willen springen om met haar te ravotten. Ik kon me geen groter bewijs van mijn liefde voorstellen dan Daniel mee te nemen naar de grot. La Pincoya lag te zonnebaden en ze had me nog niet gezien of ze plonsde in het water om me gedag te komen zeggen, maar ze bleef wat op afstand om Daniel te bestuderen, en zwom uiteindelijk weer terug naar de rotsen, gepikeerd omdat ik een vreemde had meegenomen. Het gaat me heel wat tijd kosten om haar vertrouwen te herwinnen.
Toen we in het dorp kwamen, om een uur of één, stonden Juanito en Pedro zenuwachtig op de steiger te wachten, met het bericht dat Azucena een bloeding had gehad in Manuels huis, waar ze heen was gegaan om schoon te maken. Manuel had haar gevonden, in een plas bloed, en had de carabinero’s met zijn mobiel gebeld, die haar in de jeep waren komen halen. Juanito zei dat het meisje op dat moment op de politiepost was, in afwachting van de ambulanceboot.
De carabinero’s hadden Azucena op de brits van de vrouwencel neergelegd en bij gebrek aan een doeltreffender remedie legde Humilde Garay vochtige lappen op haar voorhoofd, terwijl Laurencio Cárcamo met het hoofdbureau in Dalcahue belde voor verdere instructies. Daniel Goodrich legitimeerde zich als arts, stuurde ons de cel uit en begon Azucena te onderzoeken. Tien minuten later kwam hij terug met de mededeling dat het meisje ongeveer vijf maanden zwanger was. ‘Maar ze is pas dertien!’ riep ik uit. Ik snap niet hoe het mogelijk is dat niemand het had gemerkt – Eduvigis en Blanca niet, zelfs de verpleegster niet. Azucena had gewoon alleen maar dik geleken.
Op dat moment arriveerde de ambulanceboot en de carabinero’s gaven Daniel en mij toestemming om met Azucena mee te gaan. Het meisje huilde van angst. We kwamen met haar via de afdeling Spoedeisende Hulp het ziekenhuis van Castro binnen en ik moest blijven wachten op de gang, maar Daniel maakte gebruik van zijn dokterstitel en liep achter de brancard aan naar de afdeling. Diezelfde avond nog werd Azucena geopereerd om de dode foetus eruit te halen. Er komt een onderzoek, zoals de wettelijke procedure is in dit soort gevallen, omdat men wil weten of de abortus was opgewekt – alsof het niet belangrijker is om te onderzoeken hoe het mogelijk is dat een meisje van dertien zwanger raakt, zoals Blanca Schnake terecht woedend opmerkte.
Azucena Corrales weigert te vertellen wie haar zwanger heeft gemaakt. Op het eiland gaat het gerucht al dat het El Trauco geweest is, een mythische dwerg van nog geen meter groot, gewapend met een bijl, die in holle bomen woont en het bos beschermt, de ruggengraat van een volwassen man met zijn blikken kan breken en achter maagden aan zit om hen zwanger te maken. Het kan niet anders, het moet El Trauco zijn geweest, zeggen ze, want er is gele stront gevonden, vlak bij het huis van de familie Corrales.
Eduvigis heeft heel merkwaardig gereageerd: ze weigert haar dochter op te zoeken en wil niets horen over wat er is gebeurd. Alcoholisme, huiselijk geweld en incest zijn Chiloés vloeken, met name in de meest geïsoleerde gemeenschappen, en volgens Manuel komt de mythe van El Trauco daaruit voort, om de zwangerschappen te verdoezelen van meisjes die door hun vaders of broers verkracht zijn. Ik ben er net achter gekomen dat Juanito niet alleen Carmelo Corrales’ kleinzoon is, het kind is ook zijn zoon. Juanito’s moeder, die in Quellón woont, was misbruikt door haar vader Carmelo, en kreeg het kind op haar vijftiende. Eduvigis heeft hem grootgebracht als haar eigen kind, maar het dorp weet wel beter. Ik vraag me af hoe die bedlegerige invalide misbruik heeft kunnen maken van Azucena, maar het moet in december vorig jaar zijn gebeurd, vlak voordat zijn been werd geamputeerd.
Daniel is gisteren vertrokken! 29 mei 2009 zal in mijn herinnering gegrift blijven als de op een na droevigste dag van mijn leven. De droevigste was toen Popo stierf. Ik ga 2009 op mijn andere pols tatoeëren, opdat ik het nooit meer vergeet. Ik heb twee dagen onophoudelijk gehuild, Manuel zegt dat ik nog eens uitdroog, dat hij nog nooit zoveel tranen heeft gezien en dat geen enkele man al dat lijden waard is, zeker niet omdat Daniel alleen maar naar Seattle is gegaan en niet naar de oorlog is vertrokken. Wat weet hij daar nu van! Scheidingen zijn heel gevaarlijk. In Seattle zijn vast tig meisjes die allemaal leuker en minder ingewikkeld zijn dan ik. Waarom moest ik hem zo nodig alles over mijn verleden vertellen? Nu zal hij de tijd hebben om erover na te denken, hij kan het zelfs met zijn vader bespreken, en je weet maar nooit wat de conclusies zullen zijn van die twee psychiaters. Ze zullen me als een verslaafde wegzetten, als een neuroot. Als hij niet bij mij is, zal Daniels enthousiasme bekoelen, en kan hij besluiten dat een relatie met iemand als ik niet zo handig is. Waarom ben ik niet met hem meegegaan? Nou goed, eerlijk gezegd: omdat hij het me niet heeft gevraagd…