Hoofdstuk 18
De Schaduw steekt zich in smoking, en belt een kennis op.
'Voor de tweede maal in mijn leven trek ik er op uit, ' mompelde de
Schaduw, terwijl hij de Renault door het drukke verkeer van de
zondagmiddag loodste, 'om mij persoonlijk aangedaan onrecht te
wreken. '
Hij zinspeelde op de dagen, die nog geenszins zo ver achter hem
lagen, dat hij Lola ergens in een sing-song-tent op Montmartre
leerde kennen en waarderen - en tot haar verbazing besloot haar te
trouwen. Doch in diezelfde dagen was er een man geweest, dwaas
genoeg om te menen, dat hij ongestraft met messen kon gooien naar
heden die de Schaduw om een of andere reden dierbaar waren. De
Schaduw had toentertijd hemel en aarde in het algemeen en zijn
Particuliere Geheime Dienst in het bijzonder bewogen om de man te
vinden. Hij joeg hem na tot in een verre uithoek van Bretagne, en
daar kreeg hij hem te pakken...
Dat alles speelde de Schaduw door het hoofd nu hij op deze koude
herfstmiddag, terwijl de schemering snel begon te vallen, zijn
blinkende Renault vlak tegenover de Moskee parkeerde en te voet
verder trok - evenals gisteren de buurten rond de Mouffetard
binnen. Een uur ging heen met het bezoeken van allerlei
inrichtingen, waar een solide levensverzekeringmaatschappij haar
klanten liever vandaan houdt. Tot nu toe had de Schaduw echter nog
niet gevonden wat hij zocht. Zo belandde hij uiteindelijk bij de
ingang van een sinister slop waar een jonge agent op post stond. De
agent hield hem staande en gaf hem. een waarschuwing. Het was
kennelijk nog een heel jonge agent, want hij kende Inspecteur
Carlier niet. Deze liep hem hoofdschuddend voorbij, de agent haalde
de schouders op met de duidelijke bedoeling
dan-moet-je-het-zelf-maar-weten. Een hellend straatje af, een
onmogelijk plaveisel, een stank van rotte kool en slechte goten.
Een hoek om, een trapje van enkele treden af. Opnieuw een slop, nog
smaller dan het eerste - een in regen en wind verteerd en
afgeschilferd uithangbord:
'La Belle Algerienne. '
De jankende harmonika zweeg. Het dansen in het
vunzige kelderkroegje hield meteen op.
'Goeien middag samen, ' zei de Schaduw.
En aan deze kroeg had hij speciale herinneringen. Het
kroegje was misschien een van de gevaarlijkste in zijn soort,
maar hier voelde Carlier zich veiliger dan in welke andere. Immers,
hier regeerde een man die met evenveel gemak een stier de nek
omdraaide als een ander een kurketrekker, die op veertig meter
afstand met een goed pistool de kleine teen aan de achterpoot van
een mug kon raken en die tenslotte met evenveel gemak een strot
afsneed als een ander de punt van een goede sigaar. En met die
machtige was de Schaduw bijzonder bevriend, want hun vriendschap
dateerde uit bloedige dagen van weleer.
Eenmaal was er in datzelfde kroegje een ruzie uitgebroken, die Lola
angstwekkend dicht bij de uitkering van een smarte-geldje gebracht
had. Het feit echter, dat de Schaduw zich zonder te talmen van zijn
belager ontdaan had door hem regelrecht in zijn maag te schieten -
er bleef hem trouwens geen andere keus wilde hij zijn eigen maag
intact houden -had hem te midden dier apachen en apachessen een
geduchte reputatie verschaft. Overigens wist een ieder, dat 'Ce
p'tit gros' onder de machtige bescherming stond van de waard uit de
'Schone Algerijnse' - hetgeen op zichzelf voldoende was. 'Heb je
een ogenblik tijd, Marcel?' 'Natuurlijk, ' zei Marcel.
En toen hij met de reus in de keuken zat, vertelde hij hem precies
hoe de zaken stonden en wat hij verlangde. Hercules bleek te weten,
dat er voor die middag een 'coup' op stapel was gezet, maar als hij
geweten had, dat die slag tegen zijn 'vieux copain' gericht was
geweest...
De Schaduw haalde voor de zoveelste maal die middag de schets van
Lola voor de dag. De waard bekeek het geval eens, maar schudde
tenslotte het hoofd. Hij stond op en sloeg het gordijn tussen de
keuken en de gelagkelder terug. 'Marie! Kom hier!'
De Schone Algerijnse kwam. Schoon was ze echter niet precies - noch
in de Zuid, noch in de Noord Nederlandse betekenis van het woord.
Verder was het een halfbloed, maar dat alles liet de Schaduw koud.
Hij toonde haar op haar beurt het portret. En na een enkele
blik...
'Dat?' vroeg zij met haar gebarsten stem. 'Ken ik. Z'n naam weet ik
niet, maar de jongens noemen 'm de liefdezuster... ' 'Oh, juist, '
zei de Schaduw, 'merkwaardig... ' De Renault had minstens een uur
of anderhalf tegenover de Moskee gestaan, eer Carlier weer
verscheen. Maar inmiddels functioneerde wat hij wilde dat
functioneren zou. Een stuk of zes van zijn vreemdsoortigste
kennissen waren - tegen vorstelijke beloning - op zoek naar de
zogenaamde 'liefdezuster'. De afspraak luidde verder, dat men,
zodra er enig spoor gevonden was, een door Carlier genoemd adres op
zou bellen - een kleine bistrot in de buurt van het Pantheon, en
waarvan de waard, een wegens verminking gepensioneerde agent,
eveneens tot des Schaduws kennissen behoorde. Men had eenvoudig
niets anders te doen dan bericht voor hem achter te laten. Hijzelf
zou dan elk halfuur opbellen om te vragen of er iets binnen was
gekomen.
Hij begon echter met naar het bedoelde adres toe te rijden en de
waard in te lichten. Vervolgens trok hij naar andere buurten waar,
naar hij meende, het zoeken succes zou kunnen opleveren. En elk
halfuur, op de seconde af, telefoneerde hij naar het knooppunt van
zijn haastig in elkaar gezette organisatie. En telkens als hij het
laatste van de zeven nummers aansloeg, steeg zijn verwachting tot
haar climax - doch telkens om even snel weer te zinken. Tot nu toe
geen enkel bericht. Het werd zeven uur, acht uur, negen uur... Moe,
moedeloos en terneergeslagen zat de Schaduw achter een groot glas
Pernod, in een restaurant tegenover het Gare du Nord, waar hij
uiteindelijk was aangeland, na een vruchteloze zwerftocht over de
Butte van Montmartre. En hij had geen geduld om nog eens een half
uur te wachten. Hij slofte naar de telefooncel en belde
opnieuw.
En dat telefoongesprek, of liever de uitwerking ervan was als
alcohol in een lege maag. Het vlamde door zijn bloed en striemde
zijn zenuwen en zijn hersens. Ja, er was eindelijk een bericht voor
hem binnengekomen, vertelde de waard. Maar nogal vreemd, om niet te
zeggen verdacht. Een vrouw... Zij had gezegd dat de Schaduw dat en
dat nummer van de groep T. R. I. moest opbellen en vragen naar Miss
Adams. 'Juist, ' zei de Schaduw, 'dank je. '
Hij noteerde het nummer in zijn omvangrijk aantekenboek en begon in
de 'Annuaire' van de Parijse telefoon te bladeren. Groep 'Trinite'.
Zijn vinger vloog langs de kolommen cijfertjes. Eindelijk...
'Goeie genade, ' zei de Schaduw. 'De Rat Mort, zowaar. Een
Corsikaanse vendetta?'
Zijn leesbril weer in de koker schuivend, dacht hij na. De naam
Adams zei hem niets - maar van Adams naar Eva was nu niet zo'n
formidabele stap...
Een telefoon was toch maar een heel nuttige uitvinding, overwoog
hij.
'Pramousquier, iets van de hoofdinspecteur gehoord?'
'Ja en nee. Hij heeft alleen gevraagd of u opgebeld had. ' 'Is
Inspecteur Feydeau aanwezig?'
Feydeau bleek aanwezig. Carlier het hem aan de telefoon komen en
gaf hem deze instructie: 'Ga onmiddellijk naar de Rat Mort. Wacht
tot er opgebeld wordt voor een zekere... toe noem eens een naam.
Wel, laten we zeggen voor een zekere Mons. Carqueiranne. Dat ben
jij natuurlijk, zoals je met je aangeboren snuggerheid al door
hebt? Mooi! En natuurlijk begrijp je ook dat je mij daar aan de
haak krijgt. Maar nu komt de kneep. Ze hebben daar een telefoonbox,
herinner ik me. Blijf in de buurt van die box en let op, Feydeau!
Let scherp op. Want onmiddellijk nadat jij opgehangen hebt, bel ik
nogmaals en vraag naar Miss Adams. Adam - van Adam en Eva. Heb je
die naam in je oren? Miss Adams ?' 'Verder?' vroeg Feydeau.
'Verder kijk je uit wie dan aan het toestel komt... en van dat
ogenblik laat je die juffrouw niet meer los. Al zou ze vanavond
naar Hammerfest heen en terug wandelen, Feydeau, je houdt haar in
de gaten en kijkt uit waar ze blijft. Neem een taxi, dan ben je er
binnen een kwartier. Alles in de pet?' 'In de pet, ' zei
Feydeau.
Het kwartier viel de Schaduw erg lang. In een kwartier kon er zo
eeuwig veel gebeuren. Miss Adams kon van mening veranderen. Vrouwen
waren immers grillig als arabesken. De Pernod smaakte hem
plotseling niet meer. Hij bestelde opnieuw koffie. Het leek wel, of
hij er een voorgevoel van had dat het voor de derde maal in drie
dagen nachtwerk ging worden. Zijn horloge stond op negentien
minuten over negen. De laatste minuut las hij op de secondenwijzer
af - zeven-en-vijftig... acht-en-vijf tig... negen-en-vijf tig...
De Schaduw stond op en belde.
'Wilt u eens vragen of er een zekere Mons. Carqueiranne aan de bar
zit... ?'
Een korte wachtpoze. Hij hoorde iemand de opgegeven naam
uitbrullen.
'Ja, ' zei Feydeau. 'Er zitten hier verscheidene vrouwen, maar ik
heb nog geen idee wie het zijn kan. '
'Dat idee, ' zei de Schaduw, 'zul je spoedig genoeg krijgen. Bel
maar af. '
De Schaduw telde tot honderd-en-elf. Sloeg dan hetzelfde nummer aan
en vroeg ditmaal naar Miss Adams. En de telefoonbox waarin hij
stond, leek hem plotseling van een benauwende engte. 'Qui parle...
?'
'Eh, spreek ik met Miss Adams?' 'Ja... '
'Hebt u vanmiddag... ' - hij noemde het nummer in de buurt van het
Pantheon - 'opgebeld?'
Twee seconden hoogstens - maar die aan schenen te groeien met de
astronomische snelheid van het telkens met zich zelf te verdubbelen
getal op de vlakken van een schaakbord. Dan... 'Wanneer u tegen een
uur of elf naar de Villa d'Este gaat, kunt u er uw man vinden...
'
Gelegenheid om verder nog iets te vragen, kreeg de schaduw niet,
want hij sprak in een bereids doof geworden hoorn. Blij, dat hij
Feydeau er achter geplakt had. Als die er maar in slaagde haar vast
te houden. Hij had er over gedacht haar meteen in hechtenis te
laten nemen. Vond het andere idee ten slotte toch verkieslijker.
Iemand in hechtenis nemen was eenvoudig genoeg - beter, te laten
zwemmen en toe te zien waar men heen zwom.
In de Renault, terug naar huis om zich te verkleden. Het leek hem,
teneinde op alle gebeurlijkheden voorbereid te zijn, beter zich in
avondkostuum te steken. Hij stond voor de kleerkast en aarzelde.
Rok - smoking? Hij koos het laatste. Terwijl hij voor de spiegel in
de badkamer zijn zwarte dasje stond te vlinderen, rustte zijn blik
onwillekeurig op een nikkelen voorwerp dat in een leeg glas stond.
Aan het nikkelen voorwerp zat een zwart snoer met stekker. Lola had
zich dat ding eens aangeschaft. Hij wist nog nooit waarom eigenlijk
- uitverkoop, vermoedde hij. Hij wist alleen dat het uitmuntende
diensten bewees wanneer je 's winters van een koude nachtdienst
thuiskwam en voelde, dat een hete grog je geen kwaad zou kunnen. Je
zette zo'n ding in het glas, stopte de stekker in het kontact - en
binnen een minuut kookte je grogje... Die gedachte aan hete grog
ploegde een peinsvoor tussen zijn wenkbrauwen. Toen hij de badkamer
verliet, had hij het ding in zijn zak gestoken. Wat hij er mee voor
had, wisten slechts de hemel en hijzelf.
Zijn bewapening was precies gelijk aan die van gisteren; alleen
stopte hij de stalen-helm-alpino in de zak van zijn overjas en
legde hij de lasso in de auto. Een donkere hoed op. Klaar... En hij
was blij toen hij weer buiten stond, want in huis leek het hem leeg
en wanhopig als een grauwe maandagmorgen na een vrolijke zondag. In
de auto - en weg...
Villa d'Este.
Waar was dat ook alweer? Ergens in de Rue Arsene Houssaye,
herinnerde hij zich - een kruisstraat van de Avenue Friedland, vlak
bij de Etoile. Van zijn woning af een tocht van enkele minuten per
auto...
Overjas en hoed in de vestiaire - Carlier wandelde de mondaine
dancing binnen. Een 'Soiree Dansante' met de gebruikelijke
'Attractions'... Een veel herrie schoppende negerjazz -'The swing
men from Harlem'...
'Cocktail - Martini sec, ' bestelde hij; stak een sigaret op en
keek om zich heen. Feitelijk leek het hem geen oord om er de
liefdezuster te treffen. Hoe kwam het sinistere jongmens aan die
bijnaam?
'Een ogenblik... ' - dan tot de garcon die de consumptie bracht.
Hij rekende meteen af, want wat er volgen ging diende zo
onopvallend mogelijk te geschieden en derhalve wenste hij de handen
vrij te hebben. Het was volkomen overbodig opzienbarende
arrestaties te verrichten in een mondain milieu. Het ging de
'Industrie de Plaisir' de laatste tijd toch al niet naar den vleze.
Politie-affaires konden een zaak slechts schaden, en dus...
Carlier zat vlak bij de Entree van de zaal, doch voldoende op zij
er van om te verhinderen dat iemand die binnenkwam hem onmiddellijk
in het oog kreeg. Zodoende stonden de liefdezuster, in rok, en het
meisje dat hij bij zich had reeds een meter of tien over de drempel
eer hij de Schaduw in het oog kreeg die hem met half gesloten ogen
zat aan te kijken. De liefdezuster herkende hem niet zo dadelijk.
Klaarblijkelijk was de fysionomie van de Schaduw voor de
liefdezuster een van die gezichten, die men wel eens gezien heeft
en die geen plesante gedachten oproepen, zonder dat men de eigenaar
ervan onmiddellijk thuis weet te brengen. Maar de blik, waarmee de
Schaduw hem vast en onafgebroken aankeek, hielp zijn
herinneringsvermogen verrassend snel op dreef... Hij scheen het
bijvoorbeeld plotseling in de Villa d'Este tropisch heet te vinden.
Hetgeen verbeelding van hem was. Bovendien scheen hij iets te
moeten wegslikken - iets, dat zich krampachtig tegen dat wegslikken
scheen te verzetten. Kennelijk was hij het eerste moment van plan
geweest de gastvrije inrichting weer te verlaten alsof het een met
mond-en-klauwzeer besmette weide was. Zelfs het meisje dat hem
vergezelde bemerkte zijn opwinding...
De Schaduw kon 's mans gedachten lezen alsof deze in Neonletters
van anderhalve meter op de Champs Elysees uitgestald stonden:
'Hij zit wel hier, maar hij kon immers niet weten dat ik ook hier
zou komen, en dat ik vanmiddag..
De Schaduw duidde met zijn hoofd in de richting van de deur en
stond langzaam op... maar met de rechterhand in zijn broekzak. De
man leunde met zijn rug tegen de bar. Bleek, met opgetrokken lippen
die de tanden bloot heten - ogen die rondflitsten als die van een
pas gevangen roofdier. Hij dronk haastig een glas cognac, nog een
en nog een. Maar verder reikte het geduld van de Schaduw vandaag
niet. Opnieuw een wenk met het hoofd en met de ogen. De man zwalkte
naar de uitgang, maar de drie glazen cognac konden onmogelijk de
oorzaak vormen van zijn waggelende gang. En als hij dronken was,
dan was hij dronken van angst. Het meisje volgde hem -- verwonderd,
niet wetend waar ze aan toe was. 'E - e - excuseer, Dorry... Ik...
kikkik... kom zoo terug!..
'Nee, ' zei de Schaduw. 'Ikkikkik komt niet zo terug. Spaar
je de moeite van het wachten, kind. '
In de vestiaire nam de Schaduw hoed en jas in ontvangst. Dan wenkte
hij het meisje en maakte haar duidelijk dat ze maar beter meteen
kon vertrekken. De arrestant zette zijn hoge hoed op, trok zijn
zwarte jas aan en oogde het meisje na, dat klaarblijkelijk haast
had om weg te komen. 'Vooruit, ' zei de Schaduw.
Hij had zijn overjas openhangen en hield obstinaat zijn rechterhand
weer in de zak. De man, die nu voor hem uit liep, wist met een
zekerheid die hem van dwaasheden terughield, dat hij een kogel in
een van zijn knieen zou krijgen, indien hij iets waagde dat ook
maar op een embryo van een poging tot ontvluchten leek.
'Stap in, ' - de man gehoorzaamde. - 'Nee, niet daar, ' snauwde
Carlier. 'Op de achterbank. '
Hij volgde en trok het portier dicht, maar met de linkerhand. De
rechter was inmiddels te voorschijn gekomen en de arrestant miste
de moed naar eigen wapen te grijpen. Carlier beval hem de handen op
de rug te houden. De man gehoorzaamde opnieuw. Alvorens zijn
pistool neer te leggen, vatte Carlier echter 's mans pols in een
vrij pijnlijke Jiu-jitsu greep. De handboeien, een kort onderzoek
naar wapens. Een F. N. 4. 25, verder niets. Vervolgens een kort
onderzoek naar 's mans spraakzaamheid en diens bereidwilligheid om
te helpen de jongen terug te brengen. Het leerde de Schaduw binnen
drie minuten dat hij moeilijk koppiger hengst had kunnen vinden.
'Nooit!' zei de elegante fielt; en verder kon de Schaduw aller
lei onaangename dingen overgezonden krijgen die in medische
handboeken breedvoerig omschreven staan. 'Ja - ja - ja, ' zei de
Schaduw.
Hij behoefde geen tijd om zich te beraden, want hij had gelegenheid
te over gehad om te overdenken wat hij zou aanvangen indien de man
een dergelijke houding mocht believen aan te nemen. De Schaduw
zette zich achter het stuur - pistool naast zich, en reed naar een
punt waar hij zeker wist een agent te zullen aantreffen. En hij
vond er een op de hoek van de Etoile en de delta tussen de Avenue
Friedland en de Avenue Hoche.
'Pssst\' - De Schaduw stapte uit, de agent draaide zich om. --
'Inspecteur 1283, naam Carlier.. 'Ah, bent u dat... '
'Er zit een jongmens in de auto. Ga er naast zitten. Sla 'm op z'n
cosmetiekhoofd als ie opgewonden begint te doen. Maar sla 'm niet
dood, want zijn leven is op het ogenblik dat van mijn zoon waard.
'
De agent haakte bij voorbaat zijn witte knuppel af -- en die
knuppels van de Franse agenten zijn van alleronaangenaamst hard
hout gefabriceerd. De Schaduw nam een taxi naar het
dichtstbijzijnde politiebureau waar hij rustig kon telefoneren. Hij
belde een kennis op - feitelijk was het meer een kennis van Silvere
dan van hem persoonlijk. Een zekere Dr. Emile Quinconas, die ergens
ten zuiden van Parijs, in de buurt van Montrouge een groot landhuis
bewoonde - eenzaam als een Karthuizerklooster. Een groot oud huis,
midden in een verwilderde tuin, aan vier zijden door hoge muren
omgeven. Dezelfde geheimzinnige geleerde waarmee zij voorheen al
eens te doen hadden gehad.
'Doctor Quinconas? Met Carlier - de Schaduw. ' 'Ah... ' zei de
donkere stem. 'Zijn er weer eens geheimschriften op te lossen?'
'Ja en nee, ' zei de Schaduw glimlachend. 'Het is allemaal nogal
vreemd en ik kan me, gezien de feiten, slechts in beeldspraak
uitdrukken. Maar kunt u mij voor enkele uren een kamer ter
beschikking stellen? Laat ik zeggen, dat ik een patient met
kiespijn heb en dat ik vrees hem levend te zullen moeten plomberen.
Ziet u, hij heeft iets in zich dat er per se uit moet, maar dat er
zonder speciale behandeling vermoedelijk niet uit komt. Begrijpt u
wat ik zeggen wil?' 'Nee, ' zei de Doctor hartgrondig.
'Wel, ' verduidelijkte de Schaduw, 'wat ik zeggen wil kan ik per
telefoon niet zeggen, maar ik kan u wel zeggen dat de patient niet
zeggen zal wat ik wil dat hij zeggen zal indien ik niet met hem doe
wat ik per telefoon niet zeggen kan, zoals ik zeg... Wat zegt
u?'
'Niets!' zei de Doctor. 'Maar was het bericht in de avondbladen
juist... ?'
'Helaas, ' zei de Schaduw bitter. 'Maar ik heb mijn man. Hij
weigert evenwel te zeggen waar ik mijn zoon vinden kan. ' 'Ah,
zo... ' zei Doctor Quinconas, en zijn stem klonk meditatief. 'Uw
bedoeling wordt me duidelijk. ' - Een seconde stilte -'U bent hier
welkom. ' 'Dank u... '
Vervolgens het nummer van d'Aubry. D'Aubry zelf bleek uit -- met
Silvere nog wel. Een of andere nachtelijke expeditie, vertelde
Madeleine hem. Of hij Lola wilde spreken. Onnodig, elke seconde was
kostbaar, maar of Madeleine wel wilde zeggen dat hij zijn man
bereids gevonden had en dat die man spreken zou... al moest hij hem
er voor vierendelen. Een telefoontje naar de Surete. Berichten van
Silvere? Ja, in zover dat deze elk halfuur opbelde. Wel, of Dirk
dan bij de volgende oproep maar wilde zeggen dat Carlier reeds een
goed eind op weg was. Met een taxi terug naar de Renault.
'Het is beter, ' zei de Schaduw tot de agent, 'dat jij meegaat. Ik
dien iemand bij de hand te hebben. En bovendien... hij mocht
onderweg eens lastig worden. Op onze plaats van bestemming bel ik
dan je bureau wel. '
Er zat slechts een fout in de werkwijze van de Schaduw. Hij had een
punt over het hoofd gezien - alleszins begrijpelijk, de opwinding
in aanmerking genomen die hem meesleepte. Maar hij had Silvere
dienen te verwittigen. Had hem moeten laten weten dat hij Feydeau
achter Miss Adams aangezonden had. Daarmee zou hij versnippering
van krachten voorkomen hebben. Maar misschien kwam het verzuim uit
een nog in het onderbewustzijn ronddwalende gedachte voort - de
overweging misschien, dat het lang niet vast stond dat Miss Adams
en Tante Eva identiek waren.
Inspecteur Feydeau had zijn opdracht in zoverre uitgevoerd, dat hij
scherp oplette toen 'Miss Adams' aan de telefoon geroepen werd. Na
afloop van het microscopische gesprek was ze weer aan de bar gaan
zitten, had haar glas geleegd en een ander besteld. Wat Feydeau
echter niet wist, was dat ze haar beide consumpties tevoren betaald
had.
Silvere zou zeker hebben opgemerkt, dat het tasje van
Miss Adams niet bij haar kleding paste en dat het aardig
versleten was. Bijzonderheden die zijn achterdocht gewekt zouden
hebben, toen Miss Adams op een gegeven ogenblik van haar kruk wipte
en achter een deur naast het buffet verdween. Feydeau stelde echter
een naief vertrouwen in het volle glas en het tasje die Miss Adams
op het zink van de bar had achtergelaten. Eerst na een halfuur
kreeg hij argwaan en opende het tasje - het was leeg. Maar een
halfuur vroeger had Miss Adams door een achteruitgang de Rat Mort
verlaten en was in de Avenue Frochot in een auto gestapt.