Hoofdstuk 12

 

 

 

Hij schoof de bedgordijnen opzij en zette de blaker op het nachtkastje. In zijn wijnrode kamerjas en met zijn verwarde haren zag hij er plotseling erg jong uit. Cassandra schoot overeind en trok de dekens op tot aan haar kin.

‘Wat wil je, Jonathan?’

Hij glimlachte; zijn pupillen waren sterk vergroot en leken bijna zwart. ‘Wat wil een man doorgaans van zijn vrouw?’

‘Sir, u bent dronken!’

‘Ik zal niet ontkennen dat ik flink gedronken heb - maar jouw insinuatie, als zou ik onbekwaam zijn om toenaderingspogingen te ondernemen, bevalt me allerminst.’

‘Moetje dan overal mee spotten? We hebben een prettige avond gehad, we hebben een glaasje wijn gedronken, zoals onder de gegeven omstandigheden stellig gepast was... Ik zou zeggen, sir, dat u wat overspannen bent.’ Ze trachtte zich te beheersen doch haar hart bonsde zo luid dat haar stem er onvast door werd.

Lord Verax streek zacht over haar haren. ‘Misschien heeft mijn vreugde over het beëindigen van de vijandelijkheden mij spoediger naar je slaapkamer gevoerd dan ik had verwacht, maar tenslotte moet ons huwelijk toch ééns in de ware zin des woords worden voltrokken. Waarom niet vannacht?’

Koud van ontzetting staarde ze hem aan. Hij ging op de rand van het bed zitten en trok het over haar schouders hangende blonde haar als een paar vleugels uit elkaar.

‘Prachtig, prachtig,’ mompelde hij.

Bijna onmerkbaar boog zij zich naar hem toe; haar verlangen deed haar hele lichaam tintelen, ze had hem zo lief, ze wilde niets liever dan zich overgeven aan zijn omhelzing. Hij zag de blik in haar ogen, hield even de adem in en trok haar naar zich toe.

‘Nee, nee...’ hijgde ze. ‘Ons huwelijk... alleen een formaliteit...’

Hij lachte, zijn mond tegen de hare. ‘Het komt mij als 'uitermate gepast voor om met mijn onvergelijkelijke vrouw de nacht door te brengen. Ik heb een heleboel geduld met je gehad, maar nu eis ik de beloning die ik alleszins heb verdiend.’

Ze trachtte hem van zich af te duwen, maar hij liet haar niet meer los, en in haar hartstochtelijk verlangen vergat zij ten slotte alles. Pas tegen het krieken van de dag sloop hij haar slaapkamer uit...

Na het ontwaken bleef Cassandra roerloos liggen tot Eliza met de thee binnen kwam. De kamenier wierp een tersluikse blik op het ingedeukte kussen en verdween weer snel, Cassandra alleen latend met haar herinneringen aan de voorgaande nacht. Met eeuwenoude wijsheid wist ze dat hij erg teder was geweest; en dat zij zijn liefkozingen had beantwoord met een overgave, welke haar vervulde van schaamte. Hoe had zij zich zozeer kunnen laten meeslepen door haar hartstocht, terwijl ze toch wist dat een man een vrouw kon liefkozen zonder dat zijn hart daardoor werd beroerd?

Ze sprong uit bed; nooit, nooit meer zou ze een man, wie het alleen om haar lichaam was te doen, een dergelijke genoegdoening schenken.

Verax blééf zijn vrouw bezoeken; ze verzette zich tegen haar eigen natuur en het verschafte haar een primitieve vreugde om zijn liefdesbetuigingen lijdzaam te ondergaan. Doch overdag snakte ze ernaar om de door haar opgeworpen barricade tussen hen beiden omver te halen...

Hij werd somber en in zichzelf gekeerd en toen hij haar voorstelde om evenals talloze andere Engelsen naar Parijs te gaan, ging ze daar gretig op in. Een buitenlandse reis zou hun stof tot gesprek leveren. En terwijl de kamermeisjes de koffers pakten, begaf zij zich naar de moestuin, waar de hoveniers druk bezig waren met zaaien en planten. Ze stond op het punt het huis weer in te gaan, toen Verax haar een brief kwam brengen. ‘Van Geoffrey!’ riep ze geschrokken uit. Haar ogen vlogen over de regels. ‘Mijn zuster is voortijdig bevallen van een uiterst zwak kind; Elizabeth zelf is ernstig ziek en heeft naar me gevraagd. Ik moet meteen naar haar toe.’

‘Och kind, het spijt me dat te horen,’ zei Verax op meelevende toon. ‘Ja, natuurlijk moetje aan haar wens gehoor geven, ik zal meteen de paarden laten inspannen en breng je dan naar je zuster toe.’

‘Jij hoeft echt niet mee te gaan!’

Hij keek kwaad. ‘Dat doe ik natuurlijk wel, vergeet niet dat Elizabeth nu ook mijn zuster is.’

In haar verdriet wist ze toch nog woorden te vinden om hem te treffen. ‘O ja, natuurlijk, stel je voor dat je eens een nacht zonder me zou moeten.’

Zijn ogen fonkelden van woede, ruw schudde hij haar aan een arm door elkaar. ‘Denk je er zo over? Dacht je dat ik zo’n schoft was?’

Ze slaagde er niet in zich los te rukken. ‘Ja,’ riep ze, ‘alle mannen zijn zo! Mijn zwager is een goed mens, maar keer op keer laat hij mijn zuster lijden. Dat ze zo ziek is, is zijn schuld. Ik weiger te geloven dat hij werkelijk van haar houdt... het enige wat hij wil, is zijn lusten botvieren.’ ‘Zoals ik, bedoel je?’

‘Ja, wat anders? Je wilt toch niet beweren dat je van me houdt?’

‘En dat zou jij mij willen verwijten?’

‘Nee, waarom? Ik geloofde in je ridderlijkheid... en zelfs dat heb je niet kunnen opbrengen.’

‘Ik heb geduld gehad, begrip, Cassandra. En dat is veel meer dan de meeste mannen kunnen zeggen.’

‘Wat kan mij die andere mannen schelen?’ Ze dacht aan haar zuster, die geen figuur meer over had; die oud voor haar tijd dreigde te worden en die steeds meer op hun beider moeder ging lijken. ‘En jij... wat kan jij mij schelen?’ riep ze met een onderdrukte snik.

Als een mes kliefden zijn woorden door haar verwarring, haar woede en verdriet. ‘Gedurende één enkele nacht heb ik gedacht dat ik je juist een heleboel kon schelen. Zoals je je aan mij overgaf... ’

Het schaamrood vloog haar naar de kaken; ze moest hem de mond snoeren - en zonder te beseffen wat ze allemaal zei, gaf ze met een van verontwaardiging lage stem uiting aan haar diepste gevoelens, aan de alles overheersende angst welke zij al jarenlang had weggestopt achter een muur van koele onverschilligheid. Ze bespaarde hem niets, al haar afkeer en walging kwamen aan de oppervlakte. Ze verweet alle mannen dat zij hun vrouwen onderdrukten; dat zij hun echtgenoten verachtten. Ten slotte was ze uitgeput, hijgend leunde ze tegen de tuinmuur. Met een doodsbleek gezicht staarde hij haar aan. Eindelijk zei hij zacht:

‘En dan te bedenken dat ik je altijd heb beschouwd als een dappere vrouw die naar haar eigen overtuiging wenste te leven; die vond dat een vrouw het recht had om alleen te blijven. Ik had groot respect voor je waardige capitulatie, toen je duidelijk werd dat een huwelijk noodzakelijk was. Maar werkelijk, Cassandra, als ik op dat ogenblik de waarheid had geweten, was ik nooit met je getrouwd, dan was ik liever voorgoed uit Engeland vertrokken.’

Hij hield haar nog steeds vast, en nam haar van top tot teen op. Zijn verbitterde blik gleed langs haar gestalte. ‘De Kristallen Venus,’ mompelde hij. ‘Goed beschouwd een dwaze bijnaam, want jij hebt armen, en juist bijzonder mooie armen. Of niet soms?’

Hij liet zijn handen langs haar armen omlaag glijden, kuste haar polsen. Ze voelde hoe zijn lippen haar woede deden wegsmelten.

Met een zucht liet hij haar los. ‘Ik zal je naar je zuster brengen en voor de rest zal ik je niet weer... lastigvallen.’ Met door tranen verblinde ogen keek ze hem na.

 

De reis nam twee dagen in beslag en Cassandra vergat haar éigen problemen door de zorg om haar zuster. Elizabeth was roerend blij haar te zien en onder Cassandra’s bekwame handen, die haar verpleegden en liefkoosden, knapte ze zienderogen op. Ook de boreling ging het opeens veel beter en Geoffrey kwam woorden te kort om uitdrukking te geven aan zijn dankbaarheid.

Zes weken lang bleven Lord en Lady Verax in Somerset; Jonathan hield zich aan zijn belofte en sliep in de aan haar slaapvertrek grenzende kleedkamer.

Bij het afscheid klampte Elizabeth zich aan Cassandra vast. ‘Je bent toch gelukkig, zusje van me? Ik vind niet dat je er erg best uitziet.’

Cassandra wist haar zuster ervan te overtuigen dat dit het een gevolg van haar ongerustheid was, maar het vermoeden van de werkelijke reden maakte haar diep rampzalig.

Na hun terugkeer in Oxfordshire stelde Verax voor om hun uitgestelde reis naar Parijs alsnog te maken, maar ze liet hem weten liever in Birkwood te blijven.

‘Zoals je wilt,’ zei hij, blijkbaar niet in het minst geïnteresseerd. ‘Al kunnen we natuurlijk altijd nog teruggaan naar Londen, indien je er tegenop ziet een buitenlandse reis te ondernemen. Het gaat in de hoofdstad vrolijk toe, met al die vredesfeesten. Lord Wellington is nu tot hertog verheven en wordt alom gefêteerd. Wat vind je ervan?’

Cassandra schudde het hoofd. ‘Nee, liever niet, laat mij maar rustig hier blijven.’

Verax keek kwaad; Cassandra zat op haar liefste plekje, een voor een venster aangebrachte bank, vanwaar ze uitzicht had over het schitterend aangelegde park dat glooiend afliep naar de rivier. Als ze haar ogen opsloeg van haar boek of haar handwerkje zag ze reeën grazen, of schepen voorbij varen.

‘Ben je van plan om je hele verdere leven te blijven mokken? Verdraaid nog aan toe, Cassandra, de meeste mannen zouden met een dergelijke houding geen genoegen nemen!’

‘Ongetwijfeld; wil jij je ook in hun gelederen scharen?’

Twee keer liep hij het vertrek door, toen posteerde hij zich vlak voor haar. Ze bleef borduren, ook al bonsde het hart haar in de keel. ‘Doe die troep weg,’ beval hij.

Ze legde haar handwerk naast zich neer. ‘Waar wil je het met me over hebben?’

‘Over Elizabeth. Over je ouders. Over vrouwen in het algemeen.’

Ze voelde een heftige weerzin in zich opkomen en deed een greep naar haar handwerk. Maar hij schopte het op de grond.

‘Je maakt mijn borduurwerk smerig.’

‘Och, schiet toch op met jè borduurwerk! Het enige waaraan jij schijnt te denken, is aan je zelf, aan je eigen belangen, aan je eigen zorgen.’

‘Je vergist je... ik denk aan mijn zuster.’

‘Maar op de verkeerde manier. Elizabeth is een echte vrouw - een wezen, vervuld van liefde en tederheid, een vrouw op wie een man trots mag zijn. Geoffrey heeft haar oprecht lief.’

‘Ja; zozeer dat hij zonder nadenken keer op keer haar leven op het spel zet.’

‘Cassandra, Cassandra, wat vergis je je toch! Ze aanbidt zijn kinderen; ze geniet van zijn liefkozingen. Dat kan niet anders, want een zo gevoelige, zorgzame man als Geoffrey zou zijn vrouw nooit zijn ongewenste attenties opdringen.’

‘Het kan de meeste mannen niets schelen of ze hun vrouw verliezen. Of hun tweede vrouw. Mijn zuster doet slechts haar plicht.’

Verax antwoordde niet dadelijk, hij slaakte echter een diepe zucht. En ten slotte zei hij toonloos: ‘Ik kan niet tot je doordringen.’

‘Probeer het dan ook niet. En mag ik nu mijn handwerkje alsjeblieft terug?’

Met een onderdrukte vloek gooide hij het haar toe en beende woedend de kamer uit. Die avond zaten ze nagenoeg zwijgend tegenover elkaar aan tafel en toen zij na het eten opstond, volgde hij haar niet. Terwijl ze naar boven liep, hoorde ze hoe hij om meer wijn riep.

Cassandra, die zich niet lekker voelde en nergens haar aandacht bij kon bepalen, besloot vroeg naar bed te gaan. Ze kon echter de slaap niet vatten; ze staarde in het duister, probeerde te ontkennen dat ze de warmte van Jonathans lichaam miste, wenste dat ze nooit uit Ridgefield was weggegaan, en wilde dat ze de moed kon opbrengen om hem te vertellen wat haar al een hele tijd bezighield.

Ze hoorde Jonathan tegen Daniël schreeuwen; nee, zelfs die trouwe ziel zou niets kunnen uitrichten! Langzamerhand werd het stil in huis. Zou alles goed met Jonathan zijn? Cassandra dacht aan al die brandende kaarsen in huis; ze moest toch maar even gaan kijken of alles in orde was. Langzaam schoof ze de bedgordijnen opzij en zette haar voeten op de grond. Maar nog voor ze haar ochtendjas kon pakken, werd de deur met geweld geopend en verscheen Jonathan op de drempel. Hij hield zijn blaker zó scheef dat het kaarsvet op de vloer drupte. Steun zoekend aan de deurspot zei hij met dikke tong: ‘Zo, geliefde echtgenote! Ik zie dat je me al verwachtte?’

Cassandra trachtte wanhopig haar waardigheid te bewaren. ‘Ik wilde juist gaan kijken of u soms hulp nodig had, mylord... Jonathan, ga naar je kamer en roep je knecht. Je bent dronken.’

‘Ja, liefste, dat is waar. Ik ben dronken. Stomdronken!’ Met onzekere passen liep hij naar haar toe, zette overdreven zorgvuldig de blaker weg en sloeg een arm om haar middel.

‘Verax! Je hebt me beloofd...’

‘Wat èen man bij nuchter daglicht belooft, vergeet hij in een wijndoordrenkte nacht. Wat een domme belofte trouwens. Ik begeer je... en jij, voel jij dan helemaal niets?’ Hij kuste haar wild. ‘Dat is ook niet belangrijk; een man verschaft zich zijn genoegens zonder enige liefde, en zonder aan de gevolgen te denken. Dat beweert u toch, mylady?’

‘Inderdaad, mylord. En op precies die wijze wenst u mij te bezitten?’

Hij duwde haar achteruit tot haar knieën de rand van het bed raakten. Ze verzette zich niet doch sprak zacht: ‘Ik ben zwanger, sir.’

Als door de bliksem getroffen bleef hij staan. ‘Wat?’

‘Ik draag uw kind onder het hart.’

Het leek of hij nóóit zou spreken. Maar eindelijk liet hij haar los en maakte een diepe buiging voor haar. ‘Dat is dan wel zeer onaangenaam voor u. Het spijt mij, mylady.’ Hij was in een oogwenk de kamer uit; Cassandra wierp zich op het bed en gaf lucht aan haar al weken lang opgekropt verdriet. Ze huilde en huilde tot ze van uitputting in slaap viel.

 

’s Morgens was ze misselijk; daarbij had ze hevige hoofdpijn maar ze wilde beslist niet de dokter laten komen, zoals Nurse en Eliza voorstelden. De twee gedienstigen drongen niet aan; ze begrepen wat er aan de hand was en pleegden op de gang fluisterend overleg. Cassandra vroeg zich af wat Verax zou doen. Hij had waarschijnlijk een geweldige kater, maar dat was zijn verdiende loon. Hij was meedogenloos, wreed en hard tegen haar geweest. Waarom echter had ze hem niet eerder verteld dat ze een kind verwachtte?

De enige die deze vraag kon beantwoorden, was zijzelf. Haar ellendige trots had het haar belet. Ze had zich zo lang vastgeklampt aan haar zo gewaardeerde onafhankelijkheid dat ze niet had willen toegeven aan de nieuwsgierigheid en de tederheid welke het in haar groeiende leven bij haar opriep. Waarom kon ze ook niet de moed opbrengen om Jonathan haar liefde te tonen? Zijn medeleven zou hem zorgzaam en teder hebben gemaakt en misschien had hij met het verstrijken der tijd, weer van haar kunnen gaan houden. Cassandra verbaasde zich over de verandering die in haar plaatsvond. Ze scheen plotseling gezegend te zijn met begrip voor anderen, met meegevoel.

En ze zwoer dat ze op een of andere wijze de door haar aangerichte schade zou herstellen... Glimlachend rekte ze zich uit; ze voelde zich opeens stukken beter en riep naar Eliza: ‘Ik sta toch maar op!’

Beneden zocht ze haar vertrouwde plekje op en wachtte daar op Jonathan. In plaats daarvan bracht Daniël haar een briefje, waarin haar man liet weten dat hij naar Londen was vertrokken. Met een paarwoorden drukte hij nogmaals zijn spijt over het gebeurd uit.

Cassandra was woedend. Hoe durfde hij te vertrekken zonder haar gedag te zeggen? Maar haar pas verworven wijsheid maakte haar duidelijk dat Jonathan zich schaamde. En zij had hem er min of meer toe gedwongen weg te trekken uit het huis dat hem zo na aan het hart lag. Al eerder was hij van haar weggegaan; toen had ze niets gedaan om hem tegen te houden, hoewel ze wist dat het verkeerd was. Op die manier waren er jaren, waarin ze samen gelukkig hadden kunnen zijn, verloren gegaan. En in die tijd had zij een muur rond zich opgetrokken; ze had zichzelf en anderen iets voorgespiegeld, omdat ze de enige man die ze begeerde door haar eigen toedoen was kwijt geraakt. Ze had zich neergelegd bij dat schijnhuwelijk zonder tegenover zichzelf te erkennen dat haar overgave juist vanwege haar liefde niet zó moeilijk was geweest.

Maar nu zou ze de gevolgen van haar lafheid niet langer uit de weg gaan; ze zou haar liefde voor hem tonen en hem een kans geven die te beantwoorden.

Snel begaf zij zich naar haar vertrekken, op de trap reeds roepend om een reisjapon. ‘Ik ga naar Londen!’ legde ze Eliza ongeduldig uit.

‘Maar Miss... Lady Verax...’ protesteerde Eliza.

Nurse schudde streng het hoofd. ‘Geen sprake van, je bent nog niet eens bekomen van die tocht uit Somerset. Blijf maar rustig hier, Lord Verax komt wel weer opdagen.’

‘Mannen hebben wel vaker van die kinderachtige ingevingen,’ wist Eliza. ‘Vooral als ze een kater hebben.’

Bewonderend keek Nurse haar aan. ‘Ja, dat is zo.’

Maar Cassandra weerlegde: ‘Och, wat! Ik ben zo sterk als een paard, en ik ga absoluut naar Londen. Of jullie meegaan, is jullie zaak.’

Dus waren de drie dames binnen een uur op weg, Nurse met de hand op de reisapotheek die ze beslist had willen meenemen, en Eliza gewapend met een fles reukzout, voor het geval Cassandra van haar stokje zou gaan.

Toen ze een kilometer of twintig hadden afgelegd, hoorden ze de koetsier en de palfrenier schreeuwen; de koets week uit en terwijl Cassandra uit het raampje keek, zag ze een faëton voorbij flitsen. Even keken de koetsier en zij elkaar recht in de ogen.

De faëton werd met geweld tot staan gebracht; Cassandra riep haar koetsier toe halt te houden. Een paar tellen later rukte Verax het portier open en tilde zijn vrouw uit het rijtuig...

Zwijgend leidde hij haar naar een smal bospaadje; toen de anderen hen niet meer konden zien - en horen - bleven ze staan. ‘Ik was op de terugweg...’ zei hij.

‘En ik kwam jou achterna...’ zei Cassandra.

Recht keken blauwe ogen in bruine ogen; Cassandra noch Verax sloeg de ogen neer, ten slotte reikte Verax Cassandra de hand, en zo liepen ze naar de rivier.

‘Ik... eh... ik ben je een excuus schuldig voor mijn gedrag van gisteravond,’ zei Verax stijfjes.

Cassandra knikte. ‘U bent al te edelmoedig, sir. Ik ben uw wettige echtgenote en heb derhalve niet... het recht... om u af te wijzen. ’

Verax strüikelde even en snel hielp Cassandra hem herinneren: ‘Ik wilde naar beneden gaan om te kijken of je niets was overkomen.’

‘Je geeft... dus... wel wat om me. Een beetje, misschien, Cassandra?’

Een beetje! Ze had hem zo lief! Cassandra slikte en vroeg met trillende stem: ‘Heb je echt van Susan gehouden?’

Hij was zo verbluft dat hij vergat door te lopen. ‘Van zo’n leeghoofdje? Cassandra, waar zie je me voor aan?’

Liefjes glimlachend zei Cassandra: ‘Ik heb wel vaker meegemaakt dat mannen zich als een idioot aanstellen.’

‘O ja? Nu van mij zul je iets dergelijks nooit kunnen zeggen.’

Ze liepen verder. ‘Met één uitzondering,’ hernam hij na een poosje. ‘Ik heb me tegenover slechts één vrouw aangesteld... en jij weet best wie ik bedoel.’

Cassandra’s hart bonsde als een razende. ‘Maar destijds vond je jezelf helemaal niet zo’n dwaas,’ zei ze zacht.

Andermaal bleef hij staan en dwong haar hem aan te kijken. Diep boorde zijn blik zich in de hare, toen kuste hij haar oneindig teder op de lippen. ‘O, Cassandra, Cassandra, ik houd zo van je. Dat is nooit anders geweest. Heb je dat dan nooit gemerkt?’

Ze schudde het hoofd. ‘Ik durfde er niet op te hopen.’ ‘Hopen? Dus... je wilde mijn liefde toch?’

‘O ja, maar daar ben ik nu pas achter. Ook wat mij betreft is het nooit anders geweest... zo dom van me, want toen je? me de kans gaf het je te bewijzen... toen was ik te trots om die kans aan te grijpen. Geen wonder dat ik de “Kristallen Venus” werd genoemd.’

‘Domme, brutale kerels,’ zei Verax lachend. ‘Maar ik ben blij dat je zo al die anderen op een afstand hebt gehouden. Ik heb er altijd van gedroomd dat mijn handen je zouden doen ontwaken, dat ik degene zou zijn die je reserve zou doorbreken. En die eerste nacht - ik was er zeker van dat alles goed zou komen. Je overgave was...’

Blozend mompelde ze: ‘Al die verspilde jaren... en allemaal door mijn schuld.’

‘En de mijne dan? Ik moest zo nodig hals over kop uit Engeland vertrekken omdat ik niet tegen een tweede teleurstelling en tegen verdere vernederingen opgewassen was.’

‘Ik had je moeten tegenhouden. Maar ik was trots, dwaas en laf.’

Ze voelde hem verstrakken. ‘Laf... Cassandra, nu moet je eerlijk tegen me zijn.’ Meende je het werkelijk al die vreselijke dingen over het huwelijk, het krijgen van kinderen...’

‘Op dat moment wel. Ik heb er, dat prentte ik me zelf althans in, altijd een afschuw van gehad. Och, maar Jonathan, ik weet zelf amper wat ik eigenlijk dacht. Na al die jaren waarin ik me zo ongenaakbaar heb opgesteld was ik opeens hulpeloos door...’

‘Door wat, liefste?’

Ze haalde diep, heel diep adem. ‘Door een allesoverheersende liefde, man van mij.’

Hij sloeg zijn armen om haar heen en overdekte haar gelaat met vluchtige kussen. ‘Ik had nooit gedacht deze woorden nog eens uitjouw mond te mogen vernemen. En mijn ziel en mijn lichaam hebben pijn gedaan van verlangen. Toe, zeg snel wat ik wil horen, snel, snel!’

‘Ik houd van je, Jonathan,’ zei Cassandra eenvoudig, en nu ze haar hart en haar mond had laten spreken, kostte het zeggen van die tedere woorden haar geen enkele moeite meer.

Zo stonden ze daar in een innige omhelzing, totdat hij het hoofd ophief en uitriep: ‘Wat zullen we het samen heerlijk hebben! En Cassandra, je bent toch niet boos op me - je bent toch niet bang omdat je ons kind draagt en dat ook ter wereld moet brengen?’

Cassandra lachte. ‘Natuurlijk ben ik wel een beetje bang, dat is iedere vrouw, zeker de eerste keer. Maar ik verlang er sterk naar om onze baby in mijn armen te kunnen houden.’

En weer kuste hij haar; als in een droom liepen ze terug naar de straatweg, waar het personeel van Lord en Lady Verax zich uitputte in verontschuldigingen tegenover andere weggebruikers die er, terecht, bezwaar tegen hadden dat de doorgang werd geblokkeerd door de beide koetsen.

Terwijl Lord Verax zijn vrouw over een greppel heen hielp schreeuwde een roodaangelopen, dikke man hem toe: ‘Bent u soms verantwoordelijk voor dit oponthoud?’ Verax boog diep. ‘Helaas wel, sir. Ik smeek u, mijn verontschuldigingen te willen aannemen...’

En tegen zijn vrouw zei hij zacht: ‘Ik had nooit gedacht dat er in zo korte tijd een dergelijke chaos kon ontstaan.’ Cassandra proestte en werd vernietigend door de dikkerd aangekeken, terwijl een dame met een grote groene hoed haar door een open rijtuigraampje begon uit te schelden.

‘O, Jonathan,’ smeekte Cassandra, toen ze haar stem weer in bedwang had, ‘breng de zaak alsjeblieft in het reine.’

‘Voor jou? Voor jou doe ik alles,’ zei Jonathan met een groots handgebaar. Hij hielp haar in zijn faëton, wikkelde haar vervolgens in een reisdeken en leidde zijn vierspan behoedzaam langs de inmiddels flink aangegroeide rij koetsen, rijtuigen en sjezen. Hij boog telkens weer verontschuldigend naar zijn collega-koetsiers, groette de dames hoffelijk met zijn zweep.

‘Nu,’ zei hij, toen ze eindelijk goed en wel op weg waren, ‘dat hebben we ook weer gehad. Vertel eens, Cassandra, vind je het leuk... die baby?’

‘Verrukkelijk,’ antwoordde ze dromerig.

‘En alle zorgen? Baby’s huilen veel, weetje; en je kunt nooit van hun gedrag opaan.’

Wat verbaasd keek ze naar hem op. ‘Nou ja,’ zei hij verontschuldigend, ‘tussen de veldtochten door ging ik wel eens op bezoek bij vrienden die een gezin hadden. Vandaar dat ik al die dingen weet.’

‘Nee, dat kan me niets schelen,’ zei Cassandra.

‘Ook niet al die kleefvingertjes en snotneuzen, en niet te vergeten die plotseling opkomende nattigheid en zo?’ Daar moest Cassandra toch wel even over nadenken. ‘Nee,’ zei ze toen. ‘Tenslotte zijn er uitstekende kinderverzorgsters op de wereld en we hebben onze Nurse ook altijd nog; dus je hoeft niet bang te zijn, dat ik mijn tijd volledig aan onze kinderen besteedt.’

Hij boog zich naar haar over en drukte een kus op haar hoedje. ‘Dat zou je eens moeten proberen! Nee, je tijd besteed je maar aan mij! ’

Tevreden leunde Cassandra tegen hem aan. Ze zouden het in de toekomst nog wel eens met elkaar aan de stok krijgen, ze waren allebei te lang alleen geweest om zich gemakkelijk te kunnen schikken. Maar vaker zouden ze genieten van elkanders bijzijn, dag en nacht; en ze hadden nog een heel leven voor zich om elkaar te leren kennen.

Voorlopig echter verlangde Cassandra niet meer dan met hem op deze schitterende junidag naar hun huis te rijden; en ze voelde zich gelukkig in de zekerheid die zijn kracht en zijn liefde haar schonken.