Hoofdstuk 3

 

 

 

Geen tel hield Susan haar mond; in één adem betreurde ze het dat het bal reeds om twaalf uur was afgelopen, gaf ze haar commentaar op de toiletjes van de overige aanwezige jongedames en kwam ze telkens weer terug op Lord Verax, die zo knap was en zo geestig, die zo interessant bleek zag en die een echte militaire houding over zich had. Cassandra vond dat haar nichtje een onfatsoenlijk gebrek aan reserve ten toon spreidde.

Toen ze Susan er op wees dat Lord Verax de eerste echte aristocraat was die ze had leren kennen en dat diezelfde Lord Verax in Susans ogen lang zo geweldig niet zou blijken te zijn wanneer Susan eenmaal haar Londens debuut had gemaakt, weigerde het meisje haar te geloven. En toen Cassandra haar waarschuwde dat ze in gezelschap een man nooit zó mocht ophemelen, omdat de heren der schepping niet gesteld waren op meisjes die klaarblijkelijk niet wisten wat ingetogenheid was, vroeg Susan onschuldig: ‘Denkt u dan dat Lord Verax mij niet ingetogen vindt?’

‘Och,’ antwoordde Cassandra, ‘hij is oud genoeg om rekening met je leeftijd te houden.’

‘Maar toch voor mij niet te oud...’ begon Susan, doch hield zich - naar ze dacht net bijtijds in.

Cassandra bleef bewonderenswaardig kalm, ook al bonsde het hart haar in de keel. ‘Je bedoelt dat hij niet te oud is om jóu het hof te maken? Och, je zult hem snel genoeg vergeten zijn.’

Helaas droeg het gedrag van Lord Verax er weinig toe bij om op Susans enthousiasme een domper te zetten. Toen tante en nicht de volgende dag een wandeling op de Clifton Down maakten, bleek hij daar in de buurt paard te rijden. Voorzichtig leidde hij zijn merrie over het bevroren gras, en terwijl ze een kijkje namen bij de obelisk die was opgericht ter herinnering aan de gevallenen in India, voegde hij zich bij hen. Uitvoerig gaf Susan uiting aan haar medeleven toen ze onder de ontelbare namen ook die van zijn vader las. Het werd Cassandra onbehaaglijk te moede; ze streek, om zich een houding te geven, de prachtige merrie maar eens over de neus. ‘Dat is Tiffany,’ mompelde Lord Verax. ‘Toen ik gewond werd, is ze over me heen gaan staan waardoor mijn oppasser mij meteen ontdekte.’

‘Dus jij hebt het leven van de baas gered?’ zuchtte Cassandra. ‘Dan ben je niet alleen mooi, maar ook nog heel schrander.’

‘Als ik niet beter wist, Cassandra,’ zei Verax licht spottend, ‘zou ik durven geloven dat je blij was met mijn veilige terugkeer.’

Het bloed steeg haar naar de wangen. ‘De veilige terugkeer van een dapper soldaat doet mij altijd genoegen, sir,’ zei ze met ingehouden drift.

Omdat hij er in was geslaagd haar terughouding te doorbreken, verscheen er een triomfantelijke uitdrukking in zijn ogen. Met een ruk draaide zij zich om en bestudeerde nog eens de ingebeitelde namen. Tegelijkertijd kwamen haar allerlei beelden uit het verleden voor de geest. Jonathan en zij, samen galopperend door de duinen. De stevige greep van zijn beschermende hand terwijl ze over de steile afgrond van de kloof tuurden. Zijn gekwetstheid, zijn vernedering onder de hatelijke opmerkingen van Sir Vincent Pierce... Weer bloosde Cassandra, maar nu van schaamte.

‘Wéét je nog, Cassandra?’

Nee, hij was niets, totaal niets vergeten. Had hij nadat hij zo in het openbaar voor schut was gezet zijn woede opgezouten tot hij haar de rekening kon presenteren? Zijn mond plooide zich tot een raadselachtig glimlachje. Ja, hij dreef werkelijk de spot met haar; ze kon hem wel door elkaar rammelen.

‘Wat zou ik nog moeten weten, sir? Wat kinderspelletjes? Wanneer het leven dermate aangenaam verstrijkt, valt liet niet mee om zich het verleden voor de geest te halen... ’

Een naïeve opmerking van Susan maakte een einde aan het steekspel. Lord Verax flirtte een beetje met het meisje en scheen daarbij het bestaan van de tante te vergeten.

Bij de aanblik van Susan, die telkens weer met haar ogen knipperde waardoor de lange wimpers als gordijntjes open en dicht vlogen, en die er in haar zachtbruine bontmanteltje uitzag als een lieftallig plaatje, vond de langere, volslanke Cassandra, die haar blonde lokken had verstopt onder de capuchon van haar lange bontcape, zichzelf lomp en oud.

Ze moest toegeven dat ze de rol van chaperonne tot dusverre als een spelletje had beschouwd, maar er in het diepst van haar hart toch wel op had gehoopt dat haar vroegere aanbidders haar zouden uitlachen om en plagen met haar rol; dat hun bewondering en toewijding nog even groot zouden zijn als weleer, en dat ze ook zouden proberen een beetje met haar te flirten. Maar Verax had haar duidelijk gemaakt dat niets zo wispelturig is als mannen. Ze waren al te zeer bereid om een vrouw op haar woord te geloven en hun attenties te richten op jongere, frisse vrouwen.

Susan was voor haar doen ongewoon stil en Cassandra keek haar van terzijde ongerust aan. Haar volmaakt gevormde lippen vertoonden een teder glimlachje; haar ogen stonden dromerig. Dacht ze aan Verax?

Een onverklaarbare woede maakte zich van Cassandra meester. Dus die kleine heks voelde zich aangetrokken tot Lord Verax? Cassandra dacht aan de man die zojuist afscheid van hen had genomen; ze trachtte zich hem voor te stellen als echtgenoot van zo’n onnozel paradijsvogeltje als Susan. Het zou zijn verdiende loon zijn, wanneer Cassandra hem het leven zuur maakte door hen beiden in Londen bij alle mogelijke gelegenheden samen te brengen. Ja, ze zou zelfs tegenover een paar gerenommeerde kletskousen kunnen laten doorschemeren dat Verax belangstelling voor Susan had. En zou zij even genieten, als hij wanhopige pogingen ondernam om zich op een enigszins elegante wijze uit de hem opgedrongen relatie te bevrijden? Nooit of te nimmer zou hij immers met zo’n snoezig warhoofdje willen trouwen! Ja, ze moest er maar snel achter zien te komen, wanneer Verax zich naar Londen zou begeven! En afgezien van het uitgaansleven dat de hoofdstad bood... hij zou immers ook naar Londen moeten gaan om zijn artsen te consulteren.

Het leven zou de eerstkomende maanden hoogst vermakelijk worden, meende Cassandra. Maar waarom kon ze dan niet echt lachen bij het vooruitzicht? Waarom vond ze haar uitstekende plannen om Lord Verax - de voormalige Kapitein Ashford en de gewezen aanbidder van Miss Cassandra Wells - in verlegenheid te brengen dan niet werkelijk leuk?

Cassandra had besloten om alle hoofdmaaltijden in de eetzaal van het hotel te gebruiken, zodat Susan er aan gewend zou raken in openbare gelegenheden te eten. Dan was er tenminste kans dat ze in Londen niet, zoals ze nu nog deed, iedereen in de zaal aanstaarde en nakeek.

Fluisterend vermaande Cassandra haar nichtje om niet aldoor te kijken naar een vrouw, wier weelderige boezem al te zeer werd onthuld door haar gedrapeerde Griekse japon.

Susan glimlachte. ‘Ja, maar Tante Cassandra, het is allemaal zo interessant. Neem me maar niet kwalijk!’

Nieuwsgierig wilde Cassandra weten: ‘Maar heb je dan helemaal niets opgestoken van je gouvernantes, of op school? Ik heb altijd gedacht dat jongemeisjes ook omgangsvormen leerden. Etiquette.’

Susan keek haar vaag aan. ‘Om u de waarheid te zeggen, ik heb nooit erg goed opgelet. Ik had een verschrikkelijke hekel aan school, ziet u.’

Cassandra deed haar mond open, klapte hem weer dicht en bestudeerde haar aantrekkelijke nichtje een hele poos eer ze zei: ‘Hoe dan ook, beste kind, je moet er goed van doordrongen zijn dat je gedrag niets, maar dan ook helemaal niets te wensen mag overlaten. In Londen zijn er nu eenmaal bepaalde figuren, meestal dames uit de betere kringen, die een jong meisje zoals jij kunnen maken of breken. Dus als je niet van zins bent je te gedragen, had je net zogoed op school kunnen blijven tot een man met een bescheiden inkomen je een aanzoek deed.’

‘Werkelijk? Dan zal ik nog eens te meer mijn best doen.’ Susan hield even de adem in. ‘Kijk, Tante Cassandra, daar is Lord Verax ook, bij het raam. Ik geloof echter dat hij ons heeft gezien. Nee. Ja, toch. Hij komt al hierheen.’

Cassandra tuurde strak naar haar wijnglas tot ze Jonathans stem hoorde. ‘Ik vroeg me af of ik jullie hier zou vinden! Dames, u ziet er zeer charmant uit!’

Cassandra keek eindelijk op. ‘We komen elkaar dus andermaal tegen?’

Verax grinnikte; zijn donkere ogen boorden zich in haar blauwe kijkers. ‘Duidelijk een geval van voorbestemming.’ Hij keek even naar de achter hem staande ober en Cassandra dacht: Als hij vraagt of hij bij ons mag komen zitten, dan weiger ik dat.

Maar ze had beter moeten weten; een dergelijke inbreuk op de etiquette zou hij niet maken! En toen hij na een buiging terugkeerde naar zijn eigen plaats, wenste ze dat ze hem had gevraagd om samen met hen de maaltijd te gebruiken, want nu was ze gedwongen haar soep en fruit te verorberen in de wetenschap dat Lord Verax achter hen zat en haar onopgemerkt - behalve dan door Susan - kon gadeslaan. Dat brutale wicht deed trouwens haar uiterste best om zijn aandacht gevangen te houden. Aan het slot van de maaltijd hief zij zelfs haar glas ten antwoord op een blijkbaar op haar uitgebrachte heildronk.

Bij het verlaten van de eetzaal maakte Cassandra in het voorbijgaan een lichte nijging voor Lord Verax, die onmiddellijk opsprong en hoffelijk groette. En daarop moest Cassandra lijdzaam aanhoren hoe Susan tot in details - en, blijkbaar tot haar eigen genoegdoening - zijn knappe verschijning, zijn elegante kleding en zijn hoffelijke omgangsvormen bezong.

De dames trokken zich terug in hun respectievelijke slaapkamers om uit te rusten van het bal en hun ochtendwandeling. Susan viel meteen in slaap, Cassandra echter lag maar te woelen en besloot eindelijk een voortijdig einde te maken aan hun verblijf te Clifton. Als het immers nu ging sneeuwen, zouden de wegen onbegaanbaar worden, en zij en Susan moesten nog voor het begin van het seizoen hun garderobe in orde hebben.

Ze zou niets tegen Verax zeggen; en het zou een hele opluchting zijn om van zijn verontrustend gezelschap te zijn verlost!

Wanneer ze eenmaal in Londen waren, wel, dan zou Susan beslist meteen worden omringd door een hele horde jeugdige bewonderaars aan wie Verax zich dood zou ergeren; maar ook hij zou de arena betreden en vechten om Susans gunsten.

Het zou, wist Cassandra, allemaal hoogst amusant worden. Morgen zouden zij en Susan afreizen.

 

Doch dat bleek onmogelijk te zijn. Eensgezind verklaarden Nurse en de kameniers dat ze meer tijd nodig hadden om behoorlijk te pakken. Dit zou voor Cassadra niet van zó doorslaggevende aard zijn geweest; maar Eliza, die er in de hotelsjees op uit was gegaan om rijtuigen en paarden te huren, keerde terug met de mededeling dat geen van de postherbergiers er voor voelde paarden en voertuigen bloot te stellen aan alle risico’s welke de hardbevroren wegen boden.

‘Maar bij een gewone stalhouderij heb ik twee rijtuigen met paarden kunnen huren,’ vervolgde Eliza. ‘Ik moest alleen wel meer, zelfs veel meer per mijl betalen, en bovendien wilde hij dat we morgenochtend bij het krieken van de dag vertrekken.’

Cassandra was inwendig razend over het uitstel en geërgerd reageerde ze op de verbazing van de tot de werkelijkheid teruggekeerde Susan over het feit, dat haar tante gebruik van huurkoetsen moest maken.

‘Met deze opmerking bewijs je eens te meer,’ snauwde Cassandra, ‘dat je in de verste verte niet in staat bent om voor jezelf te zorgen. Sinds ik mij in Ridgefield heb gevestigd, heb ik voldoende gehad aan mijn sjees met één - trekpaard en aan mijn rijpaard. Alleen degenen die veel reizen en over voldoende geld beschikken, kunnen er een eigen stal en een aantal rijtuigen op na houden. Overigens hebben we aan twee rijtuigen amper voldoende. Nurse en de kameniers zullen zowat bij elkaar op schoot moeten zitten.’

Susan giechelde. ‘Wat een geluk dan dat Eliza en Bella zo mager zijn!’

Cassandra overwoog even om Susan de les te lezen over haar volledige gebrek aan ernst, doch zag er maar weer van af. Misschien was het verstandiger om dat onnozele kind te laten begaan; haar lichtzinnigheid scheen bovendien een sterke aantrekkingskracht te hebben op de heren der schepping. En als terloops merkte ze op: ‘Tussen twee haakjes, Susan, als we Lord Verax vandaag mochten spreken, zal het niet nodig zijn om hem van ons vertrek op de hoogte te stellen.’

Met grote ogen keek Susan haar tante aan. ‘Maar is dat niet verschrikkelijk onbeleefd? En waarom mag hij het niet weten?’

‘Ons doen en laten zal iemand die hier uitsluitend voor zijn gezondheid is en die bovendien slechts een oppervlakkige kennis is, weinig interesseren,’ zei Cassandra huichelachtig.

‘Maar hij vindt me zo aardig! Ik weet zeker dat hij me aardig vindt!’ riep Susan, die meteen haar eigenbelang begon te verdedigen.

‘Watje zegt,’ beaamde Cassandra. ‘En wanneer we vertrekken zonder afscheid van hem te nemen en hem door de hoteldirecteur laten groeten, zal hij er des te meer op gebrand zijn om de kennismaking in Londen voort te zetten. ’

En ze weigerde gehoor te geven aan de innerlijke stem welke haar vertelde dat Verax een zo verre reis onder zulke ongunstige weersomstandigheden als onzinnig zou aanmerken - temeer omdat die reis strikt genomen best kon worden uitgesteld.

De volgende ochtend stond ze reeds in alle vroegte voor het hotel; ze huiverde van kou en keek met afkeer naar die beide geel geschilderde vehikels die door Eliza waren gehuurd.

‘Is dit het beste wat jullie baas te bieden heeft?’ vroeg ze aan de beide koetsiers, die gekleed waren in armoedige gele jassen en die korte laarzen droegen.

De oudste van hen bracht zijn rijzweep naar zijn muts.‘Nou, madam, dat dit de beste koetsen van de baas zijn, zou ik niet durven beweren. Maar met dit weer kun je ook niet verlangen dat hij zijn nieuwste koetsen verhuurt. Echt opschieten kunnen we toch niet met zulke wegen, zegt de baas, en dan hindert het ook niet of de rijtuigen hun beste tijd gehad hebben. Net als de paarden, trouwens.’

Cassandra wierp een blik op de beide spannen en slaakte een kreet van ergernis. En toen de bagage eenmaal was ingeladen, de hotelrekening betaald en de beide koetsen wegrolden, besefte Cassandra teneergeslagen dat zij in haar eigen zwaard was gevallen.

Haar angstige voorgevoelens werden reeds bewaarheid door de eerste etappe van de tocht, die uitermate langzaam verliep. In Bath duurde het verwisselen van de paarden veel langer dan normaal; daarna werden de wegen nog veel slechter en hadden ze vooral veel oponthoud bij de tolhuizen de tolgaarders immers hadden er helemaal geen zin in om telkens bij het warme haardvuur weg te moeten en wachtten dus steeds tot een paar rijtuigen om doorgang verzochten. Om drie uur, toen Cassandra al in Reading had willen zijn, hadden ze Marlborough nog pas achter zich gelaten. Het gemopper van de drie dames in de tweede koets nam een dergelijke omvang aan dat Cassandra nagenoeg niet meer vriendelijk kon blijven. Dus verzocht ze haar nieuwste koetsier om een beetje voort te maken; en aangezien hij nog jong was en daardoor wat roekeloos deed hij wat van hem werd verlangd, zodat het tweede rijtuig noodgedwongen achterbleef op de binnenplaats van de herberg en Cassandra met grimmig leedvermaak dacht aan de opmerkingen van Nurse.

Haar opgewektheid was echter van korte duur. Doordat hoge bomen het laatste beetje daglicht wegnamen, scheen het invallen van de duisternis nog sneller te gaan dan normaal. Hotsend en stotend vervolgde het rijtuig zijn weg en met een angstig stemmetje voeg Susan: ‘W...waar zijn we eigenlijk?’

‘In het Savernake Woud,’ antwoordde Cassandra. ‘Straks komen we in Hungerford waar we zullen overnachten. Als dit gammele voertuig tenminste niet voordien de strijd opgeeft.’

Haar woorden, waarmee ze haar zenuwachtige pupil een glimlach had willen ontlokken, bleken van profetische waarde te zijn. De koetsier uitte een schreeuw van schrik, het rijtuig wankelde, gleed opzij en met een geluid van versplinterend hout kwam het tot staan tegen een dikke beuk. Susan barstte in snikken uit; Cassandra onderdrukte de aanvechting het meisje een draai om de oren te geven en stak haar hoofd naar buiten.

Nadat de koetsier de geschrokken paarden tot bedaren had gebracht, kwam hij vragen naar het welzijn van de dames. Ze overtuigde hem ervan dat ze wel geschrokken doch niet gewond waren en beleefd tikte hij aan zijn hoed. ‘Dan zal ik, als de dames me toestaan, de paarden uitspannen en hulp halen. Marlborough is het dichtst bij, en daar ga ik dan ook maar naar toe.’

Vanuit het rijtuig gilde Susan: ‘U kunt ons hier toch niet zo maar achterlaten? Twee weerloze vrouwen! Stel u voor dat we worden overvallen... door struikrovers of zo!’ ‘Nou, die zitten lekker thuis, hoor, bij de warme kachel. Nee, die gaan er op zo’n avond heus niet op uit, maak u maar geen zorgen. Ik ga hulp halen, en morgen bent u het avontuur alweer vergeten.’

Cassandra, die de overtuiging van de man dat ze geen kwaad hadden te duchten, allerminst deelde, zei kalm: ‘Op de terugweg naar de herberg komt u stellig de tweede koets tegen. Wilt u zo goed zijn de inzittenden te laten weten dat Miss Wells en Miss Susan Wells ongedeerd zijn? En terwijl u hulp haalt, kan ons personeel hier samen met ons blijven wachten.’

Toen het geluid van paardenhoeven wegstierf in de vriesnacht, zei Susan met trillende stem: ‘Neem me niet kwalijk dat ik me zo... liet gaan. Ik had er helemaal niet bij nagedacht dat de anderen hier ook weldra langs moeten komen. Erg lang hoeven we dus niet alleen te blijven.’

Ze maakten het zichzelf zo gemakkelijk als de vreemde stand van het rijtuig hun veroorloofde. Ze trokken hun bontdekens om zich heen en kropen dicht tegen elkaar aan om zich te beschermen tegen de snel dalende temperatuur; omdat het ene raampje kapot was, was het binnen weldra even koud als buiten. Het enige geluid werd veroorzaakt door het kraken van afvallende, bevroren takjes. Met gedwongen vrolijkheid zei Cassandra: ‘Zoals de koetsier al zei, Susan, dit is een heel avontuur! Over een paar dagen zul je er met je kennissen om kunnen lachen.’

‘Nu, dat hoop ik maar. Ja, dat hoop ik echt,’ zei Susan, maar het klonk weinig overtuigd.

‘O ja, daar kun je zeker van zijn. Maar vertel me eens, hoe vond je het eigenlijk in Clifton? In Londen is het veel leuker...’

‘Ik vond het er anders leuk genoeg. Waarom zouden we Lord Verax gisteren niet hebben ontmoet, denkt u?’

De vraag verraste Cassandra volledig, ofschoon zij er zich ook al de hele dag mee bezig had gehouden. ‘Dat weet ik toch niet? Waarom zou hij ons hebben moeten opzoeken? Ik weet dat hij vrienden in Bristol heeft. Daar zal hij wel naar toe zijn geweest.’

‘Hij kan zich natuurlijk ook niet goed hebben gevoeld. Tenslotte heeft hij nog maar kort geleden op het randje van de dood gezweefd.’

Alweer had Susan Cassandra’s gedachten onder woorden gebracht; geprikkeld zei ze: ‘Ach, welnee! Nu Verax zich een geslaagd man mag noemen, zijn mensen zoals wij van praktisch geen betekenis voor hem.’

Susans gezichtje betrok. ‘En ik dacht nog wel dat hij me aardig vond.’

‘O, dat neem ik zonder meer aan. Maar kind, je moet niet bij de pakken neerzitten, als een enkele man niet uitsluitend aandacht voor jou heeft. Wacht maar tot je eenmaal in Londen bent, dan zal Verax nog amper kans zien om door de kring van bewonderaars heen te dringen.’

‘Ik zou altijd wel zorgen dat hij me kon bereiken,’ mompelde Susan, maar eer Cassandra op dit weinig damesachtige besluit een bits commentaar kon geven, klonk er buiten een geluid dat hen deed zwijgen van schrik. Over het bevroren gras naderden voetstappen, er weerklonken mannenstemmen. Susan klampte zich aan Cassandra vast.

‘Daar heb je het al!’ fluisterde ze schor. ‘Struikrovers! O, tantelief, ze nemen ons alles af en snijden ons ook nog de hals af. Ik heb vaak genoeg gehoord dat zulke dingen regelmatig voorkomen!’

Cassandra maakte zich los uit de greep van haar nichtje en stak haar hoofd uit het raampje; ze keek drie magere,, schamel geklede mannen in het gezicht. Het kostte haar moeite om haar stem koel en onbevreesd te laten klinken.

‘Kunt u ons misschien helpen?’ vroeg ze beheerst. ‘Zoals u ziet, hebben we een ongelukje gehad. Onze koetsier moet al met hulp op de terugweg zijn, en ons personeel kan elk ogenblik hier langs komen... maar voor het ogenblik zitten we er, in dit opzij gezakte rijtuig, zo verschrikkelijk ongemakkelijk bij.’

Een van de mannen bukte zich om een blik op de onderzijde van het rijtuig te werpen. ‘Schiet u niets mee op, dame, als we zouden proberen dat vehikel weer op z’n vier wielen te zetten; een van de assen is kapot. En als u hier weg wilt komen, zult u moeten wachten tot het gaat dooien. Dan zal het trouwens nog een heel karwei zijn. En komt die koetsier terug met een andere koets, denkt u?’

‘Vanzelfsprekend,’ zei Cassandra, in de wetenschap dat de koetsier niet eens de moeite had genomen om te kijken wat de schade was.

‘Als u wist dat er een as kapot is, waarom hebt u ons dan gevraagd om het rijtuig weer op de weg te zetten?’ vroeg een van de andere mannen.

Degene, die het eerst had gesproken en die een driekanten steek droeg, zei: ‘Dus u wist het niet. En ik wil wedden dat die koetsier er evenmin idee van heeft wat er aan de hand is. Misschien komt hij helemaal niet terug. En personeel? Nu, dat hebt u vast niet, anders zat u hier niet zo alleen!’

Als Cassandra al van plan mocht zijn geweest om Susans tegenwoordigheid te verhelen, dan gooide het meisje zelf roet in het eten door gesmoord - ze was helemaal weggedoken onder haar bontplaid - te smeken: ‘O, alsjeblieft, laat ons met rust... Ik heb niet veel geld bij me maar wat ik heb, kunnen jullie krijgen als jullie maar...’ Haar laatste woorden gingen verloren in een schrille kreet; Cassandra had haar, onder de plaid, flink in de arm geknepen. ‘Zoals u merkt, mijne heren, is mijn nichtje nogal bang...’

‘Heren, zegt u?’ grinnikte de man met de steek. ‘Wat een mop! Heren... ja, dat waren we toen we in Spanje Nap op de vlucht joegen. En toen Engeland soldaten nodig had. Maar nu? Nu deugen we nergens voor, omdat allerlei ziekten en verwondingen ons zodanig verzwakt hebben dat we niet meer kunnen werken. En daarom zijn we nu landlopers met honger lijdende gezinnen en daarom pakken we u alles af wat ons maar van nut kan zijn, maar als u geen moeilijkheden maakt, doen we u niets, want we zijn nog altijd...’

Op dat moment kwam tussen de bomen een lange gestalte vandaan...