Hoofdstuk 1
Miss Cassandra Wells bewoog zich onrustig; vervolgens opende zij de ogen en vroeg zich af, waardoor ze uit haar vredige sluimer was gewekt. Het maanlicht viel schuin over haar smalle hemelbed en verleende de sneeuwwitte gordijnen een blauwachtige glans. Aandachtig luisterde zij naar het gerucht dat door de vrieslucht tot haar kwam en stond zuchtend op. Het haardvuur brandde nog slechts laag en rillend hield Cassandra haar vergulde klokje zodanig, dat de wijzerplaat het licht opving.
Het was half twee; Cassandra wikkelde zich in een warme omslagdoek en liep door haar ruime slaapkamer naar het venster.
Heel zacht schoof zij het raam omhoog, keek naar beneden, de tuin in, en zuchtte andermaal. Tegen de vensterbank van het vertrek naast het hare stond een ladder, die aan de onderkant werd tegengehouden door een man in een lange capejas met rijlaarzen aan en een bontmuts op.
De stem welke hem vanuit het raam aanwijzingen toe siste, droop over van ergernis. Het was duidelijk de geïriteerde stem van een jongedame die wenst te worden geschaakt door een jongeman, die bij nader inzien toch niet zo veel voor het avontuur voelt, omdat hij het geen fatsoenlijke handelwijze vindt.
Cassandra’s nichtje, Miss Susan Wells, boog zich verder voorover; haar nootbruine krullen glansden in het maanlicht. ‘Hugh, denk toch alsjeblieft eens even na! Hoe kan ik nu zonder hulp eèn ladder af komen?’
Hughs stem sloeg ongeveer over van wanhoop. ‘Als ik de ladder niet tegenhoud, glijdt hij weg. Die bevroren tegels bieden niet de minste houvast, zeker niet voldoende om ons beider gewicht te torsen. Kun je je kamenier niet om hulp vragen?’
‘Bella? Die loopt meteen naar mijn tante. Achterlijk wezen! Even erg als de kamenier van Tante Cassandra. Je moet beslist naar boven klimmen.’
‘En ik herhaal dat dat te gevaarlijk is. Susan, wil je alsjeblieft door de voordeur het huis verlaten, zoals een verstandige vrouw betaamt? Dit is een zeer belachelijke vertoning.’
‘Belachelijk?’
Het interesseerde Cassandra in hoge mate dat één enkel gefluisterd woord dermate heftig kon klinken.
‘Belachelijk zei je toch? Nu, uitstekend. Ik zal op eigen kracht afdalen, maar als ik mijn nek breek, dan stel ik jou daarvoor verantwoordelijk.’
Cassandra, die haar nichtje voldoende kende om te weten dat deze roekeloos en vastberaden genoeg was om haar plan ten uitvoer te brengen, stapte bij het venster vandaan, schoot een paar pantoffels aan en opende haar deur. Het verbaasde haar niets, dat bijna tegelijkertijd nog twee deuren opengingen en er twee gedaanten verschenen.
Nurse, Cassandra’s vroegere kindermeid, droeg een mannennachthemd en een slaapmuts van verbijsterende afmetingen; Eliza, Cassandra’s kamenier, had haar gezicht in flanellen doeken gewikkeld om een aanval van zenuwpijn af te slaan.
‘Die wildebras!’ barstte Nurse met de vrijpostigheid van een oudgediende uit. ‘Zeker weer aan de haal, hè?’
‘Miss Susan Wells,’ merkte Eliza op met een nog zuiniger mondje dan gewoonlijk, waarmee ze haar afkeuring over de brutaliteit van de ander te kennen gaf, ‘Miss Susan Wells schijnt inderdaad weer eens iets in haar schild te voeren. ’
De beide vrouwen hadden zeer zacht gesproken en toen Cassandra de deur van Susans slaapkamer opende, gaf het meisje een gil van schrik. ‘O! Tante Cassandra, bent u daar? Heeft ooit een vrouw zó moeten lijden als ik? Anderen schijnen de meest romantische avonturen te beleven; als ze worden geschaakt, is het net iets uit een boek, terwijl ik...’ Ze onderbrak zichzelf om naar beneden te roepen: ‘Hugh. je hebt zo lang getreuzeld, dat we er wel mee kunnen ophouden! Mijn tante heeft ons betrapt.’
Cassandra liep naar het venster, stak ook haar hoofd naar buiten en keek in het ontstelde gezicht van Hugh Egerton, de zoon van de dominee. ‘Ga meteen naar de salon, Hugh,’ zei ze koel. ‘We hebben een en ander te bespreken.’
Met een klap sloeg ze het raam dicht en wendde zich daarna tot haar nichtje; Eliza had inmiddels enkele kaarsen aangestoken en Nurse repte zich naar beneden om de voordeur van het nachtslot te doen, zodat Hugh tenminste naar binnen kon.
‘Ga jij maar liever weer naar bed, Susan, wij praten morgen wel.’
‘Maar als u met Hugh spreekt, moet ik er toch bij zijn? Het gaat toch ook mij aan?’
‘Inderdaad gaat het ook jou aan, zoals je het uitdrukt. Ik had nooit gedacht dat je een man die predikant wil worden, zó ver zou kunnen krijgen.’
‘Het is helemaal mijn schuld,’ riep Susan uit. ‘Hij wilde me niet schaken, maar we houden zo wanhopig veel van elkaar en we mogen natuurlijk nog in geen jaren trouwen, dat vindt niemand goed. En toen heb ik gezegd dat ik zijn aanzoek niet eens in overweging zou nemen, indien hij niet bereid was me te schaken.’
Bij het zien van Cassandra’s opgetrokken wenkbrauwen sloeg ze de ogen neer en speelde met de franje van haar sjaal. ‘Hugh wil vóór ons trouwen beroepen zijn, hij vindt dat hij in de positie moet verkeren om me een thuis te kunnen bieden... hoe bescheiden dat ook maar mag zijn. Zoals u weet, is zijn vader niet rijk, het gezin telt nog veel meer kinderen, maar ik houd zo veel van hem...’
Ze zweeg om even lucht te scheppen; de tranen vloeiden haar uit de bruine ogen en stroomden over haar zachte, roze, zestienjarige wangetjes. Cassandra keek geboeid toe.
‘Kun jij huilen wanneer je wilt? Van je tante Elizabeth Yorke heb ik begrepen dat je drie maanden geleden nog bittere tranen hebt geschreid toen er een einde werd gemaakt aan je relatie met de jongste zoon van een baronet;
en toen de directrice van de kostschool je de omgang verbood met die totaal verarmde Franse edelman die je dansles gaf, kende je verdriet ook al geen grenzen. Je schijnt er beslist een handje van te hebben om je allerlei ongeschikte bewonderaars aan te meten.’
Susan kromp ineen. ‘Ik kan met huilen wanneer ik dat wil, zoals u denkt. Kan ik er wat aan doen dat ik zo overgevoelig ben?’ Ze legde een knoop in de linten van haar nachtpon, peuterde die vervolgens weer los. ‘Van Hugh houd ik echt... Met hem is het heel anders dan met die anderen.’
Cassandra weifelde. ‘Enfin, we weten dat hij een man van eer is - niettegenstaande hetgeen hier vanavond is voorgevallen - en dat je hem al jaren kent. Goed, ga dan maar mee naar beneden.’
‘Ik heb hem in de kleine salon gelaten,’ vertelde Nurse die zich, evenals Eliza, opmaakte om achter hun meesteres aan de trap af te dalen. Gevieren betraden ze het vertrek, waar de ongelukkige jongeman nerveus heen en weer liep.
‘Zo, daar ben je dus’ viel Nurse uit. ‘Vlegel, die je bent! In mijn jonge jaren werden zulke kwajongens door lakeien met de zweep het hek uit gejaagd. Jammer dat de tijden zo veranderd zijn.’
‘Zo is het wel genoeg,’ vond Cassandra. ‘Ik zal wel een hartig woordje met hem wisselen. Nurse, u en Eliza hoeven niet langer op te blijven.’
‘Ik wacht zo lang bij u op de slaapkamer,’ deelde Eliza mede. ‘Niemand zal kunnen beweren dat ik in mijn taak tekortschiet, ik weet wat mijn plicht tegenover u is.’
Nurse zette haar enorme slaapmuts met dramatisch trillende handen steviger op haar hoofd en kondigde op lijdende toon aan: ‘Ik geloof dat ik hoofdpijn krijg. Maar dat is nog niets vergeleken met die neuralgie waar u zo’n last van hebt... Och, arme Mrs. Cole... ik zal u een pijnstillend middeltje geven.’
‘Wat allerliefst van u, Mrs. Webster,’ antwoordde Eliza. ‘Ik waardeer het zeer, zeker nu u doodmoe bent.’
De twee oude vrouwen gingen de kamer uit. ‘Nu zijn ze al vertrouwelijk tegen elkaar,’ merkte Susan op. ‘U zult zien dat ze morgen eensgezind tegen ons samenspannen.’ En ondanks de ernst van de situatie moest Cassandra het hoofd afkeren om haar verraderlijk trillende lippen te verbergen.
Hugh had nog geen woord uitgebracht, maar toen Cassandra zich tot hem wendde en zijn bleke gezicht zag, kreeg ze medelijden met hem. Met een stijf buiginkje zei hij: ‘Woorden schieten tekort om mijn spijt over het gebeurde uit te drukken, Miss Wells. Ik begrijp dat u mijn vader om een onderhoud zult verzoeken.’ Zijn mond vertrok even, want hij hield van zijn ouders, hij had veel respect voor hen en was, tot vanavond in elk geval, altijd een voorbeeldige zoon geweest.
‘Moet dat echt?’ riep Susan uit. ‘Het is allemaal mijn schuld, Hugh wilde me helemaal niet schaken, ik heb dat al verteld en...’
‘Houd je mond, Susan,’ beval Hugh op een toon die maakte dat Susan hem met open mond aanstaarde en Cassandra de wenkbrauwen optrok. ‘Het is gewoon de plicht van je tante om met mijn vader te spreken.’
‘Moetje hem op deze manier belonen voor zijn toewijding en zijn opofferingen, Hugh? Je ouders getroosten ;zich stellig heel wat moeite om jou in Oxford te laten studeren. En hoe kun je je broers en zusters een dergelijk voorbeeld stellen? Hoe heb je toch een dergelijke streek ooit kunnen overwegen?’
Hugh streek door zijn blonde haar, dat in pieken overeind stond; in zijn grijze ogen kwam een verdrietige blik. ‘Wat u me ook allemaal voor de voeten mag gooien, niets zal bij machte zijn me een nog miserabeler gevoel te geven dan reeds het geval is. Papa zal zo gekwetst zijn - en wat Mama betreft...’ Hughs stem brak, en als hij geen man van achttien was geweest, was hij vast gaan huilen, meende Cassandra.
Ze besloot dat hij voldoende gestraft was. ‘Nu moetje eens goed naar me luisteren, Hugh. Als ik jouw ouders inlichtte, zouden jouw schuldgevoelens weliswaar aanzienlijk minder worden, maar zij zouden gebukt gaan onder de zorgen. En dat zou heel hard aankomen, want het is mij bekend dat je altijd een goede zoon voor hen bent geweest en dat je het lesje van vandaag niet licht zult vergeten. Wanneer jij mij belooft even onopgemerkt naar Oxford terug te keren als je eruit bent vertrokken en als je tevens hard zult aanpakken om je laatste examens met goed gevolg af te leggen, dan beloof ik jou dat je familie nooit iets te weten komt van hetgeen vanavond is geschied.’
Hugh staarde haar aan; op zijn gezicht wisselden de emoties elkaar snel op. Hij boog eerst voor Susan, en daarna voor Cassandra. ‘Ik hoop dat u me zult toestaan om Susans hand te vragen, zodra ik in de positie verkeer om aan een huwelijk te kunnen denken.’
Cassandra knikte maar eens, en meteen schoot haar iets te binnen. ‘Hugh, het kan nu eenmaal niet anders of ik weet dat je slechts weinig geld tot je beschikking hebt; Susan geeft haar kleedgeld altijd onmiddellijk uit. Hoe wilden jullie er eigenlijk vandoorgaan?’
Hugh trok een gezicht. ‘Ja, ziet u... ik... ik heb Mama’s sjees geleend. Die van Papa kon ik niet nemen, die heeft hij veel te hard nodig om zijn parochianen af te rijden.’ ‘En de sjees werd getrokken door...’ drong Cassandra aan.
Het jongensgezicht werd overtogen door een warme blos. ‘Mama’s oude pony.’
Cassandra en hij staarden elkaar even aan; ieder van hen zag in gedachten de jeugdige gelieven uit Somerset wegtrekken op zoek naar een dominee die hen wilde trouwen. Ieder van hen had een visioen van het sjeesje met daarvoor een hoogbejaarde, veel te dikke pony die al jaren lang niet anders had gedaan dan stappen, enkel maar kalmpjes aan stappen. Cassandra kuchte; Hugh boog nogmaals en was verdwenen.
Susan liet zich in een fauteuil vallen en bedekte het gezicht met de handen. ‘Ik kan het niet verdragen! O,mijn hart breekt nog, heus, dat gebeurt!’
Cassandra trok haar omslagdoek dichter om zich heen en ging voor de haard staan om te profiteren van het beetje warmte dat de nog gloeiende kooltjes uitstraalden. Haar handen trilden, zozeer moest zij zich bedwingen om Susan niet bij de schouders te vatten en haar eens flink door elkaar te rammelen.
Susan, tot wie het doordrong dat al dat vertoon niet het gewenste resultaat zou opleveren, schoot overeind. ‘Toe, Tante Cassandra, zeg alstublieft iets. En straf me maar gerust, ik heb het volledig verdiend.’
Cassandra keek haar nichtje aan. ‘Voor jou schijnt het leven één groot toneelstuk te zijn. Straf, toespraken, niets helpt. Nee, ik pak de zaak deze keer anders aan. Tot dusverre heeft je gedrag je arme moeder weinig geluk geschonken.’
‘Maar u zult het haar toch niet vertellen?’ Susan was oprecht geschrokken.
‘Mag ik uit je woorden opmaken dat je dus toch van haar houdt?’
‘Hoe kunt u zoiets nog vragen? Ze is toch mijn moeder!’
‘En allesbehalve sterk.’
‘Ja, die arme Mama is altijd maar ziek. En ik snap niet waarom mijn hele familie samenspant om mij bij haar uit de buurt te houden.’
‘Nee, echt niet? Nu, dan krijg je thans de tijd om daar eens rustig over na te denken. Je gaat naar je kamer, en je komt er niet eerder vandaan dan dat ik je beneden laat komen.’
De uitdrukking in Cassandra’s blauwe ogen deed Susan er van afzien om in verzet te komen. Zwijgend verliet ze de salon. Cassandra ging naar haar eigen slaapkamer, waar Nurse op haar wachtte. Zo kaarsrecht zat de oude vrouw op haar stoel dat ze wel een stok onder haar armen kon hebben doorgestoken, precies zoals zij het vroeger haar pupillen had laten doen wanneer die te veel voorover liepen. Ze keek Cassandra ontevreden aan. ‘Ik heb de vrijheid genomen om die stakker van een Mrs. Cole naar bed te sturen. Ik help u wel even, Miss Cassandra.’
‘Uitstekend, Nurse, berg mijn omslagdoek maar op.’
Teleurgesteld over de meegaande houding van haar meesteres vouwde Nurse met haar door reumatiek vergroeide handen de sjaal op; Cassandra voelde opeens een grote genegenheid voor de vrouw, die haar hele leven in dienst van de familie was geweest en die na de vroege dood van haar moeder haar beste vriendin en vertrouwelinge was geweest.
‘Wat zou ik moeten beginnen zonder u, lieve Nurse, en die goede Eliza... ik zou het niet weten. U bent me even dierbaar als familie.’
Nurse hoestte om haar ontroering te verbergen. ‘Jammer toch dat u dat lastige, ondeugende kind niet kwijt kunt raken. Die moest maar eens trouwen met een sterke man, een krachtfiguur.’
‘Och,’ zei Cassandra mild, ‘ze heeft het niet gemakkelijk gehad. Mijn broer aanbad haar gewoon, en zijn dood is voor haar een hele slag geweest. Haar moeder ziet ze maar een hoogst enkele keer. ’
‘En aan wie ligt dat?’
‘Laten we de schuldvraag buiten beschouwing laten. Mijn schoonzuster wenst niet dat Susan zich zorgen maakt over de ernst van haar hartkwaal. Het kind heeft geen houvast.’
Nadat Nurse de kaars had uitgeblazen en Cassandra in de blauwe schemer had achtergelaten, lag deze laatste nog geruime tijd na te denken. Haar zuster Elizabeth York had Susan naar haar toe gestuurd, toen ze van haar arts te horen had gekregen dat zij, in verband met haar zwangerschap, volledig rust moest houden. Haar achtste kind, overpeinsde Cassandra met een verbeten trekje om de mond. Haar zuster beweerde blij te zijn, maar dat kon Cassandra niet geloven wanneer ze Elizabeth met haar door de vele bevallingen uitgezakte figuur zag. Daarbij vormde haar dagelijks bestaan een onafgebroken strijd om de eindjes aan elkaar te knopen. Susan had dat alles toch ook van nabij meegemaakt, maar desondanks scheen ze niet te kunnen wachten om de - voor vrouwen zo ondergeschikte - huwelijkse staat te verwerven. Al zou Susan nooit in die mate armoede hoeven te lijden als haar tante Elizabeth - ze had tenslotte behoorlijk geërfd van haar grootouders van moeders kant. Als die lichtzinnige Susan zich echter maar niet door een ongeschikte echtgenoot zou laten leegzuigen!
Met deze gedachte viel Cassandra in slaap; ze werd gewekt door Eliza, die haar ontbijt op bed bracht en verklaarde dat haar neuralgie was verdwenen; de scherpe toon waarop ze sprak, bewees dat de dagelijkse strijd met Nurse zo dadelijk opnieuw zou beginnen.
Cassandra besloot na enig overleg aan Susans moeder te schrijven, en in de daaropvolgende dagen weigerde zij categorisch om met haar nichtje over de mislukte schaking te spreken. Maar toen het antwoord van Susans moeder arriveerde, werd het meisje bij haar tante ontboden. Susan ging op het uiterste puntje van een met satijn overtrokken sofa zitten en sloeg haar tante met heldere ogen gade. Die kinderlijk onschuldige blik gaf Cassandra een ietwat onbehaaglijk gevoel, want ze wist dat Susan nu géén toneel speelde en dat ze juist door haar argeloosheid verzeild kon raken in de gevaarlijkste omstandigheden.
‘Ik heb bericht van je moeder ontvangen,’ begon Cassandra; op Susans ontstelde kreet hield ze bezwerend een blanke hand omhoog. ‘Nee, ik heb haar niet lastig gevallen met je misdragingen, maar ze vindt goed dat ik wat jou betreft van koers verander. Ik kan je dan ook vertellen dat ik haar toestemming heb om je te introduceren in de uitgaande wereld - je zult dus weldra je debuut maken... ook al ben je daarvoor eigenlijk nog wel wat erg jong. Pas in de vroege voorzomer word je zeventien, nietwaar? Maar ik ben van mening dat de hele familie er wel bij zal varen wanneer jij zo spoedig mogelijk verloofd raakt met een betrouwbare, welgestelde man.’
‘M-mijn debuut maken? Nu al? En ik dacht nog wel dat ik een flinke portie straf in ontvangst moest nemen!’ Niet begrijpend keek Susan haar tante aan. ‘Maar als de hele familie dan zo graag wil dat ik trouw, waarom kon ik dan niet met Hugh trouwen?’
‘Je snapt er ook helemaal niets van, hè? Hugh beseft beter dan jij blijkbaar doet dat hij je nooit zou kunnen onderhouden op de manier die jij gewend bent. O, hij zal wel gelijk alle jongemannen in zijn omstandigheden dromen van een rijk bestaan, maar zoiets is vrijwel uitgesloten, indien men niet uit een welgestelde familie komt of een bepaalde bescherming geniet.’
‘Maar ik zou altijd van hem blijven houden.’
In wanhoop sloeg Cassandra de handen ineen. ‘Néé, Susan! Je zou hem verschrikkelijk vernederen. Het is me duidelijk - jou blijkbaar niet - dat hij in hevige mate wordt gehinderd door zijn bescheiden middelen. En jij bent even geschikt voor het armoedige bestaan van een domineesvrouw als... als... de baby, die je tante onder het hart draagt. Het komt niet in mijn hoofd op om je te dwingen tot een jou onwelgevallige verbintenis, maar je moet wel de gelegenheid hebben om in kennis te komen met jongelui wier vermogen en afkomst niet onderdoen voor de jouwe. Ik twijfel er geen sekonde aan, of de herinnering aan Hugh zal weldra zijn uitgewist!’
Op Susans gezichtje weerspiegelden zich haar snel wisselende gemoedsaandoeningen; ze trachtte verdrietig te kijken, was echter verheugd over hetgeen haar tante haar in het vooruitzicht stelde, en onbewust glimlachte ze verrukt. ‘Ik zal heel zoet zijn,’ beloofde ze. ‘O, ik kan haast niet wachten tot het zo ver is... het duurt nog ééuwen eer het Londense uitgaansseizoen begint.’
‘Nu, zo lang hoef je geen geduld te oefenen. We gaan eerst naar een badplaats, waar ook een en ander te doen zal zijn en ik op mijn gemak kan zien hoe jij je gedraagt. Voorlopig neem ik je voor geen goud mee naar Londen, eerst moet ik er zeker van zijn dat jij de diverse gastvrouwen, van wie je welslagen zal afhangen, niet tegen de haren in strijkt.’
‘O, ik zal me keurig gedragen,’ verzuchtte Susan. ‘Er zal niet dat op me aan te merken zijn. Wat een bof, Tante Cassandra, dat Bath zo dicht bij is en het weer ons niet in de wielen kan rijden. Wat doet u? Huurt u daar zo lang een huis? Gaan we in een hotel? Kopen we daar onze japonnen al, of zullen we wachten tot we in Londen zijn? O, Bath! Wat geweldig, wat enorm opwindend, ik heb er al zoveel over gehoord en gelezen en...’
‘Wie zegt dat we naar Bath gaan?’ onderbrak Cassandra, die net deed of ze Susans teleurstelling niet opmerkte. ‘Zoals je vermoedelijk wel weet ben ik geboren in Clifton, bij Bristol, waar je heetwaterbronnen vindt. Het is een alleraardigst dorp, waar ik ongetwijfeld enkele vrienden zal treffen en waar heel wat badgasten zullen verblijven.’ ‘Maar tante-lief... Bath is toch veel méér in de mode? En veel afwisselender? Toe, Tante Cassandra, alstublieft...’
Koeltjes wees Cassandra haar nichtje terecht. ‘Is dit jouw opvatting over het nakomen van beloften? Reeds nu verzet je je tegen mijn besluit.’
Susan rende naar haar tante toe en greep haar hand. ‘O, ik smeek u om vergeving, ik smeek u nederig... Ja, natuurlijk gaan we daarheen waar u wilt... Clifton dus, o, het is er vast enig!’
Cassandra hoopte maar dat Susan gelijk zou krijgen. Alleen Elizabeth wist af van de verontrustende beelden die haar geboortedorp in haar geest opriep; alleen Elizabeth vermoedde wat er stak achter haar weigering om naar Bath te gaan.
Voor Cassandra bevatte Clifton vele trieste herinneringen en na haar vaders dood, vier jaar tevoren, was zij er nooit meer terug geweest. Het ouderlijk huis was toen verkocht, de opbrengst ervan was gelijkelijk verdeeld tussen haar, haar zuster en haar enige, nog in leven zijnde broer. Verdrietig dacht zij aan haar moeder, die vroegtijdig was gestorven, geheel afgemat door haar ontelbare zwangerschappen. Cassandra keek terug op de moeizame jaren waarin zij de huishouding had bestierd voor een man die met zijn overige kinderen op zeer gespannen voet leefde. Al op heel jeugdige leeftijd had voor Cassandra het huwelijk gelijk gestaan met manlijke overheersing, met kinderen, wanhoop, pijn, en, voor vrouwen, het ontbreken van mogelijkheden om een zelfstandig bestaan op te bouwen; een beroep te leren, eigen gedachten te ontwikkelen. Ze was innig dankbaar dat zij nu, op haar zesentwintigste, niets meer te duchten had van koppelaarsters.
Ze keek de tuin in waar de winter nog steeds met ijzige hand regeerde; elke dag strooide haar personeel voedsel uit voor de vogeltjes, die er een harde dobber aan hadden om deze strenge januarimaand van het jaar 1814 door te komen. Susan ging naar boven om haar garderobe aan een nader onderzoek te onderwerpen, Cassandra dacht terug aan het bezoek dat zij de voorgaande dag aan Elizabeth had gebracht.
Elizabeth was zoals steeds opgewekt en vrolijk geweest, ofschoon het Cassandra een wonder leek dat een vrouw in haar omstandigheden werkelijk van het leven kon genieten. Hoofdschuddend had ze het verslag over Susans escapade aangehoord. ‘Je offertje dus werkelijk op door te overwegen naar Londen terug te keren,’ merkte ze op, haar ogen gericht op het babymutsje dat ze aan het maken was. ‘Ik herinner me als de dag van gisteren - ofschoon het toch al weer drie jaar geleden is - dat je Londen lichtzinnig en vermoeiend vond.’ Zorgvuldig knipte ze een draadje af. ‘Tussen twee haakjes, heb jij ook gehoord dat Lord Verax - of liever Kapitein Ashford - weer in Engeland terug is?’ Cassandra haalde de schouders op. ‘Wat kan mij dat nu schelen? Ja, ik ben natuurlijk wel op de hoogte van het onverwachte overlijden van die oom van hem, waardoor hij in het bezit van de titel is gekomen. Maar voor de rest... hij denkt stellig nooit meer aan onze jeugdvriendschap. Ik trouwens ook niet.’
‘Jeugdvriendschap? Hij hield van je.’
‘Luister eens, Elizabeth, hij was negentien, een echt groentje nog, en ik was zeventien toen hij me ten huwelijk vroeg. Ik zie hem nog voor me - mager en rood aangelopen van opwinding...’
‘Jij hebt hem zenuwachtig gemaakt.’
‘Moeten we het per se over hem hebben? Ik mag met jou, in jouw conditie, natuurlijk niet in discussie treden,’
zei Cassandra glimlachend.
‘Mij best; maar als jij me nu vertelt dat je Susan mee naar een badplaats wilt nemen, vraag ik me toch af of het je bekend is dat Verax moet kuren.’
Cassandra stond op en leunde op de schoorsteenmantel. Met nietsziende ogen staarde ze in de flakkerende vlammen. ‘Dat interesseert me absoluut niet.’ Met verstikte stem vervolgde ze: ‘Ik weet wel, dat hij gewond geraakt is.’ ‘Weetje dan ook, dat de artsen van Lord Wellington er niet in zijn geslaagd de kogel uit zijn schouder te verwijderen? Hij moet veel pijn geleden hebben...’ Cassandra maakte een vreemd geluid, dat Elizabeth even deed zwijgen. ‘Enfin,’ hernam ze, ‘hij is toen naar Engeland gestuurd en Sir Everard Hume heeft die kogel ten slotte te pakken weten te krijgen. Inmiddels had Verax echter wel een flinke infectie opgelopen. Hij is er bovenopgekomen en moet dus nu kuren. Aangezien hij volgens mijn informaties van het mondaine leven houdt, zal hij Bath wel prefereren.’
Cassandra draaide zich om; onder de kroon van haar blonde haren vertoonde haar gelaat een diepe blos. ‘Het idee om Jonathan Verax te ontmoeten, verontrust me niet in het minst,’ zei ze.