9
Tegen de tijd dat de twee tanks in zicht kwamen, had Jan al een reddings-en bergingsplan ontwikkeld. Hij wenkte de tanks naar zich toe, liet ze stoppen en zette zijn motorfiets tegen de zijkant van de eerste tank. Toen klom hij naar boven en liet zich in de cabine zakken. Daar opende hij zijn helm en voor het eerst sinds een paar uur zoog hij frisse koele lucht in zich op.
‘Aardig uit de hand gelopen,’ mompelde Lajos, terwijl hij naar het treinstel keek.
‘Koud water, een emmer vol,’ zei Jan, en hij sprak pas toen hij meer dan een liter had opgedronken. ‘Het had veel erger kunnen zijn. Twee doden, dat is alles. We moeten proberen de rest in leven te houden. Geef me dat bloknoot eens, dan zal ik je mijn plan uitleggen.’
Vlug maakte hij een schets van de positie van de eerste wagens van het treinstel en de tanks. Daarna tikte hij met zijn stift op een van de wagens.
‘We zullen de energie hier laten wegvallen. Daar is men nu mee bezig. De trekker van het derde treinstel wordt met de neus aan dit stel gekoppeld. Ik zal dadelijk naar de kabels en de verbindingen kijken. Op dit moment zorgt Vilho daar voor de aansluiting van het circuit en het ener-gienet, zodat er geen onderbreking in de vitale levensfuncties en apparatuur komt. Hij heeft de trekker nog niet losgekoppeld. Gezien de hoek waarin de trekker hangt ten opzichte van het treinstel, denk ik dat het gewicht van het treinstel de trekker tegenhoudt, zodat het ding niet in het moeras stort. Ik wil dat je twee 500-tons trekkabels vanuit jouw tank naar de trekker spant en ze hier en daar vastmaakt. Daarna rijd je achteruit tot de kabels goed strak gespannen staan. Dan blokkeer je de wielen en zet je de tank op de rem. Vervolgens kunnen wij de rest van het treinstel ontkoppelen. Als dat is gebeurd, maken we nog eens twee kabels vast aan de trekker en de andere tank spant die kabels. Daarna moeten we de trekker op de kant kunnen trekken.’
Lajos schudde bezorgd het hoofd.
‘Ik hoop dat je gelijk hebt. Het zal een flink karwei worden. Kan de trekker zelf niets doen? Misschien wat achteruit rijden terwijl we hem omhoog trekken?’
‘Helaas niet. We kunnen niet in de stuurhut komen en hebben geen controle over de machine. Maar Vilho heeft wel bereikt dat de remmen kunnen worden vastgezet als dat nodig mocht blijken. Hij heeft op de een of andere manie een remleiding bloot weten te leggen en kan ons daarmee een grote dienst bewijzen. Maar dat is helaas alles.’
‘Dan heeft het geen zin om nog langer te wachten,’ zei Lajos. ‘We kunnen beginnen zodra jij klaar bent.’
‘Nog wat water en dan beginnen we.’
Het was slopend en gevaarlijk werk, dat door de hitte nog moeilijker werd gemaakt. Het was bijna onmogelijk om de kabels te bevestigen met de dikke handschoenen van de isolatiepakken. Ze bleven echter onophoudelijk bezig totdat de beide kabels waren bevestigd. Toen de kabels door de tank strak werden getrokken en er spanning op kwam te staan, kraakten ze, maar ze hielden het gewicht. De tweede tank had men met een aantal kabels aan de eerste wagen bevestigd om deze uit de weg te trekken. Gezien de hoek waarin de wagen over de weg stond, moesten ze deze wegtrekken voordat ze vrij spel zouden hebben met de trekker. Onder normale omstandigheden zou dit onmogelijk zijn geweest, maar door de verpletterde bloederige massa op het wegdek gleed de wagen kreunend en knarsend over de weg tot hij in de juiste positie stond. Zodra er voldoende ruimte was, maakte men de kabel los en wierp men twee andere over de rand van de weg.
‘Alle kabels bevestigd.’
Eindelijk klonk dit signaal. Jan zat in de cabine van de tweede tank en hield toezicht op de immense, maar subtiele operatie.
‘Goed. Ik laat tank twee naar achteren rollen, zodat er spanning op de kabels komt. Klaar. Nummer één, klaar?’
‘Klaar:
‘Goed. Als ik groen licht geef, gaan we trekken. Vilho, hoe staat het met de remmen?’
‘Je zegt het maar, Jan.’
‘Fijn. Houd je hand op de schakelaar. We nemen het gewicht op de kabels over. Zodra we meer dan driehonderd kilo per kabel belasting meten geef ik het signaal remmen en op dat moment moet jij de remsystemen uitschakelen. Begrepen?’
‘Geen probleem. Trek me nou maar gewoon hier vandaan. Ik voel er weinig voor om te gaan zwemmen.’
Zwemmen. Als er een kabel brak of ze het gewicht niet konden houden, zou de trekker onvermijdelijk in het water glijden. Vilho had dan geen enkele kans om weg te komen. Hij mocht daar niet aan denken. Jan wiste het zweet van zijn voorhoofd met de rug van zijn hand - hoe kon hij eigenlijk zweten in een tank die voorzien was van airconditioning? - en gaf het bevel.
‘Hier gaan we, nummer één. Het signaal is een, twee, drie … groen!’
De trekker en de tanks gromden toen de motoren werden belast en de wielen langzaam achterwaarts begonnen te draaien. Gestaag slopen de voertuigen achteruit en met een vreselijk lawaai werden de kabels alle vier tegelijk gespannen. Jan keek naar de digitale meter die de belasting van de kabels weergaf. Op het moment dat de teller 299 had bereikt, drukte hij op de knop van de microfoon.
‘Remmen! Dit is het! Snel! Meer vermogen… sneller!’
De trekker bewoog iets, schoof zijwaarts omhoog… en stopte. De belasting op de kabels nam razendsnel toe en naderde het breekpunt, maar er was een ingebouwde veiligheidsmarge. Jan keek niet naar de meter toen hij het bevel gaf meer vermogen te leveren. De kabels vibreerden onder het gewicht… en de trekker bewoog. De machine rolde achterwaarts de weg op.
‘Dat is het! Houd haar aan de praat! Opgepast voor de voorwielen, wanneer die over de rand komen. Vilho, opletten. Je moet dadelijk op de remmen drukken … nu!’
Het karwei was geklaard. Jan slaakte een zucht van verlichting, voordat hij aan het volgende probleem dacht. De verdronken chauffeur en zijn bijrijder moesten worden geborgen. Traag trok hij zijn isolatiepak aan en verliet de tank.
Er volgde een begrafenis. Kort, maar toch met een kleine ceremonie; slechts een paar mannen in isolatiepakken stonden rond de graven. Daarna meteen weer aan het werk. De uitgevallen motoren en schakelingen konden later worden gerepareerd. Hoewel hij aan het einde van zijn krachten was gekomen, zag Jan er zelf op toe dat de trekker provisorisch werd gerepareerd. Er werd een klein vervangingsluik geïnstalleerd en een stalen plaat dichtte het gat aan de voorkant af. De nieuwe chauffeur zou niet veel kunnen zien — maar in ieder geval kon hij iets zien. Daarna werd de airconditioning hersteld, waardoor de atmosfeer in de stuurhut weer koel en droog werd. Snel plaatsten technici de nieuwe onderdelen die de kapotte moesten vervangen, en men sloot ze aan op het elektrische circuit. Terwijl men de trekker repareerde, zetten de tanks de rest van de wagens op de weg. Zorgvuldig controleerde men alle koppelingen en aansluitingen op beschadigingen. Alles scheen in orde te zijn. Het moest in orde zijn.
Een aantal uren later kwam de karavaan weer in beweging. De snelheid bleef laag totdat de technici alle gebreken aan de tweede trekker verholpen zouden hebben - maar in ieder geval gingen ze weer vooruit. Jan was het zich niet bewust. Toen hij in zijn eigen trekker was teruggekomen en naar zijn kooi was gestrompeld, was hij half bewusteloos op zijn bed gevallen. Hij sliep voordat zijn hoofd het kussen had geraakt.
Toen hij wakker werd, was het een paar uur later. Vermoeid klom hij naar de stuurhut. Otakar zat achter het stuur. Het gezicht van de man was bleek en ingevallen.
‘Otakar, ga maar naar beneden om wat te slapen,’ zei Jan.
‘Dat is niet nodig … niets aan de hand, hoor!’ antwoordde hij.
‘Dat is niet waar,’ zei Alzbeta met trillende stem. ‘Hij heeft mij en de anderen laten slapen, terwijl hij zelf achter het stuur is blijven zitten. Hij heeft nog geen rust gehad.’
‘Je hebt gehoord wat de dame zei,’ zei Jan. ‘Vooruit, duik in je kooi!’
Otakar was te moe om tegen te stribbelen. Hij knikte en deed wat hem was gezegd. Jan ging achter het stuur zitten en riep op de monitor het automatische logboek op. Daarna controleerde hij de instrumenten.
‘We komen nu bij het slechtste gedeelte van de weg,’ mompelde hij binnensmonds.
‘Wat?’ Alzbeta keek geschokt. ‘En hoe noem jij dan het stuk dat we net achter de rug hebben?’
‘Onder normale omstandigheden zou dat een van de gemakkelijkste stukken van de weg zijn geweest. We hebben daar nog nooit eerder last met dieren gehad. Maar het stuk dat we nu moeten overbruggen, is het ergste gedeelte. We krijgen nu te maken met dieren die onder een brandende zon in een eeuwige zomer leven. Hun enige manier om aan voedsel te komen is het leven van andere dieren in hun milieu te ontnemen. Het is doden of gedood worden en daar komt nooit een einde aan.’
Alzbeta keek naar de jungle die achter de verbrande strook langs de weg lag. Ze rilde.
‘Ik heb het nog nooit zo gezien,’ murmelde ze. ‘Vanuit de stuurhut ziet het er allemaal heel anders uit dan vanuit een wagen.’
Jan knikte.
‘Het spijt me dat ik het je moet zeggen, maar waarschijnlijk loeren er in de jungle ongekende gevaren op ons. Dieren die men nog nooit heeft gezien of gecatalogiseerd. Toen ik een paar uur geleden een grondproef nam, ontdekte ik meer dan duizend verschillende insektensoorten. Misschien zitten er wel honderdduizend of meer soorten in het bos en onder de grond verborgen. De dieren zelf ontdek je wat moeilijker, maar ze zitten er ongetwijfeld. Het zijn vleeseters en ze vallen alles aan wat beweegt. Daarom stoppen we hier nooit totdat we weer op de dijk zitten.’
‘Die insekten, waarom heb je die eigenlijk gevangen? Was dat ergens goed voor?’
Hij lachte niet. Er verscheen zelfs geen glimlach op zijn gezicht. Hoe kon ze ook eigenlijk beter weten? Ze was opgegroeid in een beschermd milieu en wist niets over de gevaren die een mens konden bedreigen.
‘Het antwoord is ja en nee. Nee, ze zijn nergens goed voor als we denken op de manier waarop we dat altijd doen. We kunnen ze niet eten of ze ergens anders voor gebruiken. Maar: ja, ze verschaffen ons kennis over iets dat nuttig voor ons zou kunnen zijn. We zitten zelf op een planeet die we door onze kennis naar onze hand hebben gezet. Hoewel dit misschien geen goed voorbeeld is, beantwoordt het misschien jouw vraag of het wel zin had om die insekten te vangen. Stel je eens voor dat
‘Schaderapport van treinstel nummer acht,’ riep Hyzo vanuit de radiokamer. ‘Ik schakel ze over naar jou.’
‘Rapport?’ zei Jan.
‘We hebben problemen met de luchtcirculatie. Een aantal luchtkanalen schijnt verstopt te zijn geraakt.’
‘Je kent de standaardprocedure. Kanaal afsluiten en de lucht intern opnieuw verbruiken na het benutten van de filters.’
‘Dat hebben we bij een wagen gedaan, maar we krijgen klachten over de kwaliteit van de lucht. Men beweert dat men moeilijk adem kan halen.’
‘Daar heeft men altijd wat moeite mee. Maar de wagens zijn niet absoluut luchtdicht; er komt dus altijd voldoende zuurstof naar binnen. Het maakt niet uit hoe slecht de lucht ruikt, je kunt blijven inademen. Sta niet toe, ik herhaal, sta niet toe dat men ramen opent.’ Jan verbrak de verbinding en riep Hyzo toe dat hij met Lajos wilde spreken. De verbinding kwam snel tot stand. Lajos klonk uitgeput. .
‘Sommige van die bomen hebben tien meter dikke wortels. Het duurt enige tijd voordat we de weg helemaal vrij hebben gemaakt.’
‘Dan maak je de doorgang maar iets smaller. We zijn niet meer dan vijf uur achter je!’
‘Maar volgens de voorschriften …’
‘Niets mee te maken. We hebben haast. Als het een beetje meezit, laten we de jungle snel genoeg achter ons en dan hebben we weer voldoende ruimte. Voorlopig moeten we zo snel mogelijk op onze plaats van bestemming zien te komen!’
Terwijl hij met Lajos van gedachten wisselde, schakelde hij de automatische piloot in en liet de trekker tien kilometer per uur sneller rijden. Otakar wierp een blik op de snelheidsmeter, maar zei niets.
‘Ik weet,’ mompelde Jan, ‘dat we sneller gaan dan we eigenlijk moeten gaan, maar ik zie geen alternatief. In de wagens achter ons zitten mensen als haringen in een ton op elkaar gepakt op een manier die ze hooit eerder hebben meegemaakt. Ik verwacht dat het niet lang meer zal duren eer het in de wagens zo enorm stinkt als in een dierentuin en …’
De neusradar bliepte waarschuwend toen ze in de bocht kwamen. Jan schakelde de automatische piloot uit. Op de weg zat een groot ding. Maar het was niet groot genoeg om de trekker tegen te houden. Het dier ging op zijn achterpoten staan en maakte zich klaar voor het gevecht, terwijl de trekker eropaf rolde. Alzbeta staarde ongelovig door het gepantserde raam. Ze ving een glimp op van een donkergroen lichaam, veel poten, klauwen, lange tanden - toen de trekker het dier raakte.
Er klonk een klap toen de gepantserde neus van de trekker het dier raakte, vervolgens een knarsend geluid toen ze met de grote wielen over het lichaam reden en het beest verpletterden. Daarna bleef het stil. Jan schakelde de automatische piloot weer in.
‘Dat zal in de komende achttien uur ongetwijfeld nog wel een paar keer meer gebeuren,’ zei hij. ‘We kunnen het ons niet permitteren om te stoppen. Om wat voor reden dan ook!’
‘ Er verstreken drie uur en toen sloeg iemand alarm. Het was opnieuw treinstel nummer acht. Een man schreeuwde iets dat Jan nauwelijks kon verstaan.
‘Herhaal,’ zei Jan, die moest schreeuwen om boven de hese stem van de ander uit te komen. ‘Herhaal langzaam. We kunnen je niet verstaan.’
‘… zijn gebeten … bewusteloos… opgezwollen… we stoppen. Laat de dokter vanuit trein veertien naar ons toe komen.’
‘Je stopt niet. Dit is een bevel. We stoppen pas op het moment dat we op de dijk staan.’
‘ We moeten … de kinderen …’
‘Ik zal persoonlijk elke chauffeur die het waagt te stoppen, uit de trein schoppen. Wat is er met de kinderen gebeurd?’
‘Een of andere insekt heeft hen gebeten. Grote insekten. We hebben ze doodgetrapt:
‘Hoe konden die insekten in de wagen komen?’
‘Het raam…’
‘Ik heb het je nog zó gezegd …’ Jan greep woedend het stuur beet. De knokkels van zijn handen werden wit. Hij sloot even de ogen, haalde diep adem en keek zijn radiotelegrafist aan. ‘Algemeen bericht.’ Hij wachtte even totdat de kanalen waren geopend. ‘Aan alle wagencommandanten: meteen nakijken of er ramen openstaan. Alle ramen moeten meteen worden gesloten en vergrendeld. Trein nummer acht. Er is antibiotica en tegengif in de eerstehulp-kist. Dien dit meteen toe.’
‘Dat hebben we gedaan, maar het schijnt niet te helpen. We hebben de dokter nodig.’
‘Vergeet dat maar. Er wordt niet gestopt. Hij kan niets anders doen dan hetzelfde tegengif toedienen dat jullie ook hebben. Netfm contact met hem op en beschrijf de symptomen. Hij zal je advies geven. Maar we stoppen niet!’
Jan zette zijn radio uit.
‘We kunnen niet stoppen,’ mompelde hij binnensmonds. ‘Ze begrijpen het niet, maar we kunnen niet stoppen.’
Toen de duisternis inviel en het donker werd, verschenen er steeds meer dieren op de weg. Ze stonden doodstil in het licht van de schijnwerpers en bleven staan tot ze onder de grote wielen werden vermorzeld. Soms vielen er plotseling dingen uit de bomen en sloegen tegen de voorruit te pletter. De karavaan bleef echter in beweging. Het was pas tegen de ochtend dat ze bij het gebergte kwamen en in de lange tunnel verdwenen. Terwijl de weg dwars door het gebergte liep, steeg ze, en toen ze het daglicht weer konden zien, bleken ze op een hoog en kaal plateau te staan. Een rotsachtige vlakte, die men had gemaakt door een bergtop te egaliseren. Aan weerszijden van de weg stonden de verkenningstanks opgesteld. De uitgeputte chauffeurs van het verkenningssquadron sliepen al. Jan bracht de snelheid van de karavaan terug, totdat de laatste wagen uit de tunnel rolde. Daarna gaf hij het signaal dat de karavaan tot stilstand gebracht kon worden. Toen de remmen werden geactiveerd en de motoren verstomden, zoemde de radioontvanger.
‘Dit is trein nummer acht. We zouden die dokter nu graag willen zien.’ De stem klonk koel en verbitterd. ‘We hebben zeven zieken aan boord. Er zijn drie kinderen gestorven!’
Jan staarde naar buiten om Alzbeta niet in de ogen te hoeven kijken.